Economie Hoofdstuk 6: De boekhouding van de nationale productie 6.1 Een eenvoudige kringloop Produceren gebeurt door de bedrijven en door de overheid. Micro-economie = 1 bedrijf Macro-economie = van een heel land (nationaal product) Macro economie werkt met geaggregeerde grootheden, dat betekent dat ze werken met de grootheden die tot stand zijn gekomen door de micro-economische grootheden bij elkaar op te tellen. Toegevoegde waarde = omzet – onderlinge leveringen Consumptie (C) is het bedrag dat gezinshuishoudingen uitgeven aan door bedrijven geproduceerde goederen. Het nationaal product (W) bestaat uit de som van de in een land gedurende een jaar toegevoegde waarden. Het nationaal inkomen (Y) bestaat uit de som van de gedurende een jaar in een land aan de productiefactoren uitgekeerde beloningen. W=Y Bruto toegevoegde waarde = netto toegevoegde waarde + afschrijvingen (Ibruto = Inetto + Ivervanging) Het bruto nationaal product is de gedurende een jaar toegevoegde waarde van een land, inclusief de afschrijvingen. Het netto nationaal product is de gedurende een jaar toegevoegde waarde van een land, exclusief de afschrijvingen. Het nationaal inkomen is altijd netto, omdat de afschrijvingen immers niet bij de gezinnen terecht komen. Het nationaal inkomen en nationaal product kunnen op twee manieren worden berekend: Via de objectieve methode: optelling van alle toegevoegde waarden. Bij de berekening van de nationale productie moet er rekening mee gehouden worden dat leveringen tussen bedrijven onderling - de onderlinge leveringen – niet meegerekend worden. (leidt tot BNP, dus min de afschrijvingen heb je NNP) Via de subjectieve methode: door de beloningen van de productiefactoren op te tellen. (loon, interest, pacht, winst) (leidt tot (netto) het nationaal inkomen) 6.2 Sparen en investeren De besparingen (S) bestaan uit het niet-geconsumeerde deel van het nationaal inkomen. S = besparingen C = consumptie S=Y–CY=C+S Investeren (I) is het aanschaffen van kapitaalgoederen. Ibruto = Inetto + Ivervanging Inetto = Iuitbreiding + Ivoorraad Vervangingsinvesteringen dienen om de voorraad vaste kapitaalgoederen (gebouwen, machines, etc) in stand te houden. De vervangingsinvesteringen worden gefinancierd uit de afschrijvingen. De afschrijvingen zijn gelijk aan de vervangingsinvesteringen. Voorraadinvesteringen zijn de mutaties in de voorraad. Uitbreidingsinvesteringen zijn de investeringen waarmee de vaste kapitaalgoederen toenemen. In een gesloten economie zonder collectieve sector is W = C + I, en Y = C + S, wat dus gelijk staan aan I = S. I = S is een macro-economische balansvergelijking in de meest eenvoudigste vorm. Meten van het nationaal product 1. Via de toegevoegde waarde (omzet – onderlinge leveringen) Objectieve methode 2. Via de beloningen van de productiefactoren (loon, interest, pacht, winst) Subjectieve methode 3. Via de zogenaamde finale bestedingen (berekenen met behulp van de bestedingen van de sectoren gezinnen en bedrijven met behulp van C en I. W = C + I 6.3 De collectieve sector in de kringloop De meeste collectieve uitgaven zijn overdrachtsuitgaven (uitkeringen en subsidies), die door gezinnen uitgegeven worden en via de bedrijven tot het nationaal product bijdragen. Uitgaven collectieve sector Overheidsbestedingen Overheidsconsumptie Materiële consumptie + + + Overdrachtsuitgaven Overheidsinvesteringen Ambtenarensalarissen De collectieve uitgaven. Alléén de overheidsbestedingen vormen de bijdrage van de collectieve sector aan de productie. De overdrachtsuitgaven leiden tot consumptie bij gezinnen. Overheidsbestedingen = O. Een nieuwe vergelijking voor het netto nationaal product is nu: W = C + I + O De subjectieve methode is nu, dus Y = factorbeloningen betaald door bedrijven (loon, interest, pacht, winst) + ambtenarensalarissen. Het nationaal inkomen wordt nu uitgegeven aan consumptiegoederen en belastingen. Het resterende deel wordt gespaard. Dus Y = C + S + B. W=Y C+I+O=C+S+B (S – I) + (B – O) = 0 / (S – I) = (O – B) Dit is de macro-economische balansvergelijking van een gesloten economie met een sector overheid. 6.4 Het buitenland in de kringloop Een betalingsbalans is een overzicht van alle betalingen aan en ontvangsten uit het buitenland gedurende de periode van een jaar. Lopende rekening De lopende rekening van de betalingsbalans bestaat uit: 1. Goederenrekening. Op de goederenrekening worden alle ontvangsten en uitgaven vermeld die voortvloeien uit de verkopen aan en inkopen in het buitenland van goederen. 2. Dienstenrekening. Hierop staan de ontvangsten en uitgaven die te maken hebben met verleende en ontvangen diensten. Denk aan toerisme, bankdiensten en vervoer. 3. Inkomensrekening. Op deze rekening worden de beloningen geboekt voor de beschikbaarstelling van de productiefactoren arbeid en kapitaal. We treffen onder meer aan: de lonen van grenspendelaars en de rente en winst die ontvangen worden uit buitenlandse investeringen. 4. Inkomensoverdrachten. Hiertoe behoren schenkingen, zoals de ontwikkelingshulp die door overheden en particulieren wordt verstrekt voor consumptieve doeleinden. Onder export verstaan we alle ontvangsten uit het buitenland die voortvloeien uit de lopende rekening. Onder import verstaan we alle betalingen aan het buitenland die voortvloeien uit de lopende rekening. Export = E, Import = M W=C+I+O+E–M Dus: het nationaal product is de consumptie door gezinnen + de investeringen + de overheidsbestedingen + de export – de import. C + I + O worden de nationale bestedingen genoemd. W=Y C+I+O+E–M=C+B+S I+O+E–M=B+S (S – I) + (B – O) + (M – E) = 0 / (S – I) = (O – B) + (E – M) 6.5 Definities van het nationaal product Een onderscheid is bruto nationaal product en netto nationaal product, maar er is ook nog een ander onderscheid en dat is tussen nationaal product tegen factorkosten en het nationaal product tegen marktprijzen. Kostprijsverhogende belastingen zijn bijvoorbeeld BTW en accijnzen. Kostprijsverlagende subsidies zijn bijvoorbeeld bepaalde subsidies (zoals een subsidie om gehandicapten aan te nemen). Het nationaal product tegen factorkosten wordt berekend door de gezinsinkomens over een periode van een jaar op te tellen. Y = factorbeloningen door bedrijven uitgekeerd + ambtenarensalarissen. Subjectief. Het nationaal product tegen marktprijzen wordt met de objectieve methode berekend door de som van alle toegevoegde waarden te nemen. Wordt berekend door optellen finale bestedingen: W=C+I+O+E–M Omdat de omzet ook de indirecte belastingen en de kostprijsverlagende subsidies bevat, zal de productie tegen marktprijzen valt hoger uit dan de productie tegen factorkosten (aangenomen dat indirecte belastingen hoger zijn dan de subsidies, maar dat is in de praktijk bijna altijd zo). nationaal product tegen factorkosten kostprijsverhogende belastingen kostprijsverlagende subsidies Nationaal product tegen marktprijzen Bij: Af: Het binnenlands product bestaat uit de totale toegevoegde waarde die binnen de geografische grenzen van een land gedurende de periode van een jaar tot stand is gekomen. Dus buitenlandse bedrijven die in Nederland produceren dragen bij aan het binnenlands product. 6.6 De staat van middelen en bestedingen De staat van middelen en bestedingen geeft een overzicht van de inkomensvorming, de productie en de bestedingen in een bepaald jaar. Het nationaal spaarsaldo bestaat uit het bruto nationaal product verminderd met de nationale bestedingen. Bij de staat van middelingen en bestedingen staan de bestedingen rechts en de middelen links. Ze moeten altijd aan elkaar gelijk zijn. Het nationaal spaarsaldo staat gelijk aan de som van het saldi van de particuliere en collectieve sector. Toelichting op de staat van middelen en bestedingen Aan de middelenzijde staat de opbouw van het bruto binnenlands product tegen marktprijzen. Aan de bestedingenkant staat hoe de middelen zijn aangewend. Eerst staat er hoe de nationale bestedingen tot stand komen door middel van consumptie en investeringen van bedrijven en overheid. Daarna wordt er de uitvoer van goederen en diensten bij opgeteld. 6.7 Statistiek en werkelijkheid Welvaart is de mate waarin in de menselijke behoeften is voorzien. Wat zegt het nationaal inkomen daarover? Internationale vergelijkingen Als je een land vergelijkt, moet je als eerste het nationaal inkomen delen door het inwonertal. Hierdoor ontstaat het inkomen per hoofd van de bevolking. Daarna moet er rekening gehouden worden met het prijspeil, alles moet omgerekend zijn in dezelfde valuta. Een pakket goederen kan namelijk duurder zijn in het ene land dan in het andere land. De informele economie De officiële economische transacties vormen samen de formele economie. Niet alle economische transacties worden echter geregistreerd, hierdoor bestaat er met andere woorden een informele economie (officieus circuit). Dat bestaat uit de niet-geregistreerde transacties. Dit valt in twee delen uiteen. Een legaal of wit gedeelte. Dit gedeelte bevat vaak zeer nuttige activiteiten, zoals huishoudelijk werk & doe-het-zelf activiteiten. Een illegaal gedeelte. Onder het illegale gedeelte van de informele economie vallen bijvoorbeeld activiteiten die op zichzelf legaal zijn, maar niet worden gemeld met het doel de belasting te ontduiken. Maar ook natuurlijk de criminele activiteiten, zoals de handel in verdovende middelen. Dit wordt het zwarte gedeelte van de informele circuit genoemd. Vriendendiensten worden het grijze gedeelte van het informele circuit genoemd. Productiegroei en welvaart Welvaart ontstaat als steeds meer menselijke behoeften worden bevredigd. Groei van het nationaal product betekent dat er meer middelen zijn om die behoeften te bevredigen. Maar als de behoeften eveneens in aantal en omvang toenemen, schiet de welvaart niet zoveel op. Externe effecten De toegenomen productie brengt niet alleen meer inkomen met zich mee, maar ook onbedoelde, minder plezierige gevolgen, zoals milieuvervuiling en uitputting van grondstofvoorraden. Er zijn echter ook goederen die geen prijs hebben, maar toch heel waardevol kunnen zijn. Dat heet ongeprijsde schaarste. Een voorbeeld hiervan is stilte. De uitbreiding van Schiphol zal de ongeprijsde schaarste doen toenemen, het effect op de stilte is niet in euro’s uit te drukken. De inkomensverdeling Een moeilijk punt is dat van de inkomensverdeling. Het is heel goed mogelijk dat een land een sterke economische groei (= productiegroei) meemaakt, maar dat de vruchten van die groei eenzijdig bij een kleine bevolkingsgroep terechtkomen. De inkomens worden dan onregelmatiger verdeeld. Dat zou een argument kunnen zijn om te zeggen dat het land er dan niet of nauwelijks op vooruit gaat.