Hoofdstuk 1. Kiezen Paragraaf 1.1 Elke generatie kiest opnieuw Iedereen moet in zijn leven keuzes maken. Deze hebben soms voordelen maar ook nadelen. AOW is een uitkering voor 65 plussers. Paragraaf 1.2 Welke kosten tellen mee Om keuzes te kunnen maken moet je verschillende mogelijkheden afwegen. Of dat je consumeert of investeert bijvoorbeeld. Consumeren is het aanschaffen van producten door de eindgebruiker. Investeren is het aanschaffen van kapitaalgoederen (door bedrijven). Bij investeren wil je er geld mee verdienen, bij consumeren niet. Sommige producten zijn schaars. Schaarse goederen zijn goederen waarvoor (schaarse) middelen zijn opgeofferd: er is een offer of inspanning voor geleverd. Goederen waarvoor geen schaarse middelen zijn opgeofferd zijn vrije goederen. Welvaart is de mate waarin men erin slaagt om de schaarste terug te dringen. Een andere manier waarmee je je keuze kunt maken is het kijken naar de opofferingskosten. Dit zijn de gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen alternatief. Paragraaf 1.3 Het budget, wat koop je ervoor? De hoogte van het/een budget beperkt je keuzemogelijkheden. Er is slechts een beperkte hoeveelheid geld beschikbaar. De mogelijke combinaties wat er met het budget gedaan kan worden, wordt weergegeven in een budgetvergelijking, waarmee je later weer een budgetlijn kunt tekenen. De ligging van de budgetlijn is afhankelijk van de hoogte van het budget. Een verandering van het budget leidt tot een evenwijdige verschuiving van de lijn en een verandering van één van de prijzen tot een verandering in de helling. Het budget is een nominaal bedrag uitgedrukt in euro's. Je kunt ook de koopkracht, of reële waarde van het budget berekenen. Dan let je op wat je voor het budget kunt kopen. Paragraaf 1.4 De invloed van andermans keuze. Beslissingen waarvan de gevolgen ook bepaald worden door de keuze van de andere partij(en) is het onderwerp in de speltheorie. De spelers zullen altijd streven naar een zo hoog mogelijke opbrengst (rationeel handelen). Als een keuze van een partij bekend is zal de andere partij daar zijn keuze op afstemmen. Bij een coöperatief spel wordt samengewerkt, bij een niet-coöperatief spel niet. De uitbetaling van een bepaalde strategie wordt weergegeven in een resultatenmatrix. Er wordt gezocht naar een evenwicht in dominante strategieën. Dit is de verwachte uitkomst. De dominantie strategie is de strategie die voor een partij, ongeacht de keuze van de ander, het meeste oplevert. De strategie die het minst oplevert is de gedomineerde strategie. In een gevangenendilemma is er een prikkel om te kiezen voor een strategie die voor jezelf het voordeligst is, ook al moet je een ander daarvoor bedriegen. Als je elkaar niet vertrouwd in een gevangenendilemma is het een niet-coöperatief spel. Wanneer je elkaar wel vertrouwd een coöperatief spel. Als een gevangenendilemma wordt herhaald kan het zijn dat de spelers zicht coöperatief opstellen. Als de ene partij een andere strategie uitprobeert, welke meer oplevert als de andere partij hier in meegaat, en de andere gaat ook mee ontstaat een coöperatieve strategie. Als er niet in mee wordt gegaan blijft het een niet-coöperatieve strategie en zijn ze beiden uiteindelijk slechter af. Als beiden uiteindelijk hetzelfde doen als de ander spreek je van een tit-for-tat strategie. Als de ene niet meer samenwerkt, zal de ander dat ook niet meer doen. De ene begint met een nieuwe strategie omdat ze dan uiteindelijk beter af zijn. Bij een gevangenendilemma dat zich herhaald kan het zijn dat de een afwijkt van de dominante strategie en afwacht wat de ander doet. Gaat de ander hierin mee ontstaat er samenwerking. Een coöperatieve opstelling kan ook ontstaan door dwang d.m.v. Een afspraak waarbij een straf staat op het schenden van die afspraak. Een gevangenendilemma tussen veel personen is een veelpersonendilemma. Hier kan free-riders gedrag ontstaan. Dan liften sommigen mee op het goede gedrag van anderen. Een straf moet voordat het spel begint bekend zijn. Hoofdstuk 2. Jeugd Paragraaf 2.2 Kinderjaren De overheid steunt ouders financieel bij het grootbrengen van kinderen. Deze bijdrage is inkomensafhankelijk. Verder is er nog de kinderbijslag, welke afhankelijk is van de leeftijd van het kind. Ook bestaan er regelingen voor studiefinanciering. Paragraaf 2.3 Je eerste eigen geld Zakgeld is een stroomgrootheid. Het zakgeld ontvang je per week of per maand. Het gaat per tijdseenheid. Stroomgrootheden meet je over een bepaalde periode. Voorraadgrootheden daarentegen worden gemeten op een bepaald moment. Over inkomen uit arbeid moet loonheffing betaald worden, dit bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen. Voor iedereen is er de algemene heffingskorting. Als je berekende loonheffing niet boven de algemene heffingskorting uitkomt hoef je niets te betalen. Toch afgedragen loonheffing kun je later weer terugvragen met een teruggavenbiljet. Paragraaf 2.4 De verdeling van de inkomens Inkomens zijn ongelijk verdeeld. De verdeling van inkomens kun je in beeld brengen met een lorenzcurve. Dat is een grafiek waarbij het gecummuleerde aandeel van de personen van het totaal op de x-as staat en het gecummuleerd aandeel van het inkomen van het totaal op de y-as. Deze aantallen zijn in percentages. Paragraaf 2.5 De herverdeling van de inkomens Inkomens kunnen herverdeeld worden. De afdrachten van iedereen kunnen vastgesteld worden met drie varianten: 1. Iedereen draagt hetzelfde bedrag bij. 2. Iedereen betaalt hetzelfde percentage van het inkomen. 3. Het percentage dat iemand betaalt, stijgt naarmate het inkomen hoger is. De verdeling van de inkomens kunnen er na een herverdeling anders uit komen te zien. Wanneer relatieve inkomensverschillen kleiner worden, spreken we van nivellering. Wanneer deze verschillen juist groter worden, spreken we van denivellering. Nivellering is dus gunstiger voor lagere inkomens. Bij herverdeling gaat ook de lorenzcurve er anders uit zien. Je kunt hieraan zien of de verdeling schever of minder scheef. Je ziet hier echter niet aan of de inkomensverdeling rechtvaardiger geworden is. Paragraaf 2.6 Consumeren, sparen en lenen Als je inkomen ontvangt kun je direct consumeren of je kunt gaan sparen. Sparen is het uitstellen van de koop van een goed, de consumptie wordt verplaatst naar de toekomst. Sparen is een vorm van ruilen over de tijd, of intertemporele ruil. Lenen is het tegenovergestelde van sparen → Consumptie van een goed wordt in de tijd vervroegd. Het geld dat je leent moet je later terugbetalen met rente, er ontstaat dus een schuld. Spaargeld is een bewaarmiddel en geen ruilmiddel. Hier hangen opofferingskosten samen met de tijd. Bij een spaarder is de extra tijd die nodig is om te sparen minder waard dan de rente die later betaald moet worden. Bij sparen wordt ook rente ontvangen, dit vergroot het bedrag dat later geconsumeerd kan worden. Paragraaf 2.7 Ruil, informatie en transactiekosten Alle kosten (tijd, moeite, geld) die worden gemaakt om een ruil tot stand te brengen en af te wikkelen noemen we transactiekosten. De meeste koopbeslissingen zijn niet rationeel, vaak wel bij duurzame goederen. Als de ene partij meer weet dan de andere partij spreken we van asymmetrische informatie. Om je te wapenen tegen asymmetrische informatie moet je meer transactiekosten maken. Teveel asymmetrische informatie kan leiden tot averechtse selectie wat weer kan leiden tot marktfalen: Door asymmetrische informatie durven mensen enkel goedkope (slechte!) producten kopen terwijl zij een goed product willen (averechtse selectie) en blijven de goede producten over. De markt slaagt er dan niet in om vragers en aanbieders van goede producten bij elkaar te brengen (marktfalen). Marktfalen kan voorkomen worden door de averechtse selectie te verminderen. Verkopers moeten het vertrouwen van de klant winnen. (Garantie, reputatie) Paragraaf 2.8 Verzekeren Risico’s zijn verzekerbaar. Individuelen schade wordt door een grote groep verzekerden betaald. De WA-verzekering is verplicht. Deze vergoed schade aan anderen. Eigen schade is ook verzekerbaar maar niet verplicht(Allrisk). Premie = kans op schade x de gemiddelde hoogte van de te verwachten schade. Op goede risico’s wordt winst gemaakt, op slechte verlies. Ook hier kan averechtse selectie optreden. Als iedereen dezelfde premie betaalt kunnen goede risico’s weggaan omdat ze zich benadeeld voelen en de premie moet dan omhoog waardoor alleen de slechte risico’s overblijven. Averechtse selectie kan voorkomen worden door collectieve dwang. Deze gaan vooral om solidariteit. Een andere manier is premiedifferentiatie, d.w.z. dat de slechte risico’s een hogere premie betalen dan de goede. Hierbij ontstaan transactiekosten Verzekeraar moet moeite doen om de verzekerden te onderzoeken of ze veel schade claimen of niet. Ook een vrijwillig eigen risico bestrijdt averechtse selectie. Averechtse selectie wordt ook tegengegaan door een combinatie van instrumenten. WA-verzekering: - Verplicht (collectieve dwang) - Premie verschilt per auto(waarde), kilometers per jaar en de regio of stad - Bonus-malusregeling, wordt bepaald door het aantal schadevrije jaren en geen beroep doet op de verzekering (no-claim) Asymmetrische informatie kan ook leiden tot moreel wangedrag. Mensen gaan zich lakser en/of onvoorzichtiger gedragen: ‘de verzekering vergoed toch wel.’ Hierdoor kunnen premies weer stijgen en vertrekken dus de goede risico’s. Dit wordt tegengegaan door een (verplicht) eigen risico in te voeren. Een andere maatregel is het invoeren van een maximum vergoeding. Een andere maatregel is de no-claimkorting.