H1 Paragraaf 1 - Sociale omgeving: je ziet mensen regelmatig en doet dingen met ze samen (bij sport, werk) Gezin: mensen waarmee je leeft (gezin, broers, zussen) Maatschappij: miljoenen mensen waar je mee samenleeft Afhankelijk: door iets bepaald/ geregeld worden Gedragsregels: regels die te maken hebben met je gedrag Wetten/wetregels: gemaakt door de politici waar we ons aan moeten houden, bijv. wanneer je strafbaar bent Paragraaf 2 - Waarden: principes die je belangrijk vindt in het leven. Normen: regels over hoe jij en anderen zich moeten gedragen. Belangen: voordeel da je ergens van hebt. Belangentegenstellingen: belang van de ene die bots met het belang van een ander. Macht: mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden Machtsmiddelen: middelen waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden Belangrijke machtsmiddelen zijn: -gebruik van geweld -overtuigingskracht -hoeveelheid geld dat je hebt -speciale kennis en vaardigheden -functie of beroep Paragraaf 3 - - - Maatschappelijk probleem: probleem in de maatschappij 4 kenmerken 1.veel mensen hebben er last van 2.verschillende meningen over de oorzaak en de oplossing 3.veel aandacht in de media 4.politiek bemoeit zich ermee Groepen die bij betrokken zijn met belangen: Automobilisten: betere snelweg, hogere maximumsnelheid Omwonende van de weg: min mogelijk last van lawaai en uitlaatgassen Milieugroepen: minder auto’s op de weg i.v.m. het milieu Dilemma: lastige keuze tussen 2 dingen die allebei voordelen of juist nadelen hebben Feit: iets wat gebeurd is en je kan het bewijzen Vooroordeel: oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten kent Argumenten: redenen waarmee je kunt uitleggen waar jouw mening goed is. H2 Paragraaf 1 - Cultuur: normen, waarden en gewoonten die mensen in een bepaalde groep of samenleving met elkaar delen. Socialisatie: bewust/onbewust aanleveren van normen, waarden en gewoonten die bij jouw groep/samenleving Waar socialiseer je? Gezin, school, vriendinnen,vrienden,sportclub,werk,geloof,media,overheid Aangeboren: bijv. voetbaltalent, ritmegevoel en agressiviteit Aangeleert: bijv. goede drummer Paragraaf 2 - - Hoe leren we? -informatie/aanwijzingen -ervaringen -imitatie -experimenteren Sancties: manieren waarop iemand laat merken of je iets goed of fout hebt gedaan Sociale controle: mensen in je omgeving letten op hoe jij je gedraagt. Internalisatie: aangeleerde normen en waarde zijn vanzelfsprekend gedrag Identiteit: persoon die jij bent geworden door alle kenmerken en ervaringen Rolgedrag: gedrag dat we van elkaar in bepaalde situaties verwachten Roldoorbrekend gedrag: gedrag dat je niet direct bij iemands rol verwacht. Paragraaf 3: - Puberteit: periode tussen kindertijd en volwassenheid Asociaal/ abnormaal: gedrag is zo als er geen rekening met anderen wordt gehouden. Groepsdruk: gevoel dat je je moet aanpassen aan de gewoontes van de groep Cyberpesten: pesten via internet Generatieconflict: meningsverschil dat wordt veroorzaak door het verschil in leeftijd. Paragraaf 4: - - Identificatie: bepaalde kenmerken die je bij een ander herkent van jezelf Groepsidentificatie: je voelt je verbonden met een groep omdat je dezelfde kenmerken of gewoontes hebt. Ontstaan van groepsgevoel: -geloof -belagen/problemen -plaats -smaak/ interesses Jongerencultuur: groep jongeren met dezelfde normen, waarden, gewoontes Welvaart: gemiddelde hoogte van de inkomens in ons land Polarisatie: mensen en bevolkingsgroepen staan scherp tegen over elkaar doordat de tegenstellingen de nadruk krijgen Paragraaf 5: - - Soort bindingen: Economische Kennis Gevoel Politieke Sociale cohesie: mensen die het gevoel hebben dat ze bij elkaar horen