Stroomkring door Yasmine Wiersema Stroom bestaat uit elektrisch geladen deeltjes die zich door geleiding voortbewegen. Ze bewegen vanwege het potentiaalverschil, dit is simpel gezegd het verschil in potentiële energie tussen twee plaatsen. De elektronen proberen zich eerlijk te verdelen zodat er een evenwicht ontstaat (wat in werkelijkheid bijna nooit ontstaat omdat ze weer wegstromen van hun beginplek; net als het wereld windsysteem). De stroom die wij gebruiken, bijvoorbeeld thuis, stroomt rond in een stroomkring. Ik zal een simpel voorbeeld geven: de stroomkring van een lampje. Hieronder zie je de stroomkring van een lampje getekend. Dit is hoe stroomkringen altijd getekend worden. De zwarte lijn is de lijn waarover de elektrisch geladen deeltjes stromen. Het rondje met een kruis erin is een lampje. Je ziet twee streepjes, een korte en een lange. Bij de lange staat een +, bij de korte staat een –. Dit noem je de polen. De twee streepjes zijn het teken van een batterij (de stroom moet ergens vandaan komen). De elektrisch geladen deeltjes stromen van min naar plus, op het plaatje dus tegen de klok in. De stroomsterkte kan gemeten worden met een ampèremeter. Dit is een meetinstrument wat je kunt aansluiten op de stroomkring, als je hemt zelf zou bouwen. Op een lampje staat vaak hoeveel mA (milliampère) het nodig heeft. De hierboven beschreven stroomkring is een hele simpele. In het dagelijks leven zijn er vaak meerdere dingen aangesloten op een stroomkring. Als er meerdere dingen op een stroomkring zijn aangesloten, noem je dit een schakeling. We hebben twee soorten schakelingen: de parallelschakeling en de serieschakeling. Het is niet moeilijk. Bij de parallelschakeling zijn de objecten, in dit geval nemen we even lampjes, parallel aan elkaar aangesloten. Dat betekent dat ze niet op één lijn zitten, maar op dezelfde manier geschakeld zijn maar een eigen stroomkringetje hebben. Dit plaatje maakt het duidelijk: Je ziet drie lampjes parallel geschakeld. Het ‘deurtje’ links bovenaan is een schakelaar. Zoals je ziet, is op deze tekening de stroomkring onderbroken en werken de lampjes niet. Dit komt omdat de schakelaar uit staat (daarom is hij zo getekend. Als de schakelaar aan zou staan, zou je de lijn gewoon doortrekken). Vaak worden dingen ook in serie geschakeld. In dit geval zitten alle lampjes wel op één lijn achter elkaar. Denk bijvoorbeeld aan kerstboomlampjes. Dat ziet er getekend zo uit: Het lijkt misschien een beetje ingewikkeld omdat er een buiging in de stroomkring is getekend, maar het is in feite gewoon dezelfde als in het eerste plaatje, alleen zijn er nu drie lampjes (en weer een schakelaar) getekend. Je ziet dat alle drie de lampjes nu achter elkaar zitten, in tegenstelling tot de parallelschakeling. Dit betekent dus dat als er één lampje kapot is, de rest van de lampjes ook niet meer werkt omdat dat ene lampje de stroomkring onderbreekt. Maar wat is nou het verschil tussen parallelschakelingen en serieschakelingen, behalve de manier waarop je het tekent? Het verschil zit hem in de stroomverdeling: Stel dat een batterij 30 Volt levert. Als je deze batterij aansluit op de parallelschakeling uit het tweede plaatje, moeten de elektrische deeltjes zich verdelen over drie lampjes. De hoeveelheid energie wordt dus in drieën verdeeld. De lampjes krijgen ieder 10 Volt. Stel dat je dezelfde batterij op de bovenstaande serieschakeling aansluit. Nu hoeven de deeltjes maar één kring af te leggen en hoeven ze zich dus niet te verdelen. Alle drie de lampjes krijgen 30 Volt. Over het algemeen geldt: hoe meer stroom een lampje krijgt, hoe harder deze schijnt. Met een proefje kan je dit heel goed meten. Als een lampje teveel stroom krijgt, zal het knappen en dan is het kapot.