FACULTEIT PSYCHOLOGISCHE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2007-2008 Sociale steun en sociale spanning bij tienermoeders en zwangere tienermeisjes Lynn DE RYCK Promotor : Prof. dr. Michel VANDENBROECK met begeleiding van Marjolijn DE WILDE (cRZ) Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de titel MASTER IN SOCIAAL WERK Voorwoord Zoals zal blijken uit deze scriptie is sociale steun cruciaal in het leven van mensen. Ook ik heb dit aan de lijve mogen ondervinden bij het schrijven van deze masterproef. Daarom zou ik graag mijn dank willen betuigen aan enkele mensen die me doorheen deze periode gesteund hebben. Vooreerst wil ik mijn promotor Dr. Michel Vandenbroeck bedanken voor de intensieve begeleiding en de vele nuttige tips die hij mij gegeven heeft. Ook wil ik Marjolijn De Wilde van het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen (cRZ) bedanken voor haar actieve medewerking aan deze scriptie. De professionele ervaring en kennis van deze twee mensen maakten het mogelijk een kritisch perspectief in te nemen en een interessant onderzoek te voeren. Uiteraard zou dit onderzoek onmogelijk geweest zijn zonder de tienermeisjes die bereid waren deel te nemen. Ook zij verdienen dus zeker een woordje van dank. Verder wil ik ook de voorzieningen die meisjes probeerden te overtuigen deel te nemen bedanken voor hun inzet. Ten slotte wil ik ook mijn vriend Jochen en mijn ouders bedanken voor hun steun, geduld en begrip tijdens de moeilijke momenten en voor het nalezen op taal- en typfouten. Ook mijn vriendinnen verdienen een woordje van dank voor hun emotionele steun. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING..................................... 4 1. TIENERMOEDERS ............................................................ 7 1.1. Inleiding ........................................................................................ 7 1.2. Terminologie .................................................................................. 7 1.3. Cijfergegevens ............................................................................... 8 1.3.1. Prevalentie in België....................................................................... 8 1.3.2. Prevalentie in andere geïndustrialiseerde landen ................................ 9 1.4. Beeldvorming over tienermoeders ............................................... 11 1.4.1. Wetenschappelijke literatuur ......................................................... 11 1.4.2. Beeld in de maatschappij .............................................................. 20 1.5. Besluit .......................................................................................... 22 2. SOCIALE STEUN EN SOCIALE SPANNING ...................... 23 2.1. Inleiding ...................................................................................... 23 2.2. Begrippen..................................................................................... 23 2.2.1. Sociaal netwerk ........................................................................... 23 2.2.2. Sociale steun............................................................................... 24 2.2.3. Sociale spanning.......................................................................... 27 2.3. Effecten........................................................................................ 28 2.4. Sociaal netwerk van tienermoeders ............................................. 30 2.4.1. Ouders ....................................................................................... 30 2.4.2. Partner ....................................................................................... 31 2.4.3. Peers.......................................................................................... 32 2.4.4. Anderen...................................................................................... 33 2.5. Professionele hulpverlening ......................................................... 33 2.6. Besluit .......................................................................................... 35 3. METHODOLOGIE............................................................ 36 3.1. Onderzoeksvraag ......................................................................... 36 3.2. Onderzoeksopzet.......................................................................... 36 3.2.1. Participanten ............................................................................... 36 3.2.2. Instrumenten .............................................................................. 36 3.2.3. Procedure ................................................................................... 37 4. RESULTATEN ................................................................. 39 4.1. Respondenten .............................................................................. 39 4.2. Sociale steun ................................................................................ 41 4.3. Sociale spanning .......................................................................... 54 4.4. Professionele hulpverlening ......................................................... 58 4.5. Beleving ....................................................................................... 60 4.6. Kritische bespreking .................................................................... 64 5. CONCLUSIE ................................................................... 68 6. TABELLENLIJST............................................................. 64 7. BIBLIOGRAFIE .............................................................. 71 8. BIJLAGEN...................................................................... 78 Inleiding en probleemstelling Tienerzwangerschap is in België geen nationaal probleem zoals in sommige andere geïndustrialiseerde landen het geval is. Toch gaat er veel aandacht naar deze doelgroep omdat ze geacht wordt een zeer kwetsbare groep te zijn waarbij problemen op verschillende gebieden samenkomen. Veel meisjes zouden in een lage bestaanszekerheid en in een risicovolle marginale sociaal-economische toestand leven (Kind & Gezin,2006). Lange tijd leefde in onze samenleving het idee dat moederschap bij tieners onvermijdelijk leidt tot allerhande sociale problemen. Deze stelling wordt de laatste jaren door verschillende onderzoekers echter ontkracht. Er mag dan wel een link zijn tussen sociale problemen en tienermoederschap, de oorzaak-gevolg relatie is lang niet zo vanzelfsprekend. Vaak bevinden de meisjes zich al in een precaire situatie vóór de zwangerschap (Menger,1997). Het nemen van de beslissing om het kind al dan niet te houden is vaak een zeer moeilijk moment voor de meisjes. De keuze moet snel gemaakt worden en heeft verstrekkende gevolgen voor hun toekomstige leven. “Leuk om jong moeder te zijn?” luidt de titel van een Nederlandse informatiebrochure voor alleenstaande jonge moeders. Het vraagteken suggereert reeds dat moederschap op jonge leeftijd niet altijd vanzelfsprekend is (FIOM,2005). Dit wordt vaak opgevangen door de hulp van anderen. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen formele of professionele steun en informele steun. Binnen deze opdeling kunnen verschillende soorten steun onderscheiden worden; emotionele steun, tastbare steun, positieve feedback, informatie en advies, sociale participatie en zwangerschapsgerelateerde steun (Gee & Rhodes,2007). Tienermoeders ondervinden vaak grote drempels om naar de professionele hulpverlening te stappen. Ze zijn bang voor oordelende blikken en een neerbuigende houding van hulpverleners (De Jonge,2001). Vaak zullen het familie en vrienden zijn die de belangrijkste rol spelen in het ondersteunen van tienermoeders. 4 Deze (informele) sociale steun speelt een belangrijke factor in het leren omgaan met de nieuwe rol als tienermoeder. Sociale steun kan werken als een bescherming tegen potentiële negatieve effecten van tienermoederschap, zo kan het bijvoorbeeld werken als een buffer tegen psychologische of economische gevolgen (Letourneau, Stewart & barnfather, 2004). Ook creëert het hebben van sociale steun meer kansen om een opleiding te kunnen volgen of een job uit te voeren (Thompson, 1986). In relaties met anderen kunnen echter ook spanningen optreden. Zo kan de tienermoeder teleurgesteld zijn in bepaalde personen, krijgt men kritiek of ontstaan er conflicten. Dit wordt negatieve steun genoemd. Het is belangrijk om ook aan deze steun aandacht te geven aangezien uit onderzoek gebleken is dat deze negatieve steun meer invloed zou hebben op het welzijn van het meisje dan de positieve steun. Deze spanningen zouden de positieve effecten van de sociale steun kunnen neutraliseren (Rhodes& Woods, 1995). In deze scriptie zullen volgende onderzoeksvragen onderzocht worden: - Van wie ervaren de tienermoeders steun? - Welke soorten steun ervaren de tienermoeders? - Aan welke steun hebben de tienermoeders nood? - Hoe beleven tienermoeders de steun die ze krijgen? - In welke relaties ervaren tienermoeders het meeste spanning? Deze scriptie bestaat uit 5 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt een algemeen beeld geschetst over tienermoeders. Naast de cijfergegevens over tienermoederschap wordt er ook ingegaan op de beeldvorming over tienermoeders in de maatschappij. Het negatieve beeld over de tienermoeder wordt hierbij kritisch bekeken. In het tweede hoofdstuk wordt er aandacht besteed aan de sociale steun die tienermoeders ontvangen. De klemtoon wordt gelegd op de informele steun maar ook de formele steun wordt belicht. Naast de sociale steun bestaat er ook sociale spanning die kan optreden tussen de steunverlener en de tienermoeder. Ook hier wordt in deze masterproef op ingegaan. 5 In het derde hoofdstuk wordt het methodologisch kader besproken. Deze bestaat uit de onderzoeksvraag en het onderzoeksopzet. Het meetinstrument en de procedure worden uitgelegd alsook de samenstelling van de onderzoeksgroep. De resultaten van het onderzoek worden besproken en geanalyseerd in een vierde hoofdstuk. Verder wordt er een verbinding gelegd tussen het onderzoek binnen deze scriptie en de literatuurstudie en volgt er een kritische bespreking van de resultaten. Het laatste hoofdstuk betreft een algemeen besluit van deze scriptie met enkele aanbevelingen voor hulpverlening en verder onderzoek. 6 1. Tienermoeders 1.1. Inleiding In dit hoofdstuk worden terminologie en historische verschuivingen rond tienermoeders beschreven. Verder worden de cijfergegevens van tienermoederschap in België en in andere geïndustrialiseerde landen besproken en geanalyseerd. In het volgende deel wordt de beeldvorming over tienermoeders kritisch bekeken. Zowel de beeldvorming in wetenschappelijke literatuur als de beeldvorming in de maatschappij worden onderzocht. Deze zijn namelijk niet los te koppelen van elkaar aangezien ze een wederzijdse invloed hebben op elkaar. Wetenschappers leven namelijk niet in een vacuüm en voeren onderzoek steunend op de waarden en normen die leven in de maatschappij. Anderzijds wordt de beeldvorming van mensen beïnvloed door hetgeen door de wetenschappers beweerd wordt. De bedoeling van dit deel is om stil te staan bij de vooroordelen en stigma’s die leven rond tienermoeders en deze vanuit een kritisch perspectief te bespreken. 1.2. Terminologie Het begrip tienermoeder wordt gebruikt indien een meisje moeder wordt voor haar 20ste verjaardag. Andere vaak gebruikte termen zijn ‘adolescente moeders’ of ‘jonge moeders’. Deze termen zijn schijnbaar descriptief aangezien meisjes die voor hun 20ste zwanger worden nu eenmaal ‘tieners’ zijn en ‘jong’ zijn. Toch zal er vaak een negatieve connotatie hangen aan deze begrippen. Tienermoeders zouden te jong zijn of te onvolwassen om moeder te worden. In onderzoeken uit dit zich door deze doelgroep tegenover ‘normale’ moeders te plaatsen die ouder zijn. Dit impliceert reeds de opvatting die in de samenleving heerst dat tienermoeders ‘abnormaal’ zijn. De term ‘jonge moeders’ kan bovendien verwarring scheppen met vrouwen die pas moeder geworden zijn (Phoenix,1991). De negatieve connotaties ten aanzien van tienermoederschap zijn historisch gegroeid. In het begin van de 20ste eeuw werden vooral zwangerschappen buiten het huwelijk sterk gestigmatiseerd en niet zozeer moederschap bij meisjes jonger dan 20 jaar. Het tienermoederschap werd pas geproblematiseerd vanaf de 7 seksuele revolutie in de jaren ’60. Hierbij ging het niet meer zozeer om morele bezwaren maar om bezorgdheid over de socio-economische problemen die tienermoederschap met zich mee zou brengen (Dixon,1995). Bovendien krijgt de adolescentie in de 2de helft van de 20ste eeuw een eigen invulling (De Wilde,2007a). Vanaf dan worden tienermoeders beschouwd als “abnormaal”. De maatschappij verwacht namelijk dat een vrouw pas moeder wordt tussen de 25 en 30 jaar. Sociale en politieke veranderingen brachten een verschuiving teweeg in de verwachtingen ten aanzien van de rol en de verantwoordelijkheden van vrouwen. Het volgen van een hoge opleiding en het streven naar een carrière wordt gebruikt als norm voor vrouwen in de huidige maatschappij. Vrouwen die dit patroon niet volgen worden gestigmatiseerd en geproblematiseerd (Wilson & &Huntington, 2005). In deze scriptie zullen de begrippen ‘tienermoeder’ of ‘jonge moeder’ gebruikt worden, toch moet hierbij vermeld worden dat het niet de bedoeling is om hiermee een negatieve connotatie uit te drukken of stigma’s te ondersteunen. Ze zullen hier gebruikt worden als zuiver descriptieve termen. 1.3. Cijfergegevens 1.3.1. Prevalentie in België In vergelijking met andere landen heeft België een laag aantal tienerzwangerschappen. Ongeveer 1 meisje op 117 wordt zwanger voor haar 20ste. Tussen 17 en 20 jaar is dit ongeveer 1 meisje op 65 (De Wilde, 2008). Het aantal zwangere tienermeisjes stijgt elk jaar lichtjes. Na een fikse daling in 2002 en 2003 was er in 2004 en 2005 weer een stijging merkbaar. Toch moeten we hierbij rekening houden met absolute en relatieve trends (Garssen,2004). Het totaal aantal meisjes onder de 20 jaar stijgt namelijk ook elke jaar. Men spreekt dus eerder over een stagnatie van de tienerzwangerschappen. Ongeveer 3 meisjes op 4 onder de 16 jaar die zwanger worden kiezen voor abortus. Bij de meisjes boven de 16 jaar evolueert dit cijfer geleidelijk aan van 1 naar 2 op 4. Steeds meer meisjes kiezen voor abortus. Deze stijgende trend loopt echter gemiddeld genomen gelijk met de stijging van het totaal aantal gerapporteerde abortussen in België (CRZ,2006). 8 10-19 JAAR 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Bevallingen België 3044 3027 3019 3113 3358 3400 3106 - 2790 2813 Abortussen 1827 1790 1839 2022 2082 2208 2122 2162 2276 2385 zwangerschappen 4871 4817 4858 5135 5440 5608 5228 - 5066 5198 Tabel 1: Evolutie van de bevallingen, abortussen en zwangerschappen bij meisjes tussen 10 en 19 jaar (De Wilde, 2008) PER 1000 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Zwangerschapscijfer 8,17 8,09 8,16 8,61 9,11 9,35 8,66 - 8,30 8,52 Bevallingscijfer 5,11 5,08 5,07 5,22 5,62 5,67 5,14 - 4,57 4,61 Abortuscijfer 3,07 3,01 3,09 3,39 3,48 3,68 3,51 3,56 3,73 3,91 Tabel 2: Evolutie van het leeftijdsspecifiek zwangerschapscijfer, bevallingscijfer en abortuscijfer (per 1000) bij meisjes tussen 10 en 19 jaar in België (De Wilde, 2008) Zwangerschap bij jongeren is door het lage cijfer in België niet zozeer een nationaal probleem, zoals in andere landen het geval is. Dit wekt de indruk dat het geboorteregelend gedrag van jongeren in ons land bijna ideaal is en dat verder onderzoek niet meer nodig is. Een dergelijke afzijdige houding ten opzichte van zwangerschap bij jongeren zou echter onterecht en ongewenst zijn (Rademakers,1990). 1.3.2. Prevalentie in andere geïndustrialiseerde landen Als we naar het aantal tienermoeders in de geïndustrialiseerde landen kijken dan zien we zeer grote verschillen. De grootste verschillen zijn merkbaar tussen de lage prevalentie in landen zoals Nederland en Zweden enerzijds en het hoge cijfer tienermoeders in de verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk anderzijds (Unicef, 2001). Een eerste mogelijke verklaring voor deze verschillen is de pragmatische aanpak in Nederland en Zweden die sterk verschilt van de eerder morele aanpak in Amerika en Engeland. Door de pragmatische aanpak van seksuele voorlichting maken meer jongeren gebruik van anticonceptie (Garssen,2004). Seksualiteit is er in het leven geïntegreerd als exponent van menselijke activiteit en gevoelens. Jongeren worden daarbij gesteund bij het opbouwen van relaties (Coley,1998). 9 Ouders, leerkrachten en hulpverleners vertellen zelden aan jongeren om seks te vermijden, maar ze sporen de jongeren aan om hun verantwoordelijkheid op te nemen. De Nederlandse aanpak betekent minder tijd spenderen aan het trachten te voorkomen dat jongeren seksueel actief worden maar meer tijd spenderen in het onderrichten en empoweren van jongeren om zich verantwoord te gedragen wanneer ze seksueel actief worden. Dit staat in groot contrast met de boodschap die jongeren in Amerika meekrijgen. Hier leeft nog vaak de gedachte dat seks vóór het huwelijk taboe is (Schalet,2004). Ook in Engeland steunt het beleid nog zeer sterk op morele waarden. Ze zijn hier van mening dat een pragmatische aanpak een verkeerde boodschap stuurt naar de jongeren, seksuele activiteit stimuleert op een te jonge leeftijd en de familiale basiswaarden ondermijnt. De voorlichting is hier vooral gericht op een ‘ just say no’-principe, zonder verdere informatie over anticonceptie (Sleegers,2006). Een tweede mogelijke verklaring voor het hoog aantal tienermoeders in Amerika en Engeland is de grote inkomensongelijkheid die er heerst (Garssen, 2004). Tieners uit gezinnen met een lager inkomen zouden namelijk vroeger hun eerste seksuele ervaring hebben en zouden minder voorbehoedsmiddelen gebruiken (AGI,2001). Een andere verklaring is dat jongeren uit zwakkere sociaaleconomische milieus minder te verliezen zouden hebben dan hun leeftijdsgenoten uit de middenklasse. Hierbij gaat het dan vooral over opleiding, werk en loon (Phoenix, 1991). Bovendien moet rekening gehouden worden met het feit dat de gemiddelde leeftijd om moeder te worden in Amerika en Engeland lager ligt dan in landen zoals Nederland, Zweden en België. Hierdoor wordt het tienermoederschap hier misschien als iets normaler aanschouwd aangezien het leeftijdsverschil met de gemiddelde moeder lager ligt (Teitler, 2002). 10 1.4. Beeldvorming over tienermoeders 1.4.1. Wetenschappelijke literatuur Benaderingswijzen Moore & Brooks-gunn (2002) onderscheiden in ‘the handbook of parenting’ 4 benaderingswijzen in het onderzoek naar tienermoeders. Een eerste benadering definieert de transitie naar het moederschap als een normatieve uitdaging. De rolverandering en de mogelijke herdefiniëring van een identiteit staan hierbij centraal. Het gaat hier onder andere over de psychologische voorbereiding op het moederschap, de herwaardering van relaties met ouders en partner en de tevredenheid over de moederrol. In een onderzoek van Lesser et al (1999) worden tienermoeders die depressieve symptomen vertoonden tijdens de zwangerschap of postpartum bevraagd over hun moederrol. Het gaat hier onder andere over het “denken als een moeder”, ervaringen rond het moederschap en de invloed die dit heeft op hun beslissingen en gedragsveranderingen die de tiener ondergaan heeft in de transitie naar de moederrol. De conclusie van het onderzoek luidt dat voor sommige tieners het moederschap hen behoed heeft van een voortzetting van hun (zelf)destructieve leven. De tweede benadering is de meest dominante. In dit soort onderzoek wordt de nadruk gelegd op de gevolgen van het moederschap op het meisje zelf. De levensloop van de meisjes wordt bekeken vanuit een sociologisch of demografisch standpunt. Transities van de levensloop worden hier dus wel onderzocht maar niet vanuit een psychologisch of vanuit een ontwikkelingsperspectief. Vaak wordt onderzoek gedaan naar opleiding, woonsituatie, werksituatie en burgerlijke staat. Het is in dit soort onderzoek dat tienermoeders vaak vergeleken worden met oudere moeders. Deze methode wordt de laatste tijd echter in vraag gesteld. Om beïnvloedende factoren zoveel mogelijk te onderdrukken wordt de levensloop van de meisjes vergeleken met hun zussen die geen tienermoeder zijn. Een meer familiegeoriënteerde aanpak vinden we terug in een derde benadering. Hierbij wordt het effect van het jonge moederschap nagegaan voor de ouders van het meisje en voor het kind. Een andere mogelijkheid bij de familiegeoriënteerde 11 visie is een meer gedetailleerde aanpak. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de effecten van het moederschap op individuen maar ook op de familie als een geheel. Dit is nodig aangezien tienermoeders vaak in multigenerationele huishoudens leven. Deze benadering zal belangrijk zijn in de context van sociale steun en sociale spanning. Directe observatie van het gedrag en de vaardigheden van de jonge moeder is een laatste mogelijkheid om tienermoeders te benaderen. Deze benadering kwam er als antwoord op de overtuiging dat kinderen van tienermoeders minder goede uitkomsten hebben dan kinderen van oudere moeders. Roosa en Vaughan (1984) vergeleken tienermoeders en oudere moeders op basis van een aantal variabelen die verband houden met de ontwikkeling van het kind. Via vragenlijsten werden de houding ten opzichte van het kind en de eigen moederrol en de kennis in verband met de ontwikkeling van het kind gemeten. De tienermoeders scoorden significant lager op de testen in verband met kennis over de ontwikkeling van kinderen dan de oudere moeders. Ook op vlak van tevredenheid over het kind en begrijpen van het kind scoren de tienermoeders lager. Ook Berlin, Brady-Smith en Brooks-Gunn (2002) bestuurden het ouderlijke gedrag van tienermoeders door hen te vergelijken met oudere moeders. In dit onderzoek werd de onderzoeksgroep echter beperkt tot moeders met een laag gezinsinkomen en maakte een onderscheid tussen 3 etnische groepen. Hierdoor werden enkele economische en culturele variabelen onder controle gehouden. Uit dit onderzoek bleek dat tienermoeders minder ondersteunend en indringender zouden zijn naar hun kind toe. Predictoren In een onderzoek van Van Berlo et al (2005) wordt de achtergrond van tienerzwangerschappen opgesplitst in vijf categorieën. Ten eerste is er het anticonceptiegebruik: een open , positieve houding ten aanzien van de eigen seksualiteit, een gevoel van eigen verantwoordelijkheid en communicatieve competentie zouden consistent anticonceptiegebruik bevorderen. Een tweede belangrijk element zou de sociaal economische status zijn en het opvoedingsklimaat. Meisjes met een hoger opleidingsniveau zouden vaker een duidelijker toekomstbeeld hebben en zijn daardoor meer gemotiveerd om anticonceptie te gebruiken. Verder zouden meisjes uit gebroken gezinnen een groter risico lopen om zwanger te worden. De cultuur waarin het meisje opgroeit is een derde achtergrondelement die van belang kan zijn is. Hierbij wordt 12 opnieuw verwezen naar het grote verschil tussen de pragmatische houding in de noordelijke landen en de morele houding in de Angelsaksische landen. Een vierde mogelijk element is dat de kennis over seksualiteit en anticonceptie vaak ontoereikend is. Een vijfde element betreft misbruik. Zo zouden veel tienermoeders een achtergrond hebben van psychisch of seksueel misbruik. Het verlangen naar liefde zou hier een belangrijk element in spelen. Ruytjens (2000) spreekt over drie dimensies waar mogelijke oorzaken voor ongeplande zwangerschappen bij jonge meisjes kunnen gezocht worden. Ten eerste is er de biologische dimensie. In het algemeen kan gesteld worden dat de puberteit bij zowel jongens als meisjes vroeger start dan enkele decennia geleden. Jongeren zijn op steeds vroegere leeftijd lichamelijk rijp maar deze rijpheid gaat niet altijd samen met de psychosociale rijpheid. Deze dissynchroniciteit kan een aantal belangrijke implicaties met zich meebrengen. De vroege lichamelijke rijpheid geeft jongeren een impuls tot seksuele contacten terwijl ze vaak nog niet klaar zijn met de eigen lichamelijkheid of met de emotionele hechting aan anderen. Een tweede dimensie is de sociale dimensie. We leven in een tijdsgeest waarin alles moet kunnen en waarin er wordt gesteld dat we tolerant moeten zijn. Langs de ene kant laat dit progressieve evolutie toe maar langs de andere kant laat het ons vaak niet meer toe om een kritisch standpunt in te nemen. Het idee dat ‘alles moet kunnen’ past perfect in het ontwikkelingsstadium van jongeren waardoor deze extra kwetsbaar zijn. Daarbij komt ook nog eens de druk van de peer group. Het verlangen naar populariteit kan zo groot zijn dat men onder druk van de peer group seksueel actief wordt. Een laatste dimensie is de psychologische. De adolescentie is een specifieke fase in het ontwikkelingsproces. Veel jongeren slagen er nog niet in om een ongewenste zwangerschap te voorkomen omdat ze moeilijkheden zouden hebben bij het redeneren over kans en probabiliteit. Het perspectief van een zwangerschap ligt niet in hun gezichtsveld. Verder zijn een naïef idealisme, het idee van onkwetsbaarheid en egocentrisme eigen aan de manier van redeneren bij adolescenten. Naast deze predictoren mogen echter individuele karakteristieken en beslissingen niet over het hoofd gezien worden. Deze predictoren gelden voornamelijk voor ongeplande zwangerschappen. Er zijn echter ook meisjes waarbij er een groot verlangen leeft naar een kind en die zeer bewust voor een kind kiezen. Een groot deel van de tienerzwangerschappen is semi-gepland. Hierbij gaat het om een zwangerschap die misschien niet gepland was maar van in het begin gewenst. 13 Deze groep is zeer moeilijk af te bakenen en te definiëren omdat ze vaak aangeven dat de zwangerschap gepland was. Gepland en gewenst zijn echter twee niet te verwarren begrippen. Gevolgen Voor de moeder Er zijn vier soorten factoren die het ontstaan van problemen bij jonge moeders in de hand kunnen werken. Een eerste element is het al dan niet gewenst zijn van de zwangerschap. Hiervoor bestaan er verschillende indicatoren: de abortusratio, het afstaan ter adoptie en de burgerlijke staat van de moeder. Deze laatste indicator wordt echter steeds minder relevant aangezien men veel minder trouwt dan vroeger. Een tweedede element die problemen bij tienermoeders kan beïnvloeden is de sociale steun die ervaren wordt door de naaste omgeving. Dit zal uitgebreid besproken worden in het volgende hoofdstuk. Een derdede factor zijn de individuele psychosociale kenmerken van de moeder. Een voorbeeld hiervan is de mate waarin het meisje haar nieuwe status van moeder aankan. Het gaat hierbij om het algemene principe van draagkracht en draaglast. Negatieve gebeurtenissen in het leven kunnen de draaglast vergroten waardoor het evenwicht draagkracht-draaglast uit balans geraakt en het meisje veel meer problemen zal ondervinden. Een laatste element dat inwerkt op de mate van problemen zijn maatschappelijke en financiële factoren. Een afgebroken schoolcarrière en een inkomen op bijstandsniveau kunnen het meisje makkelijker in een achterstandpositie brengen en zou de kans op depressie verhogen (Menger,1997). Veel onderzoekers hebben zich de laatste decennia gefocust op de gevolgen van een tienermoederschap op het meisje zelf. Hierbij gaat veel aandacht naar deprivatie van de meisjes. Op economisch vlak blijken de meisjes vaak financiële problemen te hebben. Ze zijn vaak alleenstaand, hebben minder stabiele jobs, laag opleidingsniveau en leven vaak van uitkeringen. Ze zouden veel risico lopen om in armoede terecht te komen (Coley, 1998). Er moet echter gewezen worden op het feit dat de maatschappelijk achtergestelde situatie van de meisjes vaak niet het resultaat is van het moederschap. Veel meisjes bevinden zich reeds in een achtergestelde maatschappelijke positie voor de zwangerschap. Het gaat hierbij om een verwarring tussen correlatie en causaliteit. Er bestaat wel degelijk 14 een link tussen moederschap op jonge leeftijd en een scala van problemen maar deze problemen worden niet noodzakelijk veroorzaakt door het feit dat de meisjes jong moeder zijn geworden. De problemen van deprivatie zouden dus eerder te wijten zijn aan de achtergrond van het meisje dan aan de jonge leeftijd waarop ze moeder geworden is (Menger,1997;De Wilde,2007b). Het moederschap zou een sterk negatief effect hebben op de schoolloopbaan. Tienermoeders zouden veel sneller afhaken op school dan hun leeftijdgenoten aangezien moederschap en onderwijs moeilijk te combineren is (Coley,1998). Ook dit wordt door andere onderzoeken weerlegd. De meisjes zouden al gestopt zijn met school voor de zwangerschap. Bovendien zijn er steeds meer kansen om op latere leeftijd de studies voort te zetten en grijpen ook steeds meer tienermoeders deze kans. Onderzoek zou zich dus beter richten op het opleidingsniveau op latere leeftijd in plaats van direct na de zwangerschap (Furstenberg et al,1987). Een andere bedenking die kan gemaakt worden is dat het niet gemotiveerd zijn om een diploma te halen vaak niet het gevolg is van het jonge moederschap maar juist de oorzaak. Jonge meisjes die geen hoge toekomstverwachtingen hebben of geen concrete carrièredromen zullen vaker beslissen om het kind te houden dan meisjes die een hogere studie ambitiëren (Frost &Oslak,1998). Verder wordt verondersteld dat tienermoederschap een zeer negatief effect heeft op de arbeidsloopbaan. Jonge moeders zouden meer kans hebben op werkloosheid. Phoenix (1991) geeft hiervoor vier verklarende factoren. Ten eerste zouden veel tienermoeders een traditionele opvatting hebben over de rol van de moeder. Ze zijn er van overtuigd dat kinderen hun moeder nodig hebben en willen langs de andere kant ook zelf niets missen van de ontwikkeling van hun kinderen. Ten tweede zou werken geen aantrekkelijk alternatief zijn ten opzichte van het moederschap. Dit is vooral te wijten aan de onderbetaalde en ondankbare jobs die de meisjes aangeboden krijgen. In een maatschappij waar een diploma en levenslange scholing steeds centraler komt te staan is het voor lager geschoolde mensen steeds moeilijker om een goed betaalde job te vinden (Toelen, 2003). Ten derde kan het vinden van kinderopvang een groot struikelblok. Vaak worden sociaal zwakkere groepen uitgesloten en gaat de voorkeur van de (Vandenbroeck,2004). kinderopvang uit naar Bovendien is opvang hoger opgeleide vaak geen prioriteit vrouwen voor de tienermoeders. Zij zijn meer met hun zwangerschap bezig. Doordat deze vaak 15 ongepland is, kruipt er veel tijd in de aanvaarding vóór de meisjes toekomen aan nadenken over hun toekomst (De Wilde, 2007a). Een laatste mogelijke verklaring is de zogenaamde ‘armoedeval’. Hierbij betekent het hebben van een job een achteruitgang ten opzichte van het leven van een uitkering. Dit effect wordt veroorzaakt doordat mensen met een uitkering vaak recht hebben op subsidies en andere inkomensafhankelijke regelingen. Als ze een baan aanvaarden kan de inkomensverbetering zodanig zijn dat het recht op de subsidies en regelingen vervalt. Maar aangezien tienermoeders vaak zeer slecht betaalde jobs hebben is er een grote kans dat hun loon lager is dan de uitkering (SCP,2007). De lage lonen, de hoge kost van kinderopvang en de afkeuring van het werken als moeder vinden we echter niet exclusief terug bij tienermoeders. Ook bij oudere moeders vinden we deze factoren terug. Hier kan dus de bedenking gemaakt worden dat ook het hebben van kinderen op latere leeftijd een negatief effect zou gehad hebben op de arbeidsloopbaan. Ook hier zou meer onderzoek moeten gevoerd worden naar de gevolgen op lange termijn. Uit het weinige onderzoek dat hier naar gedaan is bleek namelijk dat meisjes vaak terug aan het werk gaan wanneer de kinderen leerplichtig zijn ( Zeck et al, 2007). Verder focust veel onderzoek zich op mogelijke psychologische gevolgen voor het meisje. Er wordt hierbij vertrokken van de assumptie dat de adolescentie sowieso een moeilijke periode is aangezien men een eigen identiteit ontwikkelt. Bovendien is er in deze periode een grote spanning tussen autonomie en afhankelijk ten opzichte van de ouders. Moeder zijn vergt veel tijd en laat weinig tijd over voor exploratie op het vlak van relaties, vrienden, school en carrièrekeuze. Jonge moeders zouden hierop kunnen reageren door symptomen gaande van psychologische uitputting tot depressie ( Coley,1998). In onderzoek wordt vaak het ‘fasemodel’ gehanteerd waarbij de adolescentie een aparte levensfase is met bepaalde verwachtingen en verplichtingen (De Wilde,2007b). Er wordt echter gesuggereerd dat veel onderzoeken zich zodanig focussen op de negatieve effecten van tienermoederschap dat ze uit het oog verliezen dat tienermoeders veel obstakels kunnen overwinnen en zelfs psychologisch voordeel putten uit hun zwanger- en moederschap (Seamark,2004). Tegenover het ‘fasemodel’ staat het ‘levensloopperspectief’. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat bepaalde vaardigheden die bij een bepaalde levensfase horen ook vroeger (of later) kunnen ontwikkeld worden. Dit ‘levensloopperspectief’ laat ruimte om afhankelijk van de situatie ook hoopvol te staan ten opzichte van tienerouderschap. Sommige tieners zullen door hun voorgeschiedenis, de cultuur waarin ze leven en hun persoonlijke 16 mogelijkheden wel in staat zijn om het ouderschap op verantwoorde wijze op te nemen. (De Wilde,2007b) Uit belevingsonderzoeken blijkt dat het hebben van een kind sommige tienermoeders tegen bepaalde riscio’s beschermd heeft. Zo wordt door Luker (1996) opgemerkt : “Having a baby is a lottery ticket for many teenagers: it brings with it at least the dream of something better, and if the dream fails, not much is lost. Some young women say it was the best thing they ever did.” Het moederschap kan bovendien verantwoordelijkheid en volwassenheid bevorderen (Seamark,2004). Voor het kind Een grote bezorgdheid die geuit wordt in wetenschappelijke literatuur en in de maatschappij is die van de ontwikkeling van het kind. Kinderen van tienermoeders worden verondersteld een achterstand te hebben ten opzichte van kinderen van oudere moeders. Tienermoeders zouden wel even warm zijn dan oudere moeders maar zouden over het algemeen minder verbaal, gevoelig en verantwoordelijk zijn. In de lagere school zouden kinderen een cognitieve achterstand hebben , agressiever zijn en meer gedragsproblemen vertonen. In de adolescentie wordt verondersteld dat ze meer kans hebben op schoolfaling, delinquentie, vroegere seksuele activiteit en om zelf tienermoeder te worden (Coley, 1998). Op latere leeftijd verwacht men dat ze minder kans hebben op het halen van diploma’s en vaker onaantrekkelijke jobs zullen beoefenen (Phoenix, 1991). In verschillende onderzoeken komt naar voor dat tienermoeders een minder stimulerende omgeving zouden creëren voor hun kinderen en dat ze bovendien minder tolerant zouden zijn en meer zouden straffen. Verder beschouwen ze hun kind rapper als moeilijk en hebben ze onrealistische verwachtingen ten aanzien van hun kind (Everaerts, 2002). Bij deze resultaten kunnen echter enkele bedenkingen gemaakt worden. In deze onderzoeken wordt namelijk terug dezelfde methodologische fout gemaakt van een verkeerde vergelijkingsgroep te nemen. De tienermoeders worden vaak vergeleken met oudere vrouwen die getrouwd zijn. Een betere vergelijking zou echter zijn met single oudere vrouwen. Bovendien komen deze oudere vrouwen vaak uit de middenklasse terwijl de tieners vaak uit een armer gezin komen. Ook hier zal het dus eerder de sociaal-economische status zijn die de belangrijkste 17 predictor is voor de eventuele achterstand bij de kinderen van tienermoeders (Coley,1998). Als socio-economische variabelen onder controle worden gehouden verdwijnen de verschillen tussen de tienermoeders en de oudere moeders vaak grotendeels (Phoenix, 1991). Om deze methodologische fout uit de weg te gaan zijn er drie nieuwe methodes van onderzoek ontwikkeld. Ten eerste worden de tienermoeders vergeleken met zussen die kinderen kregen op een latere leeftijd. Aangezien zussen dezelfde familiale achtergrond hebben en bepaalde familiale karakteristieken delen zouden de socio-economische verschillen tussen hen grotendeels aan het moederschap op jonge leeftijd te wijten kunnen zijn. Een tweede manier van onderzoek is het vergelijken van tienermoeders die een éénling hebben met tienermoeders die bevallen zijn van een tweeling. Het idee dat hierachter leeft is dat het verschil tussen het hebben van één of twee kinderen ongeveer vergelijkbaar is met het verschil tussen het hebben van geen of één kind. Aangezien het hebben van een tweeling at random gebeurt zouden de twee groepen niet veel verschillen voor andere variabelen. Een derde mogelijkheid is het vergelijken van meisjes die op eenzelfde leeftijd zwanger raakten maar waarvan de ene groep bevallen is en de andere groep een miskraam heeft gehad. Aangezien miskramen at random gebeuren zouden de verschillen tussen deze twee groepen kunnen gelinkt worden aan het tienermoederschap (Hoffman, 1998). De ontwikkelingstesten die in vele onderzoeken wordt afgenomen bij de kinderen gebeurt vaak in het thuismilieu. De omgeving waarin deze testen worden afgenomen zijn vaak niet ideaal. Kinderen worden vaak afgeleid door televisies, radio’s en andere kinderen. Hierdoor zijn deze testen soms niet representatief (Phoenix, 1991). Bovendien zijn de meetinstrumenten vaak opgesteld door en voor de middenklasse (Everaerts, 2002). In onderzoek worden tienermoeders vaak als een homogene groep behandeld. Onderzoek die hierin een onderscheid maakte merkte echter grote verschillen op tussen moeders jonger dan 17 jaar en de groep tienermoeders tussen 18 en 20 jaar. De negatieve uitkomsten zouden vaker bij de jongere groep voorkomen (Phoenix, 1991). De achterstand bij kinderen van tienermoeders wordt vaak gewijd aan onvolwassenheid, weinig kennis van de ontwikkeling en opvoeding van een kind en de onervarenheid. Hierbij kan echter de bedenking gemaakt worden dat het 18 krijgen van een eerste kind voor iedereen nieuw is, ook voor oudere moeders. Het meedoen met kinderen kan volgens sommigen zelfs makkelijker gaan op jongere leeftijd. Veel hangt echter af van individuele verschillen bij de meisjes en niet zozeer van de leeftijd (Heijerman,2000). Invloed van wetenschappelijk onderzoek De ongerustheid rond tienermoeders die leeft in de huidige samenleving wordt vaak ondersteund door een traditioneel wetenschappelijk discours. Wetenschap zorgt voor een legitimering van de problematisering van tienermoeders aangezien ze verondersteld wordt onpartijdig en ‘waar’ te zijn. De Franse filosoof Michel Foucault onderzocht de relatie tussen kennis, macht en taal. Hij toonde aan dat er een link bestaat tussen machtige instituties in de samenleving en de productie van kennis en van de “waarheid”. In de Westerse maatschappij heeft wetenschap een bepaalde macht waardoor het meebepaalt wat kennis en waarheid is. Het wetenschappelijke discours bepaalt hierdoor voor een groot deel mee hoe we de samenleving ervaren (Wilson & Huntington,2005). Wetenschappelijk onderzoek wordt veronderstelt objectief te zijn. De conclusies worden verspreid in de maatschappij en liggen aan de basis van de, vaak negatieve assumpties, over tienermoederschap. Hierbij moet echter de bedenking gemaakt worden dat onderzoekers deel uitmaken van deze maatschappij en dus op hun beurt beïnvloed worden door dominante ideologieën. Het is dus moeilijk als onderzoeker om los te komen van de benadering van ‘tienermoederschap als sociaal probleem’. Ze zullen dus vaak de negatieve vooroordelen en aannames die leven in de maatschappij versterken (Phoenix,1991). Bovendien wordt door onderzoekers vaak slechts één dimensie belicht van het tienermoederschap. Dit kan te wijten zijn aan de dominantie van kwantitatief onderzoek. Deze maken het onmogelijk om de gedachten en de gevoelens van de tienermoeders op te nemen. Er zijn echter de laatste jaren meer onderzoekers die een kwalitatief onderzoek voeren naar tienermoeders. Toch worden deze conclusies zelden opgenomen in overheidsdocumenten of rapporten. Kwalitatief onderzoek wordt verondersteld Bovendien bevatten deze minder onderzoeken accuraat vaak en betrouwbaar conclusies die de te zijn. algemeen aangenomen negatieve ideeën rond tienermoeders tegenspreken waardoor ze 19 vaak als ongeloofwaardig worden aangenomen. Hierdoor worden de theorieën rond de negatieve uitkomsten van tienermoederschap wijd verspreid en worden de onderzoeken die tienermoeders in een positiever daglicht stellen veel minder benadrukt (Wilson & Huntington,2005). 1.4.2. Beeld in de maatschappij De ‘moral panic’ die leeft rond tienermoeders is gebaseerd op drie aannames. Ten eerste worden tienermoeders als één heterogene groep benaderd. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de individualiteit van de meisjes. Ten tweede gaat men ervan uit dat meisjes onder de 20 jaar automatisch ‘te jong’ zijn om moeder te worden. En tenslotte wordt er ook vanuit gegaan dat het krijgen van kinderen na de tienerjaren ontegensprekelijk beter is dan tijdens de tienerjaren (Phoenix, 1991). In de samenleving hangt er een negatief beeld rond tienermoeders. De meisjes zouden, om uiteenlopende redenen, niet voldoen aan de huidige normatieve veronderstellingen over hoe goede moeders er zouden moeten uitzien. Het is voor de omgeving niet echt duidelijk of de jonge moeders zelf kinderen zijn of ze bij de volwassenen horen. Men kan deze vraag opentrekken naar de vraag ‘op welke leeftijd mensen als te jong worden beschouwd om bepaalde dingen te doen’. Dit wordt nog versterkt door tegenstrijdigheden die de laatste jaren steeds scherper naar voor komt. Jongeren worden namelijk steeds langer in een afhankelijkheidspositie gehouden door steeds langer naar school te gaan. Hoewel ze op steeds latere leeftijd een vaste relatie aangaan, worden ze op steeds jongere leeftijd seksueel actief. Deze tegenstrijdigheden met betrekking tot leeftijd maken het nog moeilijker om definities over jonge moeders te vormen. In Amerika bijvoorbeeld is een moeder jong als ze jonger is dan 20 jaar. In andere landen vindt men moeders tussen 20 en 25 jaar ook nog jong (Menger,1997). Sociologen hebben een onderscheid gemaakt tussen individuele, familiale en historische tijd. De individuele tijd refereert naar de levensloop van een individu. De familiale tijd verwijst naar de verwevenheid van de levensloop van de verschillende familieleden. De historische tijd is het tijdspatroon in een sociale en historische context. Tienermoederschap wordt in de huidige samenleving gedefinieerd als “buiten de tijd” of “te vroeg”. Vroeger werden tienermoeders echter moreel aanvaard, op voorwaarde dat ze getrouwd waren. Er moet echter op gewezen worden dat bepaalde subgroepen in een samenleving er andere 20 normen en waarden op nahouden. Zo zijn er bijvoorbeeld grote etnische verschillen (Moore & Brooks-Gunn, 2002).. De drie tijdsdimensies verlopen niet altijd synchroon met elkaar. De individuele timing in transitie moet bekeken worden in het licht van de beslissingen met betrekking tot de levensloop van de andere familieleden. Bovendien neemt een individu verschillende rollen op in een familie waarbij de timing van bepaalde beslissing onderling verschillend kunnen zijn. Hierdoor kan tienermoederschap de timing van het afstuderen of de toetreding tot de arbeidsmarkt beïnvloeden. Ook de levensloop van de andere familieleden zal hier een belangrijke invloed hebben. Zo zal de tiener makkelijker haar school kunnen afmaken als haar moeder niet voltijds werkt of reeds op pensioen is waardoor ze meer kan inspringen bij de kinderopvang (Moore & Brooks-Gunn, 2002). De meeste tienerzwangerschappen zijn ongepland. Voor de samenleving betekent dit hetzelfde als ongewenst. Dit is echter een groot misverstand. Ongeplande zwangerschappen kunnen zeker gewenst zijn eens het meisje goed nagedacht heeft over de betekenis en de consequenties van een zwangerschap. Uit onderzoek blijkt bovendien dat veel meisjes die absoluut niet zwanger hadden willen worden, aan het einde van de zwangerschap, juist blij zijn met het idee moeder te worden (Menger, 1997). Een andere oorzaak van het negatieve beeld van tienermoeders is dat velen onder hen afhankelijk zijn van de staat met betrekking tot huisvesting en bijstand. Goede moeders worden echter geacht zelf voor hun kinderen te zorgen. Op die manier worden de tienermoeders dus in een slecht daglicht geplaatst. Soms wordt er zelfs beweerd dat meisjes zwanger raken om zo in aanmerking te komen voor huisvesting en een uitkering. Onderzoek dat hieraan gewijd is, heeft dit echter nooit bewezen. Bovendien werd in onderzoek aangetoond dat deze afhankelijkheid veroorzaakt wordt door het school- en arbeidsverleden van de meisjes en van de vaders van hun kinderen en niet zozeer door de zwangerschap (Menger ,1997). Een veel gehoorde kritiek op tienermoeders is dat het “kinderen zijn die kinderen opvoeden”. De tienermoeders zouden incompetent en onervaren zijn en dit zou zeer negatieve consequenties hebben voor de kinderen. Bij deze uitspraak wordt echter geen rekening gehouden met de hulp en de steun die ze krijgen uit de omgeving. Er wordt vaak van uitgegaan dat de meisjes er alleen voor staan. 21 Hierbij wordt de sociale steun die tienermoeders krijgen vaak uit het oog verloren. Daarom kan een onderzoek naar de sociale steun die tienermoeders ontvangen, aangewezen zijn ( Smith Battle, 2000). 1.5. Er heerst in Besluit de huidige maatschappij een zeer negatieve sfeer rond tienermoeders. De ongerustheid die tegenover deze doelgroep geuit wordt, is te wijten aan verschillende oorzaken. Ten eerste zijn er de morele bezwaren rond moederschap op jonge leeftijd. Meisjes die moeder worden voor hun 20ste verjaardag voldoen niet aan de norm die leeft in de huidige maatschappij. Hierdoor worden zij geproblematiseerd en gestigmatiseerd. Ten tweede wordt er vaak sterke focus gelegd op de negatieve gevolgen die voort zouden vloeien uit het tienermoederschap. Vele onderzoekers hebben zich hierop toegelegd en hebben een invloed op de negatieve houding die heerst rond tienermoeders. Recente onderzoeken hebben echter uitgewezen dat veel van de negatieve uitkomsten eerder het gevolg zijn van de socio-economische status van de meisjes dan van hun leeftijd. Hierbij gaat het om een verwarring tussen een oorzaak en gevolgrelatie die er vaak door methodologische fouten is ingeslopen. Het is dus belangrijk om hetgeen vaak wordt beweerd over tienermoeders niet zomaar voor waar aan te nemen en hier een kritische houding tegenover aan te nemen. 22 2. Sociale steun en sociale spanning 2.1. Inleiding Tienermoeders staan er vaak niet helemaal alleen voor. Ze krijgen steun van familie en vrienden. Deze steun kan bovendien nog aangevuld worden met steun door professionele hulpverleners. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de verschillende soorten steun die verleend kunnen worden en bij de belangrijkste hulpverleners in het netwerk van de tienermoeders. Bovendien wordt er ook aandacht besteed aan sociale spanning die kan optreden tussen de steunverlener en de tienermoeder. 2.2. Begrippen 2.2.1. Sociaal netwerk Een sociaal netwerk is “een stabiele maar steeds evoluerende relationele structuur gevormd door (a) familieleden, (b) vrienden en kennissen, (c) connecties door werk of studies en (d) relaties die resulteren uit participatie in formele of informele organisaties” (Sluzki,2000). Deze sociale cocon is belangrijk voor de ontwikkeling van onze identiteit en tevredenheid met het leven. De sociale banden die met andere mensen tot stand komen kunnen een beschermend effect hebben op de gezondheid en het welzijn en kan schadelijke effecten hebben als het om ontoereikende relaties gaat. Ook bij tienermoeders zal hun sociaal netwerk een belangrijke rol spelen. Jennings et al. (1991) maken hierbij een onderscheid tussen “personal” en “maternal” netwerken. Het “personal” netwerk bestaat uit de mensen die de moeder belangrijk vindt in haar leven. Het kan hierbij gaan over familie, vrienden, buren,… Het “maternal” netwerk bestaat uit de mensen die de moeder belangrijk acht in haar rol als moeder. Het gaat hierbij over de mensen met wie de moeder praat over haar kinderen, die steun geven bij de kinderopvang of materiële steun verlenen ten voordele van het kind. Bepaalde mensen kunnen tot de beide netwerken behoren. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen “perceived network size” en “actual network size”. De gepercipieerde netwerkgrootte is het aantal personen 23 die door een tienermoeder als beschikbaar ervaren wordt voor het verlenen één of meerdere soorten steun. De werkelijke netwerkgrootte is het aantal personen die de voorbije periode werkelijk steun verleend hebben (Barrera,1981). Een sociaal netwerk ondergaat voortdurend een proces van verandering, zowel een historische evolutie als veranderingen doorheen het leven van een individu. Vroeger stond de familie veel centraler in het leven van een adolescent. Vele generaties woonden onder één dak en de familie bracht vaker samen tijd met elkaar door. Ook doorheen het leven van een individu zal de familie steeds een andere plaats toebedeeld krijgen. In de huidige maatschappij zullen jongeren zich emotioneel steeds vroeger proberen los te maken van hun ouders. De karakteristieken van een sociaal netwerk variëren naargelang de persoon, de omstandigheden en de cultuur. Over het algemeen volgt ze echter een nogal normatieve, voorspelbare eigen levensloop doorheen de levensfases van een individu (Sluzki,2000). Aangezien tienermoederschap in de huidige maatschappij niet strookt met de verwachte normen en rollen die van een tiener verwacht wordt, kan het sociaal netwerk van een tienermoeder er anders uitzien dan bij kinderloze leeftijdsgenoten. Vandaar ook het belang van het onderzoek in deze scriptie naar de sociale steun die een tienermoeder van haar sociaal netwerk ontvangt. 2.2.2. Sociale steun Tienermoeders kunnen steun ontvangen van een formeel of een informeel netwerk. Er dient dus een onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds professionele steun en anderzijds sociale steun (Fraser, 2006). In deze scriptie zal de focus voornamelijk gelegd worden op sociale steun verleend door het informele netwerk van de tienermoeder. Sociale steun kan op verschillende manieren gedefinieerd worden: - Logsdon & Cahill (2002) omschrijven sociale steun als: ” well-intentioned action that is given willingly to a person with whom there is a personal relationship and that produces an immediate or delayed positive response in the recipient”. - Door Thompson (1986) wordt sociale steun omschreven als: “resources accessible to an individual through social ties to other individuals and groups”. 24 - Leterneau et al. (2004) definiëren sociale steun als: “interactions with family members, friends en peers that communicate information, esteem, aid and understanding”. Sociale steun is een alomtegenwoordig concept dat vaak zeer onduidelijk gedefinieerd wordt. conceptualisering Veel van onderzoekers sociale steun. gebruiken Sociale steun geen is duidelijke namelijk een multidimensionele constructie. Zowel de bron, het type, de frequentie als de duur van sociale steun dienen aandacht te krijgen (Nath et al,1991). Bovendien bevat sociale steun een structureel en een functioneel element. De grootte,de dichtheid en de stabiliteit van het sociale netwerk van een individu zijn aspecten van het structurele element van sociale steun. Het functionele element van sociale steun bevat de verschillende soorten steun die kunnen verleend worden aan tienermoeders (Warren, 2005). Verschillende types steun kunnen onderscheiden worden: - Emotionele steun: Hierbij gaat het om troostende gebaren met de bedoeling onzekerheid en angst te verminderen. Bijvoorbeeld luisteren, troosten, empathie, opkrikken van het zelfvertrouwen, laten weten dat men op je kan rekenen. Maar ook gewoon aanwezig zijn kan op bepaalde momenten reeds genoeg zijn om emotionele steun te verlenen. Hierdoor zal de tienermoeder het gevoel krijgen dat ze er niet alleen voor staat en zal ze meer vertrouwen krijgen in haar sociaal netwerk (Thompson, 1995; Toelen, 2003; Finfgeld, 2005). - Instrumentele steun: Deze bevat zowel financiële steun, het geven van tastbare goederen als hulp bij het uitvoeren van taken. Bijvoorbeeld: zorgen voor vervoer, kinderopvang, kleding geven (Toelen,2003). - Informatie, advies & feedback: Alhoewel deze steun vaak aanleunt bij emotionele steun, is het hoofddoel vooral gerichte begeleiding geven in het omgaan met bepaalde gebeurtenissen (Thompson, 1995). 25 - Sociale participatie: Het gaat hierbij om sociale gedragingen met als doel plezier en ontspanning. Bijvoorbeeld hobby’s, vrijetijdsbesteding zonder de baby, iemand die je laat lachen. Deze vorm van steun is zeer weinig terug te vinden in onderzoeken. Toch kan deze steun zeer belangrijk zijn, zeker voor tienermoeders die het vaak moeilijk hebben om sociale contacten te onderhouden (Toelen, 2003). Er zijn drie manieren om naar de werking van sociale steun te kijken. Ten eerste is er de “interpersonal connectedness approach” waarbij de structurele elementen van sociale steun (bijvoorbeeld de netwerkgrootte) het type en de hoeveelheid steun bepalen. Aanhangers van de “disaggregated support provisions approach” zijn er van overtuigd dat steun enkel voordelig is als het type steun overeenkomt met de specifieke noden die teweeggebracht worden door een stressor. Bij deze aanpak zullen vooral de functionele elementen van sociale steun gemeten worden. Een laatste manier om naar sociale steun te kijken is de “sense of support approach”. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de waargenomen sociale steun een belangrijkere buffer is voor stress dan de werkelijk verkregen steun. Vooral deze laatste kijk op sociale steun zal in deze scriptie gevolgd worden. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat de gepercipieerde aanwezige steun meer gerelateerd is aan positieve uitkomsten dan de werkelijk verkregen steun (Gee & Rhodes, 2007). Nath et al. (1991) geven aan dat er een nieuwe conceptualisering van sociale steun nodig is. Ten eerste dient de nodige aandacht te gaan naar de multidimensionaliteit van sociale steun. Elk onderzoek zou zowel de bron van sociale steun als het type en de hoeveelheid sociale steun die een tienermoeder ontvangt moeten opnemen als variabelen. De behoefte aan steun is namelijk individueel zeer verschillend. Sommige meisjes hebben bijvoorbeeld geen nood aan materiële steun maar wel veel nood aan informatie. Voorts moet er aandacht zijn voor de verschillen in ontwikkeling van tienermoeders. Zo zullen de verschillende dimensies van sociale steun bij tienermoeders verschillend zijn van de verkregen steun of de nood hieraan bij oudere moeders. Ook zal de behoefte aan steun evolueren doorheen de zwangerschap en het moederschap. Als derde aandachtspunt wijzen ze op het belang van de subjectieve perceptie van sociale steun, die reeds hierboven werd aangehaald. Ten slotte dienen ook de ‘interactieve variabelen’ aandacht te krijgen. Een descriptieve analyse van een sociaal netwerk zal namelijk enkel een fractie van de variatie in sociale steun verklaren. Het is mogelijk dat persoonlijke karakteristieken zoals de leeftijd, 26 individuele ontwikkeling of de waardering van relaties effecten heeft op de metingen van sociale steun. Camp et al.( 1993) onderzochten het verschil tussen jongere (-18 jaar) en oudere tienermoeders (18-20 jaar). Uit dit onderzoek bleek dat jongere tienermoeders significant meer sociale steun zouden krijgen en dat ze vaak ook een groter sociaal netwerk zouden hebben. Macleod (2003) vond echter geen verschil in netwerkgrootte tussen de twee leeftijdsgroepen tijdens de zwangerschap. 2.2.3. Sociale spanning Relaties met de sociale omgeving kunnen de tienermoeder steun geven en kunnen een positieve invloed hebben op de ontwikkeling van de moeder en het kind. Aandacht moet echter ook gegeven worden aan de eventuele negatieve effecten van deze relaties. Relaties kunnen namelijk ook spanningen of conflicten teweegbrengen (Smith Battle, 2000). Sociale spanningen zouden zelfs de positieve effecten van sociale steun kunnen neutraliseren (Rhodes & Woods, 1995). Rook (1990) definieert sociale spanning als: “negatieve sociale uitwisseling in iemands sociale relaties” Sociale spanningen kunnen onder verschillende vormen ontstaan bijvoorbeeld indringendheid, kritiek, conflict, teleurstelling (Gee & Rhodes, 2007). Tienermoeders zouden meer problemen ondervinden met hun ouders dan hun kinderloze leeftijdsgenoten. Een mogelijke verklaring hiervoor zijn de unieke omstandigheden die gepaard gaan met het tienermoederschap. De dubbele ontwikkeling van onafhankelijkheid van de familie en afhankelijkheid voor basisbehoeften en hulp bij het opvoeden van het kind zorgt voor conflicten. Vooral onenigheid over de manier van opvoeden zorgt voor spanningen tussen de tienermoeder en haar ouders. Ook met peers kunnen conflicten ontstaan. Zij kunnen zich vaak moeilijk inleven in de moederrol waardoor er onbegrip kan ontstaan (Richardson et al, 1991). Door de vaak instabiele relatie met de partner kan ook hij zorgen voor spanningen en stress (Roye,1996). In vele onderzoeken wordt sociale spanning in de relaties van tienermoeders bekeken als een neveneffect van sociale steun. Sociale spanning in de relaties 27 van tienermoeders dient echter evenveel aandacht te krijgen als de sociale steun die tienermoeders ontvangen. Richardson et al (1991) spreken hierbij over een “bittersweet connection”. Eenzelfde persoon in een sociaal netwerk kan namelijk tegelijk steun verlenen en spanningen veroorzaken. 2.3. Effecten Sociale steun, of het nu verleend is door familieleden, partners, peers of anderen, kan de potentiële negatieve effecten van tienermoederschap verbeteren. Een persoon die steun verleend kan namelijk de psychologische of economische gevolgen van negatieve gebeurtenissen beïnvloeden (Letourneau, 2004). Whitmann et al. (1987,in Nath, 1991) ontwikkelden een model van sociale steun voor adolescente moeders. Dit model bevat zowel de directe als de indirecte invloeden van sociale steun op het moederschap en op de ontwikkelingsuitkomsten van het kind. De persoonlijke aanpassing en cognitieve paraatheid voor ouderschap zouden leeftijdsgecorreleerd zijn. Net zoals in het merendeel van de wetenschappelijke literatuur wordt bij dit model de nadruk gelegd op de moeilijke roltransitie die een tienermoeder moet ondergaan omdat ze zich in 2 transitiefases tegelijk begeeft. Whitman gaat ervan uit dat deze transities zich beter zullen voltooien als een tienermoeder zich gesteund voelt door haar omgeving. Sociale steun kan het copinggedrag van de tienermoeder verbeteren. Het meisje zou zich gemakkelijker kunnen aanpassen aan de nieuwe rol als moeder en het zelfvertrouwen zou hoger zijn als ze sociale steun van haar omgeving krijgt (Camarena et al, 1998; Waren, 2005). Bovendien hebben adolescenten die steun ontvangen van een sociaal netwerk meer kans om informatie te krijgen over opvoeding en zijn ze zo beter voorbereid op het ouderschap. Sociale steun zou ook een directe invloed hebben op het ouderlijk gedrag, de tienermoeder zou meer responsieve moederlijke attitudes bezitten. Bovendien zou het welzijn van de tienermoeder positief gecorreleerd zijn met sociale steun. De moeder zou een positieve attitude creëren ten opzichte van het combineren van een school- of werkloopbaan met de opvoeding van het kind. Sociale steun heeft ook een invloed op de ontwikkeling van het kind. Het gaat hierbij zowel om een directe als een indirecte invloed. De directe invloed komt meestal tot stand door de hulp met het opvoeden van het kind die door het 28 sociaal netwerk aangeboden wordt. Vaak zullen de ouders van de tienermoeder bijspringen bij de opvang en dit kan een positief effect hebben op de ontwikkeling van het kind. De indirecte invloed van sociale steun komt tot stand door een vergrootte paraatheid voor het ouderschap en door de invloed van steun op het ouderlijke gedrag van de tienermoeder (Nath, 1991;Toelen, 2003). Sociale steun heeft een positieve invloed op het psychologisch welzijn van de moeder waardoor de mentale gezondheid van de moeder maar ook de ontwikkeling van het kind positief beïnvloed wordt (Stevenson et al., 1999). Sociale steun kan de algemene tevredenheid over het leven verhogen en vermindert de kans op depressie. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat sociale spanningen een sterkere associatie zouden hebben met welzijn dan sociale steun. Sociale spanningen hebben een hoge positieve relatie met depressie (Gee, 2007). Depressie bij de tienermoeder is gelinkt aan minder competentie in het moederschap: cognitieve stoornissen en sociaal-emotionele problemen bij het kind kunnen hiervan het gevolg zijn (Gee & Rhodes, 2003). De verschillende soorten steun kunnen elk een specifiek effect hebben. Zo zou de instrumentele steun ervoor zorgen dat de tienermoeder vaker naar school of naar het werk kan gaan en zou ze betere opvoedingsvaardigheden ontwikkelen. Financiële steun zou vooral psychologische spanningen verminderen. Emotionele steun zou het meest cruciaal zijn en vaak werken als facilitator voor andere soorten steun. Bovendien heeft ze een positief effect op het zelfvertrouwen en de opvoedingsvaardigheden van de tienermoeder (Henly, 1997). Een belangrijk aandachtspunt bij sociale steun is dat teveel steun van een bepaald persoon kan geïnterpreteerd worden als indringend en dus negatieve gevolgen kan hebben. Sociale steun is dus niet simpelweg te herleiden tot goed of slecht maar is afhankelijk van de structurele en functionele aspecten en het soort uitkomst dat geëvalueerd wordt (Henly, 1997). 29 2.4. Sociaal netwerk van tienermoeders 2.4.1. Ouders In tegenstelling tot oudere moeders, waar de partner de belangrijkste bron van steun is, zou bij tienermoeders de moeder de belangrijkste bron van sociale steun zijn (Letourneau et al., 2004). Ook vaders kunnen een belangrijke rol spelen in de verlening van sociale steun maar hun rol wordt sterk geminimaliseerd in de literatuur (Richardson, 1991). Aangezien de meeste tienermoeders thuis blijven wonen, zullen de ouders de grootste bron zijn van steun in verband met huisvesting, financiële steun en kinderopvang (Bunting & McAuley, 2004). Deze steun zal het de tienermoeder mogelijk maken om bepaalde taken in de adolescentie af te werken zoals het behalen van een diploma en het vinden van werk (Richardson, 1991). Verder kan steun van de moeder ook zorgen voor een betere transitie naar de moederrol en resulteren in een positieve opvoeding en een betere relatie tussen de tienermoeder en haar kind (Nath, 1991). De steun van de moeder zorgt er echter voor dat de tienermoeder terug in een afhankelijke rol geduwd wordt. Deze afhankelijkheid kan in conflict komen met de drang naar autonomie die eigen is aan het stadium van de adolescentie. Conflicten komen dus vaak voor in de relaties tussen de tienermoeder en haar moeder (Logsdon & Cahill, 2002). Hoe meer soorten steun een tienermoeder van haar moeder krijgt, hoe beter het ouderlijke gedrag van de tienermoeder zou zijn. Hier staat echter tegenover dat hoe meer steun er door de moeder verleend wordt aan de tienermoeder hoe negatiever het moederschap zou ervaren worden door de tienermoeder. Hieruit blijkt dat deze steun de tienermoeder dan wel mag helpen om een betere moeder te zijn, het proces is zeker niet altijd even aangenaam voor de tienermoeder (Bunting & McAuley, 2004). 30 2.4.2. Partner De partner is de tweede meest waardevolle bron van sociale steun bij tienermoeders (Letourneau et al., 2004). De partner van de tienermoeder kan zowel de huidige, nieuwe partner zijn als de biologische vader van het kind. Bovendien kunnen ze getrouwd zijn, samenwonen of apart wonen. Omdat er geen consistente definitie gehanteerd wordt van de partner in de wetenschappelijke literatuur zijn bepaalde conclusies zeer tegenstrijdig (Roye & Balk, 1996). Sociale steun van de partner zou een positieve invloed hebben op de aanpassing van de tienermoeder aan de moederrol en op de interactie tussen de moeder en het kind (Letourneau et al., 2004). Ook zouden de meisjes een minder streng en minder straffend gedrag vertonen naar de kinderen toe (Roye & Balk, 1996). Er bestaat echter onderzoek waar geconcludeerd wordt dat steun van de partner een negatieve invloed zou hebben op de interactie tussen de moeder en het kind. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes met een partner minder tijd hebben om met hun kinderen om te gaan dan alleenstaande tienermoeders (Letourneau, 2004). In verschillende onderzoeken komt naar voor dat steun van de partner een negatief effect heeft op het afmaken van een opleiding. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de partners zeer jaloers zouden zijn en dat ze zich zorgen maken over de jongens die de tienermoeder op school leert kennen (Roye & Balk,1996). Partners zouden vooral emotionele steun verlenen aan de tienermoeders. Sociale steun verleend door partners zal psychologische welzijn van bijgevolg veel invloed hebben op het de tienermoeder. De tienermoeder zou meer zelfvertrouwen hebben en een grotere algemene tevredenheid over het leven (Bunting & McAuley, 2004). In verschillende onderzoeken wordt echter gewezen op het “mixed effect” van de betrokkenheid van de partner op het psychologisch welzijn van de tienermoeder. De partner kan namelijk ook een belangrijke bron van conflicten en spanningen zijn. Zo kunnen persoonlijke karakteristieken van de partner, zoals alcohol- of druggebruik zorgen voor problemen voor de tienermoeder (Roye & Balk, 1996). Ook kunnen de tienermoeders te hoge verwachtingen hebben in verband met de steun van de partner en hierdoor teleurgesteld worden (Gee & Rhodes,2003). De tienermoeder kan bovendien een druk ervaren om de relatie met de vader van 31 het kind voort te zetten (Fraser,2006). Deze spanningen veroorzaken stress en een lager zelfbeeld bij de tienermoeder en kunnen zelfs resulteren in zelfdestructieve relaties en kinderverwaarlozing (Bunting & McAuley, 2004). Samengevat kan dus gesteld worden dat betrokkenheid van de partner een grote invloed heeft op het psychologisch welzijn van de tienermoeder. In sommige gevallen verlenen ze steun en comfort, terwijl ze in andere gevallen stress en aanpassingsproblemen veroorzaken (Gee & Rhodes,2003). 2.4.3. Peers De relaties van jonge meisjes worden vooral op school gevormd maar vriendschappen worden vaak minder hecht als ze een vaste vriend hebben. Als ze school verlaten, verliezen ze elkaar gemakkelijk uit het oog. Bovendien werken de meeste tienermoeders niet dus hebben ze ook daar nauwelijks sociale contacten. Tienermoeders hebben dus vaak minder kans om relaties te hebben met peers dan kinderloze tieners (Phoenix,1991). Bovendien zullen weinig vrienden ook moeder zijn en bijgevolg niet dezelfde gevoelens, verantwoordelijkheden en interesses delen. Hierdoor kan er onbegrip en spanning in de relatie ontstaan (Bunting & McAuley, 2004). Peers zijn belangrijk voor sociale activiteiten en kunnen ervoor zorgen dat de tienermoeder niet sociaal geïsoleerd geraakt. Ze kunnen ook positieve feedback en advies verlenen die niet de karakteristieken hebben van de moederdochterrelatie waarin dit vaak als indringendheid of kritiek wordt beschouwd (Bunting & McAuley, 2004). Peers zijn ook belangrijk voor emotionele steun. Steun van vrienden kan samenhangen met lagere psychologische spanningen, sociale isolatie en algemene tevredenheid met het leven (Stevenson,1991). Meer peers in een netwerk zou een predictor zijn voor het opvoedingsgedrag. Peersupport zou hierbij niet de directe oorzaak zijn voor betere opvoedingsvaardigheden maar een groot aantal vrienden zou wijzen op goede sociale vaardigheden. De sociale competentie om veel vrienden te behouden in een netwerk zou verband kunnen houden met de vaardigheden die nodig zijn om op een optimale manier om te gaan met het kind (Bunting & McAuley, 2004). Er bestaat echter geen eenduidigheid over de sociale steun verleend door vrienden. Bepaalde onderzoeken wijzen uit dat vrienden één van de belangrijkste 32 steunverleners zijn bij tienermoeder en dat ze een sleutelrol spelen in emotionele steun. In de meeste onderzoeken gaat er echter veel meer aandacht naar ouders en partner, ten koste van de peers (Bunting & McAuley, 2004). 2.4.4. Anderen Broers en zussen kunnen ook een belangrijke bron van steun zijn, zowel materieel als emotioneel . Vaak zijn ze echter ook een bron van spanning, vooral als de tienermoeder thuis blijft wonen. De tienermoeder zal vaker dan voordien thuis zijn en dit verhoogd contact kan uitmonden in spanningen. Bovendien kunnen broers en zussen nieuwe verantwoordelijkheden opgelegd krijgen zoals kinderopvang waar ze zelf niet om gevraag hebben. (Gee et al, 2003). In een onderzoek van Crase (2007) blijkt de zus zelfs de grootste bron van spanning te zijn. De belangrijkste bronnen van sociale steun en sociale spanning werden besproken. Er kunnen echter nog andere personen voorkomen in een sociaal netwerk van een tienermoeder bijvoorbeeld: grootouders, schoonouders, buren, leerkrachten of andere familieleden. Deze worden zelden opgenomen in onderzoek maar kunnen wel een belangrijke rol spelen in het leven van de tienermoeder en dienen dus ook aandacht te krijgen. 2.5. Professionele hulpverlening Veel tienermoeders en zwangere tienermeisjes ontvangen enkel steun van een informeel netwerk. Toch verdient ook de formele steun de nodige aandacht. Veel meisjes ervaren namelijk onvoldoende steun uit hun persoonlijk netwerk en hebben nood aan formele steun om hun draagkracht voor het moederschap te vergroten. Echter ook wanneer er voldoende steun is vanuit het informele netwerk kan er nood zijn aan professionele hulp bijvoorbeeld voor professionele raadgeving of een onafhankelijke mening. In een onderzoek van Burke et al. (1994) bleek dat de meerderheid van de bevraagde tienermoeders hulp van professionelen zeer belangrijk te vinden, maar slechts zeer weinigen maakten er ook echt gebruik van. In de realiteit blijkt dus dat de drempel om aan te kloppen bij een professionele hulpverlener veel groter is dan bij het informele netwerk. 33 Er bestaan twee grote groepen drempels die tienermoeders ervan weerhouden om hulp te zoeken namelijk: persoonsgerelateerde en systeemgerelateerde drempels. Persoonsgerelateerde kunnen zijn: depressie, ontkenning, angst. Systeemgerelateerde zijn eerder mobiliteitsproblemen, financiële problemen en onaangepaste openingsuren (Teagle,1998). Veel meisjes proberen zich zo normaal mogelijk te gedragen en trachten hun problemen te verbergen uit angst hun kind te verliezen. Bovendien verwacht men een neerbuigende houding van de hulpverlener (de Jonge,2001). Dennis et al. (2006) deden een onderzoek naar de drempels die vrouwen ondervonden bij het zoeken naar hulpverlening bij postnatale depressies. Met enige voorzichtigheid kunnen we deze drempels ook doortrekken naar jonge moeders. In dit onderzoek geven veel vrouwen aan dat ze niet weten waar ze hulp kunnen krijgen of geen weet hebben van bestaande hulpmogelijkheden. Vaak ontkennen ze ook hun problemen waardoor ze helemaal geen hulpverlening gaan opzoeken. Schaamte en stigmatisering zijn ook drempels die zeker voor tienermoeders kunnen gelden. Kuhl et al (1997) onderzochten de barrières bij jongeren voor het zoeken naar hulp. Hieruit bleek dat vooral het voldoende hulp krijgen van familie en vrienden, de belangrijkste reden is waarom jongeren geen professionele hulpverlening opzoeken. Bovendien willen veel jongeren hun problemen zelfstandig oplossen. Ze hebben vaak het gevoel dat geen enkele persoon of voorziening hen zal kunnen helpen. Een andere vaak gehoorde drempel is het ‘te persoonlijk” zijn van de hulpverlening, gebrek aan privacy en gebrek aan vertrouwen. Naast deze drempels zijn er ook factoren die de jonge moeders ertoe aanzetten om hulp te gaan zoeken. De meeste meisjes geven de gezondheid van de baby aan als grootste motivator om hulp te gaan zoeken. Opmerkelijk hierbij is dat in dit onderzoek ook de mening van de hulpverleners is opgenomen en dat zij de gezondheid van de meisjes zelf als grootste motivator zien. Echter slechts een derde van de meisjes stapten naar de hulpverlening omdat ze een persoonlijk gezondheidsprobleem ondervonden. Hieruit blijkt een gebrek aan kennis over de doelgroep bij de hulpverleners. Opmerkelijk is ook dat de helft van de meisjes aangeeft aangespoord te zijn door familie en vrienden om professionele hulpverlening op te zoeken ( Teagle, 1998). 34 In het onderzoek van Dennis et al (2006) komt een facilitator naar voor die voor tienermoeders zeer cruciaal kan zijn namelijk de aanwezigheid van kinderopvang tijdens de hulpverlening. Aangezien veel van deze meisjes alleenstaande moeders zijn is dit een belangrijk aandachtspunt zijn bij het organiseren van hulpverlening aan deze doelgroep. Verder is er ook nood aan een open discussie om de stigmatisering weg te helpen en moet men een goede relatie kunnen opbouwen met de hulpverleners. In de vragenlijst gehanteerd in het onderzoek binnen deze scriptie kunnen de tienermoeders zelf de personen aanduiden van wie zijn steun krijgen. Dit kunnen zowel personen zijn van hun formeel als informele netwerk. Uit andere onderzoeken blijkt echter dat vooral formele steunverleners aangeduid worden. Hierdoor zal ook in deze scriptie de nadruk worden gelegd op de informele hulpverlening. 2.6. Besluit Sociale steun is geen eenvoudig te omschrijven begrip. In deze scriptie wordt de assumptie gevolgd dat sociale steun een multidimensionele constructie is. Zowel de bron, het type en de frequentie van steun zijn belangrijk. Bij zwangere tienermeisjes en tienermoeders kan steun een zeer belangrijkere rol spelen. Sociale steun kan werken als een bescherming tegen potentiële negatieve effecten van tienermoederschap. Naast deze positieve werking kent sociale steun echter ook een negatieve zijde, namelijk sociale spanning. Sociale steun en sociale spanning zijn niet los te koppelen van elkaar en zullen ook beiden in het onderzoek binnen deze scriptie opgenomen worden. 35 3. Methodologie 3.1. Onderzoeksvraag Deze scriptie onderzoekt welke sociale steun jonge moeders en zwangere tienermeisjes ervaren van hun sociale netwerken. Meer bepaald werd onderzocht van wie deze meisjes steun ervaren, welke types steun ze ervaren en hoe ze deze steun ervaren. Verder zal ook de sociale spanning die de meisjes ervaren binnen deze relaties onderzocht worden. Ook wordt bekeken welke steun verkregen werd van professionele voorzieningen. 3.2. Onderzoeksopzet 3.2.1. Participanten De doelgroep bestaat uit meisjes jonger dan 20 jaar die zwanger zijn en beslist hebben om het kind te houden en meisjes die jonger zijn dan 23 jaar en die hun eerste kind gekregen hebben voor hun 20ste verjaardag. Bovendien dienden de respondenten in België te wonen. 3.2.2. Instrumenten Als meetinstrument wordt gebruikt gemaakt van een gestandaardiseerde vragenlijst. De Social Support Network Questionnaire (SSNQ) is een instrument om de positieve en negatieve aspecten van een sociaal netwerk van een individu te onderzoeken. De SSNQ onderzoekt verschillende soorten steun: emotionele steun, tastbare steun, informatie en advies, positieve feedback en sociale participatie. Daarnaast worden ook de zwangerschapsgerelateerde steun en de steun in kinderopvang bekeken om de specifieke nood aan steun van de tienermoeders en zwangere tienermeisjes te onderzoeken. Voor elke categorie van steun worden twee scores bepaald: de gepercipieerde aanwezigheid van steun en de tevredenheid over deze steun. (Gee & Rhodes,2007) De participanten kunnen op een 4-puntenschaal aanduiden hoe vaak ze de laatste maand contact gehad hebben met de aangeduide persoon. ( van 0=nooit tot 3= meer dan 1 keer per week). De tevredenheid over deze steun wordt gemeten op een 5puntenschaal (van 1=slecht tot 5=zeer goed). (Rhodes & Woods, 1995) 36 De meisjes kunnen zoveel personen opnoemen als ze zelf willen, er is geen begrenzing in het aantal steunverleners. Naast de sociale steun wordt ook de sociale spanning gemeten. Elke persoon in een sociaal netwerk kan namelijk een bron zijn van sociale spanning. Sociale spanning wordt opgedeeld in verschillende categorieën: teleurstelling, kritiek, indringendheid en conflict. (Gee & Rhodes,2007) De opgenoemde personen worden genomineerd als bron van sociale spanning op een 5-puntenschaal. ( van 1= nooit tot 5= altijd) (Gee et al., 2003) De SSNQ werd voor deze scriptie vertaald van het Engels naar het Nederlands door de onderzoeker. Voorts werd deze kwantitatieve vragenlijst in dit onderzoek aangevuld met een beperkt kwalitatief onderzoek. Er worden enkele open vragen gesteld om een beter zicht te krijgen op de beleving van sociale steun door de tienermoeders en de zwangere tienermeisjes. 3.2.3. Procedure Er werd gekozen om voor deze scriptie een samenwerking aan te gaan met het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen (cRZ). Deze voorziening heeft een zeer actieve werking met tienermoeders. Zij organiseren 2 keer per jaar een weekend voor tienermoeders en hebben een luistertelefoon voor ongeplande zwangerschappen. Daarnaast werken ze ook als expertisecentrum dat onderzoek verricht over tienermoeders en vormingen aanbiedt aan andere voorzieningen over deze doelgroep. Op de homepage van www.tienermoeders.be (een deelsite van het cRZ) werd een oproep geplaatst over het onderzoek naar sociale steun en spanning bij tienermoeders. Verder werden er nog 12 zoekertjes geplaatst op fora waarvan kan verwacht worden dat ze vaak bezocht worden door tienermoeders. Ook werd een email gestuurd naar 397 voorzieningen verspreid over heel Vlaanderen waar tienermoeders en zwangere tienermeisjes een potentiële doelgroep is. Het gaat hierbij o.a. over Kind & Gezin, Bijzondere Jeugdzorg, Centra voor Integrale Gezinszorg (CIG), Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG), Jongeradviescentra (JAC), deeltijds onderwijs,… Deze voorzieningen werden geïnformeerd over het onderzoek en er werd hen een brief bezorgd die kon worden doorgegeven aan meisjes die geïnteresseerd waren om deel te nemen aan het onderzoek. 37 De meisjes werden bevraagd via de chatsoftware “MSN messenger” of via de telefoon. Ze konden zelf kiezen bij welk medium ze zich het beste voelen. Door gebruik te maken van deze media wordt de anonimiteit van de meisjes gegarandeerd waardoor de drempel om deel te nemen aan het onderzoek verlaagd wordt. De verwerking van de data verkregen door de SSNQ gebeurde via het statistische softwareprogramma ‘SPSS’. De gegevens van het kwalitatief onderzoek werden gecodeerd per thema. 38 4. Resultaten 4.1. Respondenten Er werden 66 meisjes bereid gevonden om deel te nemen aan het onderzoek. Hiervan bleken 3 meisjes te oud te zijn op het moment van de bevraging en 3 meisjes bleken in Nederland te wonen. Het kind van 1 tienermoeder bleek in een pleeggezin te zitten en er werd beslist dat dit een criterium tot uitsluiting van de doelgroep is. 21 meisjes bleken na verschillende contactopnames niet meer bereid deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk namen 38 meisjes deel aan het interview. Allen kozen ze ervoor het interview via de chatsoftware “MSN messenger” te laten verlopen. De Gemiddelde leeftijd van de participanten op het moment van de bevraging is 18,9 (SD= 1,7). De gemiddelde leeftijd tijdens de 1ste bevalling bedraagt 17,3 (SD= 1,4). 9 meisjes behoren tijdens de bevraging tot de jongere groep namelijk de 14-17 jarigen en 29 meisjes behoren tot de oudere groep, de 18+ers. Precies de helft van de groep kreeg een eerste kind voor hun 18de verjaardag, de overige 19 respondenten waren tussen 18 en 20 jaar tijdens de eerste bevalling. zwanger ja aantal kinderen nee Totaal 0 5 0 5 1 6 22 28 2 0 5 5 11 27 38 Totaal Tabel 3: Kruistabel aantal kinderen * zwanger 11 participanten waren op het moment van de bevraging zwanger: 5 meisjes van hun eerste kindje en 6 van hun tweede. Van de overige 27 participanten hebben 22 meisjes 1 kindje en 5 meisjes 2 kindjes. Bij 26 van de 38 respondenten was de zwangerschap niet gepland. Als een vergelijking gemaakt wordt tussen de jongere en oudere groep respondenten, dan blijkt dat deze verdeling bij beide groepen vergelijkbaar is, namelijk dat ongeveer 2/3 van de zwangerschappen niet gepland zijn. 39 32 meisjes hebben op het moment van de bevraging een partner. Bij 28 hiervan blijkt de partner ook de vader van het kindje te zijn. Opmerkelijk is dat alle jongere tienermoeders een partner hebben op het moment van de bevraging. Frequency samenwonend 22 woont alleen 5 met partners bij ouders 5 woont bij ouders 4 andere 2 Tabel 4: Woonsituatie Wat de woonsituatie betreft woont meer dan de helft van de respondenten bij hun partner,5 meisjes wonen met hun partner in bij de ouders en 5 wonen alleen. 4 respondenten wonen bij hun ouders en 2 meisjes wonen in een andere situatie meer bepaald in een instelling en inwonend bij de zus. Frequency Niet werken en niet 12 studeren werken 9 secundair onderwijs 5 hoger onderwijs 4 deeltijds onderwijs 4 volwassenenonderwijs 3 universiteit 1 Tabel 5: Opleiding/werk Ongeveer 1/3 van de participanten is werkloos en studeert niet meer. 1/4 van de moeders werkt , 5 meisjes gaan naar het secundaire onderwijs, 4 meisjes volgen een opleiding in hoger onderwijs, 3 respondenten volgen deeltijds onderwijs en 1 meisje volgt een universitaire opleiding. Van de 21 meisjes die niet meer studeren, hebben er 12 het secundaire onderwijs niet afgemaakt en behaalden 9 meisjes het diploma van hoger secundair onderwijs. 40 4.2. Sociale steun In dit deel zullen de verschillende types steun besproken worden. Voor elke soort steun wordt bekeken welke persoon het meest genomineerd wordt en van welke personen deze soort steun het meest ervaren werd de voorbije maand door de tienermoeder of het zwangere tienermeisje. De respondenten nomineren gemiddeld 8,4 personen als steunverleners. (SD= 3,08) Het kleinste netwerk bestaat uit 2 personen, het grootste uit 17 personen. Bij de jongere respondenten is het gemiddelde netwerk iets kleiner (7,6 personen) dan bij de oudere (8,7 personen). Bij de personen die een opleiding volgen in het hoger onderwijs of aan de universiteit is het gemiddelde netwerk van steunverleners duidelijk groter dan bij de anderen, namelijk 12 personen. De meest genomineerde personen worden opgenomen in de resultaten. Dit zijn ouders, partner, schoonouders, oma, vriendin, broer en zus. Er dient echter opgemerkt te worden dat ook tantes, grootvaders, buren, schoonbroers, schoonzussen, nichten,… opdoken in het onderzoek. Al deze personen opnemen in de resultaten is echter nier aangewezen voor het onderzoek. Voor het berekenen van de hoeveelheid steun die de tienermoeder de laatste maand ervaren heeft van vriendinnen, werd het gemiddelde genomen van die vriendinnen die een bepaalde soort steun verlenen. Indien er in het onderzoek gesproken wordt over “vader” dan wordt hiermee de vader van de tienermoeder bedoeld. Bij “partner” wordt de partner van de respondent bedoeld op het moment van de bevraging, onafhankelijk of het de vader van het kind is of niet. 41 Emotionele steun (ES) ja Count nee % Count Mean % ES partner 22 57,9% 16 42,1% ES vriendin 19 50,0% 19 50,0% ES moeder 17 44,7% 21 55,3% ES zus 8 21,1% 30 78,9% ES vader 4 10,5% 34 89,5% ES oma 3 7,9% 35 92,1% ES schoonmoeder 2 5,3% 36 94,7% ES schoonvader 1 2,6% 37 97,4% ES broer 1 2,6% 37 97,4% Tabel 6: Aantal nominaties per persoon voor ES SD ES # partner 1,4474 1,38910 ES # moeder ,9737 1,19655 ES # vriendin ,9145 1,02053 ES # zus ,4211 ,91921 ES # vader ,2105 ,62202 ES # schoonmoeder ,1053 ,50881 ES # oma ,0789 ,35880 ES # schoonvader ,0789 ,48666 ES # broer ,0263 ,16222 Tabel 7: Gemiddelde hoeveelheid ervaren ES De persoon die het meest werd genomineerd voor emotionele steun door de tienermoeders is de partner. Dit is niet verwonderlijk aangezien de grote meerderheid een partner heeft en samenwoont. Op de 2de plaats komen de vriendinnen, die door de helft van de respondenten wordt genomineerd, gevolgd door de moeder. De zus werd vervolgens door 8 van de respondenten genomineerd. De vader, oma, schoonouders en de broer werden slechts door enkele respondenten genomineerd. Tabel 7 is gebaseerd op de vraag “Hoe vaak heb je gedurende de laatste maand werkelijk gepraat over iets persoonlijk met elk van de mensen die je net opnoemde” (0= nooit, 1= minder dan 1 keer per week, 2= 1 of meerdere keren per week, 3= dagelijks). Personen die niet genomineerd werden voor deze soort steun kregen automatisch een ‘0’. Indien gekeken wordt naar de hoeveelheid steun die de meisjes de laatste maand ervaren hebben door deze personen wordt een gelijkaardig resultaat bekomen als in tabel 6. Hier staat de moeder echter op de 2de plaats en vriendinnen op de 3de plaats. 42 De jongere tienermoeders (-18jarigen) ervaren gemiddeld de helft minder emotionele steun van hun moeder dan de oudere moeders (18-23-jarigen). Bovendien ervaart niemand in de jongere groep emotionele steun van haar vader. Het is voor de meeste meisjes vooral belangrijk dat er naar hun geluisterd wordt en dat mensen waarmee ze praten hun mening of advies geven: “dat ze luisteren, en als het mogelijk is ,misschien meehelpen zoeken naar een oplossing ofzo, maar een keer goed luisteren is goed en troost erbij vinden is ook nog iets belangrijk” “dat ze naar me luisteren, me begrijpen, mijn standpunt bekijken en me dan goede raad geven” Ook ‘begrip en steun’ is een vaak terugkerend antwoord: “dat ze mij begrijpen, hun mening geven en als ik een beslissing neem dat ze mij steunen of zeggen waarom ze me niet steunen” “dat ze luisteren, eventueel raad geven, me geruststellen als ik overstuur ben” Een ander belangrijk thema bij emotionele steun is ‘vertrouwen, respect en eerlijkheid’: “dat ze mijn verhalen die ik vertel respecteren” “dat ze mij goede raad geven en die dingen voor zich houden en niet gaan rondvertellen” “ik vind het zeer belangrijk dat personen eerlijk tegen me zijn, het geeft niet dat ze niet akkoord gaan, maar ze moeten dat vooral durven zeggen.” 43 Tastbare steun (TS) ja Count nee % Count Mean % SD TS moeder 27 71,1% 11 28,9% TS# moeder 1,4474 1,20129 TS partner 18 47,4% 20 52,6% TS # partner 1,2368 1,40336 TS vader 16 42,1% 22 57,9% TS # vader ,6316 TS vriendin 14 36,8% 24 63,2% TS # schoonmoeder ,6053 1,07903 TS schoonmoeder 12 31,6% 26 68,4% TS # schoonvader ,4474 ,92114 TS schoonvader 10 26,3% 28 73,7% TS#zus ,4079 ,89936 TS oma 10 26,3% 28 73,7% TS # oma ,3684 ,88290 TS zus 10 26,3% 28 73,7% TS# vriendin ,3413 ,61846 6 15,8% 32 84,2% TS#broer ,1755 ,58398 TS broer Tabel 8: Aantal nominaties per persoon voor TS ,97040 Tabel 9: Gemiddelde hoeveelheid ervaren TS Voor de tastbare steun wordt vooral de moeder genoemd. Zij wordt door 27 meisjes genomineerd. Deze wordt gevolgd door de partner die door bijna de helft van de meisjes genoemd wordt. Vervolgens komen in aflopende volgorde: vader, vriendin, schoonmoeder, schoonvader, oma ,zus en als laatste de broer. Bij de ervaren hoeveelheid tastbare steun gedurende de laatste maand zijn gelijkaardige resultaten waarneembaar. Bij de opsplitsing tussen de jongere en de oudere groep respondenten wordt echter duidelijk dat de jongere moeders veel minder tastbare steun ervaren van beide ouders in vergelijking met de oudere groep. De meeste meisjes hebben hulp nodig bij de boodschappen. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat de meesten nog geen rijbewijs en/of auto hebben: “ik heb geen rijbewijs dus als ik ergens heen moet, zou iemand mij moeten brengen” “boodschappen doen, en me ergens naartoe voeren (ik mag niet meer rijden nu ik 8 maanden zwanger ben)” 44 Ook materiële en financiële hulp wordt door verschillende tienermoeders genoemd: “vooral financiële hulp, mijn vriend en ik hebben beiden geen inkomen dus zijn we daarvoor volledig afhankelijk van onze ouders” “mijn schoonouders geven regelmatig eten mee. Mijn moeder geeft het geld voor doktersrekening of kleren of schoentjes “ Verder is er soms ook hulp nodig bij de kinderopvang of de huishoudelijke taken: “voorlopig is dat hulp bij de zorg van J. aangezien ik bv de trap al niet meer op kan door m'n zwangerschap en haar dus niet meer zo makkelijk in bedje kan steken, of haar gewoon al oppakken begint al moeilijk te worden. Maar dit is tijdelijk..het zijn zo die laatste loodjes van m’n zwangerschap.” Informatie en advies (IA) ja Count IA moeder nee % 25 65,8% Count 13 Mean % IA# moeder SD 1,2895 1,22822 34,2% IA # schoonmoeder ,5000 ,97952 IA # oma ,3684 ,88290 IA 10 26,3% 28 73,7% IA vader 9 23,7% 29 76,3% IA # vader ,3684 ,85174 IA vriendin 7 18,4% 31 81,6% IA # partner ,2895 ,86705 IA oma 7 18,4% 31 81,6% IA#zus ,2368 ,75101 IA partner 5 13,2% 33 86,8% IA# vriendin ,2282 ,65370 IAzus 4 10,5% 34 89,5% IA # schoonvader ,1316 ,47483 IA schoonvader 3 7,9% 35 92,1% IAbroer 2 5,3% 36 94,7% IA#broer ,0395 ,17940 schoonmoeder Tabel 10: Aantal nominaties per persoon voor IA Tabel 11: Gemiddelde hoeveelheid ervaren IA De meerderheid van de respondenten zou naar de moeder stappen als ze nood hebben aan informatie en advies. Daarna komen de schoonmoeder en de vader die elk door ongeveer een vierde van de meisjes genoemd wordt. De oma en vriendin worden door 7 meisje genoemd voor het verkrijgen van informatie en 45 advies. De partner wordt 5 keer genomineerd. De zus, schoonvader en broer wordt slechts door enkele respondenten aangehaald. Bij de hoeveelheid verkregen informatie en advies de voorbije maand valt het op dat de meeste steun ervaren wordt door de oudere generatie en dan voornamelijk van de “moederfiguren” nl moeder, schoonmoeder en oma. Dit kan verklaard worden door het feit dat vooral advies gevraagd wordt over de zwangerschap en de opvoeding van het kind. Opmerkelijk is dat opnieuw niemand in de jongere groep tienermoeders de vader nomineert voor het verlenen van informatie en advies. Positieve feedback (PF) ja Count Nee % Count Mean % PF moeder 25 65,8% 13 34,2% PF partner 22 57,9% 16 42,1% PF vader 14 36,8% 24 63,2% PF vriendin 14 36,8% 24 63,2% PF zus 9 23,7% 29 76,3% PF schoonmoeder 7 18,4% 31 81,6% PF oma 7 18,4% 31 81,6% PF broer 5 13,2% 33 86,8% PF schoonvader 2 5,3% 36 94,7% Tabel 12: Aantal nominaties per persoon voor PF SD PF # partner 1,3158 1,27566 PF# moeder 1,1579 1,07870 PF# vriendin ,6605 1,01250 PF # vader ,4737 ,82975 PF#zus ,4211 ,82631 PF # oma ,2632 ,64449 PF # schoonmoeder ,2632 ,72351 PF#broer ,1711 ,49697 PF # schoonvader ,0526 ,32444 Tabel 13: Gemiddelde hoeveelheid ervaren PF Bij positieve feedback wordt opnieuw de moeder door de meeste meisjes genomineerd. Verder kan de meerderheid van de respondenten positieve feedback verwachten van de partner. Daarna volgen van hoog naar laag: vader , vriendin, zus, schoonmoeder, oma en broer. De schoonvader wordt slechts door 2 meisjes genoemd wat opmerkelijk laag is. 46 In tabel 8 wordt echter weergegeven dat de respondenten gedurende de voorbije maand meer positieve feedback ervoeren van de partner dan van de moeder. Doch de cijfers liggen zeer dicht bij elkaar en resultaten zijn zeer vergelijkbaar. De overgrote meerderheid van de participanten geeft aan het belangrijk tot zeer belangrijk te vinden om positieve feedback te krijgen. Positieve feedback bleek vooral belangrijk te zijn voor bevestiging en het vergroten van het zelfvertrouwen: “ik vind het belangrijk zodat ik wat meer zelfvertrouwen krijg. Er zijn veel mensen die het me moeilijk willen maken waardoor het altijd een duwtje in de rug is als je eens een complimentje krijgt erover.” “ik vind het wel belangrijk want soms heb ik schrik dat ik iets mis doe met mijn kindje” “de bevestiging dat je goed bezig is leuk en motiverend, zeker omdat ik dikwijls twijfel of dat ik het wel goed doe. maar als het dan eens gezegd wordt geloof ik het niet direct, men moet het regelmatig zeggen om het te laten doordringen, en doet mijn vriend heel goed” Positieve feedback kan ook motiverend werken. Bovendien geven verschillende respondenten aan dat ze feedback in het algemeen belangrijk vinden omdat ze er iets kunnen uit leren: “ja ik heb feedback nodig, anders weet ik niet of ik het goed doe, en als ik het goed doe dan is dit een stimulans om verder te doen, en als ze het zeggen voel je je ook direct beter in je vel” “als je iets niet goed doet vind ik dat wel belangrijk dat ze me op de fouten wijzen om er ook van te leren natuurlijk” 47 Sociale participatie (SP) ja Count nee % Count Mean % SD SP # partner 1,4737 1,42823 1,1763 ,93865 SP vriendin 32 84,2% 6 15,8% SP # vriendin SP partner 22 57,9% 16 42,1% SP# moeder ,4211 ,94816 SP moeder 9 23,7% 29 76,3% SP#zus ,2632 ,55431 SP zus 9 23,7% 29 76,3% SP # schoonmoeder ,2368 ,67521 SP schoonvader 5 13,2% 33 86,8% SP # schoonvader ,2105 ,66405 SP broer 5 13,2% 33 86,8% SP # vader SP vader 4 10,5% 34 89,5% ,1842 ,56258 SP schoonmoeder 4 10,5% 34 89,5% SP#broer ,1579 ,43659 SP oma 3 7,9% 35 92,1% SP # oma ,1316 ,47483 Tabel 14: Aantal nominaties per persoon voor SP Tabel 15: Gemiddelde hoeveelheid ervaren SP Vrienden worden door de overgrote meerderheid van de participanten aangeduid als de persoon waarmee men aan sociale participatie doet. De partner wordt door iets meer dan helft van de personen genomineerd. Moeder en zus worden elk door ongeveer 1/4 van de respondenten genomineerd. Slechts een klein deel noemt schoonvader, broer, vader, schoonmoeder of oma. Ook bij de hoeveelheid ervaren sociale participatie worden deze resultaten teruggevonden. Als er gekeken wordt naar het verschil tussen de jongere en de oudere moeders, is het opmerkelijk dat vader en moeder bij de jongere moeders veel lager scoren voor sociale participatie dan bij de oudere. De vader wordt zelfs door geen enkele van de jongere tienermoeders genoemd. 6 respondenten geven aan dat het doen van ontspannende activiteiten met familie en vrienden niet veranderd is door de zwangerschap en/of de komst van hun kind: “Neen dat is totaal niet veranderd, Het gaat namelijk ook niet over uitgaan ofzo gewoon samen thuis komen en wat bij praten is ook zeer ontspannend” 48 De overige respondenten geven aan dat de zwangerschap of het ouderschap wel degelijk verandering bracht in hun sociale participatie: “Ja het is heel erg veranderd, het is veel minder dan vroeger met vrienden maar met familie is het vermeerderd want iedereen van de familie wil dat kindje veel zien en dan komen ze veel langs of bellen ze om eens langs te komen” “Ja, met mama kom ik beter overeen. Ervoor konden we elkaar niet ruiken of zien en nu ben ik elk weekend blij als ik kan gaan, we hebben een hechtere band en ik ben ook veel volwassener geworden.” “Vroeger waren die momenten vrijer en spontaner, maar nu is het écht ontspannend, omdat er zoveel druk op de ketel staat van tijd tot tijd, kan zo'n moment echt goed doen.” “Veel vrienden die ik had heb ik niet meer omdat ik niet meer wil uitgaan terwijl ik vroeger een echt fuifbeest was En ik wil B ook nooit naar een babysit zenden. Als ik nu iets ontspannend doe is dat bv naar tweedehandsbeurzen gaan of iets dergelijks ... Ik doe maar zelden iets wat niet te maken heeft met baby's.” Op de vraag of ze soms missen hoe het vroeger was zijn de meningen zeer verdeeld. Sommigen zeggen dit helemaal niet te missen: “Ik ga nooit meer uit, omdat er altijd een babysit moet zijn, blijven we ook gewoon veel meer thuis. Als ik uitga, dan ben ik om 12u doodop, en 's morgens is F. wakker rond 7 uur, dus dan moet ik eruit kunnen. Er zijn nu andere dingen belangrijk, heb daar geen behoefte meer aan.” “Nee ik mis niet hoe het vroeger was want het is teken dat die vrienden die ik kwijt ben dat dat geen echte vrienden zijn en met de rest is het contact beter geworden” “ Vooral het uitgaan is verminderd maar ik had die tijd van het uitgaan toch al wel bijna gehad ze.” Anderen geven aan dat ze wel missen hoe het vroeger was. Toch blijven ze allemaal voorzichtig en geven ze aan dat dit gevoel er maar (heel) soms is en dat ze heel blij zijn met hun kind: 49 “Ja, ja ge hebt nu een verantwoordelijkheid, en daar moet ge ook naar kijken. een kind is niet iets wat ge even opzij zet om andere dingen te doen en als ge weg wilt gaan dan moet ge ofwel uw kind meenemen of wel thuis blijven. Soms mis ik dit, vroeger ging ge dan ook weg wanneer ge zin had nu gaat da zomaar niet meer en ge hoefde naar niks te kijken . Nu moet je dat wel want er is een kind dat veel verzorging enzo nodig heeft ze moet ook op tijd naar bed ook op tijd eten” “Ja, ik mis dit soms wel, je kan minder vaak ergens naartoe gaan maar voor het kindje zorgen is ook leuk” “ja op sommige momenten mis ik het wel maar ik ben heel blij met L.” Een van de participanten gaf aan dat ze nadacht over hoe het zou zijn indien ze niet zwanger was geworden: “Ik mis niet hoe het vroeger was. Maar soms vraag ik me wel af hoe mijn leven zou zijn als ik hem niet had.” Zwangerschapsgerelateerde steun (ZW) ja Count nee % Count % ZW partner 9 81,8% 2 18,2% ZW moeder 8 72,7% 3 27,3% ZW 2 18,2% 9 81,8% schoonmoeder ZW vader ZW 1 9,1% 10 90,9% 1 9,1% 10 90,9% schoonvader ZW oma 1 9,1% 10 90,9% ZW zus 1 9,1% 10 90,9% ZW broer 1 9,1% 10 90,9% ZW vriendin 0 ,0% Mean SD ZW # partner 2,0000 1,34164 ZW# moeder 1,6364 1,36182 ZW#zus ,2727 ,90453 ZW # oma ,2727 ,90453 ZW # schoonmoeder ,2727 ,90453 ZW # vader ,1818 ,60302 ZW#broer ,0909 ,30151 ZW # schoonvader ,0909 ,30151 ZW # vriendin ,0000 ,00000 11 100,0% Tabel 16: Aantal nominaties per persoon voor ZW Tabel 17: Gemiddelde hoeveelheid ervaren ZW 50 Voor de zwangerschapsgerelateerde steun worden partner en de moeder door het overgrote deel van de respondenten genoemd. De andere personen komen slechts bij een klein deel van de respondenten naar voor. Vrienden worden zelfs door geen enkele respondent aangeduid. Kinderopvang (KO) ja nee Mean Count % Count KO # moeder KO moeder SD % 23 69,7% 10 30,3% 12 36,4% 21 63,6% KO schoonmoeder KO vriendin 11 33,3% 22 66,7% KO zus 10 30,3% 23 69,7% KO oma 9 27,3% 24 72,7% KO vader 7 21,2% 26 78,8% KO schoonvader 7 21,2% 26 78,8% KO partner 4 12,1% 29 87,9% KO broer 2 6,1% 31 93,9% Tabel 18: Aantal nominaties per persoon voor KO 1,0000 1,17260 KO # schoonmoeder ,6364 1,11294 KO # schoonvader ,5152 1,06423 KO # vader ,5152 1,06423 KO # oma ,4242 ,86712 KO#zus ,3182 ,68258 KO # partner ,1818 ,72692 KO # vriendin ,1212 ,41515 KO#broer ,0909 ,38435 Tabel 19: Gemiddelde hoeveelheid ervaren KO Bij de kinderopvang worden al de vrouwen het meest genomineerd: moeder, schoonmoeder, vriendin, zus en de oma. Daarna komen vader en schoonvader. De partner wordt slechts door een klein deel van de participanten genoemd. Dit kan verklaard worden door het feit dat de meeste participanten hun kind samen met de partner opvoeden en zij deze hulp als vanzelfsprekend zien. Bovendien wordt vaak hulp gevraagd bij de kinderopvang om te kunnen ontspannen of er eens uit te zijn, hetgeen vaak gebeurt samen met de partner. Opvallend is dat de oudere respondenten dubbel zoveel steun ervaren van de moeder bij de kinderopvang dan de jongere respondenten. De meest genoemde reden voor het inroepen van hulp bij de kinderopvang is de nood aan ontspanning: 51 “Zodat wij ons af en toe eens kunnen ontspannen en samen dingen doen, zoals cinema, gaan uiteten,…” Ook werk en school zorgen ervoor dat er hulp nodig is bij de kinderopvang. Een andere opmerkelijke reden voor het vragen van familie en vrienden voor de opvang van hun kind zijn financiële overwegingen: “Omdat echte erkende kinderopvang te duur is” “Ik hou niet van een kinderopvang en deze is bovendien ook veel te duur” Totale ervaren steun moeder vader Jongere Mean Mean Mean vriendin oma zus broer ,6667 5,3333 1,3333 ,5556 3,0467 1,1111 ,2222 ,5556 9 9 9 9 9 9 9 9 9 7,2759 2,8966 6,8621 2,1724 1,6552 3,5438 1,8276 2,6897 ,7128 29 29 29 29 29 29 6,6053 2,3684 6,5000 1,9737 1,3947 3,4261 38 38 38 38 38 38 N Total schoonmoeder schoonvader 4,4444 N Oudere partner N 29 29 29 1,6579 2,1053 ,6755 38 38 38 Tabel 20: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het moment van de bevraging moeder jongere Mean Mean schoonmoeder schoonvader vriendin oma zus broer 1,3684 5,9474 1,6316 1,1053 3,0037 ,8947 2,5789 ,5263 19 19 19 19 19 19 19 19 19 7,3158 3,3684 7,0526 2,3158 1,6842 3,8484 2,4211 1,6316 ,8247 19 19 19 19 19 19 19 19 19 6,6053 2,3684 6,5000 1,9737 1,3947 3,4261 1,6579 2,1053 ,6755 38 38 38 38 38 38 38 38 38 N Total partner 5,8947 N oudere Mean vader N Tabel 21: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het moment van de bevalling Bij de totaalsom van de ervaren hoeveelheid steun per steunverlener blijkt nogmaals dat moeder en partner duidelijk de grootste steunverleners zijn binnen 52 de respondentengroep. Zij worden gevolgd door vrienden. Daarna volgen van hoog naar laag: vader, zus, schoonmoeder, oma, schoonvader en ten slotte broer. Indien een onderscheid gemaakt wordt tussen de jongere en oudere respondenten valt op dat de oudere groep meer steun ervaart van alle steunverleners in vergelijking met de jongere tienermoeders. Vooral bij de ouders en bij de zus zijn er grote verschillen tussen de gemiddelde hoeveelheid ervaren steun. Bij een opdeling volgens de leeftijd bij de bevalling blijkt dat respondenten die ouder waren dan 18 jaar bij de bevalling meer steun ervaren van alle personen behalve van de zus, in vergelijking met de meisjes die voor hun 18de verjaardag bevallen zijn. Vooral bij de ouders, de oma en de partner zijn de verschillen groot. Er werd ook onderzocht of het al dan niet gepland zijn van de zwangerschap een invloed heeft op de hoeveelheid ervaren steun per steunverleners. Enkel bij de partner werden grote verschillen duidelijk. Indien de zwangerschap gepland was wordt veel meer steun ervaren door partners dan bij niet-geplande zwangerschappen. Dit kan deels verklaard worden omdat er bij de niet-geplande zwangerschappen enkele meisjes zijn die geen partner hebben. Mean N jongere 17,2689 9 oudere 29,6359 29 Total 26,7068 38 Tabel 22: totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de bevraging Mean N Jongere 22,9511 19 oudere 30,4626 19 Total 26,7068 38 Tabel 23: totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de bevalling 53 Uit de Mann-Whitney-toets1 blijkt dat respondenten die ouder zijn op het ogenblik van de bevraging, significant meer steun ervaren dan jongere respondenten (u =56,5; p = 0.009). Respondenten die ouder zijn op het ogenblik van de bevalling ervaren ook meer steun dan respondenten die op jongere leeftijd bevielen, maar dit verschil is niet significant (u = 115,5; p = 0.057). Mean N secundair onderwijs 21,9200 5 hoger onderwijs 40,3225 4 universiteit 15,0000 1 werken 30,0556 9 geen van beiden 25,8333 12 deeltijds onderwijs 18,6175 4 volwassenenonderwijs 24,6667 3 Total 26,7068 38 Tabel 24: Totale hoeveelheid ervaren steun per opleiding/werk Uit bovenstaande tabel blijkt dat respondenten die een opleiding volgen in het hoger onderwijs en respondenten die werken de meeste steun ervaren van hun netwerk. Respondenten die in het secundaire onderwijs zitten of in het deeltijds onderwijs ervaren de minste steun. Dit zijn grotendeels de respondenten die tot de jongere groep behoren, dus dit resultaat is vergelijkbaar met de vorige tabel. 4.3. Sociale spanning Enkel voor de personen die genomineerd werden voor één of meerdere soorten steun, werd gevraagd ook een score te geven voor de verschillende soorten spanningen. De gemiddelde hoeveelheid spanning is gebaseerd op de vraag hoe vaak van een bepaalde persoon ervaren wordt dat hij/zij de tienermoeder teleurstelt, zich probeert te mengen, kritiek heeft of er een conflict is met deze persoon. De mogelijke antwoorden hierbij zijn: 1= nooit, 2= zelden, 3= soms, 4= vaak, 5= altijd. 1 Er werd voor de verdelingsvrije toets Mann-Whitney gekozen omdat de steekproevenverdeling niet normaal is en de steekproef te klein is voor een t-toets. 54 Teleurstelling Mean TEL zus 2,4688 TEL schoonmoeder 2,4375 TEL moeder 2,3333 TEL vriendin 2,1179 TEL partner 2,1034 TEL vader 2,1000 TEL schoonvader 2,0833 TEL broer 1,9500 TEL oma 1,8571 Tabel 25: Gemiddelde hoeveelheid ervaren teleurstelling Een opmerkelijk resultaat is dat de zus het vaakst voor teleurstelling zorgt terwijl de broer pas helemaal achteraan het lijstje komt. Schoonmoeder en moeder zorgen ook regelmatig voor teleurstelling. Daarna volgen vriendin, partner, vader, schoonvader, broer en oma. Indringendheid Mean IND schoonmoeder 2,9375 IND moeder 2,8710 IND oma 2,4286 IND vader 2,4211 IND schoonvader 2,3333 IND partner 2,0690 IND zus 2,0625 IND broer 1,5330 IND vriendin 1,4594 Tabel 26: Gemiddelde hoeveelheid ervaren indringendheid De meisjes ervaren het meest van de schoonmoeder en de moeder dat ze waken over de dingen die ze doen en dat ze zich proberen te moeien met zaken. Vervolgens kan dit ook soms van oma, vader en schoonvader verwacht worden. 55 Partner en zus scoren gemiddeld op vlak van indringendheid terwijl broer en vriendin het minst indringend worden ervaren. Kritiek Mean KR schoonmoeder 2,1875 KR schoonvader 1,9167 KR moeder 1,7419 KR partner 1,6897 KR vader 1,6316 KR zus 1,5625 KR oma 1,5000 KR vriendin 1,3973 KR broer 1,3500 Tabel 27: Gemiddelde hoeveelheid ervaren kritiek De meeste kritiek wordt ervaren van de schoonouders, gevolgd door de ouders en de partner. Daarna volgen: zus, oma, vriendin en broer. Conflict Mean CO moeder 2,5161 CO partner 2,4483 CO vader 2,1579 CO schoonmoeder 2,0625 CO zus 1,9375 CO broer 1,8000 CO oma 1,7857 CO schoonvader 1,6667 CO vriendin 1,5491 Tabel 28: Gemiddelde hoeveelheid ervaren conflicten 56 De meeste conflicten vinden plaats met moeder en partner. Daarna volgen in afdalende volgorde: vader, schoonmoeder, zus, broer, oma, schoonvader. Vriendinnen scoren het laagst op vlak van conflicten. Totale hoeveelheid spanning N Mean schoonmoeder 16 9,6250 moeder 30 9,5000 vader 19 8,4211 partner 29 8,3103 zus 16 8,0312 schoonvader 12 8,0000 oma 14 7,5714 broer 10 6,6330 vriendin 33 6,5236 Tabel 29: Gemiddelde hoeveelheid ervaren spanningen Indien een totaalscore van alle soorten spanningen gemaakt wordt blijkt de meeste spanning voor te komen in de relatie met schoonmoeder en moeder. Daarna volgen vader en partner. Zij worden gevolgd door: zus, schoonvader, oma en broer. Bij de vriendinnen wordt de minste spanning ervaren door de respondenten. Dit stemt niet overeen met hetgeen in de literatuur terug te vinden is in verband met onbegrip bij peers. Er zijn geen grote verschillen in sociale spanning merkbaar tussen leeftijdsgroepen of opleidingsniveau. Ook het feit of de zwangerschap al dan niet gepland was blijkt niet voor grotere spanningen in relaties te zorgen. 57 4.4. Professionele hulpverlening De respondenten waren vrij om bij het nomineren van personen die hun steun verlenen ook professionele hulpverleners op te noemen. 9 participanten deden dit ook. Vooral voor informatie en advies wordt naar professionele voorzieningen gestapt. Enkele meisjes konden er ook terecht voor emotionele steun. Indien expliciet gevraagd wordt of de meisjes in contact gekomen zijn met professionele voorzieningen naar aanleiding van hun zwangerschap of moederschap, blijken bijna alle meisjes wel één of meerdere organisatie gecontacteerd te hebben of zijn ze door deze voorzieningen gecontacteerd. Kind en Gezin wordt door 28 meisjes genoemd, gevolgd door gynaecoloog (9 respondenten) en kinderopvang (8 respondenten). Andere organisaties die genoemd worden zijn: Centrum voor relatievorming en zwangerschapsproblemen (cRZ), jongerenadviescentrum (JAC), centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB), comité voor bijzondere jeugdzorg, centrum voor algemeen welzijnswerk (CAW),… De overgrote meerderheid van de meisjes is positief over de steun die ze ontvingen bij deze voorzieningen. Enkele reacties: “Ik heb dit zeer positief ervaren, zij nam rustig de tijd voor alle vragen, had al het nodig opzoekingswerk op voorhand gedaan en was zeker bereid om zaken die nog niet duidelijk waren opnieuw uit te leggen of nog zaken op te zoeken.” “De hulp kwam goed van pas, zeker toen ik het moest vertellen aan iedereen.” “Kind en gezin was een grote steun, vooral bij men eerst kind.” “M'n vroedvrouwen begrijpen me door en door en hebben respect voor m'n keuzes en helpen mij daar zelfs bij” “Heel goed, hulpvol en goede informatie en goede antwoorden op vragen” “Ze hebben mij net behandeld zoals andere ouders , ze hebben mij niet anders behandeld en daar ben ik wel blij om.” 58 Negatieve reacties zijn er vooral over de organisaties waar de tienermoeders niet zelf voor gekozen hebben zoals Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en Kind en Gezin: “Kind en gezin laat ik zo rap mogelijk los, ze zoeken maar achter negatieve dingen bij uw kind, of als het een beetje achter is in groei of gewicht, of een beetje voor, hebben ze er al commentaar op, alles moet gebeuren via hun curves.” “Comité voor bijzondere jeugdzorg heb ik zeer slecht ervaren. Ze staken mij in een jeugdinstelling voor tienermoeders omdat ik zogezegd mijn zwangerschap niet tot een goed einde en zou brengen en ook omdat het volgens hun geen leefbare ruimte was bij mijn ouders.” “M 'n gynaecoloog redelijk slecht : hij wilt allerlei tests op mij doen waarvan ik al weet dat ze sowieso negatief zijn (glucosetest bv) of test die ik niet wil uitvoeren (nekplooimeting). en kind en gezin respecteert mijn opvoeding keuzes niet (J. krijgt nog steeds borstvoeding, Ik laat J. niet huilen in bed, J. krijgt stoffen luiers ipv wegwerp luiers,..) en J. is een klein kindje (altijd al geweest, 2,6kg bij geboorte en 46 cm) en hierover krijg ik bij kind en gezin ook kritiek.” “Lastig ... Geen enkele was uit vrije wil. Heb niet graag bemoeials in m’n leven.” “Ik heb dit minder goed ervaren, omdat ze steeds bezig waren dat hij minder mag eten terwijl hij honger heeft en kritiek op de leeftijd van mij en van de partner” 59 4.5. Beleving Onderstaande tabel is het resultaat van de vraag: “Hoe voel je je in het algemeen over de manier waarop deze personen je probeerden te helpen de voorbije maand?” 1= niet zo goed, 2= OK, 3= zeer goed. N Mean TEVR oma 12 2,8333 TEVR partner 29 2,7586 TEVR moeder 31 2,7097 TEVR broer 10 2,6500 TEVR vader 18 2,6111 TEVR schoonmoeder 15 2,6000 TEVR zus 16 2,5625 TEVR schoonvader 12 2,3333 TEVR vriendin 33 2,3224 Tabel 30: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners De meisjes zijn het meest tevreden over de steun van oma, partner en moeder. Toch dient opgemerkt te worden dat de gemiddelden van alle steunverleners tussen 2 en 3 liggen. Dit wil zeggen dat de respondenten de steun van alle personen ervaren als OK tot zeer goed. “Ik mag me gelukkig prijzen met zoveel hulp van iedereen!! Ik ben ze dan ook heel erg dankbaar!!!!” Volgende tabel geeft weer hoe belangrijk steunverleners zijn voor de respondenten. De mogelijke scores op deze vraag waren: 1= niet zo belangrijk, 2= belangrijk, 3= Zeer belangrijk. 60 N Mean BEL partner 29 2,9310 BEL moeder 31 2,8387 BEL vader 18 2,7778 BEL schoonmoeder 15 2,6667 BEL schoonvader 12 2,5833 BEL oma 13 2,5385 BEL zus 16 2,5000 BEL broer 10 2,3500 BEL vriendin 33 2,0142 Tabel 31: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners De belangrijkste steunverlener voor respondenten is de partner. Aangezien deze gemiddeld bijna 3 scoort, kan gesteld worden dat deze steun door bijna alle tienermoeders als ‘heel belangrijk’ wordt ervaren. De scores van de andere steunverleners liggen ook allemaal vrij hoog. Allemaal vallen ze binnen de categorieën ‘belangrijk’ tot ‘zeer belangrijk’. Opmerkelijk is wel dat vriendinnen het laagst scoren. Maar liefst 33 van de 38 respondenten van de respondenten is ervan overtuigd dat ze hun zwangerschap/moederschap zwaarder zouden vinden zonder de steun van hun omgeving: “Als je er keer met niemand over kunt praten zou het wel jammer zijn en zwaar ook denk ik.” “Het is altijd belangrijk om mensen rondom u te hebben die u door de moeilijke periodes helpen. Maar met of zonder hulp ge moet toch he” Aan alle respondenten werd gevraagd welk vooroordeel rond tienermoeders ze het liefst uit de wereld zouden helpen. De vooroordelen die aan bod kwamen in de literatuurstudie zijn grotendeels terug te vinden in hun antwoorden. Zo geven verschillende respondenten aan dat ze het vreselijk vinden dat mensen denken dat ze niet in staat zijn om kinderen op te voeden: “Dat ze geen verantwoordelijkheids gevoel hebben en gewoon hun eigen leven verder leven zonder of bijna niet naar het kindje om te kijken.” 61 “Ik zou graag hebben dat ze tienermoeders ook eens respect gaan geven. tienermoeders kunnen ook hun kinderen grootbrengen.” “Dat we niet verantwoordelijk genoeg zijn en dat we te jong zijn en dat we alles wegsmijten en vooral dat we het niet zullen aankunnen.” “Dat er niet zoveel mensen zoveel kritiek moeten hebben als ze horen dat je bv 19 jaar bent, dan denken ze dat je nog niet geschikt bent om een kind op te voeden of dat het financieel niet gaat of zo. Ze moeten geen kritiek geven als ze niet weten hoe jij leeft.” Ook de uitspraak dat ze zelf nog kinderen zouden zijn komt verschillende keren aan bod: “Dat we zelf nog een kind zijn en niet kunnen zorgen voor een baby. Er zijn er misschien die zo zijn maar er zijn er ook die er helemaal zelf voor zorgen” “dat het kinderen zijn die voor kinderen zorgen maar dat is niet altijd zo. Soms zijn meisjes op 18 jaar volwassener dan sommige vrouwen op vele latere leeftijd.” Verschillende respondenten geven ook aan dat niet alle tienermoeders uit lagere klassen komen en dat bovendien niet alle zwangerschappen ongepland zijn. “Dat het allemaal marginale gevallen zijn die te stom zijn en die het allemaal slecht doen.” “dat we van het OCMW leven en niet van zin zijn te gaan werken en in een roze wolk met onze kindje willen spelen” “Dat het alleen bij de mindere klasse voorkomt en dat je er als tienermoeder zo goed als alleen voor staan ivm partner, niet alle partners ontlopen hun verantwoordelijkheid” “Dat ze allemaal marginaal zouden zijn, niet goed voor hun kinderen kunnen zorgen, hun kinderen niets te bieden zouden hebben, dat ze door iedereen achtergelaten worden. “Het zijn niet allemaal accidentjes!!!” “Het zijn niet enkel de marginalen die dit voorhebben. Je hebt evengoed meisjes van 18 die bewust voor een kind kiezen of niet en er beter voor kunnen zorgen dan iemand van 25.” In het laatste citaat wordt duidelijk dat er onbegrip bestaat over het feit dat tienermoeders steeds vergeleken worden met oudere moeders en dat ze er steeds negatief uitkomen. Dit wordt door nog meisjes aangegeven: 62 “Iedereen vindt dat tienermoeders niks afweten over het opvoeden van een kind. Elke nieuwe moeder heeft dat probleem, ook al is ze 30 jaar.” “Dat iedereen altijd commentaar heeft op tienermoeder , en ze doen het misschien nog beter dan gewone moeders.” “Dat ze het moederschap niet aan zouden kunnen, het is voor iedereen hetzelfde vind ik, als oudere moeder heb je ook slapeloze nachten en zo.. het is voor beide even zwaar vind ik.” Eén van de respondenten gaat zelfs nog verder in haar uitspraak: “Tienermoeders zijn voornamelijk veel beter voor hun kind omdat ze nog niet lang geleden zelf dat kind waren. Vrouwen die volwassener zijn, zijn dat soms al vergeten.” Andere vooroordelen die naar voor kwamen zijn: “Ik vind het erg dat sommigen denken dat u leven dan over is , dat je je jeugd kwijt bent.” “Sommigen denken dat tienermoeders hun kind altijd laten opvoeden door anderen en alleen maar denken aan uitgaan enzo” “Dat het hen nooit lukt om een goed leven op te bouwen.” Doorheen het gesprek werd duidelijk dat de respondenten zich soms automatisch in een verdedigende houding positioneren. Zo wordt er op de vraag “Was je zwangerschap gepland?” vaak onmiddellijk aan toegevoegd dat ze zeker wel gewenst waren. Op de vraag of ze soms misten hoe het vroeger was heeft geen enkel meisje volmondig “JA” geantwoord. De meesten gaven aan dit soms te missen maar probeerden dit zeer voorzichtig aan te geven. Ten slotte nog volgend citaat waarin een tienermoeder mooi beschrijft welke impact het moederschap op haar heeft: Ik zie mijn kind als een verrijking van mijn leven. Mijn ideale ontspanning is nu bij goed weer gaan wandelen en met de klein op de speeltuin zitten enz. Ik heb daar veel meer voldoening aan; alsof zij het ontbrekende puzzelstukje was. 63 4.6. Kritische bespreking Vooreerst dient opgemerkt te worden dat tienermoeders een zeer moeilijk te bereiken doelgroep is. Ten eerste zijn het tieners waardoor ze een zeer sterke eigen wil hebben en een wisselvallende bereidheid tot deelname. Ten tweede zijn het moeders waardoor ze weinig tijd hebben aangezien ze het moederschap vaak combineren met studeren of werken. De combinatie “tienermoeders” zorgt er daarenboven voor dat er een grote angst kan bestaan tot stigmatisering en vooroordelen. Hierdoor is het zeer moeilijk om meisjes te overtuigen deel te nemen aan het onderzoek. De respondentengroep lijkt op het eerste zicht misschien klein maar vanuit het werkveld werd verzekerd dat dit een goed resultaat is in Vlaanderen voor een onderzoek op korte termijn. Er werd gebruik gemaakt van de SSNQ omdat deze uiterst interessant leek door het bevragen van tienermoeders naar de verschillende types steun en de verschillende steunverleners. Verder droeg ook het opnemen van sociale spanning ertoe bij om voor deze meetschaal te kiezen. Na afloop van het onderzoek bleek deze vragenlijst toch niet zo ideaal. Langs de ene kant is ze veel te uitgebreid en langs de andere kant te oppervlakkig. De operationalisering zou eenvoudiger moeten kunnen gebeuren. Indien personen een groot netwerk hadden duurde het interview soms iets te lang in verhouding tot de hoeveelheid verkregen informatie. Sommige respondenten gaven voor bepaalde vragen alle steunverleners soms onmiddellijk dezelfde score; de validiteit van deze antwoorden kan in vraag gesteld worden vraag kan hierbij gesteld worden of dit zo werkelijk is of dat ze er zich rap van af wilden maken. Een ander knelpunt bij het gebruik van dit meetinstrument is het scoren van personen die niet genomineerd worden. Indien er geen rekening wordt gehouden met deze personen en er geen score wordt gegeven zouden personen die weinig genomineerd worden maar telkens hoge scores krijgen een hoge totaalscore krijgen. Om dit te vermijden, en tevens op aanraden van de ontwerper van de schaal, werd in deze masterproef ervoor gekozen om personen die niet genomineerd worden een ‘0’ te geven. Echter ook dit kan een vertekend beeld geven aangezien de personen nu een lagere totaalscore kunnen krijgen dan de werkelijkheid. Dit zou kunnen verholpen worden door enkele vragen aan het onderzoek toe te voegen in verband met het niet aanwezig zijn van deze personen bijvoorbeeld door overlijden of door omstandigheden waardoor er geen contact meer is. 64 Doordat we geen zicht hebben op de totale populatie van tienermoeders in Vlaanderen, kan de representativiteit van onze sample moeilijk nagegaan worden. Alle tienermoeders kozen ervoor het interview te laten doorgaan via het chatprogramma “MSN messenger”. Omdat alle respondenten thuis over een internetverbinding beschikken, bestaat dit onderzoek uit een selectieve doelgroep. Er werd getracht dit te omzeilen door ook telefonische interviews aan te bieden, maar niemand ging hierop in. Er kan op die manier een bias ontstaan zijn. Het aantal respondenten dat aangeeft dat de zwangerschap gepland was, ligt tamelijk hoog in dit onderzoek in vergelijking met andere onderzoeken. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de meesten een partner hebben waardoor de wens naar een kind er op jonge leeftijd was. Een andere mogelijke verklaring is dat men een sociaal wenselijk antwoord wilde geven. Door het aangeven dat de zwangerschap niet gepland is, kunnen de meisjes denken dat de onderzoeker oordelend zal zijn. Nog een mogelijke oorzaak is de verwarring tussen ongepland en ongewenst. Respondenten kunnen zo blij zijn met hun kind dat ze er niet meer bij stilstaan dat de zwangerschap ongepland was. Het kan hierbij gaan om semigeplande zwangerschappen. De personen die aangeduid werden als mogelijke steunverleners bleken de voorbije maand ook meestal één of meerdere soorten steun verleend te hebben. In dit onderzoek is de “actual network size” dus ongeveer even groot als de “perceived network size”. De meeste steun werd door de respondenten ervaren van de partner en de moeder. Dit strookt met wat terug te vinden is in de literatuur. Het is echter opvallend dat de grote meerderheid een partner heeft en er slechts een klein deel nog thuis woont. De samenstelling van de respondentengroep is dus anders dan in andere onderzoeken vaak het geval is. In de literatuur is terug te vinden dat tienermoeders veel steun krijgen van de ouders aangezien de meeste tienermoeders thuis blijven wonen. Ondanks het feit dat de meeste meisjes in dit onderzoek niet meer thuis wonen , ervaren ze toch veel steun van de moeder. Anders is het voor de ervaren steun van de vader. Deze wordt veel minder vaak genomineerd en bij de jongere tienermoeders zelfs niet genomineerd voor verschillende soorten steun. 65 Peers blijken in andere onderzoeken belangrijk voor sociale participatie. Dit wordt ook teruggevonden in het onderzoek binnen deze scriptie. Toch dient opgemerkt te worden dat vrienden ook voor andere soorten hulp, zoals tastbare steun en positieve feedback, belangrijk bleken in dit onderzoek. Peers scoren in het totaal dan ook hoger dan in de meeste andere onderzoeken. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat alle respondenten bekend waren met het medium ‘MSN messenger’. Dit kan er op wijzen dat de participanten aan dit onderzoek socialer zijn en meer vrienden hebben dan de gemiddelde tienermoeder. Qua belangrijkheid scoren vrienden echter wel het minst van alle steunverleners, maar hun gemiddelde score ligt wel nog net boven belangrijk. Broers scoren in dit onderzoek laag voor zowel sociale steun als sociale spanning. Toch zijn de respondenten het meest tevreden over de sociale steun verleend door broers. De zus scoort gemiddeld voor sociale steun maar scoort wel hoog voor teleurstelling. In de totale hoeveelheid ervaren spanning scoort de zus echter gemiddeld terwijl deze in bepaalde onderzoeken voor de meeste spanning zorgt bij tienermoeders. (Crase,2007) De scores voor sociale spanning liggen over het algemeen vrij laag voor alle steunverleners. Naast het feit dat de moeder één van de grootste steunverleners is, is ze ook een grote bron van spanning bij tienermoeders. Dit is terug te vinden in bijna alle onderzoeken rond sociale steun en sociale spanning bij tienermoeders. Meisjes die verder studeren in het hoger onderwijs of gaan werken blijken de meeste steun te krijgen en hebben bovendien het meest aantal personen in hun netwerk. Hierbij kan de vraag gesteld worden of de school- en werkomgeving zorgt voor meer contacten of dat de relatie omgekeerd ligt en dat het grotere netwerk meer kansen creëert voor de tienermoeder om verder te studeren of te gaan werken. Een mogelijke hypothese voor het krijgen van meer steun bij tienermoeders die verder studeren is dat het misschien makkelijker is om steun te verlenen aan personen die meer sociaal aanvaard gedrag stellen. In een maatschappij waar diploma en levenslang leren steeds centraler komt te staan kunnen jongeren die stoppen tijdens of na het secundaire onderwijs als buitenbeentjes bekeken worden. Het kan voor deze doelgroep belangrijk zijn dat faciliteiten binnen het onderwijs en de werkomgeving voorzien wordt waardoor de combinatie werken/studeren en een kind opvoeden mogelijk gemaakt wordt. 66 Verschillende respondenten gaven aan dat ze sommige vriendinnen verliezen door gebrek aan tijd of door onbegrip. Langs de andere kant werd echter ook enkele keren aangegeven dat de band met familie, en dan vooral met de ouders, soms inniger wordt. Het is als hulpverlener belangrijk om hier rekening mee te houden en dit trachten te ondersteunen. Eén van de opmerkelijkste resultaten binnen dit onderzoek is dat de jongere tienermoeders (jonger dan 18) significant minder steun ervaren dan de oudere respondenten (18 -23 jaar). Bovendien duiden ze minder mensen aan in hun netwerk waarvan ze steun kunnen verwachten. Deze vaststelling is juist het omgekeerde van wat er in het onderzoek van Camp (1993) naar voor kwam. De jongere tienermoeders ervaren van alle personen in hun netwerk minder steun maar vooral bij de ouders en de zus is de ervaren steun veel lager dan bij de oudere. Respondenten die op jongere leeftijd bevielen ervaren minder steun dan respondenten die op oudere leeftijd hun eerste kind kregen, dit verschil is echter niet significant. De mogelijkheid bestaat dat het verschil wel significant zou zijn bij een grotere respondentengroep. De oorzaak van het verschil in ervaren hoeveelheid steun tussen de leeftijdsgroepen is allerminst duidelijk. Het kan zijn dat de hoeveelheid steun lager is bij de bevalling maar dat deze daarna weer toeneemt. Er zijn ook nog andere hypotheses mogelijk: Behoren de jongere tienermoeders nog meer tot de taboesfeer en ervaren ze hierdoor minder steun? Krijgen ze in de werkelijkheid misschien wel evenveel steun maar ervaren ze dit minder vaak als steun? Komen de jongere tienermoeders vaker uit situaties waar minder steun geboden wordt? Of ligt de relatie omgekeerd en worden tieners met een kleiner netwerk makkelijker zwanger? Of is er een derde variabele in het spel die samenhangt met deze beide variabelen? Een cross-sectioneel onderzoek laat echter niet toe om de oorzaak te onderzoeken. Een longitudinaal kwalitatief onderzoek lijkt hierbij aangewezen om de richting van het verband te kunnen analyseren. 67 5. Conclusie In de maatschappij leeft over het algemeen een negatief beeld over tienermoeders en zwangere tienermeisjes. Deze trend is ook terug te vinden in wetenschappelijk onderzoek. De meeste onderzoeken handelen over de effecten van het tienermoederschap met een grote nadruk op de negatieve uitkomsten. In het literatuuronderzoek binnen deze scriptie werd getracht deze vooroordelen en stigma’s kritisch te bekijken en te analyseren en indien nodig te doorbreken. In het onderzoek verbonden aan deze scriptie werd getracht een licht te werpen op een positiever thema rond tienermoeders namelijk “sociale steun”. Daarnaast werd ook sociale spanning bekeken omdat deze niet los te koppelen zijn van elkaar. Er werd gebruik gemaakt van een belevingsonderzoek zodat de tienermoeders zelf aan het woord konden gelaten worden. Op deze manier werd vooral “perceived social support” gemeten, wat vaak belangrijker blijkt te zijn dan “received social support”. In dit onderzoek werd nagegaan van welke personen welke soort steun ervaren wordt door jonge moeders. Bovendien werd sociale spanning onderzocht in de relaties tussen tienermoeder en steunverlener. Uit dit onderzoek bleek nogmaals dat jonge moeders vooral gebruik maken van hun informele netwerk. Ondanks het feit dat de meeste respondenten in aanraking gekomen waren met professionele hulpverleners naar aanleiding van hun zwangerschap, duidden weinig respondenten deze voorzieningen aan als steunverleners. De moeder en de partner zijn in dit onderzoek de grootste steunverleners. Het is belangrijk hier in de hulpverlening rekening mee te houden en deze mensen trachten te betrekken en te ondersteunen. Eén van de interessantste fenomenen in dit onderzoek is dat de jongere tienermoeders minder steun ervaren dan de oudere respondenten. Dit resultaat komt niet overeen met hetgeen bleek uit voorgaande onderzoeken. Dit dient zeker opgenomen te worden in de hulpverlening. Een verhoogde aandacht kan aangewezen zijn voor de jongere tienermoeders. Het betreft hier een kleinere groep dan de oudere tienermoeders maar ze verdienen daarom zeker niet minder aandacht. Vooral de steun van ouders en zus blijken veel lager te liggen bij de jongere moeders. Verder onderzoek naar de verschillen in sociale steun tussen jongere en oudere tienermoeders is noodzakelijk. 68 Respondenten die een opleiding volgen in het hoger onderwijs of werken blijken in dit onderzoek een groter netwerk te hebben en meer steun te ervaren vanuit hun informele netwerk. Om de precieze oorzaak-gevolgrelatie hiervan te onderzoeken is een longitudinaal en kwalitatief of narratief onderzoek aangewezen. Schoonouders krijgen in wetenschappelijk onderzoek naar sociale steun bij tienermoeders en zwangere tienermeisjes nauwelijks aandacht. Toch blijkt uit dit onderzoek dat schoonouders, en dan vooral de schoonmoeder een belangrijke steunverlener is voor bepaalde types steun. Tevens blijkt zij de grootste bron van spanning te zijn. Het kan dus aangewezen zijn dat deze in verder onderzoek opgenomen worden in de groep van steunverleners. “Tienermoeders” is een zeer gevarieerde groep. In verder onderzoek dient dan ook rekening gehouden respondentengroep. te worden Bepaalde met resultaten de en grote diversiteit conclusies binnen kunnen de namelijk genuanceerd worden of gedetailleerder besproken worden indien deelgroepen worden vergeleken. In dit onderzoek werden de jongere en de oudere tienermoeders met elkaar vergeleken. Echter het ontbreken van socio- economische gegevens van de respondenten liet niet toe de variatie binnen de tienermoeders nog verder te duiden. Uit het gegeven dat veel tienermoeders aangeven dat ze hun zwangerschap en moederschap veel zwaarder zouden vinden zonder de steun van hun omgeving blijkt dat sociale steun cruciaal is. Soms kan een aanvullende rol van de professionele hulpverlening noodzakelijk zijn. Het is belangrijk dat er een transparant en laagdrempelig hulpverleningsaanbod is voor deze doelgroep. Bij de begeleiding dient bovendien het informele netwerk zoveel mogelijk betrokken en ondersteund te worden. 69 6. Tabellenlijst Tabel 1: Evolutie van de bevallingen, abortussen en zwangerschappen .........................9 Tabel 2: Evolutie van het leeftijdsspecifiek zwangerschaps-, bevallings-en abortuscijfer ...9 Tabel 3: Kruistabel aantal kinderen * zwanger ........................................................... 39 Tabel 4: Woonsituatie ............................................................................................. 40 Tabel 5: Opleiding/werk .......................................................................................... 40 Tabel 6: Aantal nominaties per persoon voor emotionele steun ................................... 42 Tabel 7: Gemiddelde hoeveelheid ervaren emotionele steun ........................................ 42 Tabel 8: Aantal nominaties per persoon voor tastbare steun ....................................... 44 Tabel 9: Gemiddelde hoeveelheid ervaren tastbare steun ............................................ 44 Tabel 10: Aantal nominaties per persoon voor informatie en advies ............................. 45 Tabel 11: Gemiddelde hoeveelheid ervaren informatie en advies .................................. 45 Tabel 12: Aantal nominaties per persoon voor positieve feedback................................ 46 Tabel 13: Gemiddelde hoeveelheid ervaren positieve feedback..................................... 46 Tabel 14: Aantal nominaties per persoon voor sociale participatie................................. 48 Tabel 15: Gemiddelde hoeveelheid ervaren sociale participatie..................................... 48 Tabel 16: Aantal nominaties per persoon vr zwangerschapsgerelateerde steun. ............ 50 Tabel 17: Gemiddelde hoeveelheid ervaren zwangerschapsgerelateerde steun ............... 50 Tabel 18: Aantal nominaties per persoon voor kinderopvang....................................... 51 Tabel 19: Gemiddelde hoeveelheid ervaren kinderopvang............................................ 51 Tabel 20: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het moment van de bevraging ....................................................................................... 52 Tabel 21: Totale hoeveelheid ervaren steun per steunverlener volgens de leeftijd op het moment van de bevalling ........................................................................................ 52 Tabel 22: Totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de bevraging .............................................................................................................. 53 Tabel 23: Totale hoeveelheid ervaren steun volgens leeftijd op het moment van de bevalling ............................................................................................................... 53 Tabel 24: Totale hoeveelheid ervaren steun per opleiding/werk.................................... 54 Tabel 25: Gemiddelde hoeveelheid ervaren teleurstelling ............................................ 55 Tabel 26: Gemiddelde hoeveelheid ervaren indringendheid.......................................... 55 Tabel 27: Gemiddelde hoeveelheid ervaren kritiek...................................................... 56 Tabel 28: Gemiddelde hoeveelheid ervaren conflicten ................................................. 56 Tabel 29: Gemiddelde hoeveelheid ervaren spanningen............................................... 57 Tabel 30: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners ............................................. 60 Tabel 31: Gemiddelde tevredenheid over steunverleners ............................................. 61 70 7. Bibliografie AGI (2001). Teenage Sexual and Reproductive Behavior in Developed Countries Country Report for The United States. New York: Alan Guttmacher Institute Allen,I., Bourke,S.(1998). Teenage Mothers : Decisions and Outcomes - Provides a unique review of how teenage mothers think. University of Westminster: Policy Studies Institute. Barrera, M., Jr. (1981). Social support in the adjustment of pregnant adolescents. in B.H. Gottlieb (Ed.), Social networks and social support. Beverly Hills: Sage, pp. 69-96 Berlin, L.J., Brady-Smith, C., & Brooks-Gunn, J. (2002). Links between childbearing age and observed maternal behaviors with 14-month olds in the Early Head Start Research and Evaluation Project. Infant Mental Health Journal, 23,104-129 Bunting,L., McAuley,C.(2004). Research Review: Teenage pregnancy and motherhood: the contribution of support. Child and Family Social Work, 9, 207-215 Burke,P.J.& Liston,W.J.(1994). Adolescent Mothers’ Perceptions of Social Support and the Impact of Parenting on Their Lives. Pediatric Nursing, 20, 593-599 Camarena,P.M.,Minor,K.,Melmer,T.,Ferrie,C.(1998). The Nature and Support of Adolescent Mothers' Life Aspirations. Family Relations, 47, 129-137 Camp,B.W.,Holman,S., Ridgeway,E.(1993). The Relationship between Social Support and Stress in Adolescent Mother. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 14, 369-374 Coley, R,& Chase-Lansdale, L. (1998). Adolescent pregnancy and parenthood: recent evidence and future directions. American Psychologist, 53 ,152-166 71 Crase,S.J. (2007). Brief Report: Perceptions of Positive and Negative Support: Do They Differ for Pregnant/Parenting Adolescent and Nonpregnant, Nonparenting Adolescents? Journal of Adolescence, 30, 505-512 CRZ (2006). Zwangerschapsafbreking in België van 1993-2005. Leuven: Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen De Jonge,A.(2001). Support for Teenage Mothers: a Qalitative Study into the Views of Women about the Support They Received as Teenage Mothers. Journal of Advanced Nursing, 36,49-57 De Wilde,M.(2007a) School en kinderopvang zijn grootste struikelblokken voor tienermoeders. Interview met Stefanie Boon. Zijaanzicht, 7, 4 De Wilde,M.(2007b). Recente Evoluties in de Perceptie van Tienerouderschap. Onuitgegeven werk, Leuven: cRZ De Wilde,M.(2008). Tienerzwangerschap in België in cijfers tussen 1996 en 2005. Tijdschrift voor sociologie, 29, 89-103 Dennis, C. et al (2006). Postpartum depression help-seeking barriers and maternal treatment preferences: A qualititative systematic review. Birth. 33 . 323-330 Dixon, R.S. (1995). The Adolescent Mother and her Child: Determinants of Maternal Parenting Behaviour and Infant Development. Auckland: University of Auckland Everaert,K. (2002). Psychosociale verwerking bij ongewenste zwangerschap : een literatuurstudie. Onuitgegeven licenciaatsverhandeling, Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen Finfgeld-Connett,D.(2005). Clarification of Social Support. Journal of Nursing Scholarship, 37, 4-9 FIOM (2005). Leuk om jong moeder te zijn?. Stichting ambulante FIOM Fraser,S. (2006). The Role of Support in the Lives of Adolescent Mothers. Albany: Massey University 72 Frost,J.J., Oslak,S.(1998). Teenagers' Pregnancy Intentions And Decisions: A Study of Young Women in California Choosing To Give Birth. New York: Alan Guttmacher Institute Furstenberg,F.J, Brooks-Gunn,J, Morgan, P.S. (1987). Adolescent Mothers in Later Life. New York: Cambridge University Press Jones,R.K., Sighn, S. (2005). Difference and Disparity in Adolescent Pregnancy in Developed Countries. New York: Alan Guttmacher Institute Garssen, J. (2004). Tienermoeders: recente trends en mogelijke verklaring. Heerlen: Centraal Bureau voor Statistieken Gee,C.B.,Nicholson,M.J.,Osborne,L.N.,Rhodes,J.E.(2003). Support and Strain in Pregnant and Parenting Adolescents’ Sibling Relationships. Journal of Adolescent Research, 18, 25-35 Gee,C.B.,Rhodes,J.E.(2003). Children’s Biological Adolescent Fathers: Mothers’ Social Relationship Support, Social With Strain, Their and Relationship Continuity. Journal of Family Psychology, 17, 370-383 Gee,C.B., Rhodes, J.E.(2007). A social support and Social Strain Measure for adolescent Mothers: a Confirmatory Factor Analytic Study. Child: Care, Health and Development. Geraadpleegd op 15 december 2007 op http://www.blackwell-synergy.com/doi/abs/10.1111/j.13652214.2007.00754.x Heijerman, A. (2000). Moeder worden voor je 25ste. Baarn: Tirion Henley,J.R.(1997). The Complexity of Support: The Impact of Family Structure and Provisional Support on African American and White Adolescent Mothers' Weil-Being. American Journal of Community Psychology,25, 629655 Hoffman,S.D. (1998). Teenage Childbearing Is Not So Bad After All.. Or Is It? A review of the New Literature. Family Planning Perspectives,30, 236-239+ 243 73 Jennings, K. D., Stagg, V., & Connors, R. E. (1991). Social Networks and Mothers’ Interactions with Their Preschool Children. Child Development, 62(5), 966978. Kind & Gezin (2006). Kind In Vlaanderen. Geraadpleegd op 14 oktober 2007 op http://www.kindengezin.be/Images/KIV_2006_tcm149-51287.pdf Kuhl, J., (1997). Measuring Barriers to Help-Seeking Behavior in Adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 26, 637-650 Lesser,J., Koniak-Griffin,D., Anderson N.L.R (1999). Depressed Adolescent Mothers’ Perceptions of Their own Maternal Role. Issues in Mental Health Nursing, 20, 131-149 Letourneau,N.L., Stewart M.J., Barnfather,A.K.(2004). Adolescent Mothers: Support Needs, Resources, and Support-Education Interventions. Journal of adolescent health, 35, 509-525 Logsdon,C., Cahill,K.(2002). Social Support in Pregnant and Parenting Adolescents: Research, Critique, and Recommendations. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing,15, 75-83 Luker,K.(1996). Dubious conceptions: The politics of teenage pregnancy, Harvard University Press. Cambridge, MA. Macleod, A.J.(2003). Adjustment to Teenage Pregnancy Pregnancy: during Attitudes, the Antenetal Social Support Period. and Journal of reproductive and infant psychology, 21, 49-59 Menger, R.(1997). Tienermoeders: preventie, opvang en begeleiding. Utrecht: SWP Nath,P.S.,Borkowski,J.G.,et al.(1991). Understanding Adolescent Parenting : the Dimensions and Functions of Social Support. Family relations, 40, 411-420 Phoenix,A.(1991). Young Mothers? Cambridge: Polity Press Rademakers, J, (1990). Eerste kennismaking met anticonceptie. Delft: Eburon 74 Rhodes,J.E., Woods, M.(1995). Comfort and Conflict in the Relationship of Pregnant, Minority Adolescents: Social Support as a Moderator of Social Strain. Journal of Community Psychology, 23, 74-83 Richardson,R.A.,Barbour,N.B.,Bubenzer,D.L.(1991). Bittersweet Connections: Informal Social Networks as Sources of Support and Interference for Adolescent Mothers. Family Relations, 40, 430-434 Roosa,M.W. & Vaughan,L.(1984). A Comparison of Teenage and Older Mothers With Preschool Age Children. Family Relations, 33, 259-265 Rook,K.S.(1990). Parallels in the Study of Social Support and Social Strain. Journal of Social and Clinical Psyhcology, 51, 770-778 Roye,C.F.,Balk,S.J.(1996). The Relationship of Partner Support to Outcomes for Teenage Mothers and Their Children: A Review. Journal of Adolescent Health, 19, 86-93 Schalet,A.(2004). Must We Fear Adolescent Sexuality? Medscape General Medicine Geraadpleegd op 8 februari 2008 op http://www.medscape.com/viewarticle/494933 SCP(2007). Armoedemonitor 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Seamark,C.J., Lings,P.(2004). Positive Experiences of Teenage Motherhood: a Qualitative Study. British Journal of General Practice, 54, 813-818 Sleegers,I. (2006). Seksualiteit bij Jonge Tieners. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Antwerpen, Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Sluzki,C.E.(2000). Social Networks and the Elderly: Conceptual and Clinical Issues, and a Family Consultation. Family Process, 39, 271-284 Smith Battle,L.(2000). The Vulnerabilities of Teenage Mothers: Challengin Prevailing Assumptions. Advances in Nursing Science, 23, 29-40 75 Stevenson,W.,Maton,K.I.,Teti,D.M.(1999). Social Support, Relationship Quality, and Well-being among Pregnant Adolescents. Journal of Adolescence, 22, 109-121 Teagle, S, et al. (1998). Perceptions of motivators and barriers to pulbic prenatal care among first-time and follow-up adolescent patients and their providers. Maternal and Child Health Journal, 2, 15-24 Teitler,J.O.(2002). Trends in Youth Sexual Initiation and Fertility in Developed Countries: 1960-1995. Annals ofthe American Academy of Political and Social Science, 580, 134-152 Thompson,M.S.(1986). The Influence of Supportive Relations on the Psychological Well-Being of TeenageMothers. Social Forces, 64, 1006-1024 Thompson,R.A.(1995). Preventing Child Maltreatment through Social Support. California: Sage Publications Toelen,H.(2003). Steun voor tienermoeders. Onuitgegeven licenciaatsverhandeling , Katholieke universiteit Leuven , Faculteit Geneeskunde Moore,M.R., Brooks-Gunn,J.(2002). Adolescent Parenthood. In M.H. Bornstein(ed.) Handbook of Parenting. Volume 3: Being and Becoming a Parent (pp.173-214) New Jersey: Lawrence Elrbaum Associates Vandenbroeck,M.(2004). In Verzekerde bewaring. Honderdvijftig jaar kinderen, ouders en kinderopvang. Amsterdam: SWP Van Berlo, W. et al. (2005). Gebrek aan regie: Een kwalitatief onderzoek naar de achtergronden van tienerzwangerschappen. Utrecht: Rutgers Nisso Groep Ruytjens, K. (2000). Tienerzwangerschappen. Rondom Gezin, 1 , 31-49 Warren,L.P.(2005) First-time Mothers: Social Support and Confidence in Infant Care. Journal of Advanced Nursing, 50, 479-488 76 Wilsonn, H. & Huntington, A. (2005). Deviant (M)others: The Construction of Teenage Motherhood in Contemporary Discourse. Journal of Social Policy, 39 , 35-76 Zeck,W, Bjelic-Radisic,V.,et al (2007). Impact of Adolescent Pregnancy on the Future Life of Young Mothers in Terms of Social, Familial and Educational Changes. Journal of Adolescent Health, 41, 380-38 77 8. Bijlagen Bijlage 1: Brief aan de tienermoeders en zwangere tienermeisjes Bijlage 2: Brief aan de voorzieningen Bijlage 3: Vragenlijst 78 1. Brief aan de tienermoeders Hallo, Ik ben Lynn De Ryck, een studente master sociaal werk aan universiteit Gent. Naar aanleiding van mijn eindwerk doe ik, in samenwerking met het cRZ, een onderzoek naar sociale steun en sociale spanning bij jonge zwangere meiden en bij jonge mama’s. In dit onderzoek willen we te weten komen welke positieve en negatieve steun jullie krijgen van jullie omgeving en aan welke steun jullie het meest nood hebben. Ben jij jonger dan 20 jaar en zwanger (en heb je beslist om je zwangerschap uit te dragen) OF ben je jonger dan 23 en ben je voor je 20ste verjaardag mama geworden van je eerste kindje? En woon je bovendien in België? Dan kan jij ons helpen!!! Het interview gebeurt via de telefoon, MSN messenger of skype. Jullie kunnen zelf kiezen via welke weg jullie willen bereikt worden. Anonimiteit is verzekerd! Stuur vóór 15 april 2008 een mailtje naar lynn.onderzoek@hotmail.com OF Marjolijn.dewilde@med.kuleuven.be (Marjolijn De Wilde van het cRZ) OF bel naar O473/96.71.32 (Lynn) Alvast bedankt!!! Groetjes Lynn De Ryck & Marjolijn De Wilde 79 2. Brief aan de voorzieningen Geachte, Ik ben Lynn De Ryck, een studente master sociaal werk aan universiteit Gent. Naar aanleiding van mijn eindwerk doe ik, in samenwerking met het cRZ, een onderzoek naar sociale steun en sociale spanning bij jonge zwangere meiden en bij jonge mama’s. In dit onderzoek willen we te weten komen welke positieve en negatieve steun de meisjes krijgen van hun omgeving en aan welke steun zij het meest nood hebben. Uit onderzoek blijkt namelijk dat tienermoeders vooral steun vinden in hun naaste omgeving. Naast steun kunnen deze relaties ook spanningen opleveren. Het is belangrijk deze steun en spanning te onderzoeken zodat hulpverleners een zicht kunnen krijgen op het sociale netwerk van de tienermoeder en hierin een ondersteunende functie kunnen aannemen. De doelgroep van dit onderzoek zijn meisjes jonger dan 20 jaar die zwanger zijn (en beslist hebben om de zwangerschap uit te dragen) OF meisjes jonger dan 23 en voor hun 20ste verjaardag mama geworden van hun eerste kindje, die bovendien in België wonen. Aangezien jullie organisatie misschien soms in contact komt met deze doelgroep kunnen jullie ons helpen. In bijlage vindt u een brief die u aan deze meisjes kunnen geven om hen aan te moedigen deel te nemen aan dit onderzoek. Indien u nog verdere vragen heeft kan u ons steeds contacteren op onderstaand emailadres of telefoonnummer. Alvast bedankt! Lynn De Ryck lynn.onderzoek@hotmail.com Marjolijn De Wilde (cRZ) marjolijn.dewilde@med.kuleuven.be 0473/96.71.32 80 3. Vragenlijst a) Algemene gegevens: o Leeftijd: o Leeftijd tijdens 1ste bevalling: o Nu zwanger? o Was de zwangerschap gepland? o Aantal kinderen nu: o Relatie? Indien ja, met de vader van het kind? o Woonsituatie: o Provincie woonplaats: o Werk/opleiding (voor zwangerschap en na) o Hoogst behaalde diploma: b) SSNQ: social support network questionnaire 1 sociale steun (Nu zou ik het graag eens met jou hebben over de mensen die voor jou belangrijk zijn op verschillende manieren. Om te beginnen wil ik het hebben over de mensen waar je bij gaat als je verschillende soorten hulp of steun nodig hebt. Je kan mij hun voornaam geven of hun initialen, zoals je zelf wil. De mensen die je opnoemt kunnen vrienden,partner, familie, leraars, dokters,… zijn. Je kan voor elke categorie verschillende mensen noemen en iedereen mag verschillende keren genoemd worden. Als je iets niet begrijpt, mag je het altijd vragen) 1. emotionele steun a. Als je met iemand zou willen praten over iets persoonlijk. Met wie zou je dan willen praten bijvoorbeeld als je je zorgen maakt over iets of als je je wat down voelt? Is er nog iemand aan wie je denk? b. Hoe vaak heb je gedurende de laatste maand werkelijk gepraat over iets persoonlijk met elk van deze mensen? 1= minder dan 1 keer per week 2= 1 of meerdere keren per week 3= dagelijks 81 c. Wat vind je van de manier waarop deze gesprekken over persoonlijke dingen gingen de voorbije maand? 1=slecht 2= niet zo goed 3= OK 4= goed 5= zeer goed d. Zou je de laatste maand meer kansen willen gehad hebben om met deze mensen over persoonlijke dingen te praten, minder kansen of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer e. Wat verwacht je van de mensen waarmee je over persoonlijke dingen praat? 2. tastbare steun a. Wie van de mensen die je kent zou u dingen geven die je nodig hebt of zou inspringen bij dingen die je moet doen? Dit zijn dus de mensen die boodschappen voor je zouden doen, je geld lenen,eten of kleding geven of je ergens naartoe brengen. Is er nog iemand aan wie je denk? b. Hoe vaak hebben deze personen je de voorbije maand werkelijk geld geleend of je geholpen met ander dingen zoals je vervoer geven of je helpen bij taken die moeten gedaan worden? 0= nooit 1= 1 of 2 keer deze maand 2= ongeveer 1 keer per week 3= meer dan 1 keer per week c. Hoe goed was de praktische hulp die deze mensen je aanboden gedurende de laatste maand. Hoe goed beantwoorde het aan je behoefte? 1=slecht 2= niet zo goed 3= OK 4= goed 5= zeer goed 82 d. Zou je de voorbije maand meer praktische hulp van deze mensen willen gekregen hebben, minder of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer e. Aan welke praktische hulp heb je het meeste nood? 3. informatie en advies a. Bij wie zou je gaan als je advies of informatie nodig had. Bijvoorbeeld als je niet weet hoe je bepaalde dingen moet doen. b. Hoe vaak heb je de voorbije maand werkelijk advies of informatie van deze mensen gekregen? 0= nooit 1= 1 of 2 keer deze maand 2= ongeveer 1 keer per week 3= meer dan 1 keer per week c. Wat vind je van de informatie en het advies dat je de voorbije maand gekregen hebt. 1=slecht 2= niet zo goed 3= OK 4= goed 5= zeer goed d. Had je van deze personen de voorbije maand nood aan meer informatie en advies, minder of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer 4. positieve feedback a. Van welke personen kan je verwachten dat ze je zeggen dat ze je ideeën of de dingen die je doet goed vinden? 83 b. Hoe vaak hebben deze personen de voorbije maand je werkelijk gezegd dat ze dingen die je zegt of doet werkelijk goed vinden? 0= nooit 1= 1 of 2 keer deze maand 2= ongeveer 1 keer per week 3= meer dan 1 keer per week c. Wat vind je van de manier waarop deze personen de laatste maand gezegd hebben dat ze je ideeën of de dingen die je doet goed vinden?. 1=slecht 2= niet zo goed 3= OK 4= goed 5= zeer goed d. Zou je de voorbije maand gewild hebben dat deze personen vaker zeiden dat ze je ideeën of dingen die je deed goed vinden, minder of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer e. Hoe belangrijk is het voor je dat mensen zeggen dat je dingen goed doet? Waarom is dit (niet) belangrijk? 5. sociale participatie a. Met welke mensen kom je samen om plezier te hebben en te ontspannen? b. Hoe vaak ben je met deze mensen de laatste maand samengekomen om te ontspannen of iets leuk te doen? 0= nooit 1= 1 of 2 keer deze maand 2= ongeveer 1 keer per week 3= meer dan 1 keer per week c. Hoe voel je je bij de momenten dat je de laatste maand samengekomen bent met deze mensen om te ontspannen? 1=slecht 2= niet zo goed 3= OK 4= goed 5= zeer goed 84 d. Zou je met deze personen graag meer samen gekomen zijn om te ontspannen en plezier te hebben, minder of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer e. 'Is het doen van ontspannende activiteiten met vrienden en familie veranderd sinds je zwangerschap/ouderschap? (indien minder: mis je dit?) ALS DE PERSOON ZWANGER IS( indien niet ga da naar 7) 6. zwangerschapsgerelateerde steun a. Als je met iemand zou willen praten over de zwangerschap of als je steun nodig hebt voor dingen die verband houden met je zwangerschap: bijvoorbeeld je naar de dokter voeren, kleding voor de baby. Naar wie zou je gaan? b. Hoe vaak heb je met deze mensen gedurende de voorbije maand werkelijk gepraat over je zwangerschap of hebben ze je geholpen? 0= nooit 1= 1 of 2 keer deze maand 2= ongeveer 1 keer per week 3= meer dan 1 keer per week c. Wat vind je van de manier waarop je deze hulp kreeg van deze mensen gedurende de laatste maand? 1=slecht 2= niet zo goed 3= OK 4= goed 5= zeer goed d. Zou je de voorbije maand meer hulp willen gekregen hebben bij je zwangerschap, minder of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer 85 ALS DE PERSOON 1 OF MEERDERE KINDEREN HEEFT ( INDIEN NIET GA DAN NAAR 8) 7. Kinderopvang a. Naar welke personen zou je kunnen gaan om op je kinderen te kunnen passen? Bijvoorbeeld als je dringend ergens naartoe moet of wanneer je er even tussenuit wil? b. Hoe vaak hebben deze personen je de laatste maand werkelijk geholpen bij de opvang van je kinderen? 0= nooit 1= 1 of 2 keer deze maand 2= ongeveer 1 keer per week 3= meer dan 1 keer per week c. Wat vind je van de hulp die je de voorbije maand gekregen hebt bij de opvang van je kinderen? 1=slecht 2= niet zo goed 3= OK 4= goed 5= zeer goed d. Zou je de voorbije maand graag meer hulp gekregen hebben van deze personen bij de opvang van je kinderen, minder of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer e. Wat is de belangrijkste reden waarom je anderen vraagt om te helpen bij de kinderopvang? 8. Algemene tevredenheid Voor alle soorten steun tesamen: Hoe voel je je in het algemeen over de manier waarop deze personen je probeerden te helpen de voorbije maand? 1= niet zo goed 2= OK 3= zeer goed 86 9. Algemene behoefte Zou je de voorbije maand meer hulp willen gekregen hebben van deze persoon, minder of was het goed zo? 1= ongeveer goed 2= minder 3= meer 10. Belangrijkheid Hoe belangrijk is de steun van deze mensen voor jou? 1= niet zo belangrijk 2= belangrijk 3= Zeer belangrijk 11. Negatieve interactie a. Van welke personen kun je verwachten dat ze je kwaad maken of je op een of andere manier kwetsen? b. Hebben deze personen je werkelijk gekwetst of kwaad gemaakt de voorbije maand? (We hebben het nu gehad over de manier waarop je vrienden, familie en andere personen die je kent je geholpen hebben. Maar soms kunnen juist deze mensen ook dingen doen die je kwetsen, ook al is dit niet hun bedoeling. In het volgende deel gaan we het hebben over de manier waarop deze mensen soms problemen kunnen veroorzaken.) 2 sociale spanning a) teleurstelling Voor elke persoon apart: hoe vaak kan je verwachten dat deze persoon je teleurstelt: bv afspraken verbreekt, niet komen opdagen wanneer je ze het meeste nodig hebt of je op een andere manier teleurstelt? 1= nooit 2= zelden 3= soms 4= vaak 5= altijd 87 b) indringendheid Hoe vaak mengt deze persoon zich in je zaken, waakt deze over de dingen die je doet, speelt deze de baas over jou of doet hij/zij alsof zij het best weten wat goed voor je is? 1= nooit 2= zelden 3= soms 4= vaak 5= altijd c) kritiek Hoe vaak heeft deze persoon kritiek over je? Vernedert hij/zij je of laat hij/zij je dom voelen? 1= nooit 2= zelden 3= soms 4= vaak 5= altijd d) conflict Hoe vaak heb je ruzies of sterke onenigheden met deze persoon? 1= nooit 2= zelden 3= soms 4= vaak 5= altijd 3 algemene informatie over netwerk a. Wat is je relatie tot deze persoon? b. Kan je mij zeggen hoe oud deze personen zijn c. Hoe vaak spreek je met deze persoon aan de telefoon of in echte persoon? 1= minder dan 1 keer per maand 2= meer dan 1 keer per maand 3= ongeveer 1 keer per week 4= een paar keer per week 5= bijna elke dag 88 d. Hoe ver woon je van deze persoon? (1= we wonen samen, 2= zelfde straat, 3= zelfde dorp/stad, 4= tot 20 km, 5= verder) c) Kwalitatieve vragen 1. Ben je met professionele voorzieningen in aanraking gekomen naar aanleiding van je zwangerschap en moederschap? 2. Hoe heb je de steun van deze voorzieningen ervaren? 3. Denk je dat je het moederschap/ zwangerschap zwaarder zou vinden zonder de steun van je familie en vrienden? 4. Wat is het grootste vooroordeel dat je uit de wereld zou willen helpen dat leeft rond tienermoeders? 89