Hoofdstuk 1: Caesar en Gallië MILITAIR POLITICUS De Commentarii de bello gallico bestaat uit zeven boeken die elk een jaar uit de Gallische oorlogen beschrijven. Het is een uiterst zorgvuldig gecomponeerd verslag om het publiek in Rome te overtuigen van het goede van Caesars optreden. Caesar suggereert een objectief verslag van de oorlogen maar probeert ondertussen zijn publiek te bespelen. Om objectief over te komen schrijft hij zakelijk en gebruikte weinig verschillende woorden. Tevens gebruikt hij eenvoudige woorden die het volk in Rome begrijpt. Hij schrijft het verhaal in de derde persoon enkelvoud. Zo voorkomt hij zelfverheerlijking en verhoogt schijnbaar de objectiviteit. Ten derde gebruikt hij erg vaak de woorden "de onzen", "wij" of "Populus Romanus". Caesar was een politicus met militaire bedoelingen. Dat kwam in de oudheid veel voor. Generaals werden niet benoemd vanwege hun kunde, dat was een zuiver politieke beslissing. Om te slagen in de politiek was het noodzakelijk militaire roem te verzamelen. DE SLOGANS VAN ROMEINSE REVOLUTIE 133 - 27 V. CHR. In de periode 220 - 133 v. Chr. was het Romeinse Rijk sterk uitgebreid. Dat kwam voornamelijk door de samenwerking tussen burgers en nobiles (regenten). Deze tijd heet concordia ordinum. In 133 kwam het echter tot een conflict. Volkstribuun Teberius Sempronius Gracchus omzeilde de senaat door zijn landwet (nieuw veroverde gebieden worden voor het volk) direct aan het volk voor te leggen. Toen een andere volkstribuun zijn veto uitsprak, liet Gracchus hem door het volk uit zijn ambt zetten. Deze res nova vond de senaat ongehoord. Sindsdien heeft het woord res nova een negatieve klank gekregen, het betekent ongeveer opstand (zie caput 3.10). Toen Gracchus zich voor de tweede maal kandidaat stelde voor het ambt van volkstribuun was de maat vol. De regenten vonden dat hij naar het koningschap streefde en doodden hem. Sindsdien was het politieke leven verdeeld in twee groepen. Degenen die het volk gebruikten om besluiten door te drukken (de populares) en de oude regenten, die noemden zichzelf boni of optimates. Beiden partijen bestreden elkaar en gingen daarbij geweld en samenzwering niet uit de weg. Toen Caesar het politieke toneel betrad, bepaalde geweld de politiek. DE POLITIEKE SITUATIE De senaat was een adviesorgaan van het dagelijks bestuur (magistratuur) van het Romeinse Rijk. De raad van 600 leden bestond uit ex-ambtenaren. Hoewel een vermogen niet vereist was waren de meesten grootgrondbezitter of advocaat. In de tijd voor Caesar was de senaat de feitelijke bestuurder van het Romeinse Rijk geworden. Omdat de senaat als permanent college tegenover de magistraten (regeerden maximaal twee jaar) stond én omdat magistraten vaak uit dezelfde kringen kwamen als de senatoren. De magistratuur -het feitelijk bestuur- werd gekozen door de volksvergadering. De verschillende ambten werden jaarlijks toegekend. De ambten moesten in deze volgorde bekleed worden; minimumleeftijd voor quaestor was 30 jaar, voor praetor 40, voor consul 43, het ambt van aedilis mocht je overslaan. Aedilis De laagste functie binnen de magistratuur. Vergelijkbaar met wethouders. Zij zorgden voor politie, brandweer, voedselvoorziening en zij organiseerden de openbare feestelijkheden. Quaestor Een lage functie binnen de magistratuur. Zij waren belast met de financiële zaken, het waren de boekhouders van het Romeinse rijk. Tribunus plebis Volkstribunen moesten het plebs beschermen tegen uitbuiting. Zij waren vertegenwoordigers van het volk en konden alle maatregelen dwarsbomen met een veto. Praetor Functie direct onder de consul. De praetor hield zich vooral bezig met de rechtspraak in zijn district. Zonodig mocht hij een leger aanvoeren. Toen er nieuwe provincies buiten Italia werden veroverd werden praetoren benoemd voor het dagelijks bestuur. Consul De hoogste bestuursambtenaar in het Romeinse Rijk. Jaarlijks werden er twee gekozen. Zij leidden de senaat en voerden de besluiten/adviezen van de senaat uit. Zij voerden een legercommando. DE GALLISCHE OORLOG IN CAESARS CARRIÈRE Riskante jeugd 100 – 82 100 Caesar werd geboren. Gaius Marius beheerste het politieke toneel in Rome. Marius was een popularis. Hij was familie van de Julii. Caesar had dus goede toekomstperspectieven. 82 De optimaat Sulla werd dictator. Met zijn trouwe leger keerde hij van een veldtocht in Turkije (tegen Mithradates) terug. Hoewel Marius al was gestorven nam Sulla wraak op alle Marianen. Caesar bleef gespaard omdat hij zo jong was. Wel moest hij scheiden van Julia (dochter van een aanhanger van Marius). Hij weigerde. Dat dwong respect af bij Sulla. 80 77 75 68 65 63 62 61 60 Stijgen op de politieke ladder Caesar trok zich terug in Klein - Azië. Hij was advocaat in Rome. Hij maakte zijn retorische opleiding in Klein - Azië af. Door de verdediging tegen een nieuwe aanval van Mithradates te organiseren, kreeg hij een goede reputatie. Met dat krediet startte hij in 73 in de Romeinse politiek. Caesar werd quaestor in Zuid - Spanje. Terug in Rome werd hij gekozen tot aedilis curulis. In die functie organiseerde hij veel spelen. Caesar werd levenslang Pontifex Maximus (priester). Caesar werd tot praetor gekozen. In het verlengde lag het gouverneurschap (pro-consulaat) in Zuid - Spanje. Ook toen al greep hij veel incidenten aan als motieven voor strafexpedities. Caesar werd tot consul gekozen met steun van de succesvolle generaal Pompeius en de rijke Crassus. In een driemanschap wist Caesar zijn persoonlijke wensen te vervullen. Hij kreeg na zijn consulaat de provincies Gallia Cisalpina (Povlakte), Gallia Transalpina (Frankrijk en België) en Illyricum (kust van voormalig Joegoslavië). Hoofdstuk 2: De Helvetiërs geven Caesar de kans DE VOORGESCHIEDENIS (1.2) Orgetorix was een van de aanzienlijkste en rijkste mannen uit Helvetië. Hij smeedde een samenzwering onder de edelen en overtuigde zijn volk ervan hun gebied te verlaten. Zij zouden gemakkelijk de macht over heel Gallië verkrijgen. Zijn motief was het verlangen naar het koningschap. Hij kon zijn volk makkelijk overtuigen. Helvetië lag ingeklemd tussen natuurlijke grenzen. De oorlogszuchtige Helvetiërs werd daardoor verdriet gedaan. Zij vonden dat zij gezien hun bevolkingsomvang en dapperheid een te klein gebied hadden. DE LANDVERHUIZING Orgetorix wilde niet alleen Helvetië verlaten. Hij wilde koning worden en met twee buurstammen heerser over Gallië worden. Toen de Helvetiërs hem doorkregen doodden zij hem. Wel wilden zij nog steeds het land verlaten. Caesar haastte zich naar het meer van Genève, waar zij hun gebied wilden verlaten. Hij liet de brug over de Rhône afbreken en legde een verdedigingslinie langs de Rhône. De Helvetiërs verlieten hun gebied nu via het gebied van de Sequanen. Onderweg plunderden zij bij de Haeduers, die riepen de hulp van de Romeinen in. Caesar haalde de Helvetiërs in bij de Saone en viel de kleine groep die nog niet is overgestoken aan. ONDERHANDELINGEN TUSSEN DIVICO EN CAESAR (1.13 - 1.14) Om de overige troepen in te halen laat Caesar een brug over de Saône slaan. Hij deed dat in één dag. De Helvetiërs waren onder de indruk; zij stuurden gezanten. Divico was de leider van de gezanten. Divico: Als het Romeinse volk vrede zou sluiten, zouden de Helvetiërs daar gaan wonen, waar Caesar wilde dat zij zouden zijn. Als Caesar door zou gaan met de oorlog, moest hij zich het oude ongeluk van de Romeinen maar herinneren. Bovendien was het niet dapper om een kanton aan te vallen, terwijl de anderen de rivier al waren overgestoken. Daarom moest hij nu voorkomen dat deze plek vernoemd zou worden naar een ramp voor de Romeinen en de herinnering daaraan levend zou houden. Caesar: Hij onthield die zaken wel degelijk. Hij nam ze hen des te kwalijker, omdat het Romeinse volk er geen schuld aan had. Als het Romeinse volk reden had gehad om een oorlog te vrezen, hadden ze makkelijk maatregelen kunnen nemen. Daarbij kwam het nieuwe onrecht: tegen zijn wil hadden ze zich met geweld een weg door de Provence gebaand en de Haeduers, Ambarri en Allobrogen lastig gevallen. Dat zij zich roemden op hun overwinning en zich verwonderden over de lange periode van straffeloosheid, betekende dat de goden mensen langer straffeloos lieten, omdat de klap dan harder aan zou komen. Toch wilde hij vrede met hen sluiten, mits zij gijzelaars gaven en de Haeduers en Allobrogen schadeloos zouden stellen. Divico: De Helvetiërs zijn gewend gijzelaars te ontvangen niet te geven. Aantekening: si pacem populus Romanus cum Helvetiis faceret, in eam partem ituros atque ibi futuros Helvetios ubi eos Caesar constituisset atque esse voluisset; si pacem ... faceret si-voorwaarde indicativus = futurum exactum, dat zou in de vrije indirecte rede een coniunctivus plusquamperfectum. coniunctivus = - imperfectum irrealis - plusquamperfectum irrealis - praesens potentialis - perefctum potentialis Als de zin van Divico in de directe rede had gestaan dan had de voorwaarde in het futurum exactum gestaan en de hoofdzin in het futurum, indien Divico de voorwaarde als een realiteit had gezien. "Als jullie vrede gesloten zullen hebben, zullen wij (...)" In de vrije indirecte rede zou het futurum exactum echter een coniunctivus plusquamperfectum zijn geweest. Daarom is het logischer dat ook in de directe rede een coniunctivus stond. faceret = coniunctivus imperfectum irrealis Het tweede deel van de rede van Divico doet ook vermoeden dat hij helemaal niet op vrede uit was. De vraag blijft of dat echt Divico's woorden zijn, of dat Caesar ze heeft verdraaid. DE HELVETIËRS ZETTEN DOOR (1.15) De Helvetiërs braken vervolgens op. Caesar stuurde zijn grote (4.000) cavalerie achter hen aan. De cavalerie reed te snel en raakte op ongunstig terrein slaags met de Helvetiërs (500). Nadat de Helvetiërs een aantal Romeinen hadden gedood, trok de cavalerie zich terug. De Helvetiërs zagen dit als een overwinning en daagden de Romeinen uit. Caesar wachtte echter af. EEN NIEUW CONFLICT (1.16 - 1.20) De gewassen op de Gallische akkers waren nog niet rijp. Zijn voorraad die via de Saône werd aangevoerd moest Caesar achterlaten, daarom vroeg hij de Haeduers om graan. Zij stelden de leveringen steeds uit. Caesar riep de leiders van de Haeduers (o.a. Diviciacus en Liscus) bij zich en klaagde over de late leveringen. Liscus vertelde aarzelend dat iemand zonder hoge functie veel macht had en het volk had opgestookt. Daarom weigerden zij graan te leveren. Caesar sprak afzonderlijk met de verschillende leiders. Zijn vermoeden werd bevestigd: Dumnorix, de broer van Diviciacus, was de intrigant. Dumnorix verrijkte zich via de belastingen. Met dat geld stelde hij een eigen cavalerie samen en maakte zich populair onder het volk door veel weg te geven. Via huwelijken had zij zijn macht uitgebreid. Hij hield van de Helvetiërs (zijn vrouw was een Helvetiaanse) en haatte Caesar en de Romeinen, omdat de Romeinen hem het koningschap onmogelijk maakten en zijn macht beperkten. Caesar ontdekte ook de oorzaak van zijn nederlaag. De Haeduers hadden ruiters gezonden om hem bij te staan in de slag. Zij stonden onder leiding van Dumnorix. Zij hadden zich midden in het gevecht teruggetrokken, waardoor zijn cavalerie in de war was geraakt. Dumnorix had de Helvetiërs over het gebied van de Sequanen laten trekken en het uitwisselen van de gijzelaars geregeld, zonder medeweten van Caesar of zijn eigen volk. Caesar wilde Dumnorix straffen, maar hij vreesde dat Diviciacus (die zeer loyaal was) beledigd zou zijn en lichtte daarom hem eerst in. Diviciacus smeekte Caesar zijn broer te sparen, vanwege de broederliefde en de publieke opinie die zich tegen Diviciacus zou keren. Caesar beloofde het. Daarna ontbood hij Dumnorix en raadde hem zich niet verder verdacht te maken. Tevens gaf hij opdracht Dumnorix te schaduwen. HET EINDE VAN DUMNORIX (5.5 - 5.7) Caesar voegde zich in Portus Itius bij de vloot waarmee hij Brittannië wilde veroveren. De gehele cavalerie en belangrijke leiders waren ook verzameld. De trouwe leiders liet Caesar achter in Gallië. De anderen nam hij mee, omdat hij anders een opstand vreesde. Een van hen was Dumnorix. Deze wilde niet mee. Zijn uitvluchten hielpen niet en daarom stookte hij de andere leiders op. Hij vertelde hen dat Caesar hen in Brittannië wilde afslachten. Caesar kwam dit te weten. Door een noordwester storm moest het leger 25 dagen wachten, voordat zij konden inschepen. In die tijd probeerde Caesar Dumnorix te dwingen hem te gehoorzamen en tegelijkertijd probeerde hij zijn bedoelingen te ontdekken. Terwijl Caesar druk bezig was met de inscheping, vluchtte Dumnorix echter. Caesar stuurde een deel van zijn cavalerie achter hem aan. Zij moesten hem doden als hij weigerde terug te keren (daar rekende Caesar op). Dumnorix weigerde inderdaad en werd gedood. DE AANLOOP NAAR DE SLAG BIJ BIBRACTE (1.21 - 1.24) De Helvetiërs waren gelegerd aan de voet van een berg. Caesar beval onderbevelhebber Titus Labienus met twee legioenen de berg te bezetten tijdens de 3e wacht. Tijdens de 4e wacht trok ook Caesar naar de berg. Hij stuurde Publius Considius op verkenning. Considius vertelde Caesar dat de berg door Galliërs was bezet i.p.v. door Labienus. Caesar trok zich terug. De volgende dag bleek dat Considius het verkeerd had gezien. Dezelfde dag brak Caesar op en ging de vijand alsnog achterna en sloeg op drie mijl zijn kamp op. Vanwege het voedseltekort boog Caesar af naar de stad Bibracte. De Helvetiërs volgenden hem en vielen de achterhoede aan. Caesar stuurde de cavalerie om de aanval af te slaan. Met de andere legioenen bezette hij een berg. Als een blok sloegen de Helvetiërs zich door de cavalerie heen en vielen de eerste linie aan. DE SLAG (1.25 - 1.26) Caesar bracht de paarden (incl. zijn eigen paard) weg, om de hoop tot vluchten weg te nemen. Daarna begon hij de strijd. Vanuit de hoogte wierpen de Romeinen speren en doorbraken zo de vijandelijke linie. Daarna begonnen zij een aanval met het zwaard. Voor de Galliërs was het een groot probleem dat hun schilden door de speren van de Romeinen aan elkaar werden geregen en onbruikbaar waren. Tenslotte waren de vijanden uitgeput en begonnen terug te wijken. Zij trokken zich terug op een berg op ongeveer een mijl van het slagveld. De onzen achtervolgden hen. Nog tijdens die mars werden zij aangevallen door de Bojers en Tulingi (achterhoede van de vijand). De Helvetiërs op de berg zagen dat en vielen met hernieuwde moed nogmaals aan. De Romeinen splitsen zich en vielen op twee fronten aan. Een front om weerstand te bieden aan de Helvetiërs die opnieuw aanvielen. Het andere om de aanval van de Bojers en Tulingi af te slaan. De gevechten waren hevig. Na lange tijd trok de ene groep van vijanden zich weer terug op de berg. De andere trok zich terug bij hun legertros en karren. Verschanst achter een barricade van karren vochten zij fel terug. Toen er lang gevochten was maakten de Romeinen zich meester van de legertros en het kamp. De dochter van Orgetorix en een van zijn zonen werden gegijzeld. Nog 130.000 mensen waren over na dit gevecht. Zij vluchtten. Dag en nacht liepen zij verder. Na vier dagen kwamen zij bij de Ligones. Caesar had hen niet kunnen volgen, omdat hij werd opgehouden door de gewonden en de begrafenis van de doden. Hij zond een brief naar de Ligones, waarin hij hen verbood de Helvetiërs te helpen. Na drie dagen zette hij de achtervolging in. DE GEVOLGEN VAN DE SLAG (1.27 - 1.29) Door gebrek aan alles werden de Helvetiërs tot overgave gedwongen. Caesar ging naar de Helvetiërs toe en maakte zijn eisen bekend: gijzelaars, wapens en overgelopen slaven. De volgende dag bleek dat het kanton Verbigenus (6.000 mensen) over de Rijn was gevlucht. Misschien waren zij bang gedood te worden of dachten zij dat hun vlucht niet zou opvallen. Caesar ontdekte de vlucht en vroeg de volken uit het gebied waar zij door trokken hen terug te brengen. Zij werden teruggebracht en als vijanden behandeld. Van de andere Helvetiërs aanvaarde Caesar de overgave. De Helvetiërs, Tulingi en Latobici moesten terug naar hun gebieden. Zij zouden van de Allobrogen graan krijgen en moesten hun steden herbouwen. Caesar deed dit om te voorkomen dat er een machtsvacuüm zou ontstaan en de Germanen naar het vruchtbare Helvetië zouden trekken. De Bojers konden bij de Haeduers blijven wonen, omdat zij een dapper volk waren. Later werden zij door de Haeduers tot burgers gemaakt. Caesar liet opschrijven hoeveel mensen (Helvetiërs, Tulingi, Latoboci, Rauraci en Bojers) er waren vertrokken: 368.000, waarvan 92.000 bewapend waren. Daarvan keerden er 110.000 terug. BIBRACTE VOLGENS PLUTARCHUS Plutarchus was een Griek (47 - 120 n. Chr.). Hij schreef een biografie over Caesar. "De Helvetiërs en Tiguriners staken hun 12 steden en 400 dorpen in brand en trokken naar het deel van Gallië dat onder Romeins bestuur stond. Het waren 300.000 mensen, waarvan 190.000 goed bewapende mannen waren. De Tiguriners werden door onderbevelhebber Labienus bij Saône verslagen. De Helvetiërs vielen het leger van Caesar aan toen hij op weg was naar Bibracte. Hij wist net op tijd naar een sterke stelling te ontkomen. Caesar vertrouwde sterk op een overwinning. Maar met moeite versloeg hij de Helvetiërs. Kinderen en vrouwen vochten mee bij de Helvetiërs. Er bleven 100.000 mensen over. Hij stuurde hen terug naar hun land, om te voorkomen dat de Germanen het zouden bezetten.” Hoofdstuk 3: Caesar bedwingt de kustvolken DE AANLEIDING (3.7 - 3.8) Caesar dacht dat er vrede heerste in Gallië en was naar Illyricum vertrokken. Plotseling brak er echter een opstand uit. De oorzaak was als volgt. Publius Crassus jr. overwinterde met zijn legioen aan de Atlantische Oceaan. Wegens een gebrek aan graan had hij een aantal prefecten en krijgstribunen naar naburige stammen gezonden om proviand te halen. In de kuststreek waren de Veneti erg machtig, omdat zij én de meeste schepen hadden, én de anderen in kennis van en ervaring met de scheepvaart overtroffen, én de weinige havens beheerden. Zij hielden de Romeinen gevangen, omdat zij meenden zo hun gijzelaars terug te krijgen. De naburige stammen volgden hun voorbeeld. Ook andere stammen werden opgeruid om hun vrijheid terug te winnen. Gezamenlijk zonden zij een gezant naar Crassus. In ruil voor zijn mannen, moest hij hun gijzelaars teruggeven. VOORBEREIDING OP DE STRIJD (3.9 - 3.11) Caesar beval om een vloot te bouwen en om lokaal roeiers, matrozen en stuurlui te werven. Zelf haastte hij zich naar Gallië, zodra het weer het toeliet. Zodra de Veneti en de anders stammen van Caesars komst hadden vernomen en omdat zij begrepen hoe ernstig hun vergrijp was, begonnen zij de oorlog voor te bereiden. Ze wisten dat de wegen doorsneden waren met meren, dat de onbekendheid met de plaats de oorlog bemoeilijkte voor de Romeinen en dat een tekort aan proviand een langdurige oorlog onmogelijk maakte. Bovendien hadden de Romeinen geen vloot en was oorlog op volle zee anders dan op een besloten zee. Verder waren er heel weinig havens en die werden beheerd door de Veneti. Ze versterkten hun steden, brachten al het proviand naar die steden en verzamelden alle schepen bij de Veneti, omdat Caesar daar de oorlog zou beginnen. Ook lieten zij hulptroepen uit Brittannië komen. Er waren voor Caesar veel redenen om de oorlog te beginnen: het vasthouden van Romeinse ruiters; opstand na de overgave; het breken van beloftes, nadat ze gijzelaars hadden gegeven; de gigantische omvang van de samenzwering en vooral het feit dat niet ingrijpen een precedent zou scheppen. Galliërs zijn geneigd tot opstandigheid en alle volken zijn liever vrij, daarom begreep hij dat hij zijn leger moest splitsen en over een groter gebied verdelen. Hij zond Titus Labienus naar de Rijn om de stammen daar aan hun beloftes te herinneren en om te voorkomen dat de Germanen hulp zouden bieden. Publius Crassus werd naar Aquitanië gezonden om daar de hulptroepen tegen te houden. Ook naar een aantal naburige stammen zond Caesar legioenen. Decimus Brutus jr. kreeg het bevel over de vloot. Caesar haastte zich zelf naar de Veneti met zijn infanterie. DE STRATEGISCHE SITUATIE VOOR ROMEINEN EN VENETI (3.12 - 3.13) De meeste steden van de Veneti lagen op landtongen, die waren vanwege de getijden moeilijk te bereiken, zowel te voet als met schepen. Als toevallig een van de steden werd veroverd, pakten de Veneti al hun bezittingen en trokken per schip naar de dichtstbijzijnde steden. In de zomer kon dat extra gemakkelijk omdat de Romeinse schepen door stormen, de sterke getijdenwerking en de weinige havens werden belemmerd. De schepen van de Veneti waren aangepast aan de omstandigheden: vlakke kiel; hoge voor en achterstevens; gemaakt van eikenhout en verstevigd met dikke balken; ankers aan ijzeren ketens in plaats van touwen en zeilen van huid om de stormen beter te doorstaan. Het enige voordeel voor de Romeinen was de snelheid van de roeiriemen. De schepen van de Veneti waren te sterk om met de snep te rammen; ze waren te hoog om te enteren en bovendien konden zij zich veilig terugtrekken in ondieptes. EEN ZEESLAG OP DE ATLANTISCHE OCEAAN (3.14 - 3.15) Toen Caesar begreep dat een gevecht op het land geen zin had, besloot hij te wachten op de vloot. Zodra de vloot was aangekomen, rukten ook de Veneti uit met hun vloot. De Romeinse bevelhebbers wisten niet wat ze moesten doen. De Romeinen hadden één voordeel. Met sikkels op lange stokken grepen zij steeds in de touwen van de ra en trokken die los. De ra viel dan naar beneden. De schepen van de Veneti raakten daardoor hun aandrijving kwijt. De strijd was dan een kwestie van moed. Daarin blonken de Romeinen uit, vooral omdat Caesar en het hele leger getuige waren van hun daden. Als de ra naar beneden was gehaald omsingelden twee of drie schepen van de Romeinen één vijandelijk schip. Toen de Veneti zagen dat dit gebeurde, sloegen zij met de ongehavende schepen op de vlucht. Helaas viel toen de wind weg en de Romeinen konden de vijandelijke schepen stuk voor stuk overmeesteren. Slechts weinigen wisten, door gebruik te maken van de nacht, het land te bereiken. DE AFLOOP VOOR DE VENETI (3.16) Alle volken van de zeekust waren met alle mannen -jong en oud- en alle schepen bij de Veneti bijeen gekomen. Nu zij hadden verloren, wisten zij niet wat te doen. Daarom gaven zij zich over aan Caesar. Hij besloot heel streng op te treden, opdat gezanten voortaan zouden worden gerespecteerd. Hij doodde de hele senaat (raad van ouden) en verkocht de overigen als slaaf. De zeeoorlog tegen de Veneti en de andere kustvolken roept een aantal vragen op: Waren de officieren die Caesar zond om graan te halen inderdaad onschendbare gezanten? Voelden de Veneti zich wel onderworpen? Was het dus wel herstel van de politieke orde? Kan een volk dat met een legioen werd onderworpen een dergelijke sterke tegenstander worden als de Veneti? Verbergt de uitgebreide rechtvaardiging van Caesar in caput 10 geen onrechtmatig handelen? In de winter van 57-56 komen de Veneti in opstand. Voorjaar 56 komt Caesar van Illyricum naar Gallië. Die zomer vindt het vlootgevecht plaats. Dat is erg snel. Zeker als je bedenkt dat Caesar ongeveer 650 schepen gehad moet hebben. Zij schrijft tenminste dat steeds twee of drie schepen een Gallisch schip omsingelen (de Galliërs hadden 220 schepen). De Griekse geschiedschrijver Strabo (ca. 60 v. Chr. - 20 n. Chr.) komt ook met een heel ander motief. De Veneti zouden in opstand zijn gekomen omdat Caesars voorgenomen expeditie naar Brittannië hun handelsbelangen schaadde. Een ander verschil met Caesar is dat Strabo de overwinning als gemakkelijk beschrijft. BELLUM IUSTUM Voor Romeinen golden een aantal regels om een oorlog te beginnen. Er moest een echte oorlogsverklaring zijn. Alle rituelen moesten zorgvuldig uitgevoerd worden, opdat het een rechtvaardige oorlog (bellum iustum) werd. Er moest ook een geldige aanleiding zijn: agressief gedrag (Helvetiërs); zich schuldig maken aan onrecht (zie 1.14 het antwoord van Caesar op Divico); onbeschaafde volken, homines barbari; het negeren van onderhandelingen (Divico weigert bijvoorbeeld een vredesvoorstel van Caesar); Er waren dus een aantal gevallen waarin het een rechtvaardige oorlog betrof: salus rei publicae: het verdedigen van de grenzen van het rijk; fides: bescherming van bondgenoten; pax: het brengen van vrede, vooral als een gepacificeerd volk opnieuw in opstand (rebellio) kwam; imperium: het verkrijgen van macht over een politieke en militaire rivaal; Hoofdstuk 4: Caesars genie: de Rijnbrug Sommigen deskundigen denken dat dit deel van boek vier niet door Caesar is geschreven, maar later door andere is toegevoegd. Redenen: geografische onnauwkeurigheden; afwijkend taalgebruik; er is geen samenhang met het voorafgaande of het vervolg; HET LAND VAN MAAS EN WAAL (4.10) Een korte beschrijving van het gebeid rond het huidige Ruhrgebied. Naast geografische kenmerken, beschrijft Caesar ook het woeste volk dat er leeft. De (eet)gewoonten zijn anders dan die van de Romeinen. DE BRUG OVER DE RIJN (4.17 EN 4.19) De nederlaag van de Germaanse vorst Ariovistus (einde van het derde oorlogsjaar) had geen einde gemaakt aan de problemen met de Germanen. Daarom wilde Caesar de Rijn oversteken. Caesar besloot een brug te bouwen omdat vervoer met boten én niet veilig was én beneden de waardigheid van de Romeinen. Vanwege de moeilijkheden (erg breed, snelle stroming, etc.) bij het bouwen moest hij juist dit project opzetten. Het ingewikkelde project was in tien dagen volbracht. De brug is waarschijnlijk bij Bonn gebouwd (400 meter breed, 3 à 3,5 meter diep). Het leger trok de rivier over. Sommige stammen gaven zich over. Anderen trokken zich terug in de bossen voor een beslissende slag. Die komt er niet. Want na 18 dagen vond Caesar de resultaten roemvol en nuttig en keerde terug. Hij liet de brug afbreken. DE OVERSTEEK VAN DE RIJN VOLGENS PLUTARCHUS (22 EN 23) Plutarchus was een Griek (47 - 120 n. Chr.). Hij schreef een biografie over Caesar. Een aantal van de Germanen die Gallië waren binnengevallen, hadden weten te ontkomen met hulp van de Sugambriërs (ook Germanen). Dit was voor Caesar (hij wilde ook graag als eerste met een leger de Rijn oversteken) de aanleiding voor een veldtocht. In tien dagen bouwde hij een brug. Dat was een wonder. Bovendien bracht hij extra veiligheidsmaatregelen aan om de brug tegen drijvende boomstammen te beschermen. De strijd duurt 18 dagen. Niemand (zelfs de Sueben niet) durfde tegenstand te bieden. Zij trokken zich terug in de bossen. Hij stak het gebied in brand en moedigde trouwe stammen aan en ging terug naar Gallië. CAESARS LEGER Van dienstplichtigen naar beroepsleger Eeuwen lang bestond het leger uit dienstplichtigen (iedereen met een inkomen). Zij moesten zelf voor hun uitrusting zorgen en werden opgeroepen in tijden van oorlog. Naarmate het Rijk groter werd duurden de veldtochten langer. De soldaten konden niet op hun bedrijf werken en raakten gedemotiveerd. Bovendien waren ze slecht getraind. Omstreeks 100 v. Chr. werd het leger een beroepsleger. Iedere Romeinse burger kon soldaat worden. Je kreeg een uitrusting, soldij en na de diensttijd een stukje land. De motivatie en training verbeterden. De organisatie van het leger Het legioen (legio): Contubernium: een groep van acht soldaten, één tent en een pakpaard of ezel (8 man). Centurie: 10 contubernia, onder leiding van een centurion (80 man). Cohort: 6 centuriën (480 man) Legioen: 60 centuriën (4.800 man). Onderleiding van een onderbevelhebber (legaat) en zijn zes stafofficieren (tribuni). Ruiterij (equites): De ruiterij bestond uit 200 à 300 ruiters per legioen. De Romeinse ruiterij bestond niet meer. Het waren altijd Galliërs, Germanen of Spanjaarden. Hulptroepen (auxilia): Provinciale hulptroepen. Het soldatenbestaan Het was een hard bestaan. Lange marsen (30 - 50 km), die vaak al vroeg begonnen, met ± 30 kilo bepakking (uitrusting, gereedschap en voedsel). Aan het einde van de mars (vroeg in de middag) werd een versterkt legerkamp opgeslagen. Als er niet gevochten werd, trainden de soldaten of werkten aan openbare werken (bruggen, wegen, etc.). Na de dienst De legionairs reisden veel. Naarmate het Romeinse Rijk stabiliseerde bleven zij langer op één plek. Zij mochten niet trouwen, maar hadden wel verhoudingen met vrouwen van de plaatselijke bevolking. Als soldaten ± 45 jaar waren verlieten zij dienst. Zij kregen een stukje land en een premie. Vaak vestigden zij zich in het gebied waar zij zo lang gelegerd waren geweest en trouwden met een inheemse vrouw. Hoofdstuk 5: Caesar rules the waves: Brittannia VOORBEREIDINGEN VOOR DE OVERTOCHT (4.20 - 4.22) Hoewel de zomer bijna voorbij was en de winters in Gallië vroeg beginnen, besloot Caesar toch naar Brittannië te gaan. Redenen waren het feit dat zij de Galliërs hulp hadden geboden in bijna alle Gallische oorlogen en het feit dat het nuttig zou zijn meer van Brittannië te weten: het soort mensen, de plaatsen, havens en landingsmogelijkheden. Van de Galliërs gingen alleen de kooplieden naar Brittannië en ook zij wisten heel weinig van het land. Caesar zond Gaius Volusenus vooruit om te het gebied te verkennen. Zelf ging hij naar de Morini, omdat vandaar de overtocht het kortste was. Hij beval alle schepen uit de omgeving en de vloot die hij tegen de Veneti had gebruikt bijeen te brengen. Toen de Brittanniërs van kooplieden van Caesars plannen hadden gehoord, zonden sommige stammen gezanten. Caesar deed vrijgevige beloften en zond Commius (koning van de Atrebaten) met hen mee terug. Commius moest zoveel mogelijk stammen aansporen zich onder Romeinse bescherming te stellen en de komst van Caesar aankondigen. Na vijf dagen kwam Volusenus terug. Tijdens de voorbereiding kwamen uit een groot deel van het gebied van de Morini gezanten, om zich te verontschuldigen voor de oorlog van de vorige zomer. Caesar wilde geen vijand achter zijn rug hebben; hij had geen tijd om oorlog te voeren en vond de zaken in Brittannië belangrijker, daarom beval hij hen gijzelaars te geven. Caesar had 80 vrachtschepen en genoeg schepen om twee legioenen te verschepen, verzameld. Hij verdeelde de schepen over zijn ondergeschikten. In een haven, acht mijl verderop, lagen nog achttien vrachtschepen. Door tegenwind konden zijn niet naar hem komen. Hij wees deze schepen aan de ruiterij toe. De rest van het leger werd gezonden naar de Menapii en de gebieden van de Morini waarvan hij geen gijzelaars had. Bovendien liet hij de haven bezetten. PROBLEMEN BIJ DE LANDING (4.23 - 4.23) In een paar uur voer Caesar naar Brittannië. Toen hij daar aankwam, hadden de Brittanniërs op alle heuvels gewapende troepen opgesteld. De steile kust maakte het gemakkelijk de hele kust te verdedigen. Caesar besloot te wachten tot alle schepen er waren. Ondertussen gaf hij zijn onderbevelhebbers instructies. Toen hij een gunstige wind en een gunstig getij had getroffen, voer Caesar zeven mijl verder en ging daar aan land. De Brittanniërs volgden op de voet en beletten de Romeinse troepen aan land te gaan. Vanwege de grootte van de schepen moesten de Romeinen in diepe zee van de schepen springen. Zij waren belemmerd door de last van hun wapens en wisten niets van de omgeving. Toch moesten zij én op volle zee van boord gaan, én zich staande houden in de golven én tegen de Brittanniërs vechten. De Brittanniërs hadden het daarentegen heel gemakkelijk. De Romeinen vochten dan ook niet enthousiast. CAESAR KOMT, ZIET EN GRIJPT IN (4.25) Caesar merkte dat; hij beval de bewegelijke oorlogsschepen iets weg te varen en de vijanden in de open flank met allerlei projectielen te bestoken. De Brittanniërs schrokken van de vorm van de schepen, hun bewegelijkheid en de ongewone projectielen. Ze stopten en weken iets achteruit. De Romeinse soldaten aarzelden echter. Een vaandeldrager moedigde zijn medesoldaten aan en sprong uit zijn schip. Al snel volgden de anderen zijn voorbeeld. DE BRITTANNIËRS WILLEN TENSLOTTE VREDE (4.26 - 4.27) Er werd hevig gevochten. De Romeinen raakten echter in verwarring, terwijl de Brittanniërs onbevreesd de Romeinen aanvielen die uit de schepen sprongen. Caesar zond de sloepen van de oorlogsschepen en de verkenningschepen ter ondersteuning. Zodra de Romeinen het land hadden bereikt, vielen zij de Brittanniërs aan en joegen hen op de vlucht. Omdat de ruiterij Brittannië nog niet had bereikt, konden de Romeinen hen niet achtervolgen. De Brittanniërs herstelden zich van de vlucht en zonden gelijk vredesgezanten. Met hen kwam Commius, hij was door de Brittanniërs gevangen genomen. De Brittanniërs schoven de schuld op de massa en vroegen vergeving. Caesar klaagde, dat zij eerst gezanten hadden gezonden en toch hem hadden aangevallen. Toch schonk hij hen vergeving. Hij eiste een groot aantal gijzelaars. De gijzelaars werden in twee groepen gebracht. Intussen keerden de Brittanniërs naar hun huizen terug en onderwierpen de stammen zich één voor één aan Caesar. AGRICOLA (10 - 12) Tacitus (ca. 55 - 120 n. Chr.) heeft een monografie geschreven over zijn schoonvader Agricola. Deze generaal veroverde in 80 n. Chr. voor het eerst heel Brittannië. De volgende passage is een samenvatting uit De vita et moribus Iulii Agricolae liber: "Brittannië is het grootste eiland dat de Romeinen kennen. De oostkant is naar Germanië gericht, de westkant naar Spanje, de zuidkant naar Gallië en aan de noordkant is er alleen zee. De vorm is een ruit of een dubbele bijl, bij Schotland versmalt het land zich. De kust is daar erg grillig. De zee dringt bij vloed diep het land in. Er zijn ook veel eilanden. De zee is er traag en dik. Het is, zoals bij de meeste barbaren, niet duidelijk wie de oorspronkelijke bewoners zijn. Er zijn kenmerken die wijzen op oorsprong bij de Germanen, Spanjaarden en Galliërs. Aannemelijk is dat de Galliërs het eiland hebben bezet. De rituelen en de taal lijken ook veel op die van de Galliërs. Britten zijn ook net zo onbezonnen als de Galliërs. Maar de Britten zijn veel moediger, omdat zij niet verslapt zijn door langdurige vrede. Hoewel zij ook wagenstrijders hebben, is de infanterie de kracht van de Britten. Vroeger was er een koning. Tegenwoordig heerst de verdeeldheid. Lokale leiders willen hun belangen veilig stellen. Het klimaat is matig, maar erg vochtig. De dagen zijn er zeer lang. Veel bekende gewassen kunnen er geteeld worden. De gewassen komen vanwege het vocht snel op, maar rijpen langzaam. Brittannië heeft zilver, goud en andere metalen. Ook zijn er parels, maar de Britten vissen er niet doelbewust naar." Hoofdstuk 6: Caesar wil alleen Galliërs Caesar had te maken met verschillende opstanden tegen de Romeinse overheersing. In België boden Ambiorix, leider van de Eburonen (een stam in de buurt van Maastricht) en Menapii verzet. In het oosten vormden de Treveren telkens een gevaar. De Treveren kregen volgens Caesar hulp van de Germanen en daarom steekt hij in het zesde oorlogsjaar weer de Rijn over. WEER DE RIJN OVER (6.9 - 6.10) Caesar kwam net van de Menapi en de Treveren en besloot opnieuw de Rijn over te steken. Hij had twee redenen. Ten eerste hadden de Germanen de Treveren hulp gezonden. Ten tweede wilde hij voorkomen dat Ambiorix bij hen een toevluchtsoord zou vinden. Hij sloeg opnieuw een brug. Dat ging heel snel, omdat de slodaten wisten hoe het moest. Voor de veiligheid liet hij een garnizoen bij de Treveren achter en trok de Rijn over. De onderdanige Ubii kwamen direct met gijzelaars en pleitten zich vrij. Na onderzoek bleken de Sueben hulp te hebben geboden. Terwijl hij de toegangswegen onderzocht, hoorde hij dat de Sueben zich hadden verzameld. Caesar sloeg een kamp op en liet al het voedsel naar het kamp of de steden brengen, zo hoopte hij de Sueben uit te putten. Verkenners melden dat de Sueben zich heel ver in het bos hadden teruggetrokken en daar op de komst van de Romeinen afwachten. Caesar onderbreekt zijn verhaal voor een lange etnografische beschrijving van de Galliërs en Germanen. Om de verhaallijn niet kwijt te raken heb ik eerst het vervolg van het verhaal samengevat en daarna pas de beschrijvingen. CAESAR BESLOOT NIET VERDER TE TREKKEN (6.29 - 6.31) Toen Caesar hoorde dat de Sueben zich terug hadden getrokken in de bossen, besloot hij niet verder te trekken. Hij vreesde een graantekort, want de Germanen doen weinig aan landbouw. Om te zorgen dat de Germanen een eventuele terugkomst zouden vrezen én de opmars van hun troepen richting Gallië te stoppen, liet hij het laaste stuk van de brug (op de oevers van de Ubii) afbreken. Aan de andere kant bouwd hij een toren, legde verdedigings werken aan en liet een gar o.l.v Gaius Volcacius Tullus jr. Zelf ging Caesar in het begin van de zomer achter Ambiorix aan. De weg ging door de Ardennen. Hij zond Lucius Minucius Basilus vooruit met de cavallerie. Om zijn komst niet verraden, mochtn zijn geen vuur maken. Basilus vorderde snel. Galliërs op de akkers wezen hem de weg naar Ambiorix. Basilus trof Ambiorix zelf bijn zijn huis in het bos (voor Galliërs een normale plaats). Ambiorix was compleet verrast. Hij had maar weinig mannen bij zich. Op een nauwe plaats wisten zij de Romeinse ruiters tijdelijk te stoppen. Zo kon Ambiorix ontsnappen, maar de mannen en het materiaal vielen in Romeinse handen. Caesar bedeelt hier Fortuna een belangrijke rol toe. Ambiorix had zijn troepen dus niet samen gebracht. De reden was onduidelijk: wilde hij geen slag leveren of was hij verrast door de ruiters en geloofde dat het lger er direct aankwam. De Galliërs vluchtten (in de Ardennen, in moerassen) en lieten hun bezittingen over aan wildvreemden. Catuvolcus, een koning van de Eubronen, had samen met Ambiorix een plan gesmeed. Maar nu vervloekte hij Ambiorix de bedenker van het plan en maakte met een taxus een einde aan zijn leven, omdat hij te oud was om te vluchten. DE GALLISCHE VOLKEN: VERDEELDHEID (6.11 - 6.12) Onder de Galliërs heerste grote verdeeldheid. De leiders van de verschillende partijen werden aangewezen op grond van hun gezag. Zo ontstond een situatie, waarin niemand werd uitgebuit. Dit systeem gold in heel Gallië. Toen Caesar in Gallië kwam, streden de Haeduers en Sequanen om de macht. De Sequaenen hadden een verbond gesloten met Ariovistus om de macht over te nemen. De Haeduer Diviciacus was om hulp naar Rome gegaan. Maar pas toen Caesar in Gallië kwam waren de oude verhoudingen weer hersteld. De Remers namen de plaats in van de Sequanen en werden het op twee na machtigste volk van Gallië. DE GALLISCHE VOLKEN: DE MAATSCHAPPELIJKE SITUATIE (6.13 - 6.15) De ridders en druïden waren de enige twee maatschappelijke groepen met enig aanzien. Het lagere volk had geen rechten, feitelijk waren het slaven en zo zagen zij zichzelf ook. De druïden hielden zich bezig met godsdienst. Ze verzorgden de offers, verklaarden godsdienstige verschijnselen en gaven les aan jonge mannen. Zij deden ook uitspraak in alle soorten twisten. Als iemand zich niet aan hun uitspraak hield, werd hem de toegang tot de openbare offers ontzegd. Bij de Galliërs was dat de zwaarste straf. Zij werden dan gerekend tot de goddelozen en misdadigers, ze werden ontweken, er werd hen geen recht gedaan en ze kregen geen eervolle ambten toegwezen. De druïdes stonden onder leiding van de druïde met het hoogste gezag. Als hij stierf werd hij opgevolgd door de druïde met het meeste gezag. Als er meerdere gelijkwaardige druïdes waren, werd er gestemd of zelfs gevochten. Jaarlijks omstreeks dezelfde tijd houden zij een bijeenkomst in het gebied van de Carnutes (het midden van Gallië). Iedereen met een geschil, kwam naar die plek voor een uitspraak. Waarschijnlijk was de leer van de druïden in Brittannië bedacht en overgebracht naar Gallië, want mannen die het heel goed wilden leren gingen altijd naar Brittannië. De druïden waren vrijgesteld van dienstplicht en en hadden ontheffing van allerlei zaken (o.a. belasting). Daarom kwamen veel mannen bij hen in de leer. Zij studeerden soms wel twintig jaar. Zij leerden alles uit hun hoofd, hoewel bij alle andere gelegendheden het Griekse schrift werd gebruikt. Er waren twee redenen. Ten eerste wilde men niet alle kennis zomaar werd verspreid. Ten tweede wilde men het geheugen oefenen. Leerlingen leerden eerst dat de ziel onsterfelijk is en steeds weer in een ander lichaam terugkomt. Hierdoor zijn Galliërs erg moedig. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan de sterren, de grote van de aarde en het heelal en aan de macht van de goden. Voor de komst van Caesar waren er bijna jaarlijks oorlogen. De Galliërs vielen andere (Galliërs) aan of wreekten ondergaan onrecht. De ridders vochten in die oorlogen. Hoe aanzienlijker een ridders was, des te meer dienstmannen en horigen had hij onder zich. Dat was het enige teken van aanzien. DE GALLISCHE VOLKEN: DE GODSDIENSTIGE GEBRUIKEN (6.16 - 6.17) Godsdienst was bij de Galliërs zeer belangrijk. Zieken en mensen die in gevaar (oorlog) verkeerden offerden mensen als dieren of beloofden die te offeren. Zij meenden namelijk dat de goden allen verzoend konden worden als er voor een mensenleven en ander mensenleven werd gegeven. Ook van staatswege zijn er dergelijk offers. Grote poppen van wilgentwijgen gevuld met levende mensen werden in brand gestoken. Ze offerden meestal misdadigers, maar als die er niet meer waren werden onschuldigen verbrand. Zij vereerden vooral de god Mercurius. Van hem waren er veel beelden. Hij was uitvinder van alle kunsten, gids en handelsgod. Daarna vereerden ze Apollo Mars, Jupiter en Minerva. Zij dachten over hen hetzelfde als andere volken: Apollo verdrijft de ziektes, Minerva is godin van de kunst- en handvaardigheid, Jupiter is de oppergod en Mars de god van de oorlog. Na een oorlog offeren zij de levend krijgsgevangen en maken van de verdere buit stapels. Niemand hield buit achter of nam iest weg van de stapels, want daarop stonden zware straffen (executie met foltering). DE GALLISCHE VOLKEN: HET DAGELIJKS LEVEN (6.18 - 6.20) De Galliërs stamden af van oervader Dis, zo hadden druïdes overgeleverd. Daarom rekenden zij altijd in nachten. Alle tijdstippen werden zo bepaald dat de dag volgde op de nacht. Verder verschilden zij vooral in de opvoeding van andere volken. In het openbaar mochten kinderen niet bij hun ouders verschijnen, tenzij zij volwassen waren en hun dienstplicht konden vervullen. De mannen voegden aan de bruidschat een gelijk deel van hun eigen geld toe. Dit geld werd door de man en vrouw beheerd en de opbrengsten werden bewaard. Degene die het langste leefde, kwam uiteindelijk alles toe. Mannen hebben tenaanzien van de vrouwen en hun kinderen de macht over leven en dood. Als een rijke man (jong) stierf, kwamen zijn verwanten samen. Was de dood verdacht, dan werd bij de vrouwen onderzoek gedaan, net zoals bij slaven. Had zij inderdaad haar man gedood dan werd zij na foltering door marteling en brand gedood. Begrafenissen waren overdadigin verhouding tot de sobere levenswijze van de Galliërs. Alle kostbaarheden en mensen (bijvoorbeeld slaven) die de dode lief had gehad wierpen zij ook in het vuur. Stammen die hun staat efficienter bestuurden, hadden in wetten vastgelegd, dat als iemand van buren iets over de staat had gehoord dat alleen aan de overheid berichtte. Het was bekend dat onbezonnen mensen door valse geruchten snel tot verkeerde daden worden aangezet. De magistraten hielden het naar hun goeddunken verbrogen of deelden het volk mee als ze dat nuttig vonden. Het werd niet toegstaan over staatszaken te praten behalve op landsdag. DIODORUS OVER DE GALLIËRS: BIBLIOTHÈKÈ HITORIKÈ (5.30) De kleding was erg opvallend: kleurige hemden, broeken (bracae) en gestreepte mantels, die ze vastmaken met gespen. In de zomers droegen ze lichte mantels, in de winter zware mantels met bonte ruitfiguren. Ze hadden manshoge, langwerpige schilden. Elke schild was anders versierd, vaak met bronzen reliëfs (versiering én bescherming). De bronzen helmen waren versierd met grote, uitstekende figuren. Daardoor leken het reuzen. Soms waren er horens, vogelkoppen of andere dieren op de helmen aangebracht. STRABO OVER DE GALLIËRS: GEOGRAPHIKA (4.1 - 4.4) De geograaf Strabo (66 v. - 19 n. Chr.) besteedde in één van de zeventien boeken, waarin hij de wereld beschreef, ook aandacht aan de Galliërs. De Veneti hadden de zeeslag met Caesar uitgevochten. Zij wilden de expeditie naar Brittannië, die hun handelsbelangen schaadde, verhinderen. De schepen van de Veneti waren te dik om te rammen, maar Caesar haalde de zeilen naar beneden met haken op stokken. Vanwege de krachtige wind waren de zeilen van leer en werden ze met kettingen omhoog gehouden. Vanwege het lage water bij eb, hadden de schepen platte bodems en hoge voor- en achterstevens. De schepen waren van eikenhout. Met zeewier werden de schepen vochtig gehouden als zij op het land waren getrokken. Deze Veneti hadden waarschijnlijk een kolonie aan de Adriatische zee gesticht, want alle Kelten in Italië kwamen van over de Alpen. (...) De hele groep van Gallische volken was oorlogszuchtig, maar verder waren ze ongecompliceerd en hadden geen slechte gewoontes. Daarom kwamen ze, als er gestreden moest worden, openlijk en zonder omzichtigheid naar het strijdperk. Daardoor was het makkelijk hen in een hinderlaag te lokken. Als ze waren uitgedaagd vochten tot de dood erop volgde met alleen hun kracht en durf. Hier tegenover stond dat ze makkelijk te bepraten waren en toegaven aan overwegingen van nuttigheid. Daarom pakten ze algemene opleidingen en taalstudies aan. Hun kracht lag in hun lichaamsbouw en de grote aantallen. Het was een ongecompliceerd volk, dat snel meeleefden met buren, wie onrecht was aangedaan. Sinds zij aan de Romeinen onderworpen zijn leven zijn in vrede. De Galliërs en Germanen hadden niet alleen dezelfde politieke organisatie, maar waren ook aan elkaar verwant daar hun gebieden naast elkaar lagen. Volksverhuizingen kwamen bij de Galliërs veel voor, gezien hun ongecompliceerde aard. Ze verhuisden soms met hun hele huishoudens. De onderwerping van de Galliërs was relatief eenvoudig. Omdat de Galliërs gewoonlijk in met grote getallen aanvielen, werden zij in een keer overwonnen. De Iberiërs die een guerillaoorlog voerden, waren bijvoorbeeld veel moeilijker te verslaan. De Gallische ruiterij was beter dan de infanterie en daarom erg geliefd bij de Romeinen. De kustvolken waren het meest strijdlustig. Van hen waren de Belgen de dappersten. Zij bewoonden de kuststrook tussen Loire en Rijn. Alleen zij konden de Germaanse Kimbren en Teutonen weerstaan. (...) De Galliërs droegen een sagus (cape), nauwe broeken en lange tunica's met mouwen (de Romeinse tunica was korter en mouwloos). Ze lieten hun haren lang groeien. De wapens waren gemaakt naar verhouding met hun grote lichamen: een lange sabel (hang rechts), langwerpige schilden, lange speren en een werpspies (madaris). Sommigen gebruiken pijl en boog, en slingers. Voor de jacht gebruiken ze een houten werptuig. De Galliërs sliepen op de grond en zaten tijdens het eten op bedden van stro. Ze hadden een overvloed aan voedsel, melk en vlees (varkensvlees). Ze leefden in koepelvormige huizen van planken en vlechtwerk. De daken zijn gevlochten van riet en stro. Verder hadden ze gigantische kuddes schapen en varkens. De bestuursvorm was aristocratisch, hoewel vroeger de leiders en bevelhebbers werden gekozen. T ijdens vergaderingen werd mannen die te vaak stoorden het zwijgen opgelegd. De verdeling van de taken tussen man en vrouw was anders dan bij de Romeinen en kwam bij meer onebschaafde volken voor. De barden (zangers), de vates (voorspellers en natuurkundigen) en de druïden stonden in hoog aanzien. De druïden hielden zich met natuurkundige en morele vraagstukken bezig. Omdat zij als de meest rechtvaardige mensen werden beschouwd, spraken zij recht. Ze hielden zich vooral met moordzaken bezig. Vroeger regelden ze zelfs de oorlogen. Ze leerden dat de menselijke ziel en de kosmos onvergangelijk zijn, maar uiteindelijk wel opgaan in water en vuur. DE GERMAANSE VOLKEN (6.21 - 6.28) De Germanen kenden geen druïden en ze deden weinig aan offers. Ze vereerden allen de goden die ze konden zien en waarvan de werking zichtbaar werd: Zon, Vulcanus en Maan. Het leven bestond uit jagen en trainen voor de oorlog. Wie het langst maagd bleef (min. 20 jaar) kreeg de hoogste lof, want het versterkt het postuur en de kracht. Desondanks werd er over seksualiteit niet geheimzinnig gedaan. De Germanen baadden gezamelijk en droeg huiden, die het lichaam nauwelijks bedekten. Ze deden weinig aan landbouw; ze leefden vooral van melk, kaas en vlees. Elk jaar kregen clans een ander stuk land toegewezen. Zo voorkwamen de leiders dat het volk vastroeste, dat mensen elkaars grond afpakten om machtiger te worden, dat de mensen goed gingen bouwen en dat er liefde voor geld onstond. Tenslotte is iedereen tevreden, omdat iedereen evenveel heeft. Het was de grootste lof een strook verlaten en verwoest land rond je eigen gebied te hebben. Het was een teken van macht en garandeerde veiligheid. Als er een oorlog begon, werd een leider gekozen, die de macht over leven en dood kreeg. In vredestijd hadden de Germanen geen gemeenschappelijke leider. Roof buiten het eigen gebied was absoluut niet onterend. Wie niet meeging op dergelijke expedities werd zelfs als verrader gezien. Gasten waren daarentegen onschendbaar en werden hartelijk ontvangen. Vroeger overtroffen de Galliërs de Germanen in krijgsmoed. Maar door de contacten met de Romeinen werden de Galliërs slapper, terwijl de Germanen nog steeds een hard bestaan leden. Er waren grote bossen (Hercynia Silva), die soms in gebieden van meerdere stammen liggen. Er kwamen soorten wilde dieren voor die nergens anders waren gesingaleerd: runderen met de gestalte van een hert, elanden en oerossen. Vooral de oeros was een gevaarlijk dier, dat moeilijk te doden was. TACITUS OVER DE GERMANEN Tacitus (ca. 55 - 120 n. Chr.) schreef 150 na Caesar ook een etnografische verhandeling over de Germanen, Germania. Naast De Bello Gallico had hij natuurlijk ook de beschikking over andere gegevens. Bovendien voelde Tacitus zich niet verplicht te verdedigen, waarom de Germanen het niet verdienden onder Romeinse heerschappij te komen. DE GERMAANSE VROUW (6.8) De Germanen waren erg bezorgd om hun vrouwen. Als een slaglinie bijvoorbeeld wankelde, gaven de vrouwen de Germanen nieuwe moed door smeekbeden en door met ontblote borst in de weg te gaan staan. De Germanen waren dan ook veel trouwer als bij geleverde gijzelaars meisjes van adel zaten. De vrouwen waren hadden iets heiligs en profetisch. Geregeld werden zij geraadpleegd. En die verering berustte niet op vleierij. GODSDIENSTIGE GEBRUIKEN (6.9 - 10) Mercurius was de belangrijkste god. De Germanen offerden geregeld levende mensen aan hem. Aan Mars en Hercules offerden zij alleen dieren. Een deel van Suevi (Sueben?) vereerde ook de vruchtbaarheidsgodin Isis (een ritueel dat waarschijnlijk van over zee kwam). Germanen vonden het niet gepast goden is huis te halen of af te beelden. Zij vereerden de goden vooral in wouden, etc. Ze nemen de uitspraken van orakels zeer serieus. Orakels werden door de priester (openbaar) of het gezinshoofd (privé) gelezen uit gemerkte takjes. Ook zagen de Germanen voortekens in vogelgeluiden en bewegingen. De Germanen schreven ook voorspellende krachten toe aan paarden. Daarom hielden zij bijvoorbeeld witte paarden in de bossen die niet hoefden te werken. Verder waren er gevechten tussen krijgsgevangenen en leden van de eigen stam om te voorspellen hoe een oorlog zou aflopen. WONEN (6.16) De dorpen van Germanen bestonden uit losstaande huizen, bijeen gebracht rond een bron of een open veld. De huizen waren van hout en soms gepleisterd met aarde. De huizen waren ruw en werden niet versierd. Ze gebruikten holen in de grond als winterse schuilplaats (de winters zijn streng) en proviandkamers. Bovendien boden de holen bescherming tegen vijanden die de alleenstaande huizen makkelijk aanvielen. HUWELIJK EN HUWELIJKSE GEBRUIKEN (6.18) (...) Ondanks de luchtige kleding van de Germaanse vrouwen was de huwelijksmoraal zeer strikt. De Germanen waren vrijwel de enig barbaren die slechts een vrouw hadden per man. De edelen uitgezonderd, maar zij hadden niet meerder vrouw om hun seksuele lusten te bevredigen, maar vanwege hun aanzien. De mannen geven een bruidschat. Met runderen, paarden of wapens won de man het vertrouwen van zijn schoonouders. De vrouw gaf op haar beurt de man een wapen bij de bruiloft. De plechtigheid had te maken met het feit dat vrouwen niet buiten oorlog stonden. Zij moesten hetzelfde doormaken als hun mannen. De is gehoorzaam en in alles verbonden aan haar man. VIJAND EN VRIENDSCHAP (6.21) Vriendschappen en vetes werden geërfd, maar de vetes waren op te lossen. Met een bepaalde hoeveelheid vee kon een vete worden beslecht. Dit was erg belangrijk, want in een ongebonden samenleving konden conflicten verstrekkende gevolgen hebben. Gastvrijheid stond bij de Germanen erg hoog in het vaandel. Gasten werden altijd vriendelijk ontvangen en er werd hen een maaltijd aangeboden. Was het voedsel op dan ging de gastheer met zijn gast naar de buurman. De gastheer en gast konden elkaar om dingen vragen, maar dat verplichte de ontvanger niet iets terug te doen. ETEN, DRINKEN EN ONTSPANNING (6.23- 6.24) De Germanen dronken bier, hoewel stammen dicht bij de Rijn ook wijn importeerden. Hun eten was eenvoudig en weinig. Vruchten van het land, vlees en gestremde melk. Het drankgebruik was echter overmatig. Als vermaak sprongen jonge mannen naakt tussen uitgestoken zwaarden en speren en haalden. En haalden allerlei gedurfde gekheden uit. De enige beloning was het plezier van het publiek. Dobbelen namen de Germanen zeer serieus. Soms verspeelden zij zelfs hun vrijheid en bieden zichzelf aan als slaaf. GELDWEZEN EN LANDBOUW (6.26) De Germanen kenden geen kapitaal en rente. En ook de landbouw was beperkt. De gemeenschap nam een stuk land in bezit en verdeelde de akkers naar sociale positie. De gebieden waren zo uitgestrekt, dat zij elk jaar van akkers konden wisselen. Op hun akkers verbouwden zij alleen graan. Daardoor kenden de Germanen slechts drie seizoenen winter, lente en zomer. Hoofdstuk 7: Caesar maakt er een einde aan VOORSPEL VAN ALESIA Voor Caesar begon het jaar 52 slecht. In Rome werd Pompeius steeds machtiger en in Gallië kwamen de Galliërs samen in opstand. Caesar had gedacht dat de Galliërs te verdeeld waren om in opstand te komen. Vercingetorix, de leider van de Arverniërs, wist de Galliërs samen te brengen en begon een opstand. De Galliërs trokken plunderend rond, maar meden de directe confrontatie. De inwoners van Avaricum (Bourges) weigerden hun stad op te geven. Toen bleek dat Vercingetorix de kracht van de Romeinse legers goed had ingeschat. Na de Romeinse nederlaag bij Gergovia kregen de Galliërs meer moed en steeds meer stammen sloten zich bij Vercingetorix aan, zelfs de vredelievende Haeduers. Op een landdag werd Vercingetorix unaniem gekozen tot opperbevelhebber. De Gallische opstand breidde zich steeds verder uit en leek de Romeinen fataal te worden. Maar toen werd de Gallische cavalerie overwonnen door de Romeinse ruiters (Germanen). De Galliërs hadden gedacht dat hun cavalerie superieur was aan die van de Romeinen en de nederlaag was dus een zware klap. CAESAR VOOR ALESIA (7.68 - 7.71) Na de vlucht van zijn cavalerie trok Vercingetorix zijn troepen terug naar, nog voor da zij hun bagage uit het kamp hadden gehaald, en marcheerde naar Alesia. Hij gaf bevel de bagage achter hem aan te sturen. Caesar liet zijn zware bagage achter onder bewaking van twee legioenen achter. Hij achtervolgde de vijand, zolang het licht was. Ongeveer 3.000 van hen werden gedood. De volgende dag sloeg hij zijn kamp op voor Alesia. Daar begon hij een wal aan te leggen. De stad Alesia lag op een hoge heuvel en was daardoor onneembaar. Aan beide kanten stroomde een rivier langs de stad en ervoor was een vlakte. En rond de stad lagen verscheidene andere heuvels. Op een deel heuvel net buiten de stad, had Vercingetorix zijn kamp opgeslagen. Rondom het kamp was een muur (6 voet) en een gracht. Op gunstige plekken rondom de stad bouwden de Romeinen 23 bastions om een uitval te voorkomen. Kort daarna vond er een ruitergevecht plaats en Romeinen kregen het erg moeilijk, toen zond Caesar de Germanen te hulp en stelde de legioenen op voor het kamp om een inval van de vijandelijke infanterie te voorkomen. De moed van de Romeinen steeg en de Galliërs werden op de vlucht gedreven. De Germanen zaten de Galliërs fanatiek achterna en Caesar liet zijn legioenen iets oprukken. Daardoor brak bij de Galliërs paniek uit. Vercingetorix stuurde zijn cavalerie weg, want er was nog een gat in de Romeinse verdediging. Zij moesten hulp halen en niet Vercingetorix en 80.000 keurtroepen niet verloren laten gaan. Verder verzamelde hij al het vee en graan. Hij verdeelde het voedsel onder zijn mannen. De troepen die nog voor de stad gelegerd waren werden binnen de muren gehaald. BELEGERINGSWERKEN (7.72 - 7.74) Van overlopers en krijgsgevangenen hoorde Caesar van de plannen van Vercingetorix. Hij liet daarop nieuwe schanswerken bouwen. De vlakte sloot hij af met een gracht (6 meter breed, 25, meter diep) om massale aanvallen te voorkomen. Daarachter legde hij schansen aan. Eerst twee grachten (de binnenste vol water). Daarachter bouwde hij een wal (± 3,5 meter) met palissade. In de wal werden stokken gestoken om beklimming tegen te gaan. Om de 25 meter stond een toren. Voor dit werk waren veel soldaten nodig, daardoor konden de Romeinen de schansen moeilijk verdedigen tegen uitvallen van de Galliërs. Caesar liet extra verdedigingswerken aanleggen: zerken (rijen gepunte takken in greppels), lelies (gepunte takken in valkuilen) en sporen (takken met ijzeren punten in de grond). Aan de andere kant van zijn kampen bouwde hij een zelfde muur tegen aanvallen van buitenaf. Om te voorkomen dat de Romeinen bij een omsingeling in de problemen zouden komen, beval hij alle manschappen voor dertig dagen voedsel in te slaan. EEN GALLISCH ONTZETTINGSLEGER WERD GEVORMD (7.75 - 7.76) Ondertussen besloten de Gallische stamhoofden een leger. Zij riepen niet alle mannen op (zoals Vercingetorix wilde), maar een vastgesteld aantal per stam (om het leger hanteerbaar te houden). Alle stammen leverden hun mannen. Zelfs de Bellovaci leverden op aandringen van Commius hun mannen. Commius had Caesar in Brittannië trouw gesteund en daar veel rechten voor gekregen, maar de vrijheidsdrang was sterker dan de oude loyaliteit. In het gebied werden 8.000 ruiters en 240.000 man infanterie bijeen gebracht. Ze werden geteld en er werden bevelhebbers aangesteld. De Atrebaat Commius, de Haeduers Viridomarus en Eporedix en de Arverniër Vercassivellaunus hadden het opperbevel. Vertegenwoordigers van de stammen adviseerden hen over de oorlog. Fel en vol zelfvertrouwen ging het leger naar Alesia. Zij verwachtten dat een oorlog op twee fronten niet uit te houden zou zijn voor de Romeinen. KRIJGSRAAD IN ALESIA (7.77) In Alesia was het voedsel op en er werd een krijgsraad belegd om de toekomst te bepraten. Sommigen wilden zich overgeven, anderen wilden een uitval doen. Critognatus (Arverniër van hoge kom af met veel gezag) was daar fel tegen. Critognatus: Hij wilde geen slappe, laffe mensen die zich wilden overgeven. Hij respecteerde het gezag van de indieners van het voorstel, maar ze moesten denken aan het belang van heel Gallië. Ze moesten heel Gallië niet prijsgeven aan de slavernij. Als de hulptroepen er niet op het afgesproken tijdstip waren, betekende dat niet dat ze niet zouden komen. De Romeinen werkten dag en nacht aan de tweede schans aan de achterkant. Dat was een teken dat er hulp komt. Ze moesten naar voorbeeld van hun voorvaderen (die tegen de Krimben en Teutonen vochten) het vlees eten van mensen, die niet geschikt waren om te vechten. De Krimben hadden Gallië verwoest, maar zij gingen ook weer weg en lieten de Galliërs hun rechten en land behouden. De Romeinen wilden de Galliërs compleet overheersen. EEN HARDE MAATREGEL (7.78) Ze besloten alle onbruikbare mensen uit de stad te sturen. De Mandubii moesten hun vrouwen en kinderen wegsturen. Zij kwamen bij de Romeinse schansen en smeekten om als slaven binnen te mogen en wat te eten. Caesar weigerde. HET GALLISCHE ONTZETTINGSLEGER VERSCHIJNT (7.79) Het ontzettingsleger verscheen en koos een kampement op een mijl van de Romeinse schansen. De ruiters stelden zich op de vlakte op, terwijl de infanterie zich teruggetrokken hield. Vanuit de stad kon je het Gallische leger zien. De vreugde was groot en de Galliërs in Alesia maakten alles gereed voor een uitval (bijvoorbeeld: ze gooiden greppels dicht). ZWARE GEVECHTEN (7.80 - 7.82) Caesar wijst de infanterie haar plek op de schansen. De cavalerie verliet het kamp en leverde een slag. De Galliërs hadden infanteristen en boogschutters tussen hun ruiters lopen, de Romeinen werden daardoor verrast. Velen raakten gewond en moesten zich terugtrekken. De hele verdere dag werd er gevochten zonder beslissing. Door zich te concentreren op een punt wisten de Germaanse ruiters de Galliërs terug te drijven. Er volgde een dag rust. De Galliërs maakten horden, ladders en haken. Daarmee deden zij die nacht een aanval op de Romeinse schansen. Vercingetorix en zijn mannen vielen ondertussen vanuit Alesia aan. De Galliërs en Romeinen wierpen in het donker projectielen naar elkaar. Er vielen veel gewonden. Onderbevelhebbers Marcus Antionius en Gaius Trebonius haalden hulptroepen van bastions waar het rustig was. Vanaf afstand waren de Galliërs in het voordeel. Maar toen zij dichterbij kwamen trapten zij in zerken, lelies of sporen en werden ze bekogeld met zware Romeinse speren. Toen het licht werd, vreesden de Galliërs dat de vijand hen zou omsingelen vanuit een hoger gelegen kamp en zij trokken zich terug. De Galliërs uit Alesia hadden lang gedaan over het dichtgooien van de grachten en moesten nu onverrichter zake terugkeren. EEN ULTIEME POGING VAN DE GALLIËRS (7.83 - 7.86) Na deze tweede nederlaag, voerden de Galliërs overleg over het vervolg. Betrokken daarbij mensen die het terrein erg goed kenden. Zij besloten gebruik te maken van het zwakke punt van de Romeinen: een kamp op een helling. Om middernacht trok bevelhebber Vercassivellaunus met 60.000 van de beste soldaten rond de heuvel. Daar rustten zij uit. Rond het middag uur vielen zij het kamp aan. Ondertussen viel de cavalerie van het ontzettingsleger de schansen aan. Ook Vercingetorix en zijn mannen deden een uitval. De Romeinen waren erg verspreid en hielden met moeite stand. Caesar keek van een strategische plek toe en stuurde versterkingen naar de zwakke punten. Vooral het kamp op de helling was een zwakke schakel. De stroom Galliërs leek onuitputtelijk. Met aarde bedekten zij de vallen en obstakels en drongen steeds verder op naar het kamp. Caesar merkte het en stuurde Labienus met zes cohorten te hulp. Indien hij geen stand kon houden, moest hij een uitval wagen. Zelf sprak Caesar de anderen moed in. De Galliërs uit de stad hadden de hoop opgeheven via de vlakte door de schansen heen te breken, daarom vielen zij aan op hoger gelegen plaatsen. Zij sloegen een bres in de wal en borstwering. DE BESLISSING (7.87 - 7.88) Caesar stuurde hulptroepen. Eerst de jonge Brutus, daarna onderbevelhebber Gaius Fabius en tenslotte voerde hij zelf verse troepen aan. De troepen herstelden zich en de vijand werd teruggeslagen. Daarna ging Caesar met vier cohorten uit nabij gelegen bastion, naar Labienus. Een deel van de cavalerie volgde hem. Het andere deel had bevel de Galliërs in de rug aan te vallen. Bij Labienus hielden de grachten en wallen geen stand en hij bracht 39 zijn cohorten bij elkaar. Hij stuurde boodschappers om hem te vertellen welke maatregelen hij noodzakelijk achtte. De Romeinse soldaten zagen Caesar, herkenbaar aan zijn purperen mantel, en de versterking naderen. Zij vochten nu met meer moed. Ondertussen viel de cavalerie de Galliërs in de rug aan. De vijanden vluchtten, maar de meeste werden gedood of gevangen genomen. De Galliërs uit Alesia zagen het bloedbad en gaven de hoop op. Ze trokken zich terug in de stad. Toen dit nieuws het kamp bereikte, vluchtten de Galliërs van het ontzettingsleger. De Romeinse soldaten waren uitgeput, daarom zond Caesar alleen de cavalerie achter hen aan. Een deel van de achterhoede werd afgemaakt. De overgebleven strijders verdeelden zich over de stammen. CAPITULATIE VAN VERCINGETORIX EN BESLUIT (7.89 - 7.90) De volgende dag riep Vercingetorix de krijgsraad bij elkaar. Hij was de oorlog niet om persoonlijke redenen begonnen, maar voor de vrijheid van heel Gallië. Hij stelde zich nu tot hun beschikking, ze konden hem doden of uitleveren aan de Romeinen. Ze stuurden bericht naar Caesar. Hij beval de wapens in te leveren en de stamhoofden moesten verschijnen. Men leverde Vercingetorix uit en gooide de wapens neer. Caesar wilde de Haeduers en Arverniërs weer voor zich winnen, daarom hield hij hen apart. Van de andere krijgsgevangenen gaf hij elke man in zijn leger één als buit. Daarna ging Caesar naar de Haeduers. De stam gaf zich over. Daar kwamen ook gezanten van de Arverniërs, met de belofte dat ze zouden doen wat hij wilde. Caesar vorderde een groot aantal gijzelaars, 20.000 van de krijgsgevangen gaf hij terug. Zijn legioenen stuurde hij terug naar de winterkwartieren. Hij stuurde legioenen naar alle belangrijke plaatsen, bijvoorbeeld het gebied van de Haeduers voor de graanbevoorrading. Zelf overwinterde hij in Bibracte. Toen zijn overwinning in Rome bekend werd, organiseerde men een dankfeest van twintig dagen. AULUS HIRTIUS: AANVULLING OP CAESAR Hirtius was tijdens de campagnes in Gallië één van Caesar naaste medewerkers. Hij schreef een aanvullend achtste boek over onbenullige opstandjes in de jaren 50 en 51. In 51 onderwierp de Bellovaci zich aan Romeins gezag. HET INCIDENT MET COMMIUS (8.23) De gezanten van de Bellovaci gaven het antwoord van Caesar door aan hun mensen en brachten gijzelaars. Toen kwamen er ook gezanten van andere stammen die hadden afgewacht hoe het met de Bellovaci zou aflopen. Ze leverden gijzelaars en voerden zijn bevelen uit. Commius deed dat niet, omdat hij niemand vertrouwde. Vorig jaar (tijdens de opstand van Vercingetorix) had Commius een complot beraamd tegen Caesar. Titus Labienus was daar achter gekomen en had een geprobeerd met te vermoorden. Commius was er vanaf gekomen met een diepe hoofdwond, omdat óf de huurmoordenaar had geaarzeld óf omdat zijn lijfwacht er snel genoeg bij was. Sindsdien kwam Commius nooit meer in de buurt van Romeinen. LAATSTE ACTIES (8.24) Alle oorlogszuchtige stammen waren nu bedwongen. Er waren nog wel mensen die uit de steden en van het land vluchtten om het Romeinse gezag te ontwijken. Caesar verdeelde zijn legioenen over Gallië. Ook zond hij een legioen naar Italië om de koloniën beschermen tegen invallen. Vorig jaar was Triëst aangevallen door barbaren. Zelf vertrok Caesar om het gebied van Ambiorix te plunderen en te verwoesten. Toen hij Ambiorix doodsbang vluchtte, liet Caesar de hoop varen hem gevangen te nemen. Hij vernietigde zoveel mogelijk in het gebied, opdat Ambiorix daarom gehaat zou worden door zijn mensen. Labienus werd met twee legioenen naar de Treveren gestuurd, omdat zij vlak bij de Germanen wonen en daardoor erg oorlogszuchtig waren. Zij voerden Caesars bevelen alleen onder dwang uit. Hoofdstuk 8: Wie was Caesar Caesar had een aantal bewonderenswaardige eigenschappen: Hij muntte uit door popularitas, want hij was een meester in het bespelen van het volk. De mensen die in zijn veldtochten onder hem dienden, behandelde hij als strijdmakkers (commilitones). Zijn acties kenmerkten zich door celeritas (snelheid). Tegenover vijanden was hij onverbiddelijk, maar tegenover Romeinse tegenstanders legde hij opmerkelijke mildheid (lenitas) en genade (clementia) aan de dag. Hij bezat een meer dan normaal gevoel van eigenwaarde (dignitas). Hij was overtuigd van zijn gunstig gesternte (fortuna). Hij liet zich niet inpalmen door de verfijnde hellenistische cultuur, maar was een kampioen van de Romanitas. In zijn geschriften cultiveerde hij daarom Latinitas. Zijn taal wordt gekenmerkt door bondigheid (brevitas). CAESARS CLIMAX 49 - 44 V. CHR. 49 In januari was Caesar gelegerd bij de Rubico. De senaat had bevolen zijn leger af te danken. Caesar wilde dat niet, maar als hij met zijn leger Italië in zou trekken betekende dat een burgeroorlog. Met de fameuze woorden alea iacta est (de dobbelsteen is gegooid) heeft hij toen de gok gewaagd. Pompeius en de optimaten vluchtten over de Adriatische Zee. Caesar ging snel (zomer) naar Spanje en versloeg in de zomer de zeven legioenen van Pompeius. Hij werd tot dictator gekozen. In de winter stak hij met zijn leger de Adriatische Zee over. 48 Caesar wordt voor de tweede keer consul. In de zomer versloeg hij Pompeius bij Pharsalus (Noord - Griekenland). Hij toonde clementia tegenover zijn tegenstanders (Cassius en Brutus). Pompeius was naar Egypte gevlucht. Toen Caesar hem inhaalde was hij reeds vermoord. Caesar werd met zijn kleine strijdmacht vastgezet in het koninklijk paleis van Alexandrië. 47 In maart werd Caesar ontzet en stelde Cleopatra aan als koningin. Zij hadden een kortstondige relatie. In juni ging hij terug naar Rome. Onderweg versloeg hij Pharnakes II (veni, vidi, veci). In december landde hij in Noord - Afrika. De optimates hadden daar een sterk leger opgebouwd. 46 Caesar werd voor de derde keer consul. In april versloeg hij de optimaten bij Thapsus (Noord - Afrika). In Rome werd hij voor tien jaar dictator. Hij begint veel hervormingen (kalender, bouwwerken). In november ging hij naar Spanje, waar het leger van de zonen van Pompeius de oorlog had heropend. 45 Caesar werd voor de vierde keer consul. In maart versloeg hij de legers van de Pompeianen bij Munda. Hij werd dictator voor het leven (dictator perpetuo). 44 Caesar werd voor de vijfde keer consul. De aristocraten van de senaat waren bang dat Caesar streefde naar het koningschap en zweerden samen. Op 15 maart werd Caesar gedood door 23 dolksteken. CAESAR VOLGENS SUETONIUS Na een mislukte aanklacht ging Caesar terug naar Rhodos. Om verder te studeren bij Apollonius Molo. Onderweg werd hij aangevallen door piraten. Nadat het losgeld was betaald, zette Caesar de achtervolging en strafte hen hard. Toen Mithradates gebieden in Klein - Azië aanviel, schoot Caesar te hulp. Hij organiseerde een leger en verdreef de stadhouder van Mithradates. Als aedilis verfraaide hij bestaande gebouwen en bouwde nieuwe. Verder organiseerde hij toneelvoorstellingen, gevechten met wilde dieren en een gladiatorengevecht. Helaas was het aantal gladiatoren beperkt. Aanvankelijk kreeg Caesar van de senaat alleen Gallia Cisalpina en Illyricum. Maar met steun van zijn schoonvader en schoonzoon kreeg hij ook Gallia Transalpina. Hij dacht daar vele triomfen te kunnen behalen. Caesar was erg hooghartig na dit succes. In de negen jaar dat hij het opperbevel in Gallië voerde deed hij het volgende: hij maakte heel Gallië tot een provincie; hij bracht de Germanen een aantal zware nederlagen toe; ook de Britten -een onbekend volkoverwon hij. Hij had slechts drie maal pech: hij verloor zijn vloot in een storm bij Brittannië; hij werd verslagen bij Gergovia en bij de Germanen werd een aantal onderbevelhebbers gedood. Caesar was lang, blank en welgevormd. Hij was gezond, maar leed aan het einde van zijn leven aan flauwtes. Hij zorgde overdreven goed voor zijn lichaam. Zijn kaalheid probeerde hij zoveel mogelijk te verbergen. Ook zijn kleding viel op. Caesar was verzot op weelde en verfijning. Eens liet hij een nieuwe villa direct weer afbreken, omdat hij niet aan zijn eisen beantwoordde. Er wordt ook gezegd dat hij naar Brittannië ging om parels te vinden. Edelstenen, siersmeedwerk, beelden en oude schilderijen verzamelde hij met hartstocht. Hij gaf fortuinen uit aan beschaafde, goedgebouwde slaven. Daar geneerde hij zich voor, daarom werd dat niet opgeschreven in zijn kasboeken. In zijn huishouding handhaafde hij een strenge tucht, tot in de kleinste details. Caesar was licht ontvlambaar en gaf veel geld uit aan zijn avonturen. Verder was hij een echte rokkenjager. Hij gaf soms zeer grote bedragen uit aan zijn vriendinnen. Caesar schreef gedenkschriften over zijn verrichtingen (Bellum Gallicum en Bellum Civilem). Cicero prees die boeken in Brutus, vanwege hun beknoptheid. Hirtius was ook opgetogen over de geschriften, zeker als hij bedacht hoe snel ze waren geschreven. Asinius Pollio zei dat de werken onjuist waren, omdat Caesar zijn eigen aandeel in de strijd verminderde. Caesar was erg behendig in het hanteren van wapens en paardrijden. Hij had een onvoorstelbaar uithoudingsvermogen. Vaak reed hij ver voor zijn leger uit in een moordend tempo. Zijn veldtochten werden gekenmerkt door een berekende voorzichtigheid en soms uiterst gedurfde acties. Hoewel hij vaak van te voren bepaalde wanneer hij zou aanvallen, ondernam hij ook plotselinge aanvallen als niemand het verwachtte. Later in zijn leven werd hij wat voorzichtiger. Hij was meedogenloos tegenover zijn tegenstanders en ontnam hen alles wat hij maar kon. Vaak liet hij de paarden wegvoeren om de zijn mannen te dwingen standvastig te zijn. Hij hergroepeerde de slaglinie, als die dreigde te bezwijken. Vluchtende soldaten hield hij persoonlijk tegen. Hij beoordeelde zijn soldaten uitsluitend op dapperheid. Soms was hij erg toegeeflijk, maar als de vijand er was handhaafde hij een ijzeren tucht. Hij hield hen continu gevechtsklaar en geconcentreerd. Geruchten over de vijanden die zijn mannen beangstigden, ontkende hij niet; hij overdreef ze soms zelfs. Deserteurs en muiters werden zeer streng gestraft. Voor andere vergrijpen kneep hij soms wel eens een oogje dicht. Na gevechten en een grote overwinning gaf hij hen soms de volledige vrijheid. Zijn soldaten over wie hij sprak als strijdmakkers- gaf mooie uitrustingen en verzorgde hen goed. Dat was om hun angst weg te nemen en hun standvastigheid te vergroten. PLUTARCHUS' CAESAR Plutarchus was een Griek (47 - 120 n. Chr.). Hij schreef een biografie over Caesar. Daden van moed en eerzucht werden door Caesar gecultiveerd. Ten eerste omdat hij de buit verdeelde onder zijn soldaten. Ten tweede door zijn waaghalzerij. Hij vermeed geen enkele inspanning en had een uitzonderlijk uithoudingsvermogen. Hoewel hij mager was, een blanke en tere huid had en aan hoofdpijn en epilepsie leed, gunde hij zichzelf geen luxueus leven. Door een eenvoudige levenswijze vol ontberingen, bestreed hij de kwalen. Hij sliep op een wagen of in een draagstoel. Overdag bezocht hij de forten, steden en kampen. Een slaaf ging mee om zijn dictaten op te nemen. Hij kon erg goed paardrijden. Caesar dicteerde zijn brieven tijdens het rijden. Caesar introduceerde de brief als communicatiemiddel, omdat hij vaak niet kon wachten tot persoonlijk onderhoud. Hij was erg gemakkelijk met en gunde de zwakken altijd het eerste wat zij nodig hadden.