Binomium van Newton Faculteit Combinaties Voor n ∈ N geldt n! = n ∗ (n − 1) ∗ … ∗ 2 ∗ 1 voor n ≠ 0, want 0! = 1 n n! Voor n, k ∈ N met k ≤ n geldt ( ) = k k! (n − k)! Matrices Matrix Speciale matrix Symmetrische matrix Gelijkheid Product van de matrix met een getal Transponeren Som en verschil van 2 matrices Product van 2 matrices Speciale producten Determinant van matrix van orde 2X2 Determinant van matrix van orde 3X3 - Regel Sarrus Definiete matrices Een matrix van orde mXn (m, n N0 ) is een vlak waarden met m rijen en n kolommen: a11 a12 a1n A = (aij )i=1,…,m;j=1….,,n = a21 … a2n am1 … amn Een vierkante matrix heeft evenveel rijen als kolommen. De orde is mXm (m ∈ N0 ) Een kolom − matrix is een matrix met orde mX1 (m ∈ N0 ) a1 a= … am Een rij − matrix ix een matrix met orde 1Xm (m ∈ N0 ) a′ = (a1 a2 … am ) Een symmetrische matrix is een vierkante matrix die gelijk is aan zijn getransponeerde, of A=A’. De driehoek boven en onder de hoofddiagonaal zijn elkaars spiegelbeeld. Twee matrices van dezelfde orde zijn gelijk als alle overeenkomstige elementen aan elkaar gelijk zijn: A = B <=> ∀i, ∀j: aij = bij Een matrix vermenigvuldigen met een (reëel) getal betekent dat je elk element van de matrix met dat getal vermenigvuldigd: k ∗ A = C <=> ∀i, ∀j: cij = k ∗ aij De getransponeerde matrix van een matrix van orde mXn is een matrix van de orden nXm die bestaat uit de elementen van de oorspronkelijke matrix waarbij rijen en kolommen werden omgewisseld. Notatie: A’ of AT Twee matrices van dezelfde orde kunnen bij elkaar opgeteld (resp van elkaar afgetrokken) worden door alle overeenkomstige elementen bij elkaar op te tellen (resp van elkaar af te trekken): A ± B = C <=> ∀i, ∀j: aij ± bij = cij Een matrix van orde mXk en een matrix van orde kXn kunnen met elkaar vermenigvuldigd worden als volgt: A ∗ B = C <=> ∀i, ∀j: cij = ∑kl=1 ail blj De matrix C heeft orde mXn. Het element cij vind je door de i-de rij van de matrix A te vermenigvuldigen met de j-de kolom van de matrix B. Een uitvoerbaar product van een rij met een matrix is terug een rij. Voor a’ met orde 1Xw en B met orde mXn heeft het product a’B orde 1Xn. Een uitvoerbaar product van een matrix met een kolom is terug een kolom. Voor A met orde mXn en b met orde nX1 heeft het product Ab orde mX1. Een uitvoerbaar product van een rij met een kolom is een getal. Voor a’ met orde 1Xm en b met orde mX1 heeft het product a’b orde 1X1. De determinant van een vierkante matrix A van orde 2X2 kan berekend worden als volgt: det A = |A| = a11 a22 − a12 a21 De determinant van een vierkante matrix A van orde 3X3 kan berekend worden als volgt: det A = |A| = a11 a22 a33 + a12 a23 a31 + a13 a21 a32 − a13 a22 a31 − a11 a23 a32 − a12 a21 a33 Een symmetrische matrix A van orde nXn is positief definiet, als voor elke kolom x≠0 met n elementen geldt dat x’Ax>0 Een symmetrische matrix A van orde nXn is negatief definiet, als voor elke kolom Definiete matrices van orde 2X2 Definiete matrices van orde3X3 x≠0 met n elementen geldt dat x’Ax<0 Een symmetrische matrix A van orde nXn is non-definiet, als voor elke kolom x≠0 en y≠0 bestaan met n elementen waarvoor x’Ax>0 en y’Ay<0 a b Een symmetrische matrix A = is b c Positief definiet, indien a > 0 en det A > 0 Negatief definiet, indien a < 0 en det A > 0 Non definiet, indien det A < 0 a b c Een symmetrische matrix A = b d e is c e f a b Positief definiet, indien a > 0 en det A > 0 en | |>0 b d a b Negatief definiet, indien a < 0 en det A < 0 en| |>0 b d Non definiet, indien anders Functies Functie Eénwaardig Eénduidig Expliciet Impliciet Even – oneven Periodiek Invers Samengestelde functie Stuksgewijs gedefinieerde functie Een reële functie f is een voorschrift dat aan elk element van een verzameling A R (domein of definitiegebied, x-waarde) een element van een verzameling B R (bereik of beeldgebied, y-waarde) toekent. Notatie: f: A→ B: x → f(x) of f: R→ R: x → f(x) Een functie is éénwaardie wanneer met elke waarde van de onafhankelijke veranderlijke (x) juist 1 waarde van de afhankelijke veranderlijke (y) overeenstemt. In andere gevallen noemt men de functie meerwaardig. Een functie is éénduidig wanneer met elke waarde van de afhankelijk veranderlijke (y) juist 1 waarden van de onafhankelijke veranderlijke (x) overeenstemt. In andere gevallen noemt men de functie meerduidig. Men spreekt van een expliciete voorstelling van de functie f: R→ R, wanneer het voorschrift kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maw y=f(x). Men spreekt van een impliciete voorstelling van de functie f: R→ R, wanneer het voorschrift niet kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maar impliciet bepaald wordt uit een verband F(x,y)=0 Een reële functie f: R→ R: x → f(x) is een even functie, indien voor elke waarde x uit het domein geldt: f(x)=f(-x). de grafiek van de functie is symmetrisch tovd Yas. Een reële functie f: R→ R: x → f(x) is een oneven functie, indien voor elke waarde x uit het domein geldt: f(x)= -f(-x). de grafiek van de functie is symmetrisch tovd oorsprong. Het is ook mogelijk dat de functie noch even, noch oneven is. Een reële functie f: R→ R: x → f(x) is een periodieke functie met periode p, indien p ∈ R+de kleinste waarde is waarvoor elke waarde x uit het domein geldt: f(x+p)=f(x) Een reële functie g: R→ R: x → g(x) is een inverse functie van f: R→ R: x → f(x), indien voor elke waarde y uit het domein van f geldt: f(y)=x g(x)=y (f’(x)=y) Meestal noteert men de inverse functie als g=f -1. De beeldlijnen van de functies f en f -1 zijn gespiegeld tov de eerste bissectrice (y=x) Een reële functie f: R→ R: x → f(x) is een samenstelling van functies g: R→ R: → g(x) en h: R→ R: → h(x), of f= g h, indien voor elke waarde van x geldt f(x)= g(h(x)). Een reële functie g: R→ R: x → g(x) is een stuksgewijs gedefinieerde functie indien het voorschrift verschilt voor verschillende delen va het domein van de functie. Een lineaire functie of affiene functie heeft voorschrift f: R→ R: x → f(x) = mx+q. Een lineaire functie wordt grafisch voorgesteld door een rechte. De waarde m is de richtingscoëfficiënt of helling van de functie, de waarde q bepaalt het snijpunt van de beeldlijn van de functie met de y-as. Een vergelijking van een rechte kan geschreven worden in; Impliciete vorm ax+by+c=0, met a, b ∈ R niet beiden nul, of Expliciete vorm y=mx+q, met m, q ∈ R, of Expliciete vorm x=p, met p ∈ R Lineaire functie De vergelijking van een rechte door twee punten met coördinaten (x1 , y1 ) en (x2 , y2 ) kan gevonden worden als (x2 − x1 )(y− y1 ) = (x− x1 )(y2 − y1 ) (y −y ) De rico = (x2 −x1) 2 Absolute waarde functie Veeltermfunctie Parabool 1 De vergelijking van een rechte door 1 punt met coördinaten (x1 , y1 ) en met gegeven rico m kan gevonden worden als y –y1=m(x-x1) Snijpunten van 2 rechten met vergelijkingen a1x+b1y+c1=0 en a2x+b2y+c2=0 kunnen gevonden worden door oplossing van het stelsel a1x + b1y + c1 = 0 { a2x + b2y + c2 = 0 Ofwel heeft dit geen enkele oplossing, ofwel heeft dit 1 unieke oplossing (snijpunt), ofwel heeft dit oneindig veel oplossingen (rechten vallen samen). De absolute waarde functie associeert met elk reëel getal zijn absolute waarde: abs : R→ R: x → abs(x) = |x| Een veeltermfunctie van graad n heeft voorschrift f: R→ R: x → f(x) = anxn+ an1xn-1+…+a1x+a0, met n ∈ N en met a0, a1,…, an-1, an ≠ 0. Een veeltermfunctie heeft als domein de gehele reële as, en wordt grafisch voorgesteld door een gladde éénwaardige kromme. De top van de parabool heeft coördinaten (x0,y0). De symmetrieas is evenwijdig aan de y-as en heeft vergelijking x = x0. De parabool heeft de holle zijde naar boven indien a>0, naar benden indien a<0. Elke vergelijking van de gedaante y=ax²+bx+c beschrijft een parabool. Om de b top te kennen, bereken je x0= -2a;y0 is dan de functiewaarde van x0. Een rationale functie heeft voorschrift f : R→ R: x → f(x) = Rationale functie (veeltermbreuk) Irrationale functie Cirkel Sinusfunctie Cosinusfunctie an xn +an−1 xn−1 +⋯+a1 x+a0 bm xm +bm−1 xm−1 +⋯+b1 x+b0 , met n ∈ N en met a0, a1,…, an-1, an, b0, b1,…, bn-1, bn ∈ R. het domein van een rationale functie is de reële as verminderd met de waarden waarvoor de noemer nul wordt. Een irrationale functie heeft een voorschrift waarin een of meer wortelvormen voorkomen. Het domein van een irrationale functie is beperkt tot dat deel van de reële as waarvoor het argument onder de wortel het juiste teken bezit. De impliciete vergelijking: (x-x0)²+(y-y0)²=r², met x0, y0 ∈ R en r ∈ R+0 beschrijft een cirkel. Het middelpunt van deze cirkel heeft coördinaten (x0,y0); de straal is r. De sinusfunctie sin : R→ R: x → sin(x) Is positief voor hoeken uit het eerste en tweede kwadrant, en negatief voor hoeken uit het derde en vierde kwadrant. Heeft domein en R bereik [−1, 1]. Is éénwaardig en meerduidig Is een oneven functie Is een periodieke functie met periode 2π De cosinusfunctie cos : R→ R: x → cos(x) Tangensfunctie Boogsinusfunctie Bgsin (eigenschap) Boogcosinusfunctie Bgcos (eigenschap) Boogtangensfunctie Bgtan (eigenschap) Exponentiële functie Exponentiële functie (eigenschap) Is positief voor hoeken uit het eerste en vierde kwadrant, en negatief voor hoeken uit het tweede en derde kwadrant. Heeft domein en R bereik [−1, 1]. Is éénwaardig en meerduidig Is een even functie Is een periodieke functie met periode 2π De tangensfunctie tan : R→ R: x → tan(x) Is positief voor hoeken uit het eerste en derde kwadrant, en negatief voor hoeken uit het tweede en vierde kwadrant. π Heeft domein en R\{(2n + 1) 2 : n ϵ Z} bereik R. Is éénwaardig en meerduidig Is een oneven functie Is een periodieke functie met periode 2π De boogsinusfunctie is de inverse van de sinusfunctie. De gewone boogsinusfuctie bgsin wordt gedefinieerd als y=bgsin(x) x=sin(y). x = sin(y) De hoofdwaarde Bgsin wordt gedefinieerd als y = Bgsin (x) { π π y ∈ [− 2 , 2 ] De functie bgsin : R→ R: x → bgsin(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik R Is meerwaardig en éénduidig De functie Bgsin : R → R: x → Bgsin(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik [-π/2, π/2] Is éénwaardig en éénduidig De boogcosinusfunctie is de inverse van de cosinusfunctie. De gewone boogcosinusfuctie bgcos wordt gedefinieerd als y=bgcos(x) x=cos(y). x = cos(y) De hoofdwaarde Bgcos wordt gedefinieerd als y = Bgcos (x) { y ∈ [0, π] De functie bgcos : R→ R: x → bgcos(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik R Is meerwaardig en éénduidig De functie Bgcos : R → R: x → Bgcos(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik [0, π] Is éénwaardig en éénduidig De boogtangensfunctie is de inverse van de tangensfunctie. De gewone boogtangensfuctie bgtan wordt gedefinieerd als y=bgtan(x) x=tan(y). x = tan(y) De hoofdwaarde Bgtan wordt gedefinieerd als y = Bgtan (x) { π π y ∈ [− 2 , 2 ] De functie bgtan : R→ R: x → bgtan(x) Heeft domein R en bereik R\{(2n+1) π/2 : n ∈ Z} Is meerwaardig en éénduidig De functie Bgtan : R → R: x → Bgtan(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik ]-π/2, π/2[ Is éénwaardig en éénduidig Een exponentiële functie heeft voorschrift expa : R → R+ : x → expa(x) = ax, met a ∈ R+\{0,1}. Het domein van een exponentiële functie is R, het bereik is R+0. Het grondtal a is noodzakelijk strikt positief, maar verschillend van 1. Een exponentiële functie expa met a ∈ R+{0,1} is Een éénwaardige functie Een strikt stijgende functie indien a>1, en een strikt dalende functie indien a<1 Logaritmische functie Logaritmische functie (eig) Figuren p 39 De logaritmische functie loga is de inverse van de exponentiële functie expa. Ze heeft voorschrift loga : R+0 → R : x → loga(x) met a ∈ R+\{0,1}, en wordt gedefinieerd als y = loga(x) x= ay. Het domein van een logaritmische functie is R+0, het bereik is R. Het grondgetal a is noodzakelijk strikt positief, maar verschillend van 1. Een logaritmische functie loga met a ∈ R+\{0,1} is Een éénwaardige functie Een strikt stijgende functie indien a>1, en een strikt dalende functie indien a<1 Limieten Limiet Een functie f : R → R : x → f(x)bereikt in het punt x = a de limietwaarde L, of lim f(x) = L als de functiewaarden willekeurig dichtbij L komen voor die punten Oneigenlijk die dicht naar a naderen. A mag ook ∞ zijn. Wanneer de functiewaarde f(x) onbeperkt toeneemt of afneemt wanneer x nadert naar een reëel getal a, dan noemt men de limiet oneigenlijk. lim f(x) = Linker – en rechterlimiet x →a x →a ±∞. In dit geval bereken we afzonderlijk linker – en rechterlimiet. De linkerlimiet van en functie f in het punt x =a wordt gedefinieerd als lim f(x) → x< a De rechterlimiet van en functie f in het punt x =a wordt gedefinieerd als lim f(x) → x> a Een functie f : R → R : x → f(x) is continu in een punt x =a als lim f(x) = f(a). Continuïteit Asymptoten x →a Indien de functiewaarde of de limietwaarde niet bestaan, of indien ze verschillend zijn, noemt men de functie discontinu in het betreffende punt. Een asymptoot van een functie is een rechte die de beeldlijn van deze functie willekeurig dicht nadert. Men deelt de asymptoten op in 3 types: Horizontale asymptoot: y=b Verticale asymptoot: x=a Schuine asymptoot: y=mx+q (m≠0) Een éénwaardige functie kan een onbeperkt aantal verticale asymptoten hebben, maar in totaal hoogstens 2 schuine en/of horizontale asymptoten. Afgeleiden Afgeleiden in een punt De afgeleide van functie f : R → R : x → f(x) in een punt x0 wordt gedefinieerd door: df(x) f(x +h)−f(x ) F’(x0)= dx (x0) = limh→0 0 h 0 df De afgeleide functie f’ of dx van een functie f : R → R : x → f(x) beeldt elk punt af df Afgeleide functie Helling Kettingregel Afleidbaarheid en f(x+h)−f(x) op de afgeleide in dat punt, of f’ : R → R : x → f’(x) = dx (x) = limh→0 h Een functie is afleidbaar in een punt, als de afgeleide in dat punt bestaat, of als dat punt behoort tot het domein van de afgeleide functie. als de limiet bestaat. f(x+∆x)− f(x) ∆y Noteren we ∆x ipv h, dan kunnen we de breuk schrijven als =∆x. Men ∆x noemt dit een differentiequotiënt. De helling van de curve f in een punt P = (x0, f(x0)) is de helling van de raaklijn aan de curve in dat punt, en kan berekend worden als de afgeleide van f in het f(x+h)−f(x) punt x0 of f’(x0)= limh→0 . h Indien f en g afleidbare functies zijn, dan geldt voor de samengestelde functie f g d d (f g)(x) = dx (f(g(x))) = f’(g(x))g’(x) dx Een functie f die afleidbaar is in een punt x=a, ia automatisch ook continu in dat continuïteit punt. Een functie f die continu is in een punt x=a, is in dat punt niet noodzakelijk afleidbaar. Continuïteit is dus een nodige, maar geen voldoende voorwaarde voor afleidbaarheid. Vb absolute waarde functie abs : x → |x|, waarvoor we de afgeleide functie d − 1 als x < 0 kunnen berekenen als dx abs(x) = { 1 als x > 0 In alle punten x ≠ 0 bestaat de afgeleide, en is de functie abs continu, in x = 0 is de functie wel continu, maar bestaat de afgeleide niet. De hogere orde afgeleiden van een functie f : R → R : x → f (x) worden gedefinieerd als Hogere orde afgeleide f’’(x) = dx² f(x)= dx (f’(x)) Raaklijnen Lineaire benadering Differentiaal Impliciet afleiden Logaritmisch afleiden d² d d³ d dn d f’’’(x) = dx³ f(x) = dx (f’’(x)) fn(x) = dxn f(x) = dx (fn-1(x)), n ≥ 2 Beschouw een afleidbare functie f en een punt P = (x0,f(x0)). De vergelijking van de raaklijn aan de curve in het punt P luidt y-f(x0) = f’(x0)(x-x0) De beeldwaarde op de raaklijn kan gebruikt worden al benadering voor de werkelijke functiewaarde, of voor x in de buurt van x0. F(x) ≈ f(x0)+f’(x0)(x-x0). Men noemt dit een lineaire benadering of benadering van eerste orde. Voor een afleidbare functie met voorschrift y=f(x) wordt de differentiaal in een punt x0 gedefinieerd al df(x0)=f’(x0)dx + p77 Wanneer de vergelijking van een functie gegeven is in een impliciete vorm F(x,y) = 0, dan kan de afgeleide van y naar x, of van de (onbekende) expliciete vorm y = f(x) als volgt gevonden worden: Leid beide leden af naar x Groepeer de termen met y’ en de termen zonder y’ Los op naar y’ Vbn p 78 en 79 Voor elke functie met expliciete vergelijking y = f(x), kan de afgeleide al volgt gevonden worden: Neem de logaritme van beide leden, en vereenvoudig ln(f(x)) Leid beide leden af naar x Los op naar y’ Vbn p 80 Extremum-onderzoek Stijgen – dalen Stijgen – dalen (eigenschap) Een functie f is stijgend op een interval als voor elke twee punten a<b uit dit interval geldt dat f(a)≤f(b). Een functie f is dalend op een interval als voor twee punten a<b uit dit interval geldt dat f(a) ≥f(b) Strikt wil zeggen dat er geen horizontale stukken zijn. Opmerking: punten waar de functie overgaat van stijgen naar dalen of van dalen naar stijgen, zijn (lokale) extrema (minimum, maximum) Beschouw een functie f die continu en afleidbaar is op een interval. De functie f is stijgend op dit interval f’ ≥ 0 voor alle punten van het interval. De functie f is dalend op dit interval f’ ≤ 0 voor alle punten van het interval. Indien f’=0 op een interval, dan is de functie tegelijkertijd stijgend en dalend, en dus constant op dit interval. Vb p 104 Opmerking: De eigenschap zegt dat wanneer een functie overal in een interval afleidbaar is, het teken van de afgeleide aangeeft of de functie stijgt of daalt op dit interval. Ook wanneer er een discreet aantal punten zijn waar de afgeleid oneigenlijk is of Convex - concaaf Convex – concaaf (eig) Absolute extrema Lokale extrema Eerste test voor extrema Tweede test voor extrema zelfs niet bestaat, blijft de eigenschap gelden. Zie p 105 Een functie f is convex op een interval als voor elke twee punten a en b uit dit interval geldt dat f((a+b)/2) ≤ (f(a)+f(b))/2 Een functie is concaaf op een interval als voor elke twee punten a en b uit dit interval geldt dat f((a+b)/2) ≥ (f(a)+f(b))/2 Opmerking: Punten waar de functie overgaat van convex naar concaaf of andersom, zijn buigpunten. Voor afleidbare functies bestaat er een eenvoudig verband tussen het convex en concaaf zijn en het teken van de tweede afgeleide. Beschouw een functie f die continu en tweemaal afleidbaar is op een interval De functie f is convex op dit interval f’’ ≥ 0 voor alle punten van het interval. De functie f is concaaf op dit interval f’’ ≤ 0 voor alle punten van het interval. Indien f’’ = 0 op een interval, dan is de functie tegelijkertijd convex en concaaf en dus lineair op dit interval. Opmerking: De eigenschap zegt dat wanneer een functie over in een interval tweemaal afleidbaar is, het teken van de tweede afgeleide aangeeft of de functie convex of concaaf is op dit interval. Opnieuw blijft de eigenschap gelden wanneer er een discreet aantal punten zijn waar de tweede afgeleide oneigenlijk is of zelfs niet bestaat. Een continue functie f bereikt een absoluut maximum in het punt a indien voor elk punt x uit het domein geldt dat f(x) ≤ f(a). Een continue functie f bereikt een absoluut minimum in het punt a indien voor elk punt x uit het domein geldt dat f(x) ≥ f(a). Een continue functie f bereikt een lokaal maximum in het punt x0 indien voor elk punt x in de buurt van het punt x0 geldt dat f(x) ≤ f(x0). Een continue functie f bereikt een lokaal minimum in het punt x0 indien voor elk punt x in de buurt van het punt x0 geldt dat f(x) ≥ f(x0). Let op: Bij een continue functie kan een extremum enkel optreden in punten waar de afgeleide nul wordt of niet bestaat. Het omgekeerde is niet waar: het feit dat de afgeleide nul wordt, garandeert niet dat we te maken hebben met een extremum. Het gaat dus om een noodzakelijke voorwaarde, maar niet om een voldoende voorwaarde. Beschouw een functie f die continu is in een punt x0, dat geen randpunt is van het domein. Als de afgeleide functie in het punt x0 verandert van teken, dan bereikt de functie in x0 een lokaal extremum. Indien f’(x) > 0 op ]x0 - h, x0[ en f’(x) < 0 op ]x0, x0+h[ voor h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van stijgen naar dalen, dan heeft f een lokaal maximum in x0. Indien f’(x) < 0 op ]x0 - h, x0[ en f’(x) > 0 op ]x0, x0+h[ voor h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van dalen naar stijgen, dan heeft f een lokaal minimum in x0. Opmerking: Het bestaan van f’(x0) zelf is in deze stelling niet vereist; in het punt x0 kan de afgeleide nul worden (een kritisch punt of stationair punt), of kan de afgeleide niet bestaan (een singulier punt). Voor functies die overal afleidbaar zijn, komen enkel de stationaire punten in aanmerking voor het bepalen van extrema. Beschouw een functie f die tweemaal afleidbaar is op een interval [a, b]. De functie f bereikt een lokaal maximum in een punt x0 van het interval Buigpunten Eerste test voor buigpunten Tweede test voor buigpunten Globaal functieverloop f ′ (x ) = 0 ]a, b[, als { ′′ 0 f (x0 ) < 0 De functie f bereikt een lokaal minimum in een punt x0 van het interval ]a, f ′ (x ) = 0 b[, als { ′′ 0 f (x0 ) > 0 De voorwaarde op f’ noemt men eerste orde voorwaarde en die op f’’ tweede orde voorwaarde. Opmerking: Indien f’(x0) = 0 en f’’(x0) = 0, dan kunnen we geen onmiddellijk besluit trekken, en is verder onderzoek noodzakelijk, vb door toepassing van de eerste test voor extrema. Het punt x0 kan dan naast een extremum ook een buigpunt zijn. Vb p 108 -109 Een continue functie f bereikt een buigpunt in het punt x0, indien de functie in dit punt overgaat van een convexe toestand naar een concave toestand, of andersom. Beschouw een functie f die continu is in een punt x0, dat geen randpunt is van het domein. Als de tweede afgeleide in het punt x0 verandert van teken, dan bereikt de functie in x0 een buigpunt. Indien f’’(x) > 0 op ]x0 – h, x0[ en f’’(x) < 0 op ]x0, x0 + h[ voor h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van convex naar concaaf, dan heeft f een buigpunt in x0 Indien f’’(x) < 0 op ]x0 – h, x0[ en f’’(x) > 0 op ]x0, x0 + h[ voor h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van concaaf naar convex, dan heeft f een buigpunt in x0 Beschouw een functie f die tweemaal afleidbaar is op een interval [a, b]/ De functie f bereikt een buigpunt in een punt x0 van het interval ]a, b[, als f ′′ (x0 ) = 0 { ′′ f wisselt van teken in x0 Vb p 110 Doorloop volgende stappen bij het onderzoek naar het verloop van een reële functie f: 1. Domein Bestaansinterval Discontinuïteitspunten 2. Symmetrieën Even – oneven Periodiciteit 3. Eenvoudige punten Snijpunten met coördinaatassen Randpunten van het bestaansinterval 4. Asymptoten Horizontale en schuine asymptoten Verticale asymptoten 5. Eerste afgeleide Voorschrift van f’ Nulpunten van f’ (stationaire punten) en punten waar f’ niet bestaat (singuliere punten) Teken van f’ voor stijgen en dalen van f Extrema 6. Tweede afgeleide Voorschrift van f’’ Nulpunten van f’’ en punten waar f’’ niet bestaat Teken van f’’ voor convexiteit van f Buigpunten 7. Grafiek Vbn p 112 – 116 Functies Functie Onafhankelijke en afhankelijke veranderlijken Impliciet Expliciet P 125 - 128 Contour Contour-plot Homogene functie Uitbreiding: ndimensies Een reële functie f met twee veranderlijken is een voorschrift dat aan elk element van een verzameling A R x R (domein of definitiegebied) een element van een verzameling B R (bereik of beeldgebied) toekent. Notatie: f: R x R→ R : (x,y) → f(x,y) of f: R²→ R: (x,y) → f(x,y) X en y zijn onafhankelijke veranderlijken Z is de afhankelijke veranderlijke Men spreekt van een impliciete voorstelling van de functie f: R x R→ R, wanneer het voorschrift niet kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maar impliciet bepaald wordt uit een verband F(x,y,z)=0 Men spreekt van een expliciete voorstelling van de functie f: R x R→ R, wanneer het voorschrift kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maw z=f(x,y). Oppervlakken en krommen, vlakken en rechten, gebruik van vlakke doorsneden Oor een reële functie f met twee veranderlijken f : R → R : (x,y) → f(x,y) definieert men een contour of contourlijn als de verzameling van alle punten in het XY-vlak met eenzelfde beeldwaarde, of Cf(α)={(x,y) ∈ R² | f(x,y) = α} Is een grafische voorstelling van verschillende contourlijnen tegelijkertijd. (grijstinten) p129 Een reële functie f : R² → R : (x,y) → f(x,y) is een homogene functie van graad m, indien voor elk paar (x,y) uit het domein en voor willekeurige t ∈ R+0 geldt: f(tx,ty) = tm f(x,y). Opmerking: De graad m hoeft niet noodzakelijk geheel of positief te zijn. Vbn p 130 Speciale situaties zijn homogene functies met graad 1 en graad 0. Zie p 130 Algemene functies: zie p 132 Homogene functies: zie p 132 Partiële afgeleiden De partiële afgeleide naar x van de functie f : R² → R : (x, y) → f(x, y) in een punt ∂f f(x +h,y0 )− f(x0 ,y0 ) (x0, y0) wordt gedefinieerd door: f’x (x0, y0) = ∂x (x0 , y0 ) = lim 0 h h→0 Partiële afgeleiden De partiële afgeleide naar y van de functie f : R² → R : (x, y) → f(x, y) in een punt ∂f f(x ,y +h)− f(x0 ,y0 ) (x0, y0) wordt gedefinieerd door: f’y (x0, y0) = ∂y (x0 , y0 ) = lim 0 0 h h→0 Beide partiële afgeleiden kunnen we terug als functies definiëren, waarvoor we ∂f ∂f de notaties f’x = ∂x of f’y = ∂y gebruiken. Betekenis partiële afgeleide De partiële afgeleide van een functie f naar x berekend in het punt (x0, y0), is gelijk aan de helling van de raaklijn aan de (vlakke) doorsnede van het oppervlak met het val y = y0 in het punt P = (x0, y0, f(x0, y0)): z = f(x, y0 ) Vlakke doorsnede: { y = y0 f(x +h,y0 )− f(x0 ,y0 ) Helling: f’x (x0, y0) = lim 0 h h→0 De partiële afgeleide van een functie f naar y berekend in het punt (x0, y0), is gelijk aan de helling van de raaklijn aan de (vlakke) doorsnede van het oppervlak met het val x = x0 in het punt P = (x0, y0, f(x0, y0)): z = f(x0 , y) Vlakke doorsnede: { y = y0 f(x ,y +h)− f(x0 ,y0 ) Helling: f’y (x0, y0) = lim 0 0 h h→0 Vaststellingen: ∂f ∂x(x0, y0) >0: doorsnede van het oppervlak met het vla y = y0 in het punt P stijgend ∂f ∂x(x0, y0) <0: doorsnede van het oppervlak met het vla y = y0 in het punt P dalend ∂f ∂y(x0, y0) >0: doorsnede van het oppervlak met het vla x = x0 in het punt Hogere orde partiële afgeleiden Stelling van Young of stelling van Clairaut Hessiaan Raakvlak Lineaire benadering Totale differentiaal Impliciete functie F(x,y) = 0 P stijgend ∂f (x0, y0) <0: doorsnede van het oppervlak met het vla x = x0 in het punt ∂y P dalend De tweede orde partiële afgeleiden van een functie f : R² → R : (x,y) → f(x,y) worden gedefinieerd als: ∂²f ∂ ∂f ′′ fxx = = ( ) ∂x ∂x ∂x² ∂2 f ∂ ∂f ′′ fxy = = ( ) ∂x ∂y ∂x ∂y ∂2 f ∂ ∂f ′′ fyx = = ( ) ∂y ∂x ∂y ∂x ∂²f ∂ ∂f ′′ fyy = = ( ) ∂y ∂y ∂y² Vbn p 150 – 151 Beschouw een functie f : R² → R: (x,y) → f(x,y) waarvoor de beide gemengde ′′ ′′ partiële afgeleiden fxy en fyx continu zijn in een gebied G R². dan geldt op dit ′′ ′′ gebied G dat fxy = fyx Verder uitleg p 151 -152 Voor een functie f : R² → R: (x,y) → f(x,y) wordt de hessiaan of Hessiaanse matrix in het punt (x,y) gedefinieerd al: ∂2 f ∂²f (x, y) (x, y) ′′ ′′ 2 fxx (x, y) fxy (x, y) ∂x ∂x ∂y Hf (x, y) = = ( ′′ ) ′′ fyx (x, y) fyy (x, y) ∂²f ∂²f (x, y) (x, y) ∂y² (∂y ∂x ) Merk op: ALTIJD symmetrisch Beschouw een afleidbare functie f en een punt P = (x0,y0, f(x0,y0)). De vergelijking van het raakvlak aan het oppervlak in het punt P luit: z – f(x0,y0) = fx′ (x0, y0) (x-x0) +fy′ (x0,y0) (y-y0) De beeldwaarde op het raakvlak kan gebruikt worden al benadering voor de werkelijke functiewaarde, of voor (x,y) in de buurt van (x0,y0): f(x,y)≈ f(x0,y0) + fx′ (x0, y0) (x-x0) +fy′ (x0,y0) (y-y0). Men noemt dit een lineaire benadering of benadering van eerste orde. Voor een partieel afleidbare functie met voorschrift z = f(x,y) wordt de totale differentiaal in een punt (x0, y0) gedefinieerd als df(x0,y0) = fx′ (x0,y0)dx + fy′ (x0,y0)dy = dxf(x0,y0) + dyf(x0,y0). Verkorte notatie: dz= fx′ dx + fy′ dy Wanneer de vergelijking van een functie met één onafhankelijke veranderlijke gegeven is in een impliciete vorm F(x,y) = 0, dan kan de afgeleide voor de (onbekende) expliciete vorm y = f(x) in een punt x0 gevonden worden als: f’(x0) = Bewijs p 155 − F′x (x0 ,y0 ) F′y (x0 ,y0 ) is en de partiële afgeleide in de noemer verschilt van nul. F(x,y) = 0 ↓ dF(x,y)=0 ↓ Fx′ dx + Fy′ dy = 0 ↓ Fy′ dy = − Fx′ dx ↓ dy Y’=dx = − Impliciete functie F(x,y,z) = 0 Bewijs p 156 met y0 bepaald door F(x0,y0)=0 voor zover de functie f gedefinieerd F′x F′y Wanneer de vergelijking van een functie met twee onafhankelijke veranderlijken gegeven is in een impliciete vorm F(x,y,z) = 0, dan kan de afgeleide voor de (onbekende) expliciete vorm z = f(x,y) in een punt (x0,yà) gevonden worden als: − F′x (x0 ,y0 ,z0 ) fx′ (x0,y0) = F′z (x0 ,y0 ,z0 ) ∂z = ∂x en fy′ (x0,y0) = − F′y (x0 ,y0 ,z0 ) F′z (x0 ,y0 ,z0 ) ∂z = ∂x met z0 bepaald door F(x0,y0,z0)=0 voor zover de functie f gedefinieerd is en de partiële afgeleide in de noemer verschilt van nul. F(x,y,z) = 0 ↓ dF(x,y,z)=0 ↓ Fx′ dx + Fy′ dy + Fz′ dz = 0 ↓ Fz′ dz = − Fx′ dx − Fy′ dy ↓ dz = − F′x F′z dx − F′y F′z dy ↓ ∂z = − ∂x Raaklijn F′z Bewijs F′y F′z − F′x (x0 ,y0 ) F′y (x0 ,y0 ) ↓ (y − y0 ) = Raakvlak ∂z en ∂y = − De vergelijking van de raaklijn in het punt P = (x0,y0) aan de curve met impliciete vergelijking F(x,y)=0 luidt Fx′ (x0 , y0 )(x − x0 ) + Fy′ (x0 , y0 )(y − y0 ) = 0 (y − y0 ) = f′(x0 )(x − x0 ) ↓ f’(x0) = Bewijs F′x − Fx′ (x0 , y0 ) (x − x0 ) Fy′ (x0 , y0 ) ↓ Fy′ (x0 , y0 )(y − y0 ) = − Fx′ (x0 , y0 )(x − x0 ) De vergelijking van het raakvlak in het punt P = (x0,y0,z0) aan de curve met impliciete vergelijking F(x,y,z)=0 luidt Fx′ (x0 , y0 , z0 )(x − x0 ) + Fy′ (x0 , y0 , z0 )(y − y0 ) + Fz′ (x0 , y0 , z0 )(z − z0 ) = 0 (z − z0 ) = fx′ (x0 , y0 )(x − x0 ) + f(x0 , y0 )(y − y0 ) ↓ − Fy′ (x0 , y0 , z0 ) − Fx′ (x0 , y0 , z0 ) ′ (x ′ fx 0 , y0 ) = en fy (x0 , y0 ) = Fz′ (x0 , y0 , z0 ) Fz′ (x0 , y0 , z0 ) ↓ (z − z0 ) = Homogene functies ↓ Fz′ (x0 , y0 , z0 )(z − z0 ) = −Fx′ (x0 , y0 , z0 )(x − x0 ) − Fy′ (x0 , y0 , z0 )(y − y0 ) Indien de functie f : R² → R homogen is van graad m, en indien de partiële afgeleiden bestaan, dan geldt voor de partiële afgeleiden van eerste orde: 𝜕𝑓 𝜕𝑓 De functies 𝜕𝑥 en 𝜕𝑦 zijn ook homogene functie van graad m -1 N – dimensies Fy′ (x0 , y0 , z0 ) − Fx′ (x0 , y0 , z0 ) (x ) (y − y0 ) − x − 0 Fz′ (x0 , y0 , z0 ) Fz′ (x0 , y0 , z0 ) 𝜕𝑓 𝜕𝑓 x𝜕𝑥(x,y) + y𝜕𝑦(x,y) ≡ 𝑚(𝑓𝑥, 𝑦) stelling/identiteit van Euler p 164 Vbn p164 P 165 – 166 Extremum-onderzoek Lokale extrema Lokale extrema eerst orde voorwaarde Hessiaan Teken hessiaan Lokale extrema tweede orde voorwaarde Gebonden extremum probleem lagrangefunctie Gebonden extrema eerst orde voorwaarde Een functie f : R² → R bereikt een lokaal maximum in het punt (x0,y0), indien voor elk punt (x,y) in de buurt van het punt (x0,y0) geldt dat f(x,y)≤f(x0,y0) Een functie f : R² → R bereikt een lokaal minimum in het punt (x0,y0), indien voor elk punt (x,y) in de buurt van het punt (x0,y0) geldt dat f(x,y)≥f(x0,y0) Een partieel afleidbare functie f : R² → R kan enkel ene lokaal extremum bereiken in het punt (x0,y0) als dit punt een stationair of kritisch punt is, ie 𝑓𝑥′ (𝑥0 , 𝑦0 ) = 0 { ′ 𝑓𝑦 (𝑥0 , 𝑦0 ) = 0 Voor een functie f : R² → R : (x,y) → f(x,y) wordt de Hessiaan of Hessiaanse matrix voor een punt (x0,y0) gedefinieerd als: ′′ ′′ 𝑓𝑥𝑥 (𝑥0 , 𝑦0 ) 𝑓𝑥𝑦 (𝑥0 , 𝑦0 ) 𝐻𝑓 (𝑥0 , 𝑦0 ) = ( ′′ ) ′′ 𝑓𝑦𝑥 (𝑥0 , 𝑦0 ) 𝑓𝑦𝑦 (𝑥0 , 𝑦0 ) Een Hessiaanse matrix Hf(x0,y0) is ′′ (𝑥 positief definiet als 𝑓𝑥𝑥 0 , 𝑦0 ) > 0 en det [Hf(x0,y0)]>0 ′′ (𝑥 negatief definiet als 𝑓𝑥𝑥 0 , 𝑦0 ) > 0 en det [Hf(x0,y0)]> 0 non definiet als det [Hf(x0,y0)]<0 Beschouw een partieel afleidbare functie f en een stationair punt (x0,y0). Als de Hessiaan Hf(x0,y0) positief of negatief definiet is, dan bereikt de functie in (x0,y0) een lokaal extremum. Als Hf(x0,y0) negatief definiet is, dan heeft f een lokaal maximum in (x0,y0) Als Hf(x0,y0) positief definiet is, dan heeft f een lokaal minimum in (x0,y0) Als Hf(x0,y0) non definiet is, dan heeft f een zadelpunt in (x0,y0) Opmerking: In andere gevallen kan er niet meteen een besluit genomen worden en is er verder onderzoek noodzakelijk. Dit kan door toepassing van andere methoden. Vbn p176 – 180 Bij een gebonden extremum-probleem zoeken we de extrema van een functie f : R² → R : (x,y) → f(x,y) onder een voorwaarden (nevenvoorwaarde) g(x,y)=C. De functie f noemen we de doelfunctie, alle punten (x,y) die voldoen aan de nevenvoorwaarde worden toegelaten punten of bruikbare punten genoemd. Berekening volgens substitutiemethode (vb p181) of Lagrange-methode. Voor het bepalen van de extrema van een functie f : R² → R onder een voorwaarden (nevenvoorwaarde) g(x,y)=C, wordt de Lagrange-functie gedefinieerd als L(x,y,) = f(x,y) - (g(x,y)-C). De variabele noemt men de Lagrange-multiplicator. Een partieel afleidbare functie f : R² → R kan enkel een extremum bereiken in het punt (x0,y0) onder de voorwaarde g(x,y)=C met g een partieel afleidbare functie, als dit punt deel uitmaakt van een stationair punt voor de lagrange-functie, ie als Intuïtieve verklaring Gerande hessiaan Determinant gerande hessiaan Gebonden extrema tweede orde voorwaarde Betekenis Lagrange multiplicator n-dimensies p 190 195 er een waarde 0 bestaat waarvoor: 𝐿′𝑥 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) = 0 → 𝑓𝑥′ (𝑥0 , 𝑦0 ) − 0 𝑔𝑥′ (𝑥0 , 𝑦0 )′ = 0 {𝐿′𝑦 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) = 0 → 𝑓𝑦′ (𝑥0 , 𝑦0 ) − 0 𝑔𝑦′ (𝑥0 , 𝑦0 )′ = 0 𝐿′ (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) = 0 → 𝑔(𝑥0 , 𝑦0 ) = 𝐶 Uitwerking p 182 Zie p 182 Vbn p 183 – 184 Voor een lagrange-functie L : R³ → R : (x,y,) → L(x,y,) = f(x,y) - (g(x,y)-C) wordt de gerande Hessiaan voor een punt (x0,y0,0) gedefinieerd als: 0 𝑔𝑥′ (𝑥0 , 𝑦0 ) 𝑔𝑦′ (𝑥0 , 𝑦0 ) ̃𝑓,𝑔 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) = − (𝑔𝑥′ (𝑥0 , 𝑦0 ) 𝐿′′𝑥𝑥 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) 𝐿′′𝑥𝑦 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 )) 𝐻 𝑔𝑦′ (𝑥0 , 𝑦0 ) 𝐿′′𝑦𝑥 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) 𝐿′′𝑦𝑦 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) Beschouw de gerande hessiaan zoals gedefinieerd hierboven. Berekening van de ̃𝑓,𝑔 (𝑥, 𝑦, )]= 𝐿′′𝑥𝑥 (𝑔𝑦′ )² − determinanten geeft (in verkorte notatie) : det [𝐻 2𝐿′′𝑥𝑦 𝑔𝑥′ 𝑔𝑦′ + 𝐿′′𝑦𝑦 (𝑔𝑥′ )² Beschouw partieel afleidbare functies f en g en een stationair punt (x0,y0,0) voor het gebonden extremum-probleem: bepaal de extrema van f onder de voorwaarde g(x,y)=C. ̃𝑓,𝑔 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 ) verschilt van nul, Als de determinant van de gerande Hessiaan 𝐻 dan bereikt de functie in (x0,y0) een gebonden extremum. ̃𝑓,𝑔 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 )] < 0 dan heeft het gebonden extremum-probleem Als det [𝐻 een maximum in (x0,y0) ̃𝑓,𝑔 (𝑥0 , 𝑦0 , 0 )] > 0 dan heeft het gebonden extremum-probleem Als det [𝐻 een minimum in (x0,y0) Vbn p185 – 188 Beschouw partieel afleidbare functies f en g en een optimaal punt (x0,y0,0) met functiewaarde f0 = f(x0,y0) voor het gebonden extremum-probleem: bepaal de extrema van f onder de voorwaarde g(x,y)=C. als de waarde van C varieert, dan hangt ook het optimum af van C, of x0= x0(C), y0=y0(C) en f0 = f0(C) = f(x0(C), 𝑑𝑓 y0(C)). Er geldt 0 = 0 (𝐶). 𝑑𝐶 BELANGRIJK: Deze eigenschap zegt maw dat de waarde van de Lagrange-multiplicator overeenstemt met de helling van f indien bekeken als functie van C. OF je kan de lagrange-multiplicator interpreteren als de ogenblikkelijke aangroei van de doelfunctie in het optimum indien de waarde C in de nevenvoorwaarde met één eenheid wordt verhoogd. Lokale extrema Lokale extrema eerste orde voorwaarde Hessiaan Lokale extrema tweede orde voorwaarde Lagrange functie Gebonden extrema eerste orde voorwaarde FORMULES EN REKENREGELS Matrices Determinant van 𝑑𝑒𝑡 𝐴 = |𝐴| = 𝑎11 𝑎22 − 𝑎12 𝑎21 matrix van orde 2X2 Determinant van 𝑑𝑒𝑡 𝐴 = |𝐴| = 𝑎11 𝑎22 𝑎33 + 𝑎12 𝑎23 𝑎31 + 𝑎13 𝑎21 𝑎32 − 𝑎13 𝑎22 𝑎31 − 𝑎11 𝑎23 𝑎32 − matrix van orde 𝑎12 𝑎21 𝑎33 3X3 - Regel van Sarrus Functies Cos²x+sin²x=1 𝑠𝑖𝑛 𝛼 Tan(α)=𝑐𝑜𝑠 𝛼 Grondformule goniometrische functies α Sin(α) Cos(α) Tan(α) 0 0 1 0 π/6 1/2 √3/2 √3/3 Sin(α) α π/4 √2/2 √2/2 1 π/3 √3/2 1/2 √3 π/2 1 0 / π 0 -1 0 Tan(α) Cos(α) Exponenten Logaritmische functies 𝑎 𝑥 ∗ 𝑎 𝑦 = 𝑎 𝑥+𝑦 𝑎𝑥 = 𝑎 𝑥−𝑦 𝑎 𝑦𝑦 𝑎 𝑥 = 𝑎 𝑥∗𝑦 MAAR 𝑎𝑥 + 𝑎𝑦 = 𝑎𝑧 ≠ 𝑥 + 𝑦 = 𝑧 𝑎𝑥 − 𝑎𝑦 = 𝑎𝑧 ≠ 𝑥 − 𝑦 = 𝑧 Voor a ∈ R+\{0,1} en x,y,z ∈ R+0 geldt : Loga (x*y*z)= loga (x)+ loga (y)+ loga (z) Loga (x/y) = loga (x) - loga (y) Loga (xy)= y * loga (x) MAAR Loga (x)+ loga (y)= loga (z) ≠ x + y = z Loga (x) - loga (y) = loga (z) ≠ x - y = z Aloga(x)=x Loga(ay)=y Limieten Limieten berekenen Asymptoten berekenen 1. invullen 2. Veeltermbreuk →±∞ enkel hoogstegraadstermen 3. Breuk met wortelvormen →±∞ zelfde macht van x vooraan in teller en noemer 4. voorlopig onbepaald geval 0/0 of ∞/∞ l’hôpital 5. VOG 0*∞ of ∞-∞ herschrijven Horizontale asymptoten y=b De vergelijking van eventuele horizontale asymptoten van een functie kan als volgt gevonden worden: Definitie en berekening: een reële functie f heeft een horizontale asymptoot y=b voor negatieve waarden als 𝑙𝑖𝑚 𝑓(𝑥) = 𝑏 of voor positieve waarden 𝑥→ −∞ als 𝑙𝑖𝑚 𝑓(𝑥) = 𝑏 𝑥→ +∞ Praktisch: bereken de limietwaarden van de functie wanneer x naar ±∞ beweegt; vind je een eindige waarde, dan heeft de functie een horizontale asymptoot. NOOIT horizontale en schuine asymptoot Verticale asymptoot x=a De vergelijking van eventuele verticale asymptoten van een functie kan als volgt gevonden worden: Definitie en berekening: een reële functie f heeft een verticale asymptoot x = a als 𝑙𝑖𝑚 𝑓(𝑥) = ±∞. 𝑥→ 𝑎 Praktisch: bij rationale functies komen verticale asymptoten voor bij de nulpunten van de noemer die geen nulpunt van de teller zijn. Schuine asymptoot y=mx+q De vergelijking van eventuele schuine asymptoten van een functie kan als volgt gevonden worden: Definitie en berekening: een reële functie f heeft een schuine asymptoot y=mx+q voor negatieve waarden als 𝑙𝑖𝑚 𝑓(𝑥)/𝑥 = 𝑚 en 𝑙𝑖𝑚 (𝑓(𝑥) − 𝑥→ −∞ 𝑥→ −∞ 𝑚𝑥) = 𝑞 of voor positieve waarden als 𝑙𝑖𝑚 𝑓(𝑥)/𝑥 = 𝑚 en 𝑙𝑖𝑚 (𝑓(𝑥) − 𝑥→ +∞ Afgeleiden 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 Basisafgeleiden 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 Som, verschil, product en quotiënt 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑥→ +∞ 𝑚𝑥) = 𝑞 met m ∈ R0 en q ∈ R Praktisch: bereken de vermelde limietwaarden. Vind je een eindige waarde, dan heeft de functie een schuine asymptoot. Vind je m=0, dan gaat het eigenlijk om een horizontale asymptoot. (ax+b) = a, met a, b ∈ R (xn) = nxn-1, met n ∈ R0 (√x) =1/(2√x), voor x ≠ 0 (1/x) = -1/x², voor x ≠ 0 (sinx) = cos x (cosx)= -sinx (tanx) = 1/(cos²x) (Bgsinx) = 1/(√1-x²) (Bgcosx) = -1/(√1-x²) (Bgtanx) = 1/1+x² (ex) = ex (ax) = axlna, met a ∈ R+\{0,1} (lnx)=1/x (logax)= 1/(xlna), met a ∈ R+\{0,1} (af(x))= af’(x), met a ∈ R (f(x) + g(x)) = f’(x) + g’(x) 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 𝑑 𝑑𝑥 (f(x) - g(x)) = f’(x) - g’(x) (f(x)g(x)) = f(x)g’(x) + g(x)f’(x) (1/f(x)) = -f’(x)/f(x)², indien f(x) ≠ 0 (f(x)/g(x)) = (g(x)f’(x)) – (f(x)g’(x))/g(x)², indien g(x) ≠ 0 ECONOMISCHE TOEPASSINGEN Kapitalisatie en actualisatie Kapitalisatie Actualisatie 𝑆 = 𝐴 ∗ (1 + 𝑟)𝑛 = 𝐴 ∗ 𝑢𝑛 u=1+r 𝐴 = 𝑆 ∗ (1 + 𝑟)−𝑛 = 𝑆 ∗ 𝑣 𝑛 1 1 v= = 1+𝑟 𝑢 Economische functies Productiefunctie P : R+ → R+ : A → q=P(A) Cobb Douglas P(A)=γAα waarbij γ > 0 en 0<α<1 Vraagfunctie D : R+ → R+ : p → q=D(p) of F = D-1 : R+ → R+ : q → p=F(q) p = F(q) = D-1(q) = p0 – mq (q ≤ p0/m) of q = D(p) = (p0 – p)/ m (p ≤ p0) Lineair model waarbij p0 > 0 en m > 0 Opbrengsten zuivere concurrentie R : R+ → R+ : q →R(q) = pq functie monopolie R : R+ → R+ : q →R(q) = F(q)q Voor monopoliesituatie Vervolg lineair R(q) = (p0 - mq) q = -mq² + p0q waarbij p0 > 0 en m > 0 model top (p0/2m, p0²/4m) Kostenfunctie : R+ → R+ : q →K = K(q) K(q) = aq² + bq + c waarbij a, b, c > 0 Kwadratisch top (-b/2a, c-b²/4a) model snijdt de verticale as in het punt (0, c) de vaste kosten bedragen c. Winstfunctie W : R+ → R : q →W = R(q) - K(q) Vervolg W = R(q) - K(q) = (-mq² + p0q) – (aq² + bq + c) waarbij p0, m, a, b, c > 0. voorgaande modellen Groei – en y = ax = erx mer r = ln a vervalfunctie y = ax = e-rx mer r = -ln a Evolutie van P(t) = P0eαt met P0 de grootte van de populatie op tijdstip 0 en met α de groeivoet populaties van de populatie. Enkelvoudige en samengestelde interest Gegeven een startkapitaal K0 en een jaarlijkse interestvoet r. na een periode van m Enkelvoudige en jaar (m ∈ N), is het kapitaal aangegroeid tot de eindwaarde. samengestelde Bij enkelvoudige interest: K(m) = K0(1+mr) interest Bij samengestelde interest: K(m) = K0(1+r)m ECONOMISCHE TOEPASSINGEN Kapitalisatie en actualisatie Kapitalisatie Actualisatie Wanneer je een startkapitaal A gedurende n jaar belegt aan een jaarlijkse interestvoet r, dan kan het eindbedrag na n jaar berekend worden als 𝑆 = 𝐴 ∗ (1 + 𝑟)𝑛 = 𝐴 ∗ 𝑢𝑛 Dit bedrag noemt men het gekapitaliseerd bedrag. Men gebruikt de notatie u=1+r voor de kapitalisatiefactor. Om na een belegging gedurende n jaar aan een jaarlijkse interestvoet r een eindbedrag S te bereiken, moet gestart worden met een kapitaal gelijk aan 𝐴 = 𝑆 ∗ (1 + 𝑟)−𝑛 = 𝑆 ∗ 𝑣 𝑛 Dit bedrag noemt men het geactualiseerd bedrag. Men gebruikt de notatie 1 1 v=1+𝑟 = 𝑢 voor de actualisatiefactor. Economische functies Productiefunctie Cobb Douglas Vraagfunctie Lineair model Opbrengsten functie Een productiefunctie P : R+ → R+ : A → q=P(A) geeft aan hoe de arbeid de grootte van de productie bepaalt. De inverse functie kan gebruikt worden om te berekenen welke hoeveelheid arbeid er nodig is om een bepaalde productiegrootte te bereiken. Kenmerken: A=0P=0 A stijgt P stijgt (bij lage input sneller en dan vertragen) In een beperkt aantal gevallen treedt een verzadigingspunt op: afname van de efficiëntie zorgt ervoor dat de P daalt als A stijgt. P(A)=γAα waarbij γ > 0 en 0<α<1 Een vraagfunctie D : R+ → R+ : p → q=D(p) of F = D-1 : R+ → R+ : q → p=F(q) geeft voor een individuele consument het verband tussen de aangeboden hoeveelheid en de vraagprijs van een goed. De functies D en F zijn inverse functies. De functie D geeft voor elke mogelijke prijs aan hoeveel de consument wenst te consumeren. De functie F = D-1 geeft aan tegen welke prijs de consument een bepaalde hoeveelheid wil consumeren. Kenmerken: V stijgt p daalt p stijgt V daalt p = F(q) = D-1(q) = p0 – mq (q ≤ p0/m) of q = D(p) = (p0 – p)/ m (p ≤ p0) waarbij p0 > 0 en m > 0 Voor 0 ≤ q ≤ p0/m beschrijft de functie F een rechte door de punten (0, p0) en (p0/m, 0) Een opbrengstenfunctie geeft aan hoe groot de totale opbrengst is bij een bepaalde productiegrootte. Bij zuivere concurrentie is de prijs gegeven, en krijgen we: R : R+ → R+ : q →R(q) = pq Bij een monopolie is de prijs veranderlijk, en krijgen we: R : R+ → R+ : q →R(q) = F(q)q Kenmerken bij een monopolie: aangeboden hoeveelheid = 0 opbrengst = 0 bij kleine hoeveelheden zal de totale opbrengst stijgen indien de aangeboden hoeveelheid wordt verhoogd bij grote hoeveelheden zal de totale opbrengst dalen indien de aangeboden hoeveelheid nog wordt verhoogd Opbrengst aflezen van de grafiek: Vervolg lineair model Kostenfunctie Kwadratisch model Winstfunctie Vervolg voorgaande modellen Groei – en vervalfunctie Evolutie van populaties R(q) = pq komt voor elke punt (p,q) van de vraagcurve overeen met de oppervlakte van de rechthoek tussen de oorsprong en dit punt (p,q). Voor monopoliesituatie Voor 0 ≤ q ≤ p0/m luidt het functievoorschrift : R(q) = (p0 - mq) q = -mq² + p0q waarbij p0 > 0 en m > 0 cfr: ax²+bx+c Dit is een parabool met top (p0/2m, p0²/4m) Bij gegeven inputprijzen geeft een kostenfunctie K : R+ → R+ : q →K = K(q) aan hoe groot de totale kosten zijn bij elke productiegrootte. Kenmerken: productiegroote = 0 is er nog de vaste kost productiehoeveelheid stijgt stijgen totale kosten productie-interval: kosten stijgen minder snel oa omwille van efficiëntie K(q) = aq² + bq + c waarbij a, b, c > 0 Dit is een parabool met top (-b/2a, c-b²/4a) Deze parabool snijdt de verticale as in het punt (0, c) de vaste kosten bedragen c. Een winstfunctie W : R+ → R : q →W = R(q) - K(q) geeft aan hoe groot de totale winst is bij een bepaalde productiegrootte. Kenmerken: aangeboden hoeveelheid zeer klein en vaste kosten ≠ 0 totale winst negatief. (VK > TO) te grote hoeveelheid winst negatief ( daling opbrengsten + stijging kosten) TO > TK winst (eerst stijgen, dan dalen) Obv lineair en kwadratisch model: W = R(q) - K(q) = (-mq² + p0q) – (aq² + bq + c) waarbij p0, m, a, b, c > 0. Dit is een parabool met 2 break-even punten. Een exponentiële functie expa met a > 1 wordt ook een groeifunctie genoemd. Schrijven we het beeld van een waarde x als y = ax = erx mer r = ln a dan noemt men de positieve waarde r de groeivoet van de functie. Een exponentiële functie expa met 0 < a < 1 wordt ook een vervalfunctie genoemd. Schrijven we het beeld van een waarde x als y = ax = e-rx mer r = -ln a dan noemt men de positieve waarde r de vervalconstante van de functie. P(t) = P0eαt met P0 de grootte van de populatie op tijdstip 0 en met α de groeivoet van de populatie. Enkelvoudige en samengestelde interest Enkelvoudige en samengestelde interest Gegeven een startkapitaal K0 en een jaarlijkse interestvoet r. na een periode van m jaar (m ∈ N), is het kapitaal aangegroeid tot de eindwaarde. Bij enkelvoudige interest: K(m) = K0(1+mr) Bij samengestelde interest: K(m) = K0(1+r)m Gemiddelde en marginale waarden Voor een economische functie f : R+ → R : x → f(x) geldt: De gemiddelde waarde voor f is de functie 〈𝑓〉 ∶ 𝑅 + → 𝑅 ∶ 𝑥 → 〈𝑓〉 (𝑥) = 𝑓(𝑥) 𝑥 Gemiddelde en marginale functie 𝑑𝑓 De marginale waarde voor f is de functie f’ : R+ → R : x → f’(x)=𝑑𝑥 (x) Opmerking: beiden zijn in feite een bijzonder geval van het ∆𝑦 𝑓(𝑥+∆𝑥)− 𝑓(𝑥) differentiaalquotiënt ∆𝑥 = ∆𝑥 Gemiddelde waarde: werken met een keuze x=0 en ∆x=x, kijken naar een globale maar voor verandering vertrekkend vanuit 0 (al f(0)=0) Gemiddelde en marginale functie Marginale waarde: werken met limietwaarde voor ∆x→0, en kijken naar de maat voor verandering voor een heel kleine aangroei van de input vertrekkend bij de waarde x. De gemiddelde en marginale waarde van een economische functie f : R+ → R in een punt van het domein hebben een eenvoudige meetkundige betekenis. Gemiddelde waarde 〈𝑓〉 berekend in x=x0 is de helling van de voerstraal (rico rechte door (0,0) en (x0,f(x0))) tot het punt (x0,f(x0)) De marginale waarde f’ berekend in x=x0 is de helling van de raaklijn aan de curve van f in het punt (x0, f(x0)) Vb p 89 Het gemiddelde product is het product per eenheid van arbeid, of 〈𝑃〉 ∶ 𝑅 + →∶ 𝑃(𝐴) 𝑅 + : 𝐴 → (𝐴) Gemiddelde en marginale productie Het marginale product is de ogenblikkelijke𝑑𝑃aangroei van het product bij een toename van de arbeid, of P’ : R+ → R : A → 𝑑𝐴(A) Vb p 89 P(A)=γAα waarbij γ > 0 en 0<α<1 𝛾𝐴𝛼 𝛾 Gemiddeld product: 〈𝑃〉 (𝐴) = 𝐴 = 𝛾𝐴𝛼−1 = 𝐴𝛼−1 Cobb Douglas model Gemiddelde en marginale opbrengstfunctie Zuivere concurrentie 𝑑 𝛾𝛼 Marginaal product: P’(A) = 𝑑𝐴 (𝛾𝐴𝛼 ) = 𝛾𝛼𝐴𝛼−1 = 𝐴1−𝛼 Het marginaal product is dus steeds kleiner dan het gemiddelde product. Wanneer de arbeid naar 0 nadert, worden gemiddeld en marginaal product oneindig groot; wanneer de arbeid oneindig groot wordt, worden gemiddeld en marginaal product 0. De gemiddelde opbrengst is de opbrengst per eenheid van product, of 〈𝑅〉 ∶ 𝑅(𝑞) 𝑅 + → 𝑅 + : 𝑞 → (𝑞) De marginale opbrengst is de ogenblikkelijke aangroei van de opbrengst bij een 𝑑𝑅 toename van de productiegrootte, of R’ : R+ → R : q → (q) 𝑑𝑞 De aard van de functies is verschillend voor een zuivere concurrentiesituatie en een monopoliesituatie Bij zuivere concurrentie is de prijs gegeven, en krijgen we voor de 𝑅(𝑞) 𝑝𝑞 Gemiddelde opbrengst: 〈𝑅〉 (𝑞) = (𝑞) = 𝑞 = 𝑝 Marginale opbrengst: 𝑅 ′ (𝑞) = 𝑑 𝑑𝑞 (𝑝𝑞) = 𝑝 Zowel de gemiddelde als de marginale opbrengst zijn gelijk aan de gegeven eenheidsprijs. Bij een monopolie is de prijs veranderlijk, en krijgen we voor de 𝑅(𝑞) 𝐹(𝑞)𝑞 Gemiddelde opbrengst: 〈𝑅〉 (𝑞) = (𝑞) = 𝑞 = 𝐹(𝑞) Monopolie Lineaire vraag Marginale opbrengst: 𝑅 ′ (𝑞) = 𝑑 𝑑𝑞 (𝐹(𝑞)𝑞) = 𝐹(𝑞) + 𝑞𝐹 ′ (𝑞) Enkel de gemiddelde opbrengst is nu gelijk aan de (veranderlijke) eenheidsprijs. Bij een dalende vraagfunctie is F’(q) < 0 zodat de marginale opbrengst kleiner zal zijn dan de gemiddelde opbrengst. Voor een lineaire vraag vonden we als opbrengstfunctie: R(q) = (p0 - mq) q = mq² + p0q met q≤ p0 /m, p0 > 0 en m > 0 (𝑝 −𝑚𝑞)𝑞 Gemiddelde opbrengst: 〈𝑅〉 (𝑞) = 0 (𝑞) = 𝑝0 − 𝑚𝑞 of een dalende rechte die horizontale as snijdt in het punt (p0/m,0) d Marginale opbrengst: R′ (q) = dq (p0 q − mq²) = p0 − 2mq of een dalende rechte die de horizontale as snijdt in het punt (p0/2m,0). De marginale opbrengst daalt dubbel zo snel als de gemiddelde opbrengst, marginale en gemiddelde opbrengst starten beiden in de waarde p0 voor q=0 De gemiddelde kost is de kost per eenheid van product, of 〈K〉 ∶ R+ → R+ : q → K(q) Gemiddelde en marginale kosten (q) De marginale kost is de ogenblikkelijke aangroei van de kost bij een toename dK van de productiegrootte , of K’ : R+ → R+ : q → dq (q) Voor een kwadratische kostenfunctie K(q)=aq²+bq+c met a, b, c > 0 kunnen we de aq²+bq+c c Gemiddelde kost vinden als: 〈K〉 (q) = = aq + b + . Verticale q Kwadratisch model q asymptoot q=0 en schuine asymptoot 〈K〉 = aq + b d Marginale kost kan berekenen als K ′(q) = dq (aq2 + bq + c) = 2aq + b. Dit is een stijgende rechte die de verticale as snijdt in het punt (0,b). c c Het snijpunt vinden we uit 〈K〉 (q) = K ′ (q) of aq + b + q = 2aq + b of q = aq, waaruit q= √(c/a). Gemiddelde versus marginale waarde en winstmaximalisatie - monopolieprobleem Gemiddelde vs marginale waarde Bewijs Winstmaximalisatie – monopolieprobleem Beschouw een afleidbare economische functie f : R+ → R. Als de gemiddelde functie stijgt, dan is de marginale waarde groter dan de gemiddelde waarde. Als de gemiddelde functie daalt, dan is de marginale waarde kleiner dan de gemiddelde waarde. Als de gemiddelde functie een lokaal extremum bereikt, dan vallen gemiddelde en marginale waarden samen. Als we de afgeleide van de gemiddelde functie berekenen, dan vinden we: d d f(x) xf((x) − f(x) (〈f〉(x)) = ( )= dx dx x x² Omdat de noemer enkel een kwadraat bevat, wordt het teken van de breuk bepaalt door de teller. Er geldt: d Als de gemiddelde functie stijgt, dan is dx (〈f〉(x)) ≥ 0. Hieruit volgt dat xf’(x) ≥ f(x) of f’(x) ≥ f(x)/x d Als de gemiddelde functie daalt, dan is dx (〈f〉(x)) ≤ 0. Hieruit volgt dat xf’(x) ≤ f(x) of f’(x) ≤ f(x)/x Als de gemiddelde functie een lokaal extremum bereikt, dan is d (〈f〉(x)) = 0. Hieruit volgt dat xf’(x) = f(x) of f’(x) = f(x)/x dx Vb p118 Waar de gemiddelde waarde stijgt, ligt de curve van de marginale waarde boven die van de gemiddelde waarde. Waar de gemiddelde waarde daalt, ligt de curve van de marginale waarde onder die van de gemiddelde waarde. Waar de gemiddelde waarde een lokaal maximum of minimum bereikt, vallen marginale en gemiddelde waarde samen. Monopolist wil voor een bepaald goed zijn prijs bepalen door winstmaximalisatie. Winstfunctie: W : R+ → R : q →W = R(q) - K(q) Bij monopolie: p = F(q) zodat R(q) = qF(q) Veronderstel dat beide functies afleid baar zijn: Eerste orde voorwaarde: winstfunctie enkel extremum in q0 als dit een stationair punt is. MAW dW(q0 ) dq = 0 of dR(q0 ) dq − dK(q0 ) dq = 0 of marginale kost = marginale opbrengst. Grafisch wil dit zeggen dat in het punt q0 de raaklijnen aan de opbrengstfunctie en kostenfunctie evenwijdig moeten zijn Tweede orde voorwaarde: winstfunctie enkele maximum in q0 als d²W(q0 ) dq² < 0 of d²R(q0 ) dq − d²K(q0 ) dq < 0 of de helling van de marginale opbrengsten voor q0 < de helling voor de marginale kosten in q0. Grafisch wil dit zeggen dat wanneer de opbrengsten functie concaaf is, de kostenfunctie convex is. P 119 Opmerking: De productiegrootte waarvoor de winst maximaal wordt, is meestal niet dezelfde als die waarvoor de opbrengst maximaal is. deze twee optimalisatieproblemen zijn verschillend! Vb p 120 Economische functies Productiefunctie Vraagfunctie situatie 1 Vraagfunctie situatie 2 Een productiefunctie P : R+ x R+ → R+ : (A,K) → q = p(A,K) geeft aan hoe de arbeid en het kapitaal de grootte van de productie bepalen. Bij doorsnede evenwijdig met… zien we….: Aq : evolutie van de productie bij een vaste waarde van K Kq: evolutie van de productie bij en vaste waarde van A AK: isoproduct-curve of isokwant: constante productie. Meer uitleg p 134-135 Een vraagfunctie D : R+ x R+ → R+ : (p,I) → q = D(p,I) geeft aan hoe de vraag van een consument naar een product bepaalt wordt door de prijs en door zijn inkomen. Bij doorsnede evenwijdig met… zien we…: Pq: evolutie van de vraag bij een vaste waarde van het inkomen I Iq: evolutie van de vraag bij een vaste prijs p Meer uitleg p 136 Een vraagfunctie D1 : R+ x R+ → R+ : (p1,p2) → q1 = D(p1,p2) en D2 : R+ x R+ → R+ : (p1,p2) → q2 = D(p1,p2) geeft aan hoe de vraag van een consument naar twee producten bepaalt wordt door de prijzen van beide producten. Bij doorsnede evenwijdig met… zien we…: P1q1: evolutie van de vraag naar het eerste goed ifvd prijs voor het eerste groed, wanneer we de prijs van het tweede goed vasthouden P2q1: evolutie van de vraag naar het eerste goed ifvd prijs voor het tweede goed, wanneer we de prijs van het eerst goed zelf vasthouden. Kostenfunctie Competitieve goederen: curven zullen stijgend zijn. Complementaire goederen: curven zullen dalend zijn. Meer uitleg p 137 - 138 Bij gegeven inputprijzen geeft een kostenfunctie K : R+ x R+ → R+ : (q1,q2) → K = k(q1,q2) aan hoe groot de totale kosten zijn bij bepaalde productiegrootten. Bij doorsnede evenwijdig met… zien we…: Q2K: evolutie van de kosten bij een vaste waarde van q1 Q1K: evolutie van de kosten bij een vaste waarde van q1 Q1q2: niveaukrommen Nutsfunctie P 140 - 141 Zie p 139 Een nutsfunctie U : R+ x R+ →R+ : (q1,q2) → U = U(q1,q2) geeft het nut weer dat een consument toekent aan bepaalde combinaties van hoeveelheden van goederen. Grafisch: indifferentiecurven Homogene productiefunctie en vraagfunctie Gemiddelde en marginale waarden Gemiddelde functie Voor een economische functie f : R+ x R+ → R : (x,y) → f(x,y) geldt: De gemiddelde waarde voor f naar de veranderlijke x is de functie 〈𝑓〉𝑥 ∶ 𝑓(𝑥,𝑦) 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 ∶ (𝑥, 𝑦) → 〈𝑓〉𝑥 (𝑥, 𝑦) = 𝑥 De gemiddelde waarde voor f naar de veranderlijke y is de functie 〈𝑓〉𝑦 ∶ 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 ∶ (𝑥, 𝑦) → 〈𝑓〉𝑦 (𝑥, 𝑦) = Marginale functie Marginale productiefunctie Cobb Douglas Marginale technische substitutievoet De marginale waarde voor f naar de veranderlijke y is de functie 𝑓𝑦′ ∶ 𝜕𝑓(𝑥,𝑦) 𝜕𝑦 Het gemiddelde product naar de arbeid is het product per eenheid van arbeid 𝑃(𝐴,𝐾) of 〈𝑃〉𝐴 ∶ 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 + ∶ (𝐴, 𝐾) → 𝐴 Het gemiddelde product naar het kapitaal is het product per eenheid van 𝑃(𝐴,𝐾) kapitaal of 〈𝑃〉𝐾 ∶ 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 + ∶ (𝐴, 𝐾) → 𝐾 Het marginale product naar de arbeid is de ogenblikkelijke aangroei van het 𝜕𝑃 product bij een toename van arbeid of 𝑃𝐴′ ∶ 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 ∶ (𝐴, 𝐾) → 𝜕𝐴 (𝐴, 𝐾) Het marginale product naar het kapitaal is de ogenblikkelijke aangroei van het 𝜕𝑃 product bij een toename van 𝑃𝐾′ ∶ 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 ∶ (𝐴, 𝐾) → 𝜕𝐾 (𝐴, 𝐾) P 168 P 169 Optimaliseren … zonder restricties – samengevoegd monopolie … met restricties – nutsfunctie … met restricties – productie 𝑦 Voor een economische functie f : R+ x R+ → R : (x,y) → f(x,y) geldt: De marginale waarde voor f naar de veranderlijke x is de functie 𝑓𝑥′ ∶ 𝜕𝑓(𝑥,𝑦) 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 ∶ (𝑥, 𝑦) → 𝑓𝑥′ (𝑥, 𝑦) = 𝜕𝑥 𝑅 + × 𝑅 + → 𝑅 ∶ (𝑥, 𝑦) → 𝑓𝑦′ (𝑥, 𝑦) = Gemiddelde productiefunctie 𝑓(𝑥,𝑦) Zie p 196 – 198 Zie p 198 – 200 Zie p 200 - 204