Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer? §1 Waarom maatschappijleer? Overal waar mensen met elkaar te maken hebben zijn regels en afspraken. (bijv. in een gezin) In de Nederlandse samenleving hebben we vier terreinen: - Nederlandse rechtsstaat Rechtsstaat stelt regels voor de overheid en voor de burgers. Deze regels zijn voor iedereen gelijk en zorgen ervoor dat je rechtsbescherming hebt en dat je je veilig kunt voelen. - De Nederlandse parlementaire democratie Twee uitgangspunten: 1. De meeste stemmen gelden. Als er dus over een voorstel of wet wordt gestemd, kan die worden aangenomen als de meerderheid voor is. De meerderheid heeft dus veel macht. 2. De meerderheid ook rekening houdt met de belangen van de minderheid. Daarom krijgen bijvoorbeeld de kleine partijen ook spreektijd en wordt er naar hun opvattingen geluisterd. - De pluriforme samenleving Een pluriforme samenleving is een samenleving waarin mensen leven met verschillende culturen, tradities en leefstijlen. Een typisch cultuurkenmerk is religie. Nederland kent veel religieuze stromingen. - De Nederlandse verzorgingsstaat Nederland is een verzorgingsstaat, dat wil zeggen dat burgers sociale grondrechten hebben. Ook wel sociale verzorgingsrechten genoemd. De overheid heeft de plicht om voor de burgers te zorgen als zij daar zelf niet toe in staat zijn. Verzorgingsrechten draaien vaak om geld in de vorm van bijstand en uitkeringen. Maatschappelijke problemen verschillen van persoonlijke problemen. Iets word pas een maatschappelijk probleem als blijkt dat een grote groep ergens last van heeft door bijv. hoge werkdruk in Nederland. We spreken van een maatschappelijk probleem als het: 1. Gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving. 2. Te maken heeft met tegengestelde belangen. 3. Gemeenschappelijk opgelost moet worden, overheid moet zich ermee bezighouden. Om dit op te lossen zijn er vaak nieuwe regels en wetten of een aanpassing van bestaande regels nodig. Zo wordt het een politiek probleem, omdat gekozen politici de taak hebben om oplossingen te bedenken. Bij zoeken van oplossingen moeten er tegengestelde belangen en normen en waarden tegen elkaar worden afgewogen. Duidelijke tegenstellingen bestaan tussen mensen met verschillende: - Politieke visies: bijv. om het fileprobleem op te lossen willen automobilisten graag meer en bredere snelwegen, maar milieuactivisten willen juist goedkoper openbaar vervoer. - Geloof- of levensovertuigingen: mensen die streng christelijk zijn willen bijv. dat abortus verboden wordt. Iemand die niet-gelovig is, heeft daar meestal minder moeite mee. - Maatschappelijke posities: een werkgever wil liever zo min mogelijk premies betalen, terwijl iemand zonder werk belang heeft bij een goede uitkering. Vaak word er een tussenoplossing gezocht, een compromis. §2 Kernbegrippen Waarden: het uitgangspunt of principe dat mensen belangrijk en nastrevenswaardig vinden. Bijv. eerlijkheid, discipline, tolerantie. Normen: opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen. Bijv. niet stelen, opruimen, huiswerk maken, niet discrimineren, iedereen accepteren. Belangen: het voor- of nadeel dat iemand ergens bij heeft (vaak financieel). Bijv. studenten, overheid. Macht: het vermogen om het gedrag van anderen te beïnvloeden. - formele macht/gezag: vastgelegd. (leraar heeft de macht om je eruit te sturen) - informele macht/gezag: niet vastgelegd. (iemand die indruk op je maakt en je daarom volgt) Sociale verplichting: regel die je wordt opgelegd door je omgeving. Fatsoensnormen: ongeschreven regels die de meeste mensen doen, omdat ze vinden dat dat zo hoort. Verschillen in normen en waarden hebben te maken met: - Plaats waar je woont. - Tijd waarin je leeft. - Groep waarbij je hoort. Bij het analyseren van een maatschappelijk porbleem zijn er analysevragen, deze vragen hebben te maken met: - Actoren (de betrokkenen) - Politieke besluitvorming - Oorzaken en gevolgen - Vergelijkingen §3 Wat is waar en wat is niet waar? Betrouwbaarheid: - Bronvermelding: Wie heeft het geschreven? Zijn er cijfers van bekend? Wat is de definitie? - Feiten of meningen: Feit = objectief, zegt iets over de werkelijkheid. mening = subjectief, zegt iets over een mening - Verschillende kanten: hoor en wederhoor = verschillende betrokkenen zijn gehoord. Wat kan er misgaan tussen zender en ontvanger?: - De zender zendt de informatie verkeerd uit. - De ontvanger ontvangt de informatie verkeerd. Dit samen heet communicatieruis. Selectieve waarneming = elke informatie wordt zondanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Manipulatie = feiten worden opzettelijk weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt. Propaganda = er wordt doelbewust eenzijdige informatie gegeven met als doel de mening van mensen te beïnvloeden. Indoctrinatie = langdurige, systematisch en heel dwingende eenzijdige opvattingen en meningen worden opgedrongen aan het publiek. Vooroordelen = als je over iets of iemand oordeelt zonder dat je die persoon of zaak hebt leren kennen. Stereotype = je hebt een vaststaand beeld van een hele groep mensen. Discriminatie = waarbij je mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Hoofdstuk 2: Rechtsstaat §1 Recht en rechtvaardigheid: Rechtsstaat: burgers worden met grondrechten beschermd tegen machtsmisbruik door de overheid. Absolute monarchie: de regeringsvorm waarbij de koning alle macht heeft. Grondwet: hierin staat wat de grondrechten zijn en hoe het land geregeerd moet worden. Rechtsnormen: gedragsregels die door de overheid wettelijk zijn vastgelegd. Rechtsgebieden: Publiekrecht = regelt de inrichting van de staat en de relatie tussen burgers en overheid. - Staatsrecht = alle regels voor de inrichting van de Nederlandse staat. - Bestuursrecht = de verhouding tussen burger en overheid. - Strafrecht = alle wettelijke strafbepalingen. Privaatrecht/burgerlijk recht = regelt de betrekkingen tussen burgers onderling. - Personen- en familierecht = regelt zaken zoals sluiten van huwelijk, echtscheiding en geboorte. - Ondernemingsrecht = regelt bijvoorbeeld de voorwaarden waaronder je een vereniging kunt oprichten. - Vermogensrecht = regelt alle zaken die te maken hebben met iemand vermogen. §2 Grondbeginselen: Uitgangspunten van rechtsstaat: - Veiligheid van de burgers. - Burgers worden gelijk behandeld. - Burgers kunnen in vrijheid leven. Trias politica = macht van overheid is verdeeld in drie delen: - Wetgevende macht = stelt wetten vast waar burgers zich aan moeten houden. - Uitvoerende macht = zorgt ervoor dat goedgekeurde wetten juist worden uitgevoerd. - Rechterlijke macht = beoordeelt pf mensen wetten hebben overtreden en doet uitspraak in conflicten. Checks and balances = machten controleren elkaar, zo blijft alles in evenwicht. Het feit dat rechters neutraal en onafhankelijk zijn, zorgt voor bescherming: 1. Je kunt recht halen als je je benadeeld voelt door andere burgers. 2. Je wordt beschermd tegen ongeoorloofd overheidsoptreden. 3. Het zorgt ervoor dat mensen geen eigen rechter gaan spelen. Grondrechten en grondwet: - Klassieke grondrechten = zoals vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. - Sociale grondrechten = zoals recht op werk, recht op gezondheidszorg en recht op woongelegenheid. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) = samen met andere landen die dit verdrag hebben getekend is afgesproken de mensenrechten te beschermen. Legaliteitsbeginsel = de overheid mag alleen beperkingen opleggen aan de vrijheid van burgers als die regels voor iedereen gelden en door de volksvertegenwoordiging in wetten zijn vastgelegd. Strafmaat = de mate van de straf. Ne bis in idem-regel = na de uitspraak van een rechter kun je niet voor de tweede keer worden vervolgd. Als je bent vrijgesproken en er later nieuw bewijs is, kun je niet opnieuw worden berecht. §6 Nederland, de VS en China: Presidentieel veto = hiermee kan iedere Amerikaanse president wetten tegenhouden die al zijn aangenomen door het Congres. Hooggerechtshof = dit hof toetst alle wetgeving en uitspraken van lagere rechters aan de Amerikaanse grondwet en heeft daarmee een beslissende stem in allerlei burgerrechtenkwesties. Klassenjustitie = als mensen uit de hogere sociale klasse door justitie worden bevooroordeeld boven mensen uit een lagere sociale klasse. Rassenjustitie = hetzelfde als klassenjustitie, maar dan met rassen. Witteboordencriminaliteit = hiermee worden misdrijven als fraude en milieudelicten aangeduid. Plea bargaining = de advocaat en de aanklager sluiten een deal op voorwaarde dat de verdachte bekend. Three Strikes and You’re Out Law = als je drie keer de fout in gaat, wordt je heel zwaar gestraft. §7 Rechtsstaat ter discussie: Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB) = deze wet geeft de politie onder bepaalde voorwaarden de bevoegdheid tot inkijkoperaties, waarbij de politie inbreekt om te kijken of er ergens mogelijk bewijsmateriaal aanwezig is. Wet terroristische misdrijven = bij een terreurverdachte hoeft er niet langer sprake te zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan strafbare handelingen. Anonieme getuigenverklaring = mensen mogen in rechtszaken tegen terreurverdachten anoniem een getuigenverklaring afleggen, zodat de bewijsvoering minder doorzichtig wordt. Hoofdstuk 3: Parlementaire democratie §1 Wat is politiek?: Politiek = de manier waarop een land bestuurd word. Terreinen waarover voortdurend wordt besloten: - Openbare orde en veiligheid (blauw op straat) - Buitenlandse betrekkingen (uitzetten militairen naar vredesmissie) - Infrastructuur (aanleg wegen zoals spoorwegen, autowegen en waterwegen) - Welvaart (zorg en werkgelegenheid voor jongeren) - Welzijn (wegwerken wachtlijsten ziekenhuizen) - Onderwijs (gratis maken schoolboeken) Democratie = een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitsvorming Directe democratie = iedereen en alles mag beslissen over dingen. Indirecte democratie = volk neemt niet zelf beslissingen, maar kiest volksvertegenwoordigers. Parlementaire democratie = parlement neemt beslissingen. Politieke grondrechten = dit hebben alle burgers, bijvoorbeeld: alle Nederlanders vanaf 18 jaar hebben het recht om te stemmen. Dictatuur/autocratie = macht in handen van 1 persoon of kleine groep mensen. Fascisten = vinden het eigen land en volk is het best van allen. Religieuze dictatuur = dictatuur gebaseerd op geloof. Militaire dictatuur = het leger heeft alle macht. Kenmerken dictatuur: - Politieke macht in handen van kleine groep. - Grondrechten worden niet beschermd. - Geen vrije meningsuiting. - Oppositiepartijen zijn verboden. - Grote politieke rol voor militairen. - Sprake van verkiezingsfraude. §2 Politieke stromingen: Ideologie = samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Iedere ideologie heeft ideeën op het gebied van: - Normen en waarden. - Sociaal economische verhoudingen. - Machtsverdeling in samenleving. Progressief = vooruitstrevend, wil maatschappij veranderen. Conservatief = behoudend, graag alles bij het oude. Reactionair = regels van vroeger terug. Rechts = nadruk op eigen verantwoordelijkheid en vrijheid van mensen overheid moet rust en orde handhaven en passief opstellen, partijen: VVD/PVV Links = gelijkwaardigheid, gelijke kansen in werk, onderwijs en inkomen. Overheid moet actief opstellen om zwakkeren te beschermen, partijen: PvdA/SP/GL Politieke midden = partijen met linkse en rechtse ideeën, partijen: CDA/CU/D66 Liberalisme = willen persoonlijke en economische vrijheid, vrije markt economie en de overheid moet zich beperken tot kerntaken als defensie, onderwijs en bescherming van de rechtsstaat en de klassieke grondrechten. Socialisme = willen einde armoede en ongelijkheid, ze zijn tegen lage lonen en onmenselijkheden. Socialisten verdeeld over hoe ze gelijkheid willen bereiken: - Communisten = wilden door revolutie de macht in handen van de arbeiders brengen. - Sociaaldemocraten = wilden meedoen aan verkiezingen als eigen partij Socialisten nu: - Zwakkeren in samenleving beschermen. - Kennis, inkomen, macht eerlijker verdelen. - Voor verzorgingsstaat. (onderwijs, inkomen etc. is in wet vastgelegd) Confessionalisme = politieke opvattingen gebaseerd op geloofsovertuiging. Christendemocaten streven naar: - Rentmeesterschap = mens heeft taak zelf goed voor aarde te zorgen. - Naastenliefde = zorgen voor kwetsbaren in de samenleving. - Harmonie = samenwerken. - Gespreide verantwoordelijkheid = mensen zijn verantwoordelijk voor elkaars welzijn. §3 Politieke partijen: Politieke partij = groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop onze samenleving het beste bestuurd kan worden. Actiegroepen = voeren buiten parlementaire acties. (demonstreren, blokkades, handtekeningen) Belangenorganisaties = behartigen de belangen van één bepaalde groep mensen. (FNV/ANWB/Cons. Bond) Soorten partijen: - Partij op basis van een ideologie = partijen zijn voortgekomen uit 3 ideologieën (liberalisme, confessionalisme, socialisme) - One-issue partij = richten zich op 1 duidelijk aspect van de samenleving en hebben daar een duidelijk standpunt over. - Protestpartij = ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek. - Niet-democratische partijen = doen nauwelijks mee aan verkiezingen. (zoals fascistische of rechts-extremistische partijen) Fucties politieke partijen: - Integratiefunctie = op basis van eigen ideologie maakt partij een programma. - Informatiefunctie = partijen informeren hun kiezers over hun standpunten. - Participatiefunctie = partijen stimuleren burgers om actief deel te nemen aan politiek. - Selectiefunctie = mensen die in politiek willen, doen dit door omhoog te klimmen via een bestaande partij. Politieke partijen: - SP (Socialistische Partij): meest links, wil armoede bestrijden. - GL (Groen Links): sociaaldemocratisch, voor duurzame energie en milieuvriendlijke samenleving. - PVDD (Partij Voor De Dieren): one-issue partij, dierenmishandeling meer en stenger straffen. - PVDA (Partij Van De Arbeid): sociaaldemocratisch, eerlijkere verdeling macht, kennis en inkomen. - D66 (Democraten 66): links liberale partij met veel aandacht voor democratische besluitvorming en onderwijs. - CU (Christen Unie): ontstaan uit 2 kleinere partijen, christelijke sociale partij met veel aandacht voor het gezin. - CDA (Christen-Democratisch Appèl): christendemocratische partij uit het politieke midden die veel waarde hecht aan harmonie en onderlinge verbondenheid. - VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie): rechts-liberale partij die benadrukt dat het goed is voor de samenleving als een individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. - SGP (Staatskundig Gereformeerde Partij): kleine rechtse partij, heeft conservatieve standpunten, vindt dat bijbelse waarden en normen goed zijn voor iedereen. - PVV (Partij voor de Vrijheid): opgericht door Geert Wilders, heeft populistische en nationalistische standpunten. SP (Socialistische Partij) Emile Roemer GL (Groen Links) Jesse Klaver PVDD (Partij Voor De Dieren) Marianne Thieme PVDA (Partij Van De Arbeid) Diederik Samsom 1971 1990 2002 1947 - Verkoop en teelt wiet legaliseren. - Gratis zorgverzekering voor lage inkomens. - Parlement beslist mee over uitzending soldaten. - Ontwikkelingshulp handhaven op 0,8% van BNP. - Productie en gebruik softdrugs legaliseren. - Zorgpremies en eigen risico inkomensafhankelijk maken. - Nederlandse leger omvormen tot vredesleger. - Meer ontwikkelingsgeld, vooral voor klimaatsteun. - Leveren softdrugs aan coffeeshops reguleren. - Geen verhoging eigen risico in de zorg. - Defensiebudget met 20% omlaag. - Budget ontwikkelingshulp blijft 0,8% van BNP. - Coffeeshops en wietteelt legaliseren. - Zorgpremie grotendeels inkomensafhankelijk maken. - Samenvoegen NAVO en EUveiligheidstaken. - Budget ontwikkelingshulp blijft 0,8% van BNP. D66 (Democraten 66) Alexander Pechtold 1966 - Cannabisteelt reguleren; gedoogbeleid handhaven. - Eigen bijdrage bij elke zorgverlening. - Ontwikkeling van een Europese defensiemacht. - Budget ontwikkelingshulp blijft 0,8% van BNP. CU (Christen Unie) CDA (Christen Democratisch Àppel) Arie Slob Sybrand van Haersma Buma 2001 1980 - Verbod op - Coffeeshops niet coffeeshops. meer gedogen. - Eigen risico wordt - Huidige inkomensafhankelijk. zorgstelsel - Niet meewerken handhaven. aan Europese - Minder krijgsmacht. bezuinigen op de - Ontwikkelingshulp krijgsmacht. iets terug naar 0,7% van BNP. SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij) Kees van der Staaij 1918 - Alle coffeeshops sluiten. - Eigen risico wordt inkomensafhankelijk. - Defensiebudget fors verhogen. - Budget ontwikkelingshulp blijft 0,8% van BNP. VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) Mark Rutte 1948 - Legalisering softdurgs verkoop in Europees verband regelen. - Eigen risico flink verhogen. - Niet bezuinigen op krijgsmacht. - Ontwikkelingsbudget halveren. PVV (Partij voor de Vrijheid) Geert Wilders 2006 - Geen coffeeshops binnen 1 kilometer rond scholen. - Huidige zorgstelsel handhaven. - Geld van defensie naar de politie overhevelen. - Ontwikkelingshulp beperken tot noodhulp. §4 Verkiezingen: Actief kiesrecht = iedereen van 18 jaar en ouder mag zijn of haar stem op landelijke verkiezingen uitbrengen. Passief kiesrecht = het recht je verkiesbaar te stellen. Wat iemand moet doen om zich verkiesbaar te stellen: - 18 jaar of ouder zijn. - Zich officieel laten registreren bij de kiesraad. - In alle negentien kiesdistricten een kandidatenlijst en een ondertekende steunbetuiging van dertig personen inleveren. - Een borgsom van 11.250 euro betalen. (de partij krijgt dit bedrag terug als de partij 75% van de stemmen die voor 1 zetel nodig zijn behaald, ong 45000) Redenen om op een partij te stemmen: - De standpunten van een partij komen overeen met jouw ideeën. - De partij let goed op jou belangen. - Strategisch, je kijkt welke partij het meeste kans heeft om in de regering te komen. - Aantrekkingskracht van lijsttrekker. Lijsttrekker = de bekendste kandidaat van elke partij. Evenredige vertegenwoordiging = elke partij krijgt het aantal zetels dat in verhouding is met het totaal aantal uitgebrachte stemmen. Kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft om 1 zetel te bemachtigen. Spindoctors = communicatiedeskundigen die de partij en de lijsttrekker adviseren. Voorkeursstem = op een allochtoon of vrouw stemmen omdat die ondervertegenwoordigd zijn in de politiek. Opiniepeiling = tijdens de verkiezingscampagne kijken welke lijsttrekkers het goed doen en welke niet. Zwevende kiezers = kiezers die niet op een vaste partij stemmen maar makkelijk wisselen van partij. Tv- en internetdemocratie = websites trekken internetters die hopen zo een goed stemadvies te krijgen. §5 De regering: Regering = koning en ministers. Kabinet = staatssecrestarrissen en ministersD Kabinetsformatie = vorming van het kabinet. Doel van het kabinet vormen: - Samen globaal eens over toekomstig beleid. - Samen de steun hebben van de meerderheid van de tweede kamer. Coalitie = een samenwerkingsverband van twee of meer partijen. Regeerakkoord = hierin staan hoofdlijnen van het beleid voor de komende jaren. Formateur = zoekt geschikte ministers en staatssecretarrissen bij elkaar. Stappen kabinetsformatie: 1. Adviezen: één dag na de verkiezingen ontvangt de koning de vice-president van de Raad van State, de voorzitters van de eerste en tweede kamer en de fractievoorzitters. Hierna benoemt de koning een informateur: 2. De informateur begint: kijkt welke partijen het meeste kans hebben om tot een regeerakkoord te komen. De informateur laat de partijen ook compromissen sluiten. Als dat lukt is een coalitie mogelijk. Onder leiding van informatuer stellen coalitiepartijen een regeerakkoord op. 3. De formateur maakt het af: een formateur zoekt geschikte ministers en staatssecretarrissen bij elkaar. De formateur is bijna altijd afkomstig van de grootste regeringspartij en word meestal zelf minister-president. 4. Op het bordes: Als formateur klaar is, benoemt de koning de ministers en staatssecretarissen. Constitutionele monarchie = staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd grondwettelijk zijn vastgesteld. Belangrijkste taken van de koning: - Handtekening zetten onder alle wetten. - Troonrede voorlezen op prinsjesdag. - Ministers, informateurs en formateurs benoemen. - Regelmatig overleg voeren met de minister-president. Taken van ministers: - Opstellen van wetsvoorstellen. - Uitvoeren van aangenomen wetten. - Jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan parlement. Troonrede = plannen van het kabinet voor een jaar. Miljoenennota = rijksbegroting in vorm van een samenvatting. Ambtenaren = bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. Ministeriële verantwoordelijkheid = koning maakt deel uit van regering, maar ministers zijn verantwoordelijk. Koning is onschendbaar, de ministers draaien overal voor op. Politiek verantwoordelijk = ministers zijn verantwoordelijk voor hun ambtenaren. Portefeuille = eigen minister heeft een eigen beleidsterrein. Staatssecretaris = zijn verantwoordelijk voor een deel van beleidsterrein. Kabinetscrisis = problemen lopen zo hoog op dat het hele kabinet in gevaar komt. Manieren waarop een kabinetscrisis kan worden veroorzaakt: - De ministers zijn het onderling oneens over kwesties. - De meerderheid van de Tweede Kamer steunt het kabinet niet meer. Vervroegde verkiezingen = als de regering zijn ontslag heeft ingediend moet het land wel bestuurd worden, dit gebeurd eerst nog door het oude kabinet en als er een nieuwe verkiezing is geweest dan neemt de nieuwe regering het over. Demissionair kabinet = kabinet met geen eigen missie meer en alleen nog de lopende zaken afhandelt. §6 Het parlement: Politieke cultuur = de manier waarop de regering en het parlement met elkaar omgaan. Poldermodel = de nederlandse politieke cultuur, bereidbaarheid tot overleg en het sluiten van compromissen. Staten-Generaal = de eerste en de tweede kamer samen. Eerste Kamer word indirect gekozen door leden van de provinciale staten. (niet rechtstreeks) Tweede Kamer heeft 150 leden. Tweede Kamer bespreekt elk wetsvoorstel en mag dit afwijzen of veranderen. Daarna bespreekt de Eerste Kamer het voorstel. Eerste Kamer (Senaat) heeft 75 leden. De Senaat mag een wetsvoorstel niet veranderen maar alleen goed- of afkeuren. Eerste Kamer is controlegroep van Tweede Kamer Fractie = de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan. Regeringsfracties = de partijen die ook ministers in de regering hebben zitten. Oppositiepartijen = alle partijen die niet in de regering zitten. Ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht. Trias politica wordt in Nederland dus niet strikt doorgevoerd. Rechten van de eerste en tweede kamer: - Stemrecht bij wetsontwerpen = ze hebben het recht om een wetsvoorstel te aanvaarden of te verwerpen. - Bugetrecht = rijksbegroting wel of niet goed keuren. - Recht van initiatief = bied de tweede kamer leden mogelijkheid om een wetsvoorstel in te dienen. - Recht van amendement = bied de tweede kamer mogelijkheid om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen. Rijksbegroting = bevat per ministerie de plannen voor het komende jaar. Rechten van de Eerste- en Tweede Kamer om informatie te verkrijgen: - Schriftelijk vragen stellen aan ministers of staatssecretarrissen. - Recht van interpellatie. (minister ter verantwoording roepen) - Parlementaire enquete. (gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het regeringbeleid) - Het recht van motie. (een verzoek aan de minister om iets te doen of juist niet te doen) Motie van afkeuren = het beleid van een minister wordt afgekeurd. Motie van wantrouwen = vertouwen in minister wordt opgezegd. §7 Gemeente en provincie We noemen Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat, omdat de rijksoverheid de ‘grote lijnen’ vaststelt en de gedetailleerde aanvulling wordt toegepast door lagere overheden. De gedachte hierachter is dat: - Beter op de hoogte zijn van de situatie en dus ook beter kunnen beoordelen wat er nodig is. - Dichter bij de burgers staan en de burgers het bestuur dus ook makkelijker kunnen aanspreken. Ruimtelijke ordening en milieu = belangrijkste taken van de provincie. Structuurvisie = hierin staat precies aangegeven welke activiteiten in een gebied passen. Provinciale Staten = gekozen vertegenwoordigers. Commissaris van de Koning = de voorzitter van de Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten. Bestemmingsplan = hierin staan de de streekplannen die door de provincie zijn opgesteld. Decentralisatie = beleidstaken en de daarbij behorende financiële bestedingen worden aan gemeente zelf overgelaten. Gemeenteraad = hier worden de belangrijkste besluiten in de gemeente genomen. College van Burgemeester en Wethouders (B&W) = bepaalt het dagelijks bestuur van de gemeente. Burgemeester = wordt voor zes jaar benoemd. §8 Politiek in de praktijk: De Systeemtheorie in vier fasen: 1. Invoer = groepen uit de samenleving brengen allerlei eisen en wensen naar voren, zo komt er een onderwerp in de politieke agenda. 2. Omzetting = als de kwestie op de politieke agenda staat moet er ook iets mee gebeuren. De overheid moet belangen van groepen gaan afwegen en als de minister eenmaal gehoord heeft van een bepaalde kwestie gaat hij deze onderzoeken. Dit wordt ook wel de beleidsvoorbereiding genoemd. De wethouder of de minister kan daarna met een wetsvoorstel komen. 3. Uitvoer = als een wetsvoorstel is aangenomen zorgen de ambtenaren dat deze ook uitgevoerd worden. Een voorstel is pas aangenomen wanneer de koning hem heeft ondertekent en de wet in het Staatsblad gepubliceerd is. 4. Terugkoppeling = wetten en andere maatregelen roepen reacties op. Er komt altijd wel weer een probleem naar voren die opnieuw in de Tweede Kamer besproken moet worden. Zij passen de wet aan totdat deze perfect is. Politieke actoren = alle burgers, pressiegroepen, media, ambtenaren, bestuursorganen en instanties tezamen die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces. Als inwoner van Nederland kun je invloed uitoefenen op de politiek door: - Stemmen op politieke partij van jouw voorkeur. - Lid worden van politieke partij. - Contact opnemen met politici. - Een verzoek indienen. - De media benaderen. - Je aansluiten bij een actiegroep. - Een bezwaarschrift indienen of naar de rechter stappen. - Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid = openlijk overtreden van een wet om politici ervan te overtuigen dat een genomen besluit fout is. Pressiegroepen = groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Lobbyen = persoonlijk contact zoeken met politici. Beleidsvoorbereiding = ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor. Beleidsuitvoering = uitvoerende ambtenaren, bijvoorbeeld politieagent. Vierde Macht = ambtenaren. Media vervullen vijf politieke functies: 1. Informatieve functie = kranten, internet en tv berichten voeren politieke discussies. 2. Onderzoekende- of agendafunctie = media signaleren problemen die vervolgens op de politieke agenda komen. 3. Commentaarfunctie = media geven dagelijks commentaar op allerlei politieke kwesties. 4. Spreekbuisfunctie = politici, groepen en burgers krijgen ruimte om hun zegje te doen. 5. Controlerende functie = de media volgen ministers kritisch en kijken of ze doen wat ze beloven. Meningsvorming = doordat we van alles lezen en zien over politieke porblemen vormen we onze mening. Pluriform aanbod = je kunt kiezen uit verschillende soorten kraten, tv-zenders, websites en tijdschriften. §9 Internationale politiek: Internationale samenwerkingsverbanden = EU, VN, NAVO, WTO en IMF. Soevereiniteit = het recht om zelf te bepalen welke regels worden vastgesteld. Bestuur van de EU: - Europese Comissie = het dagelijks bestuur van de EU. - Raad van Ministers = raad van de EU, hier zijn de regeringen van alle 27 EU-landen vertegenwoordigd. - Europees Parlement = eens in de vijf jaar gekozen, 736 afgevaardigden vertegenwoordigen 492 miljoen Europese burgers. - Hof van Justitie = de rechtsprekende macht in de EU. - Europese Centrale Bank = zij moeten zorgen voor stabliteit op financieel gebied in de EU. Onafhankelijke staat = er is sprake van een eigen grondgebied, een bevolking en een overheid die het land bestuurt. Secretaris-generaal = hoogste ambtenaar van de VN. Algemene vergadering = een vergadering van alle VN-leden. De Algemene vergadering kan bij meerdheidsbesluit resoluties en verklaringen aannemen: - Resoluties = uitspraken waarin een bepaald gedrag van van het land wordt veroordeeld. - Verklaring = hierin neemt de VN een bepaald standpunt in een omstreden onderwerp. Veiligheidsraad = is verantwoordelijk voor de internationale veiligheid en vrede. Vijf permanente leden; de VS, Rusland, China, Frankrijk en Engeland hebben vetorecht = het recht om de uitvoering van een resolutie te verbieden.