- Scholieren.com

advertisement
Hoofdstuk 7: Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Vroegmoderne tijd
Kenmerkende aspecten:
1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen
van de samenleving: Godsdienst, politiek en sociale verhoudingen
2. Voortbestaan van het Ancien Regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op
eigentijdse, verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
3. Uitbouw van de europese overheersing, met name in de vorm van
plantagekolonien en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en
de opkomst van het abolitionisme
4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over
grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
§1 De verlichting
De verlichting:
 Vind plaats in de 18e eeuw
 Begint vooral in Frankrijk
 Ze wilden de samenleving verbeteren
 Die bestond uit een standensamenleving
 3e stand moest belasting betalen, maar mochten niks meebeslissen
 Verstand/ratio/rede
 Kinderen hebben een ‘’tabula rasa’’
 Ongeschreven blad

Voltaire
 1694-1778
 Schrijfer en filosoof
 Anti-katholiek
o Vindt ze te hypocrite
 Geen atheist, maar een deist
o Deisten zien God als de horloge maker
 Schrijft veel over tolerantie

Jean-Jacques Rousseau
 1712-1778
 Schrijver en filosoof
 Onderzocht kritisch de oorsprong van de macht van de koning
 Boek Du contrat social
o Alle macht ligt bij het volk
o Alle mensen zijn van nature gelijk
1

Montesquieu
 1689-1755
 Gelooft in de scheiding der machten
 Trias politica
o Uitvoerende macht
o Wetgevende macht
o Rechterlijke macht
§2 Verlicht absolutisme
Verlicht absolutisme:
 Alles VOOR, maar niets DOOR het volk
 Wetten die de macht van de koning verkleinen, horen hier niet bij

Frederik de 2e (de grote van Pruisen)
 Verdraagzaamheid tegenover mensen met een ander geloof
 Was goede vrienden met Voltaire
 Ze kregen uiteindelijk ruzie omdat Voltaire een heel uitbundig leven
leidde en Frederik de grote heel zuinig was
 Verdraag
§3 Slavenhouders en abolitionisten
trans-Atlantische slavenhandel
 Was zeer winstgevend
 Europeanen kochten mensen van afrikaanse slavenhandelaren
 Dan werden ze per schip vervoerd naar Amerika.
 De reis was lang, en 10-15% van de slaven overleefde de overtocht niet
Abolitionisme
 Willen de slavernij afschaffen
 Amerika had een grote discussie
 Het zuiden wilden slaven houden
 Het noorden wilden slavernij afschaffen
 Sterk geinspireerd door de ideeen van de verlichting
 Uncle Tom’s cabin  de hut van oom Tom
Atlantische driehoekshandel
 Bestaat uit Europa, Amerika en Afrika



Europa
Afrika
Amerika



Afrika:
Amerika:
Europa:
Wapens
Slaven
Katoen
Tabak
Suiker
2
§4 Democratische revoluties



1607 : eerste mensen vestige zich in Virginia.
1620: Grote groep britten vluchten naar Amerika ze voelen zich Brits.
 Dit deden zij om de dienstplicht en en belastingsdienst te ontvluchten
Ze riepen: No taxation without representation ( geen belasting zonder inspraak)
Onhafhankelijksoorlog
 4-7-1776 – onafhankelheidsverklaring., toen begon de onfhakelijksheids oorlog
tussen Engeland en Amerika
 Engeland verliest in 1781 in Yorktown
 1783: vredesverdrag in Parijs
 1787: Grondwet in Amerika, eerste ooit ( mensen kregen de gronndrechten :
vrijheid meningsuiting, godsdienstvrijheid en vrij wapenbezit, dit geldt niet voor
de zwarte en indianen  zij hadden nog geen staatsburgerschap)
 Oorzaken:
 Belasting  geen inspraak
 Slechte koning
Amerika
 Ze waren bang dat 1 iemand aan de macht kwam, dus verdeelde de macht in 3en
 De trias politica
 Uitvoerende: presient
o Moest aan iedereen toestemming vragen
o Was staatshoofd
o Hoofd leger
o Regeringsleider
 Wetgevende macht
o Congress
o Elke staat 2 senatoren  meer staten meer inspraak
 Rechterlijke macht
o 9 hoofdrechters  zitten daar tot aan hun dood
o Als de meerderheid voor is voor de verndering van een wet, wordt
hij pas verandert.
3 revoluties
 De Amerikaanse revolutie(1775-1783)
 De Bataafse revolutie
 De Franse revolutie
De Bataafse revolutie
 Oorlog tussen de Patrioten en regenten/stadhouder
 Patriotten
o Antiprinsgezinde regenten en democraten
o Tegen Willem V
o Hun grote voorbeeld was Frankrijk
 Regenten/stadhouder/prinsgezinden
o Stadhouder was Willem V
3

o Zijn vrouw was boos dat de patriotten haar tegen houden in een
stad. Ze halt haar broer erbij ( koning van pruisen) . Hij kwam
helpen met ruim 20.000 soldaten en slat de revolutie de kop in. De
patriotten vluchten naar Frankrijk.
De oorzaken van de bataafse revolutie
 Ze vonden dat ze helemaal geen inspraak hadden.
 Ze vonden dat ze geen goede stadhouder hadden.
Franse revolutie
 Oorzaken
 De derde stand vond dat ze geen inspraak hadden
 Er heerste veel honger door mislukte oogsten
 De koning nam hele slechte beslissingen
 In frankrijk was ere en standen samenleving (1e,2e en 3e)
 Koning lodewijk XVI
 De 1e en 2e stand waren vrijgesteld voor de belasting, daar zat het meeste geld,
maar door hun priveleges werden ze ervoor vrijgesteld. Hierdoor moest de 3e
stand nog meer belasting betalen.









De staten generaal
 Vertegenwoordigers van de 1e 2e en 3e stand.
 3e stand had als eis het dubbele aantal afgevaardigden mee te nemen, dit
mocht. Uiteindelijk had dit geen nut omdat elke stand een gezamelijke
stem mocht uitbrengen. De 3e stand vind dit zo erg en voelen dat hun weg
voor verandering is geblokkeerd.
Als reactie op het staten generaal gebeuren bestormen ze de bastille.
14 juli 1789: volk neemt de bastille in
1791: De grondwet
 Afschaffing alle voorrechten adel
 Koning moet zich houden aan de grondwet
1792: Frankrijk republiek
1793: Lodewijk XVI onthoofd
Radicaal/ jacobijnen
 Na lodwijks dood, vonden zij dat de revolutie nog niet over was. Maar
moest worden uitgebreid over heel Europa.
Gematigd/Feuillants
 Vinden dat ze na lodewijks alle doelen hebben bereikt en vinden de
revolutie klaar.
Tijd van terreur (1793-1794)
 Robespierre was de leider. Iedereen die het ook maar een klein beetje
oneens was met hem werd gedood. Uiteindelijk werd hij zelf vermoord
 Hierdoor grondwet: de macht werd verdeeld over de raad van 500 en een
raad der ouden.
4
Napoleon Bonaparte
 1669 geboren in Corsica
 Hij kreeg een hoge rang, omdat hij er goed in was en niet omdat zijn familie van
adel was.
 Hij is heel erg geinterreseerd in Geschiedenis
 1802: Roept zichzelf uit tot consul voor het leven
 1804: Benoemd zihtzelf tot Keizer
 1805: Belangrijke slag bij Austerlitz
 De 3 keizerslag
o Oostenrijk + Rusland  Frankrijk
 Gewonnen door:
 Napoleon zorgt ervoor dat zijn tegenstander de zon in de ogen krijgt.
 Het is net schaken je moet weten welke zet ze doen. HIj is goed in weten
wat zijn tegenstander gaan doen en kan daar op inspelen.
 1812: Begin van het einde tocht naar Rusland.
 De Russen weten dat ze niet sterk genoeg zijn om te vechten en ze
wachten op de winter. Napoleon ging in de zomer weg en dacht voor de
winter weer terug te zijn. De russn speelde hier op in en besloten steeds
verder rusland in te trekken en niks achter te laten (moskou in de fik). Het
was zo koud dat veel mensen zijn overleeden.
 Op de terugweg maakt hij een van een stad een brug, zodat hij de Berezina
kan oversteken.
 1815: Slag bij waterloo (einde napoleon)
 Hij word door de engelsen verbannen naar het eiland sint Helena en in 1821
overlijdt hij aan maagkanker

Napoleon heeft een praalgraf gekregen. De grote discussie is of hij vergeleken kan
worden met hitler. De antwoord op die vraag is nee. Want toen hitler overleed
functioneerde duitsland nietmeer. Toen napoleon overleed functioneerde alles
nog.
5
Download