Verplichte voorbeelden examenkatern Hoofdstuk 1 | De Republiek Luther verschijnt voor de Rijksdag in Worms 1521 De Rijksdag te Worms was een Rijksdag (bijeenkomst) van de Staten van 28 januari tot en met 25 mei 1521, bijeengeroepen en voorgezeten door keizer Karel V in het Andreasstift in de Duitse stad Worms. Tijdens deze Rijksdag werden verschillende onderwerpen behandeld, maar de Rijksdag staat het meest bekend om de discussie over de stellingen van Maarten Luther, die ze ter plekke verdedigde. De woorden "Hier sta ik, ik kan niet anders", zijn niet historisch. Luther was toen al in de kerkelijke ban gedaan. Omdat hij zijn stellingen niet introk, vaardigde Karel V direct na de Rijksdag het Edict van Worms uit, waarmee Luther in de rijksban werd gedaan en vogelvrij werd verklaard. Ook werd er bevolen zijn boeken en geschriften te verbranden. Luther was tevoren echter al in veiligheid gebracht door keurvorst Frederik III van Saksen, waardoor de rijksban niet nageleefd kon worden. Ook waren Luthers geschriften al zo wijdverbreid, dat het onmogelijk bleek zijn gedachtegoed uit te bannen. Instelling drie Collaterale Raden 1531 De Collaterale Raden waren de regeringsraden die de landvoogden in de Habsburgse Nederlanden van advies dienden. Na de reorganisatie van de centrale regering door keizer Karel V per 1 oktober 1531 waren er de volgende drie collaterale raden: De Raad van State was het belangrijkste orgaan en bestond uit 12 hoge edelen, die vooral afkomstig waren uit het zuiden. Deze raad was bevoegd voor buitenlandse zaken en oorlog. Ze moesten advies geven over alle grote en voornaamste zaken De Geheime Raad was meer een juridisch adviescollege en bestond uit beroepsambtenaren en rechtsgeleerden. Deze raad was bevoegd voor binnenlandse zaken en justitie. De Raad van Financiën bestond sinds de reorganisatie uit drie hoge edelen, die werden bijgestaan door verschillende financiële deskundigen, namelijk een thesaurier-generaal, twee of drie commiezen, een ontvanger-generaal, een secretaris en een griffier. De Raad van Financiën was bevoegd voor de overheidsfinanciën en het beheer van de vorstelijke domeinen. Instelling bloedplakkaten 1550 In 1550 ontvouwde keizer Karel V het Bloedplakkaat (een ordonnantie). Hiermee werd het drukken, schrijven, verspreiden en bezitten van ketterse boeken en afbeeldingen, het bijwonen van ketterse bijeenkomsten, het prediken van een tegendraadse religie en het huisvesten van ketters, met de doodstraf en inbeslagname van alle goederen beantwoord. Een derde van de vervolgden waren anabaptisten. Omdat ze zo sterk aan hun geloof vasthielden, wachtte hen de brandstapel. De reden dat ze vaak de brandstapel kregen, was dat volgens de katholieke kerk de ziel zou worden schoon gebrand als men op de brandstapel werd gelegd. Zo kon men toch naar de hemel. Vervolging gebeurde, na onderzoek door de kerkelijke inquisiteurs, door ambtenaren van de centrale, gewestelijke en stedelijke rechtbanken. Het ontzet van Leiden 1574 In oktober 1573 omsingelde Alva’s leger Leiden. Alva wilde de stad uithongeren en zo tot overgave dwingen. Maar doordat er grote voedselvoorraden in de stad lagen, hield Leiden stand. In het voorjaar van 1574 maakten de Spanjaarden een eind aan de belegering. Ze trokken naar het oosten, omdat vanuit Duitsland Oranjes broer Lodewijk met een leger de Nederlanden binnenviel. Nadat Lodewijk was verslagen, belegerden de Spanjaarden Leiden opnieuw. Nu ontstond wel honger. Duizenden Leidenaren kwamen om, maar het calvinistische stadsbestuur wilde van geen overgave weten. Om Leiden te ontzetten staken de geuzen de rivierdijken door, Ze hoopten dat het water de Spanjaarden zou verdrijven. Eerst bleef het water weg, maar begin oktober joeg een zware storm het zeewater de riviermondingen in, waar het door de gaten in de dijken stroomde. In de nacht van 2 op 3 oktober 1574 sloegen de Spanjaarden voor het water op de vlucht. De geuzen voeren daarna met haring en wittebrood de uitgehongerde stad binnen. Daarmee was niet alleen Leiden gered, maar mislukte ook de laatste grote Spaanse poging om een Hollandse stad in te nemen. Alteratie van Amsterdam 1578 De Alteratie is de naam voor de omwenteling in Amsterdam op 26 mei 1578 toen de katholieke stadsregering werd afgezet. Handelsbelangen speelden een belangrijke rol bij de ommezwaai, omdat Amsterdam geïsoleerd raakte en andere steden de handel dreigden over te nemen. Er is niemand gewond geraakt, gedood of gemolesteerd. Op 29 mei werd een nieuwe raad gevormd, bestaande uit dertig Calvinisten en tien katholieken. Al na enkele maanden zijn plannen gepresenteerd om de stad en de haven aan de oostkant uit te leggen (Lastage) en een nieuwe verdedigingswal (Oude Schans) aan te leggen. Plakkaat van Verlatinghe 1581 Het Plakkaat van Verlatinghe, ook wel Acte van Verlatinghe, ondertekend te Den Haag op 26 juli 1581 conform het besluit genomen door een vergadering van de Staten-Generaal van de Nederlanden in ’s-Gravenhage was de officiële verklaring van een aantal Nederlandse provinciën, waarin Filips II werd afgezet als hun heerser. Het kan dus worden gezien als de onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden. Deze daad volgde op de Unie van Utrecht in 1579. De provinciën die in de akte werden opgenomen waren: Brabant Gelre en Zutphen Vlaanderen Holland Zeeland Friesland Mechelen Utrecht De Spaanse Armada wordt verslagen 1588 Met de Spaanse Armada (armada is Spaans voor 'gewapende' vloot) wordt meestal de 'Onoverwinnelijke Vloot' bedoeld waarmee de Spaanse koning Filips II tijdens de SpaansEngelse Oorlog (1585-1604) probeerde Engeland binnen te vallen in het voorjaar en de zomer van 1588. De vloot voer vanuit Spanje door Het Kanaal om een invasieleger te gaan begeleiden dat op schuiten van Vlaanderen naar Engeland overgezet moest worden. Bij aankomst bleek dat leger zich niet te willen inschepen omdat Nederlandse schepen de havens blokkeerden. Kort daarop werd de wachtende Armada aangevallen en uiteengeslagen door de Engelse vloot. Ze raakte daarbij zo zwaar beschadigd dat besloten werd met een omweg rond Schotland weer naar huis terug te keren. Op de terugreis vergingen veel schepen op de Ierse kust. De mislukking was een ernstige tegenslag voor Filips, maar de Spaanse zeemacht herstelde zich in de jaren daarna weer snel. In Nederland spreekt men ook van een Tweede Armada uit 1639, die echter alleen tot doel had troepen naar Vlaanderen te brengen. Johan van Oldenbarnevelt onthoofd 1619 Tijdens het Twaalfjarig Bestand liep de strijd tussen Maurits en Oldenbarnevelt zo hoog op dat een burgeroorlog dreigde uit te breken. Oldenbarnevelt had de steun van de Hollandse Staten. Op zijn voorstel vormden de Staten in 1617 een eigen leger. Ook kregen de Hollandse steden toestemming troepen te werven die niet mochten gehoorzamen aan het Staatse leger van Maurits. In reactie daarop liet Maurits Oldenbarnevelt en zijn belangrijkste medestanders arresteren. Daarna trok hij met zijn troepen langs de steden, waar hij overal regenten die Oldenbarnevelt steunden verving door aanhangers van zichtzelf. Oldenbarnevelt werd beschuldigd van hoogverraad (omdat hij de rust had verstoord) en landverraad (omdat hij zou hebben samengezworen met Spanje). Hoewel landverraad niet werd bewezen, werd de bejaarde staatsman toch ter dood veroordeeld. Op 13 mei 1619 werd Johan van Oldenbarnevelt onthoofd. Coen verplaatste het bestuurscentrum van de VOC naar Batavia 1619 De VOC werd het grootste bedrijf ter wereld. De leiding in Azië lag eerst bij rondvarende vloten, maar in 1619 verplaatste gouverneur generaal Jan Pieterszoon Coen het bestuurscentrum naar Java. In de stad Jakarta had de VOC al een tijdje een handelspost. Coen bouwde er een fort, wat leidde tot oorlog met de Javanen en met de Britse concurrenten die ook een handelspost hadden in Jakarta. Hoewel de Britten en Javanen een overmacht hadden, veroverde Coen Jakarta, waarna hij de stad vernietigde. Rond het fort stichtte hij een stad met de naam Batavia, die het hoofdkwartier van de VOC werd. Ook maakte hij Batavia tot aankomst- en vertrekpunt voor alle schepen die tussen Europa en Azië voeren. Bouw Portugese synagoge in Amsterdam 1639 Tot de faciliteiten voor migranten behoorden ook religieuze vrijheden. Zo kregen de Joden in Amsterdam meer vrijheid dan waar ook in Europa. In de middeleeuwen hadden veel joden op het Iberische schiereilanden gewoond, waar ze onder islamitische heerschappij relatief veel vrijheid hadden genoten. Onder katholieke heerschappij werden de joden vanaf 1492 vervolgd in Spanje. Velen ging toen naar Portugal, maar ook daar waren ze na een tijdje niet meer veilig. Eerst moesten ze zich bekeren tot het katholicisme, later werden ze als ‘valse bekeerlingen’ vervolg door de inquisitie. Portugees-Joodse kooplieden kwamen terecht in Antwerpen, waaruit ze na 1585 vluchtten naar Amsterdam. Daar werden ze ongemoeid gelaten zolang ze geen christenen probeerden te bekeren en niet met christelijke vrouwen trouwden. Eerste kregen ze alleen toestemming voor gebedshuizen die niet opvielen, maar later liet het stadsbestuur de eis van onopvallendheid vallen. In 1639 bouwden de Portugese joden in Amsterdam de eerste synagoge die zichtbaar was vanaf de straat. Hoofdstuk 2 | Duitsland Conferentie van Berlijn 1884-1885 De conferentie van Berlijn was een bijeenkomst van vijftien Europese landen en de Verenigde Staten gehouden in Berlijn in 1884-1885, over de verdeling van Afrika. De staten gaven zich zelf hiermee een legitimering voor de zogenaamde Wedloop om Afrika. Deze conferentie stelde regels op zodat Afrika eerlijk werd verdeeld onder de Europese grootmachten. De conferentie was bijeen geroepen door de Duitse kanselier Otto von Bismarck. In zo’n 20 jaar werd heel Afrika bezet door: België Engeland Frankrijk Duitsland Italië Portugal Spanje De Europese handelaren en bedrijven begonnen goud, koper, rubber, ivoor en cacao uit Afrika te halen en er werden goedkope, machinaal vervaardigde kleding verkocht waardoor veel Afrikanen werkloos werden. Vlootwet 1898 Keizer Wilhelm II en zijn minister van Marine Alfred von Tirpitz stimuleerden de bouw van een enorme oorlogsvloot. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog raakten Duitse oorlogsbodems verschillende malen in gevecht met schepen van de Britse oorlogsvloot. Zo vonden er o.a. zeeslagen plaats bij de Falklandeilanden en op de Noordzee bij de Doggersbank. De grootste zeeslag ooit was het treffen voor de kust van Jutland bij het Skagerrak. Deze zeeslag eindigde onbeslist, maar de Duitse oorlogsvloot durfde daarna niet meer uit te varen. Tijdens de oorlog ging Duitsland steeds meer gebruik maken van onderzeeboten, die veel slachtoffers maakten en enorme schade aanrichtten. Ook koopvaardijschepen van neutrale landen werden niet gespaard. In de laatste oorlogsjaren braken er verschillende malen muiterijen uit op de Duitse vloot, ten gevolge van de slechte behandeling van de matrozen. Slag bij Marne 1914 De Eerste Slag bij de Marne was een slag in de Eerste Wereldoorlog die werd uitgevochten tussen het Franse en het Duitse leger. Von Kluck kreeg in de avond van 5 september opdracht zich terug te trekken op de rivier de Aisne. Tussen 6 en 8 september slaagden de geallieerde troepen erin de Duitse troepen te verslaan, daarbij geholpen door 6000 man die vanuit Parijs in gevorderde taxi's, bussen en vrachtwagens naar het front werden gebracht. Op instructie van de Duitse opperbevelhebber Von Moltke bezocht de luitenant-kolonel Hentsch de hoofdkwartieren van de diverse Duitse legers om op de hoogte te stellen. Door logistieke problemen konden de Franse troepen hun succesvolle tegenaanval niet volledig uitbuiten. De Duitse troepen slaagden erin zich in te graven, wat het begin vormde van de loopgravenoorlog. Spartakus-opstand 1919 De Spartacusopstand was een opstand geïnspireerd door de Duitse Communistische partij KPD in januari 1919. Deze opstand volgde na, of was een onderdeel van de Novemberrevolutie. De Spartacusbond, opgericht door onder andere Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, probeerde in samenwerking met de USPD en de linkse revolutionairen tevergeefs in Berlijn de macht te grijpen en daar een sociaal-democratie of een radenrepubliek te stichten, naar het voorbeeld van de Bolsjewieken in Rusland. Dawesplan 1924 Een poging van de geallieerden om oorlogsherstelbetalingen af te dwingen van Duitsland nadat het land in de Eerste Wereldoorlog was verslagen. Toen na 5 jaar het plan niet naar verwachting werkte werd het afgeblazen. Het Dawesplan was een overeenkomst tot herstelbetalingen van Duitsland aan de geallieerde landen als genoegdoening voor de door de Duitsers aangerichte schade in de Eerste Wereldoorlog. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog kwamen de geallieerden in het verdrag van Versailles met een plan voor herstelbetalingen door Duitsland. De grootte van deze betalingen bleek te veel om door de tanende Duitse economie opgebracht te kunnen worden. In 1923 besloot Duitsland de herstelbetalingen stop te zetten omdat het een te grote belasting was voor de nationale economie. Als reactie hier op bezetten Franse en Belgische troepen het industriële Ruhrgebied binnen de landsgrenzen van Duitsland. Deze bezetting van het centrum van de Duitse steenkolen- en staalindustrie dreef de Duitsers tot grote woede, als 'passieve tegenaanval' beloofde de Duitse regering stakers uit te betalen. Dit legde een zware last op de Duitse economie en zorgde voor een enorme geldontwaarding dat jaar. Rijksdagbrand 1933 De Rijksdagbrand was een brand op 27 februari 1933, waarbij het Duitse Rijksdaggebouw in Berlijn grotendeels uitbrandde. De Nederlandse communist Marinus van der Lubbe werd als dader opgepakt, vervolgd en geëxecuteerd, maar er is onder historici nog steeds discussie of hij de brand wel daadwerkelijk heeft gesticht, en als dit zo was, of hij alleen handelde of hierbij is geholpen. Voor Hitler was dit een goed begin om de afbraak van de parlementaire democratie te beginnen. Dus de nazi’s zouden dit ook zelf kunnen hebben gedaan. Ingebruikname van het concentratiekamp 1933 Het concentratiekamp Dachau was het eerste grootschalig opgezette concentratiekamp van de SS in nazi-Duitsland. Het lag ten oosten van de Zuid-Duitse stad Dachau, ongeveer 20 km ten noordwesten van München, de hoofdstad van de nazibeweging. Het was in gebruik van 22 maart 1933 tot aan de bevrijding door Amerikaanse troepen op 29 april 1945. Het concentratiekamp werd door Heinrich Himmler, leider van de SS (Reichsführer) en politiechef van München, opgericht op het terrein van een voormalige munitiefabriek. Het was het enige kamp dat tijdens de twaalfjarige heerschappij van de nazi’s voortdurend in gebruik was. Het ontwikkelde zich als prototype voor nieuwe concentratiekampen en nam meerdere speciale posities in. Instelling Rijkscultuurkamer 1933 In maart 1933 werd ook een ministerie van Propaganda opgericht onder leiding van Joseph Goebbels. Op 10 mei 1933 werden in Duitse steden grote brandstapels opgericht waarop boeken werden gegooid van linkse, joodse en andere ‘schadelijke’ schrijvers. In september 1933 stelde Goebbels de Rijkscultuurkamer in. Journalisten, filmmakers, schrijvers, muzikanten en andere kunstenaars en artiesten mochten alleen nog werken als ze er lid van waren. Ze kregen richtlijnen, en als ze zich daar niet aan hielden werden ze uitgesloten. Hierop verlieten 2000 mensen het land. Neurenberger wetten 1935 In 1935 kondigde Hitler de twee belangrijkste anti-Joodse wetten aan, de Neurenberger wetten. De joden zijn geen Duitse staatsburgers waren. verbood huwelijken tussen Joden en Germanen en stelde seks tussen hen strafbaar. Joden mochten ook geen ‘Duitsbloedig’ dienstmeisje jonger dan 45 in dienst hebben. Volgens de Neurenberger wetten was een jood iemand die drie of vier voorouders had met het joodse geloof. ‘Half-joden’ (met twee joodse voorouders) waren alleen jood als ze zelf het joodse geloof aanhingen, een joodse partner hadden of het onwettige kind waren van een jood en een ‘Ariër’. In 1933 werden alle ambtenaren die niet konden aantonen dat ze vier Arische grootouders hadden ontslagen. Conferentie van München 1938 Het Verdrag van München is een verdrag tussen Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Italië over de toekomst van Tsjecho-Slowakije. Het verdrag werd afgesloten op 30 september 1938 op de Conferentie van München waarbij Tsjecho-Slowakije zelf niet aanwezig was. Met het verdrag werd de agressieve annexatie door de Duitse Adolf Hitler van het Tsjechische Sudetenland door de 'grote mogendheden' geaccepteerd. Het verdrag moest de vrede in Europa garanderen, het verdrag werd door premier Neville Chamberlain van het Verenigd Koninkrijk aangeduid met Peace for our time. Chamberlain verwachtte dat met Sudetenland de annexatiehonger van Hitler gestild zou zijn. De conferentie van München in 1938 vormde het hoogtepunt van de Franse en Britse ‘appeasementpolitiek’. Zonder slag of stoot werd een deel van de soevereine staat Tsjechoslowakije aan een agressief opererend Duitsland gegeven, onder de voorwaarde dat dit de laatste Duitse gebiedsuitbreiding zou zijn. De geallieerden hoopten zo de wereldvrede te bewaren. Nog geen jaar later viel Duitsland Polen binnen, waarmee de Tweede Wereldoorlog begon. Wannsee-conferentie 1942 De Wannsee-conferentie was een op 20 januari 1942 uitnodiging van nazileider Reinhard Heydrich gehouden bijeenkomst van vijftien hoge naziambtenaren in de aan de Wannsee bij Berlijn gelegen Villa Marlier. Zij kwamen bijeen om te spreken over een 'definitieve oplossing' voor het 'Jodenvraagstuk' (Endlösung der Judenfrage). De bijeenkomst begon om 12.00 uur en duurde minder dan twee uur. De Villa Marlier is tegenwoordig een gedenkplaats/museum. Hoofdstuk 3 | De koude oorlog Atoombom op Hiroshima 1945 De eerste atoombom werd op 6 augustus 1945 op de Japanse stad Hiroshima gegooid. De Amerikaan Paul Tibbets was de piloot die de atoombom naar de Japanse stad bracht. Door de naeffecten van de bom werd het dodental bijna verdubbeld. Eind 1945 waren er ongeveer 140.000 mensen overleden. Met het gooien van de atoombom wilde Amerika het einde van de Tweede Wereldoorlog bespoedigen. Gedurende de oorlog was in Amerika het zogenaamde Manhattan Project van start gegaan, een uitermate geheim project waarbij gewerkt werd aan de ontwikkeling van de atoombom. Marshallplan 1947 De Marshallhulp heeft een belangrijk aandeel in de Nederlandse wederopbouw. Dit omvangrijk materiele hulpplan treedt drie jaar na de Tweede Wereldoorlog in werking. Het is een initiatief van de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George C. Marshall en is gericht op de economische wederopbouw van de door de oorlog getroffen landen in Europa. Redevoering senator McCarthy over communisten in de Verenigde Staten 1950 Op 9 februari 1950 hield de Amerikaanse senator Joseph McCarthy een toespraak voor een republikeinse damesclub. Tijdens zijn redevoering toonde hij een papier waarop volgens hem de namen stonden van tientallen communisten die op het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse zaken werkten. Deze communistische infiltranten hadden volgens hem grote invloed. Ze waren er de oorzaak van dat de VS te slap waren tegen het communisme. Daardoor rukte het communisme zo hard op dat het nu ook de VS bedreigde. McCarthy was tot dan toe een tamelijk onbekende politicus, maar na zijn speech kreeg hij enorm veel media-aandacht. Hij bleef zijn beschuldigen herhalen, waarbij hij steeds andere getallen noemde en telkens andere mensen aanviel. Hij zei dat hij zijn informatie kreeg van ‘goede Amerikanen’. In feite waren het verzinsels, maar leken toch geloofwaardig. Dat kwam doordat veel Amerikanen toen doodsbang waren voor het communisme. Bovendien werden juist in die tijd Amerikanen opgepakt die echt voor de Sovjets hadden gespioneerd en bijvoorbeeld atoomgeheimen hadden doorgespeeld. Voor veel Amerikanen hadden de acties van McCarthy nare gevolgen. Het leidde tot een heksenjacht op mensen die werden verdacht van communistische sympathieën. In de filmindustrie, het onderwijs en bij de overheid verloren hierdoor honderden mensen onterecht hun baan. Bestorming Felix Meritis in Amsterdam 1956 In Nederland waren op zondag 4 november 1956 de hele dag meeslepende radioverslagen te horen van de strijd in Boedapest. De anticommunistische gevoelens in het land liepen hierdoor hoog op. In Amsterdam verzamelden zich die middag tientallen studenten en nozems (werkende jongeren) bij de Felix Meritis, het hoofdkwartier van de communistische partij CPN aan de Keizergracht, waar ook de partijkrant de waarheid werd gedrukt. Er werden kreten geroepen als “moordenaars” en “verraders”. De communisten trommelden tientallen partijgenoten op om het gebouw en hun krant te verdedigen. De anticommunistische massa op straat groeide aan tot duizenden. De CPN vroeg politiebescherming, maar de burgermeester zei dat hij weinig kon doen en wel begreep dat de Amsterdammers ‘verbolgen’ (geërgerd) waren. Toen om 19:00 uur in Felix Meritis de wekelijkse dansavond begon, kwam de woede op straat tot uitbarsting. ‘Terwijl Boedapest brandt, dansen de communisten’ werd gezegd. De massa rukte stenen uit de straat en bekogelde het partijgebouw. De communisten gooiden stenen en flessen terug. Jongeren probeerden het gebouw aan de voor en achterzijde binnen te dringen en in brand te steken, maar met stokken en staven bewapende communisten verhinderden dat. Pas na urenlang gevechten herstelde de politie rond middernacht de orde. De communisten maakten daarna alsnog hun krant. Daarin stond dat de Hongaarse Opstand het werk was van een stelletje fascisten die nu hun verdiende loon kregen. Het bleef daarna nog dagen onrustig rond Felix Meritis. Ich bin ein Berliner-toespraak van president Kennedy in Berlijn 1963 Ich bin ein Berliner ("Ik ben een Berlijner") is een citaat uit een toespraak die de Amerikaanse president John F. Kennedy op 26 juni 1963 in West-Berlijn hield. Hij onderstreepte de steun van de Verenigde Staten aan West-Berlijn, en dit 22 maanden nadat de communistische DDR, een satellietstaat van de Sovjet-Unie, de Berlijnse Muur gebouwd had. De toespraak wordt als een van de beste toespraken aller tijden beschouwd en geldt als een opmerkelijk moment in de Koude Oorlog. Het was een geweldige morele opsteker voor de West-Berlijners. De boodschap was tegen de Sovjet-Unie die de muur had gebouwd. Praagse Lente 1968 In januari 1968 kwam in Tsjecho-Slowakije een nieuwe generatie communisten aan de macht onder leiding van Alexander Dubêek. Ze presenteerden een plan voor een ‘democratisch communisme’, met vrijheid van meningsuiting en vrije verkiezingen. Dat werd het begin van de Praagse Lente, een korte periode van hervormingen en optimisme. Vooral studenten en intellectuelen reageerden enthousiast. Ze waren de onderdrukkingen zat en geloofden dat nu een ‘socialisme met een menselijk gezicht’ zou ontstaan. Aangemoedigd door hun enthousiasme voerde Dubêek veel sneller veranderingen door dan hij van plan was geweest. Zo werd in juni de censuur (het tegenhouden of verbieden van publicatie van bepaalde informatie) volledig afgeschaft. De leiders van andere Oostbloklanden waren bang dat de Praagse Lente naar hun eigen land zou overslaan. Ze vroegen daarom Breznjev om militair ingrijpen. Op 21 augustus vielen een half miljoen militairen Tsjecho-Slowakije binnen. Anders dan destijds in Hongarije deden bijna alle landen van het Warschaupact mee. Ook anders was dat er alleen vreedzaam verzet werd geboden. Hoop op de steun uit het Westen hadden de Tsjecho-Slowaken niet. Het was duidelijk dat de VS de goede relatie met Moskou niet op het spel wilden zetten. Hoewel de militairen van het Warschaupact niet hoefden te vechten, waren ze verrast door de onvriendelijke ontvangst. Ze hadden verwacht dat ze welkom zouden zijn. Hun was immers verteld dat ze TsjechoSlowakije gingen verdedigen tegen Duitse en Amerikaanse invallers. Op het neerslaan van de Praagse Lente volgden geen executies. Wie afstand nam van zijn opvattingen, kon zijn baan houden. Wie weigerde, werd naar een uithoek van het land gestuurd. De intellectuele werden tewerkgesteld in beroepen als glazenwasser of stoker. Dubêek werd boswachter. Het resultaat was hetzelfde als in Hongarije: de totalitaire dictatuur werd volledig hersteld. Salt I ondertekend 1981 Sinds de bom op Hiroshima waren de kernwapens veel krachtiger geworden. Zo hadden de VS in 1954 boven de Stille Oceaan een bom laten ontploffen waarvan de explosie meer dan 300 kilometer ver in alle richtingen te voelen was. Deze bom had in één klap heel New York inclusief alle voorsteden kunnen wegvagen. De atoombommen werden ook veel sneller doordat ze niet meer werden vervoerd met vliegtuigen, maar met rakketen. Sinds 1955 hadden de VS en de Sovjet-Unie intercontinentale raketten, waarmee ze binnen een half uur elk doel op elkaars grondgebied met een atoombom konden vernietigen. Tijdens de Cubacrisis hadden de VS al 500 van deze strategische raketten. De Sovjet-Unie had er 75. In de jaren daarna haalde de Sovjet-Unie haar achterstand in. In 1969, toen beide grootmachten ongeveer gelijk lagen, begonnen ze met onderhandelingen. Na tientallen gespreksrondes leidden deze strategic arms limitations talks tot een verdrag: SALT I. Er stond in dat ze niet nog meer intercontinentale raketten zouden bouwen en dat ze ook niet verder zouden werken aan luchtverdedigingssystemen met rakketen die kernraketten uit de lucht konden schieten. Overigens hielden ze enorme aantallen intercontinentale raketten: beide meer dan 1000. Het verdrag werd in 1972 in Moskou ondertekend door de president Nixon en Breznjev. De sfeer was uitstekend. Ook ondertekende ze een verklaring waarin ze beloofden dat ze niet zouden proberen voordeel te halen ten koste van de ander. Demonstratie tegen kernwapens in Amsterdam 1972 De West-Europese regeringsleiders hadden de VS zelf om middellange afstandsraketten gevraagd als tegenwicht tegen de nieuwe Sovjetraketten. Maar door de sociale-culturele veranderingen sinds de jaren 1960 hadden veel mensen weinig vertrouwen meer in hun regeerders. De afkeer van de nieuwe kernwapens leidde dan ook tot massale demonstraties vooral in West-Duitsland en Nederland. Op 21 november 1981 was er een demonstratie in Amsterdam. De voorgaande vijftien jaar was in Nederland al veel gedemonstreerd. De protestgeneratie had betogingen gehouden tegen van alles en nog wat. Ook nu was de protestgeneratie ruim vertegenwoordigd. Dat was logisch: niet allen waren velen doorgewinterde activisten, ze ware vaak ook antiAmerikaans. Ze hadden de Amerikanen niet meegemaakt als bevrijders en brengers van welvaart, waardoor ze vooral de negatieve kanten van de VS zagen. Maar op deze demonstratie kwamen ook vele anderen af. De zorg over de kernbewapening werd breed gedeeld. Er waren die dag ruim 400 000 demonstranten in Amsterdam. Zo’n grote betoging was er in Nederland nog nooit gehouden. Hun massaliteit gaf de demonstranten een gevoel van macht, maar ze kregen van de regering niet hun zin. Twee jaar later was er een nog grotere antikernwapendemonstratie in Den Haag, met 550 000 deelnemers. Ook nu haalde het weinig uit. De regering en de Tweede Kamer beslisten, en wilden niet dat Nederland zich als enige tegen de nieuwe kernwapens verzette.