Samenvatting maw criminaliteit en rechtsstaat 1.1 Het communicatieproces Bedoeld of onbedoeld roepen je je houding, gebaren, kapsel of kleding altijd een reactie op bij anderen. Op deze manier vindt er dus ook communicatie plaats, communicatie definiëren we als: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven. De kenmerken van communicatie In het communicatieproces spelen 5 basiselementen een rol: 1. 2. 3. 4. 5. De boodschap: de inhoudelijke info wordt overgebracht; De zender: start het proces op door de boodschap te versturen; Het medium: het technische middel waarmee de boodschap wordt overgelaten; De ontvanger: degene bij wie de boodschap bedoeld of onbedoeld aankomt De feedback: de reactie die de ontvanger geeft op de boodschap, de ontvanger wordt de zender en zo blijft het een doorlopend proces. Het doel van communicatie is dat de ontvanger precies begrijpt wat de zender wil overbrengen, in de praktijk is dit niet altijd zo er is sprake van vervorming. Dit is omdat de ontvanger de boodschap anders interpreteert. Interpretatie is afhankelijk van het referentiekader van de ontvanger: de verzameling van al je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen. Een boodschap heeft dus voor iedereen een andere betekenis. Met ruis wordt bedoeld dat er een verstoring of misvorming van het communicatieproces is opgetreden, de ontvanger heeft dan de boodschap van de zender anders geïnterpreteerd. Soorten communicatie: Directe vs. Indirecte persoonlijk contact vs contact via een medium zoals een telefoon of computer; Eenzijdige vs. Meerzijdige eenrichtingsverkeer zoals radio en tv, de ontvanger stuurt geen boodschap terug vs. Wel feedback (wederkerige communicatie); Verbale- vs. Non- verbale gesproken vs brieven of lichaamstaal; Interpersoonlijk vs. Massa directe communicatie tussen 2 mensen vs. Communicatie gericht op een grote groep mensen. 1.2 7 kenmerken van massacommunicatie: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Richt zich op een breed, heterogeen en onbekend publiek; De informatie is openbaar en dus beschikbaar voor iedereen; Bepalen en verzenden van de inhoud gaat via grote organisaties; Er wordt altijd gebruik gemaakt van een medium; Er is sprake van eenzijdige communicatie geen feedback, achteraf of indirect; Er kan niet gecontroleerd worden of de boodschap overkomt; De ontvanger bepaalt zelf hoe hij een medium gebruikt. De structuur van massamedia is sterk verandert Kranten, radio en tv vooral eenzijdig; Internet en sociale media maken het veelzijdig. Massamedia Massamedia zijn de middelen die communicatie mogelijk maken. Soorten massamedia: o o o Gedrukt (pers) Audiovisueel (radio en tv) Digitaal (internet) 1.3 De hoofdfuncties van massamedia voor de maatschappij: Functies voor het individu: o o o o Informatieve en educatieve functie, ons op de hoogte houden van actuele gebeurtenissen; Opiniërende functie, kritisch commentaar geven op het nieuws en ons helpen een eigen mening te vormen; Sociale functie, ons verbinden met andere mensen; Recreatieve functie, ontspanning en tijdverdrijf bieden. Functies voor de samenleving: o o o o Informerend; Socialiserend; Amuserend; Bindend. Informerende functie, de educatieve informatie zorgt ervoor dat we slimmer worde, dit is goed voor onze kenniseconomie. we onderscheiden 5 politiek informerende functies: 1. De opiniërende functie, burgers informeren over maatschappelijke en politieke onderwerpen. De media spelen een rol bij het vormen van de publieke opinie: de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie; 2. De spreekbuisfunctie, opvattingen van het publiek onder de aandacht brengen; 3. De commentaarfunctie, commentaar geven op actuele gebeurtenissen; 4. De controle- of waakhondfunctie, het functioneren van de overheid controleren; De agendafunctie, er voor zorgen dat maatschappelijke problemen onder de publieke aandacht komen. Het zet zo onderwerpen op de publieke en ook de politieke agenda. Socialiserende functie met socialisatie bedoelen we het proces waarbij iemand de waarden en normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of cultuurgroep aanleert. Dit proces vindt al plaats vanaf de geboorte. De media dragen belangrijke cultuurkenmerken over via bijvoorbeeld tv. Amuserende functie met name publieke omroepen zenden steeds meer programma’s uit die zowel een amuserende als informerende functie hebben (infotainment). In het Engels noemen we dit entertainment-education. Bindende functie de sociale cohesie (de onderlinge verbondenheid tussen mensen binnen de samenleving) wordt bevorderd. 2.1 Dagbladen Dagbladen zijn kranten die met een dagelijkse frequentie verschijnen. De belangrijkste functie is actualiteit. We onderscheiden verschillende categorieën: Regionaal en landelijk bevatten naast wereldnieuws ook veel nieuws over de eigen regio, stad of dorp; Ochtend en avondkranten; Gratis kranten en abonnementskranten landelijke en regionale kranten kosten bijna allemaal geld behalve de spits en de metro die worden in de ochtenden verspreidt, ze zijn afhankelijk van advertentie-inkomsten; Populaire kranten en kwaliteitskranten populaire kranten of massakranten richten zich vooral op een groot publiek. Kwaliteitskranten worden ook wel kaderkranten genoemd, het hoogopgeleide deel van Nederland is de grootste doelgroep; Algemene kranten en richtingskranten een algemene krant is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke richting terwijl een richtingskrant meestal een protestantse of reformistische grondslag heeft; Linkse en rechtse kranten Linkse kranten vinden maatschappelijke vooruitgang en vernieuwing belangrijk en hechten waarde aan gelijkheid. Rechtse kranten zien individuele vrijheid als de belangrijkste waarde. Ze zijn tegen overmatige overheidsbemoeienis maar wel voor een stevig optreden van gezagsdragers. Tijdschriften Tijdschriften verschillen van dagbladen omdat ze minder vaak verschijnen. Bovendien hebben ze een kleinere en specifiekere doelgroep en brengen ze minder serieuze informatie (om te ontspannen). Opiniebladen zijn tijdschriften die dieper in gaan op het actuele nieuws, ze bieden achtergrondinformatie en commentaar op kwesties. Het doel is de lezer een mening te laten vormen. Alle kranten + kenmerken uit het boek leren of inscannen ?? 2.2 De publieke omroepen Publieke omroepen zenden radio- en tv-programma’s uit. Ze vallen onder de Nederlandse Publieke Omroep en worden gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en wetenschap. Ze moeten voldoen aan de richtlijnen van de mediawet: een gevarieerd radio- en televisieaanbod met actualiteiten, informatie, amusement, kunst, educatie en cultuur. Ledengebonden omroepen zijn de grote landelijke zendmachtigingen. Ze worden ook wel omroepverenigingen genoemd. Niet-leden gebonden omroepen zijn de kleine zendmachtigingen zonder leden. Ze zijn bv verbonden met bepaalde kerkgenootschapen. Daarnaast zijn er de taakomroepen: NOS e NTR, deze worden niet gekenmerkt door een politieke richting of geloofsovertuiging maar hebben een algemene functie. De commerciële zenders Commerciële zenders zijn bedrijven die winst willen maken. dat doen ze door reclamezendtijd te verkopen aan adverteerders. Alles draait hierbij om kijkcijfers hoe meer kijkcijfers hoe hoger de reclametarieven. De identiteit van deze zenders wordt bepaald door de doelgroep. Deze zenders zijn eigendom van een aantal mediaconcerns: RTL Nederland; De SBS-groep; MTV networks; Discovery Channel Europe. 2.3 Het internet Het internet is een wereldwijde communicatie-infrastructuur van computernetwerken waarmee ‘content’ (informatie) verstuurd kan worden. Het WWW maakt het mogelijk om via een webbrowser honderd miljoen websites te bekijken en te gebruiken. Smartphones maken gebruik van applicaties, dit zijn computerprogramma’s waarmee je gemakkelijk je mobiel extra functies geeft. De meeste mobiele applicaties zijn web-apps die via bookmarks ervoor zorgen dat de informatie terechtkomt waar jij hem wil hebben. Digitalisering heeft ervoor gezorgd dat verschillende mediavormen niet meer afhankelijk zijn van een apparaat. Deze nieuwe vorm van media gebruik noemen we crossmediale toepassing. Sociale media Onder sociale media verstaan we een verzameling van onlineplatforms waarvan de inhoud bestaat uit ‘user generated content’: informatie die individuele gebruikers zelf kunnen uploaden en delen. Mensen kunnen ok reageren op elkaar dus er is sprake van meerzijdige communicatie. Sociale media zijn onder te verdelen in 5 typen: 1. Een weblog een online dagboek, mensen schrijven berichten over uiteenlopende onderwerpen waarover ze daarna in discussie gaan; 2. De socialenetwerksites mensen de mogelijkheid bieden om via een persoonlijke profielpagina een sociaal netwerk op te bouwen, de berichtgeving is vaak kort; 3. Content communities richten zich op het mededelen van specifieke ‘user generated content’; 4. Wiki’s informatieve sites die door gedeelde kennis tot stand komen; 5. Virtuele werelden driedimensionale fantasiewerelden, je kan er in rondlopen en contact maken met anderen. MMORPG: massive multiplayer online roleplaying game, dit zijn online virtuele gamewerelden. 3.1 De 3 uitgangspunten die de basis vormen voorde overheidsbemoeienis in de massamedia: 1. Vrijheid van meningsuiting 2. Democratie 3. Pluriformiteit Vrijheid van meningsuiting Voor een goed functionerende democratie is de media essentieel om: Burgers te informeren Burgers te betrekken Burgers een mening te laten vormen Informatie vergaren In de dictatuur ontbreekt de vrijheid van meningsuiting, er is dan sprake van censuur: de overheid oefent controle uit op de informatievoorzieningen. Er is dus een grote beperking voor de journalistiek en er kan dus geen onpartijdige controle van politici plaatsvinden en burgers worden dus volledig of onjuist geïnformeerd. In Nederland kennen we geen censuur maar er zijn wel beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Je mag niet discrimineren of iemand zetten tot het uitvoeren van strafbare feiten. De grenzen aan de vrijheid van meningsuiting kunnen per Staat verschillen, het Nederlandse strafrecht richt zich vooral tegen het aanzetten tot haat, belediging en de verspreiding van leugens. De vrijheid van meningsuiting zien we vooral terug in de relatie tussen burgers en overheid. In maatschappelijke relaties hoeft deze vrijheid namelijk niet altijd te gelden en kunnen instanties je dingen verbieden. Democratie Burgers hebben recht op goede publieke informatievoorzieningen. Als burgers goed geïnformeerd zijn zullen ze dus ook meer politiek betrokken zijn en beter participeren in de besluitvorming. Om dit te garanderen heeft de overheid besloten een deel van de media te reguleren, het voornaamste informatiekanaal is de publieke omroep. Pluriformiteit Goede informatievoorziening is beter gegarandeerd als er voldoende verscheidenheid is tussen kranten, tijdschriften, omroepen en websites. Het media aanbod moet een weerspiegeling zijn van de verschillende interesses en ‘kleuren’. Het doel is dat allerlei maatschappelijke, religieuze en politieke stromingen herkenbaar aanwezig zijn in de media. Dit wordt externe pluriformiteit genoemd. Een samenwerkingsverband waardoor een mediaconcern een monopolie verwerft is dan ook wettelijk verboden. Er is ook interne pluriformiteit, dit houdt in dat er in elke krant verschillende soorten berichtgevingen staan. Principe van de vrije markt Iedereen mag een krant, tijdschrift, tv-zender of webpagina beginnen. Het nadeel van deze vrije markt is dat niet iedereen gelijke toegang heeft tot de media, hoe hoger je inkomen, hoe meer toegang je hebt tot informatie. Zo ontstaat er sociale ongelijkheid met betrekking tot informatievoorzieningen. 3.2 Publieke en commerciële omroepen De overheid heeft vanaf het begin van de radio en tv regels opgesteld waar publieke omroepen en hun uitzendingen aan moesten voldoen. Dit werden de voorwaarden voor het verkrijgen van een zendmachtiging: de bevoegdheid voor het uitzenden van radio en tv-programma’s. Dit werd vastgelegd in de mediawet. Netprofilering: bedoeld om de concurrentie van commerciële zenders tegen te gaan. Samenwerkingsverband tussen de publieke omroepen om het beste aanbod te garanderen. Het doel van de mediawet is kwalitatief hoogstaande programma’s te garanderen. De meeste regels gelden voor publieke omroepen aar ook commerciële zenders hebben er een paar. Een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of stichting en een maatschappelijke of geestelijke stroming vertegenwoordigen. Ze moeten gericht zijn op eigen identiteit. Een startende omroep moet 50.000 leden hebben, vanaf 300.000 leden kunnen ze een subsidie aanvragen. Erkende omroepen hebben recht op een financiële bijdrage van de overheid. De televisiezendtijd moet een compleet aanbod verzorgen; Niet meer dan 6.5% van de zendtijd mag besteed worden aan reclame en programma’s mogen hier niet voor onderbroken worden. Commerciële zenders mogen daarentegen 15% besteden aan reclame en ook programma’s onderbreken; Bij beide zenders is sponsoring toegestaan. Het commissariaat van de media ziet er op toe dat omroepen de mediawet naleven en een eerlijk omroepbestel garanderen. In de praktijk houden ze zich bezig met: Het uitgeven en controleren van zendmachtigingen aan commerciële omroepen; De naleving van reclame- en sponsorregels; De naleving van programmavoorschriften van de publieke omroep. De pers Het stimuleringsfonds voor de pers (SvdP) beschermt de pluriformiteit van de massamedia. Het is een bestuursorgaan ingesteld door de overheid. Een krant die dan failliet dreigt te gaan kan zo met geld uit dit fonds gesteund worden. Het nadeel is wel dat dit voor concurrentievervalsing kan leiden. Internet De overheid heeft een kleine rol als het gaat om internet. Toch proberen ze dit op enige manier te reguleren. Bijvoorbeeld door het internet toegankelijk te maken voor iedereen en de overheid houdt zich bezig met het voorkomen van cybercriminaliteit. 3.3 De verschillende politieke visies op het beleid van de overheid in de massamedia: Liberalen Tegen subsidiëring van de media, concurrentie zorgt ervoor dat het media-aanbod op een goede manier wordt afgestemd. Ze vinden dat door commercialisering de markt zichzelf reguleert. Sociaaldemocraten Zijn voor een regulerend optreden van de overheid door kwaliteitscontroles en de bewaking van pluriformiteit in de mediawereld. Zij zijn bang dat minderheden anders geen goede kansen krijgen. En voor gelijke toegang tot de media voor iedereen, sterke subsidiëring is daarom nodig. Christendemocraten Zijn ook voor een regulerend optreden van de overheid maar stimuleren ook eigen verantwoordelijkheid van omroepen en kranten. Ze kijken naar de socialiserende functie van de media en naar de gevaren van mediabeïnvloeding. Belangengroepen Ook direct betrokken hebben een visie op de inrichting van het omroepbestel: Publieke omroepen pleiten voor het behoud van pluriformiteit, commercialisering leidt tot oppervlakkigheid en vinden dat verschillende maatschappelijke stromingen herkenbaar moeten zijn; Commerciële zenders vinden dat mensen volwassen genoeg moeten zijn om zelf te beslissen waar ze naar kijken; Het bedrijfsleven benadrukt dat de commercialisering leidt tot vergroting van de keuzemogelijkheid onder consumenten; Mediaconsumenten vormen een belangengroep, ze komen op voor de kijkers van commerciële zenders die pleiten voor minder reclame; De overheid wil dat het omroepbestel bijdraagt aan de ontwikkeling van de samenleving. De publieke omroepen moeten zorgen voor evenwichtige maatschappelijke communicatie en een democratische pluriforme samenleving. Kwalitatief goede programma’s moeten zorgen voor een bijdrage hierin. 4.1 Massacommunicatie is altijd afhankelijk geweest van technologische mogelijkheden. Veranderingen in de moderne massamedia komen tot stand door innovatie op het gebied van informatietechnologie. Informatietechnologie Informatietechnologie wordt ook wel communicatietechnologie genoemd: het vakgebied waarbinnen computersystemen en digitale communicatietoepassingen worden ontworpen en gebouwd. De sector is zo gegroeid dat we ook wel spreken van een digitale revolutie. Digitalisering Digitalisering betekent dat niet-digitale of analoge informatie omgezet wordt naar digitale data. Het voordeel is dat je de informatie efficiënter kunt gebruiken en via het internet makkelijk kunt verspreiden. Omdat digitalisering communicatiestromen en informatiestromen sterk vereenvoudigt, wordt het in de hele samenleving toegepast. Zo ook bij de massamedia: kranten en televisie. Bovendien zijn de komst van de ov-chipkaart en het internetbankieren voorbeelden van digitale vormen van dienstverlening. Informatietechnologie en massamedia Door deze technologische ontwikkelingen is het media-aanbod sterk gegroeid en zijn er nieuwe media soorten bij gekomen. Door de opkomst van digitale media hebben we toegang tot meer mediakanalen. We kunnen bijvoorbeeld de krant online lezen en films on-demand kijken. Bovendien biedt het ‘world wide web’ meer informatie dan alle mediakanalen bij elkaar, niet alleen de keuzemogelijkheden nemen toe maar ook de hoeveelheid beschikbare informatie. Digitalisering maakt het mogelijk om meerdere mediatypen met elkaar te verbinden (crossmediale toepassingen). De samenkomst van verschillende mediatypen op 1 apparaat noemen we convergentie, deze ontwikkeling kenmerkt de nieuwe media. De belangrijkste verandering van massamedia is het interactieve gebruik, je kan zelf bepalen wat je bekijkt en wanneer je dat doet. Bovendien kunnen we nu ook zelf ‘content’ maken en verspreiden. 4.2 Economische groei De hoge welvaart heeft de samenleving verandert in een consumptiemaatschappij: we houden geld over voor luxeproducten en - diensten. Ook hebben we meer vrije tijd, de economische groei heeft dus gezorgd voor toename van het mediagebruik. Ook de vrijetijdsindustrie is explosief gegroeid met groeiende omzetten bij reisorganisaties en mediabedrijven. Wereldwijde communicatie Communicatie via internet heeft de internationale samenwerking en handel enorm gestimuleerd. De snelle en efficiënte uitwisseling van informatie heeft de handelsbetrekkingen vereenvoudigd en geleid tot een herverdeling van de wereldwijde arbeid. Digitale outsourcing (het uitbesteden van bepaalde taken naar een ander land via internet) zie je tegenwoordig in allerlei bedrijfstakken, met bedrijven vooral in India en China, het gaat om allerlei vormen van dienstverlening: het bemensen van helpdesks of het verwerken van internetbetalingen. Massamedia en internationale markt Ons media-aanbod is sterk geglobaliseerd, we gebruiken niet alleen media uit ons eigen land maar die van over de hele wereld. Veel mediabedrijven zijn onderdeel van mediaconglomeraten (grote media bedrijven) met subdivisies voor film, televisie, internet en tijdschriften. Deze bedrijven bezitten wereldwijde filmmaatschappijen, satellietkabels, kabelmaatschappijen, opnamestudio’s en uitgeverijen. Deze bedrijven zijn uitgegroeid tot multinationals. Mediaconglomeraten ontstaan door marktwerking. Kleine bedrijven worden overgenomen door grote organisaties waardoor de productie efficiënter wordt en het marktaandeel van het bedrijf toeneemt. Deze bedrijven kunnen zo groeien op de markt dat ze een oligopolische of monopolische positie innemen. Een oligopolie is een markteconomische positie waarbij er slechts een klein aantal aanbieders van een bepaalde dienst of product is. Er is dus weinig concurrentie. Bij een monopolie bestaat er maar 1 aanbieder, er is dus geen concurrentie. 4.3 De informatiemaatschappij Nederland is samen met andere westerse landen veranderd van een industriële samenleving naar een informatiemaatschappij: een technologische, hoogontwikkelde samenleving waarbij communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Dit had niet kunnen gebeuren zonder het gebruik van het internet. De informatiesector De informatiesector (sector waarin mensen zich beroepsmatig bezighouden met het produceren, analyseren en doorgeven van digitale informatie) is een belangrijk onderdeel van de economie geworden. Er zijn veel bedrijven die zich bezighouden met het produceren van technische mogelijkheden e diensten die zich richten op het overbrengen van informatie, informatie is dus een product geworden. Kenmerken We onderscheiden de volgende kenmerken van de informatiemaatschappij: Constante informatiestroom; Niet gebonden aan een plaats; Vervaging van nationale grenzen; Snelle verandering van de informatiemaatschappij zelf; 5.1 Financiële middelen van de pers Kranten verdienen door losse verkoop, advertenties en abonnementen. Ook verdienen ze aan advertenties. Als kranten in geldnood raken kunnen ze beroep doen op het stimuleringsfonds voor de pers, dit fonds beschermt de diversiteit in de media. De redacties willen graag gelezen worden en de directies willen graag winst maken. Een gemeenschappelijk belang van de redacties en de directies ze willen allebei zo veel mogelijk (betalende) lezers trekken. Toch kunnen hun belangen ook botsen: redacties hechten veel waarde aan onafhankelijke berichtgeving, voor directies is het marktaandeel en efficiëntie belangrijk. Om zulke conflicten te voorkomen hebben tijdschriften en kranten een redactiestatuut. De taken en bevoegdheden van de redactie en directie worden geregeld. Toch zijn journalisten verplicht rekening te houden met het blad waar ze voor schrijven, de formule voor geldende fatsoensnormen in onze samenleving. Financiële middelen radio en tv: Publieke omroepen: Omroepgelden bestaande uit de overheidsbijdrage en ster-reclames; Lidmaatschaps- en abonnementsgelden; Sponsoring door bedrijven; Overige inkomstbronnen zoals merch; Commerciële zenders verdienen vooral door reclame en sponsorgelden, ook mogen ze eigen programmabladen verkopen. 5.2 Groeiende concurrentie is er op 2 niveaus: 1. In het totale media-aanbod: steeds meer mediavormen strijden om de aandacht van de consument; 2. Binnen een mediumsoort: bijvoorbeeld kranten die tegen elkaar vechten, de kranten met betalende abonnees moeten hun marktaandeel verdedigen tegenover de gratis kranten en nieuwssites. Op televisiegebied draait alles om kijkcijfers, ook is er grote concurrentie op de advertentiemarkt. De reclamezendtijd is zo erg gestegen dat er meer aanbod is dan vraag. Gevolgen toegenomen concurrentie Mediabedrijven die te weinig doen hun marktpositie te versterken kunnen in een neerwaartse oplagespiraal terechtkomen en zo failliet raken. Kranten en tijdschriften met een dalende oplage verliezen advertentie-inkomsten omdat ze minder gelezen worden, dit leidt tot ontslag van personeel en daling van de kwaliteit waardoor de oplage verder daalt enz… De toegenomen concurrentie in de media heeft geleid tot een aantal ontwikkelingen: Marktgerichtheid en commercialisering; Marktsegmentering en stijging van het aantal producten bij de tijdschriften; Doelgroepenmedia en netprofilering bij zenders; Markgerichte commercialisering Om te overleven moeten de massamedia zoveel mogelijk lezers, kijkers en adverteerders binnen zien te halen. Dit doel kan belangrijker worden dan het streven naar kwaliteit. Dit geldt sterker voor omroepen dan de pers. Commercialisering bij de omroepen blijkt uit toename van de reclamezendtijd en veranderende programmering. Adverteerders zijn namelijk meer geïnteresseerd in amusementsprogramma’s waar meer mensen naar kijk, het aanbod hiervan is dus gegroeid. Dit is natuurlijk het sterkst aanwezig bij de commerciële zenders maar ok zichtbaar ij de publieke omroepen, verder maken ze ook de verplichte informatieve en culturele programma’s maar de worden bijv. laat op de avond geprogrammeerd. Er is dus minder aandacht voor de kleinere doelgroepen. De kijkcijfers worden onderzocht door de Stichting Kijkonderzoek (SKO) die per programma het aantal kijkers, soort kijkers en de waardering registreert. Marktsegmentering en stijging van het aantal producten Vooral in de tijdschriftenwereld is er sprake van een sterke marksegmentering, uitgevers doen er alles aan een bepaald segment of doelgroep t beheersen. We zien niet een grote markt maar veel kleine markten voor specifieke informatie. Door deze verfijning is het aantal tijdschriften sterk gegroeid. Door actief te zijn met meer marktsegmenten spreidt de uitgever zijn economische risico, verder kan de kostprijs lager blijven als de uitgever meer bladen uitgeeft. Doelgroepenmedia en netprofilering Commerciële omroepen stemmen hun zenders en programma’s af op specifieke doelgroepen. Dit om een betere band op te bouwen met die groep. Deze ontwikkeling is vergelijkbaar met de marktsegmenten, er geldt dat er meer tv-zenders bij zijn gekomen. De meer commerciële gerichtheid van omroepen blijkt uit de netprofilering van de tv-netten. Mediaconcentratie en persconcentratie Mediaconcentratie in de vorm van mediagiganten leiden onder andere tot meer eenzijdige berichtgeving over het wereldnieuw.. de berichtgeving is voor een groot deel in handen van wereldwijde mediaorganisaties en internationale persbureaus. De kritiek is dat ons beeld van de gebeurtenissen heirdoor westers gekleurd wordt. Ook het aantal krantenuitgeverijen is gedaald, een aantal voorbeelden van persconcentraties: Wegener is de grootste uitgever van regionale dagbladen in Nederland, maar het concern bezit bijvoorbeeld ook autotrack.nl Telegraaf Media Groep, uitgever van de telegraaf is ook eigenaar van de Sp!its en Metro, verder is het mediabedrijf ook eigenaar van de publieke omroep WNL en een aantal internetbedrijven. Het bedrijf Sanoma is de grootste tijdschriftenuitgever van Nederland, ook tv-zenders zoals Net5 en SBS6 en tientallen websites en apps zijn hier onderdeel van. Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming mee, hierdoor neemt de kwaliteit ag en wordt de pluriformiteit minder. Consumenten hebben minder kranten waaruit ze kunnen kiezen, ook bieden dagbladen een minder breed politiek scala. 5.3 Verschraling en kwaliteitsverlies: Verschraling van het aanbod: het proces waarbij amusement andere maatschappelijke functies van de media verdringt. Een ander woord is vertrossing vernoemd naar de TROS de eerste publieke omroep die het bieden van amusement voorop stelde. Deze ontwikkeling wordt vooral in verbad gebracht met publieke omroepen. Een toename van de amusementstelevisie betekent dat er minder programma’s over blijven voor de kleine groepen. Verschraling en kwaliteitsverlies zijn regelmatig terugkerende thema’s in het publieke en politieke debat: Linkse partijen: maatschappelijk belang van de publieke omroepen en het amusement past beter bij de commerciële omroepen en kwaliteits-tv bij de publieke; Rechtse partijen: publieke omroepen creëren meer eigen inkomsten door het uitzenden van amusementsprogramma’s; Hypes en frames Door de grote onderlinge concurrentie ontstaat het fenomeen mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat er zich nieuwe feiten voordoen. Dit komt omdat journalisten soms allemaal hetzelfde type nieuws publiceren. Een mediahype ontstaat door uitspraken van bekende politici of andere opinieleiders of door onverwachte gebeurtenissen. De media is dan bang bepaald nieuws niet te behandelen en redacties nemen elkaars nieuws over. Naast de toename van de mediahypes nemen ook het aantal mediaframes toe: er is sprake van berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt. Er ontstaat zo een nieuwsitem dat zichzelf opnieuw bevestigt omdat journalisten er eenzijdig over berichtgeven. 6.1 Nieuwscriteria Het belangrijkste selectiecriterium waar redacteuren gebruik van maken is nieuwswaarde: hoe belangrijk is het nieuwsfeit? Volgens onderzoeken is een bericht nieuwswaardig als deze voldoet aan de volgende criteria: Het is actueel. Het criterium tijd is afhankelijk va het medium, een krant verschijnt bijvoorbeeld 1 keer per dag terwijl het internet voortdurend up-to-date is; Het is opvallend, onverwacht, verrassend of schokkend; Het is cultureel of geografisch dicht bij; Het gaat over belangrijke, bekende personen; Er is een ‘human interest’ aspect: drama, emotie, conflict; Het is afwijkend en dan vooral negatief; Het is ondubbelzinnig en begrijpelijk; Er is beeldmateriaal van beschikbaar (tv); Het is interessant voor de doelgroep van het medium; Het is gerelateerd aan politieke, sociaaleconomische, financiële en/of culturele ontwikkelingen en kwesties; Het past binnen de identiteiten van het medium. Hoe meer criteria er per bericht op gaan, hoe hoger de nieuwswaarde. Er zijn ook andere factoren die bepalen of het onderwerp nieuws is, er moet ruimte voor zijn en bijvoorbeeld de kosten om een verslaggever op pad te sturen (tv). Een selectieve waarneming of de selectieve perceptie van de nieuwsmaker is de nieuwskeuze en de berichtgeving van de redacteur of verslaggever worden gestuurd door het persoonlijke referentiekader van de redacteur of verslaggever. Nieuwsbronnen De belangrijkste nieuwsbronnen zijn: Personen of instellingen, ze sturen op eigen initiatief een persbericht en als er nieuwswaarde inzit dan zal de verslaggever er een reportage van maken; Overheid, politici, ministers en voorlichters geven informatie aan journalisten door pers en rapporten. Ze hebben ook actieve informatieplicht en produceren persberichten en persconferenties zodra er nieuws is; Kranten, journaals en programma’s beschikken over correspondenten in het binnen- e buitenland. Als er iets gebeurt melden ze het en wordt er een reportage gemaakt; Freelancejournalisten schrijven meestal grote artikelen met vel informatie; Persbureaus die alles wat ongeveer nieuws is publiceren: o Algemeen Nederlands Persbureau verwerkt buiten- en binnenlands nieuws, het is het nationale persbureau van Nederland; o Geassocieerde Pers Dienst verzorgt de nationale en internationale berichtgeving. Vooral politieke e juridische verslagen vanuit het binnenhof; o De grote internationale persbureaus hebben over de hele wereld verslaggevers in dienst en beschikken over kantoren in meerdere landen, hun belangrijkste criterium is de verkoopbaarheid van informatie. Persdiensten, hier kunnen kranten tegen betaling gebruik van maken. vooral die van buitenlandse kranten die over buitenlandse correspondenten beschikken; Beeldmateriaal is ook nodig voor de presentatie van een nieuwsfeit. Het beeldmateriaal gaat de hele wereld rond doordat grote maatschappijen hun beeldmateriaal verkopen aan geabonneerde tv-stations. De nieuwsselectie is duidelijk zichtbaar in het geval van nieuws uit derdewereldlanden. De westerse media gebruiken vooral nieuws van westerse persbureaus , ze hebben weinig steunpunten in de ontwikkelingslanden en er is dus weinig aandacht voor hun nieuws. Ook de berichtgeving in deze landen wordt vaak gedaan door westerse bureaus en mensen krijgen dus een westers beeld van de situatie in hun land. 6.2 Journalistieke normen Journalisten moeten zich aan 5 journalistieke normen houden om ervoor te zorgen dat nieuwberichten neutraal en waarheidsgetrouw zijn: 1. 2. 3. 4. 5. Feiten controleren; Het scheiden van feiten en meningen; Hoor en wederhoor toepassen; Een juiste weergave van de feiten verzorgen; Meerdere informatiebronnen gebruiken. we spreken van onbewuste kleuring als journalisten zich niet aan deze punten houden en vanuit hun eigen referentiekader gaan werken. Elke journalist interpreteert nieuw anders en ontvangers van mediaboodschappen krijgen dus altijd een door de zender geïnterpreteerd beeld van de werkelijkheid. Invloed van identiteit Veel media laten hun standpunten en opvattingen doorschemeren om hun identiteit kenbaar te maken. dit noemen we bewuste kleuring. De media streven namelijk naar een identiteit om zich te onderscheiden van anderen. Het redactiestatuut biedt hiervoor het raamwerk. Bij nieuwsberichtgevingen bepalen een aantal factoren de identiteit van het massamedium: De keuze van onderwerpen; De volgorde van de berichten; De presentatie van berichten; Het eigen commentaar; Het woordgebruik; Het gebruik van (deskundige) gastschrijvers. Manipulatie en indoctrinatie Er kan ook negatieve opzet als gedachte zijn voor bewuste kleuring en berichtgeving , met name wanneer vertekening van de werkelijkheid een opzet is. De objectiviteit en betrouwbaarheid verdwijnt en manipulatie ontstaat: het vervormen van nieuws door opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten door indoctrinatie ( het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren). In dictaturen vindt manipulatie en indoctrinatie stelselmatig plaats. Framing We bekijken sommige onderwerpen in een bepaald perspectief waardoor er een mediaframe ontstaat. Voorbeelden zijn: Het conflictframe, de nadrukt licht op conflicten tussen partijen of individuen; Het human-impactframe, de nadruk ligt op de menselijke kant van het verhaal; Het economische-gevolgenframe; Het machteloosheidsframe, met de nadruk op de onveranderlijkheid van de situatie; Het moraliteitsframe, de nadruk ligt op de scheiding tussen ‘goed’ en ‘slecht’. 7.1 Cultuur Onder cultuur verstaan we alle waarden en normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden va een samenleving of groep gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen. Normen zijn specifieke gedragsregels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen. Normen komen voort uit waarden, dit zijn principes die mensen belangrijk vinden om na te streven. Cultuur is een relatief begrip omdat het continu verandert en voor iedereen een andere betekenis heeft. Nature vs nurtutre Nature: bepaald door biologische en erfelijke factoren. Sociale gedragingen en karakter staan bij de geboorte al vast; Nurture: het menselijk handelen wordt gevormd door de omgeving en andere externe invloeden. Hoe je en gedraagt hangt af van het milieu waarin je leeft. Als de cultuurkenmerken binnen een samenleving gedragen worden door een groep de overheersend is en veel invloed heet op de economie en de politiek noemen we dat de dominante cultuur. Subculturen Naast de dominante cultuur hebben we in Nederland veel subculturen: wanneer en groep waarden, normen en andere cultuur kenmeren heeft die deels afwijken van de dominante cultuur. Naast de kenmerken van de dominante cultuur hebben ze hun eigen specifieke regels. Voorbeelden van subculturen zijn: Jongerenculturen, zoals hipsters, gothics en emo’s. ontstaan toen jongeren eer vrijetijd kregen en meer geld hadden om te besteden. Bedrijfsculturen, de voorschriften van een bedrijf. Etnische subculturen, ze hebben vaak contact met een cultuur in een ander land. Tegenculturen zoals antiglobalisten die zicht verzetten tegen de dominante cultuur. 7.2 Socialisatie en internalisatie Culturen worden gekenmerkt door collectieve gedragspatronen: gedragingen die door iedereen binnen een cultuur op een vergelijkbare manier worden aangenomen. In het socialisatieproces worden door midden van beïnvloeding en aanpassing waarden en normen van een cultuur over gedragen aan een individu. Deze toe-eigening noemen we ook wel internalisaite van een cultuur. Socialiseren instituties zijn instellingen en organisaties waar mee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. We onderscheiden 6 duidelijk herkenbare socialiserende instituties. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Het gezin; De school; Het werk; De Maatschappelijke groeperingen; De overheid; De media; Identificatie Datgene wat je als je persoonlijke identiteit beschouwt wordt mede gevormd door de sociale ervaringen die je in je leven opdoet. Het behoren tot een bepaalde cultuur is een belangrijk deel van je identiteit. Sociale controle Socialisatie gaat niet altijd vrijwillig: ieder mens heeft te maken met sociale controle. Dit is de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Formele sociale controle is gebaseerd op geschreven regels en wetten terwijl informele sociale controle betrekking heeft op ongeschreven regels. Sociale controle gaat vaak gepaard met sancties met name belonen en straffen. 7.3 Vooroordelen en stereotypen Een stereotype is een sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld vaan het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep. Een vooroordeel is een mening of houding die niet of onvoldoenden op feiten of ervaringen is gebaseerd. Vooroordelen zijn veelal negatief. Mensen gebruiken dit om de complexe samenleving te versimpelen. Ze kunnen leiden tot discriminatie: waarbij je mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Subculturen in de media De media hebben een rol bij het vormen van een gemeenschappelijke, dominante cultuur maar kunnen ook bijdragen aan de identiteit van groepen e individuen het is dus belangrijk dat ze een goed beeld geven va de verschillende culturen in Nederland. Ontzuiling en individualisering Een cultuur is constant in beweging, en opvattingen over waarden en normen blijven veranderen. Lange tijd bestond de Nederlandse cultuur uit maatschappelijke zuilen: katholieken, protestanten, socialisten en liberalen. Elke zuil had zijn eigen kerk, partij , krant en omroep. De democratiseringsgolf in de jaren ’60 zette aan tot individualisering. En dit leidde weer tot minder strakke sociale culturen, de ontzuiling begon. De massamedia verloren hun vaste klantenkring en er kwamen nieuwe omroepen zonder verzuilde achterban. Nederland is een multiculturele of pluriforme samenleving geworden waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast elkaar wonen. Het proces van multiculturalisering verloopt moeizaam doordat diepgewortelde waarden en normen tegenover elkaar komen te staan. Dit heeft ook zijn weerslag op de massamedia doordat er meer allochtone publieke figuren komen. Toch voelen etnische minderheden zich vaak onvoldoende vertegenwoordigd. 8.1 Klassieke theorieën Voor en tijdens de eerste wereldoorlog maakten de regeringen van de strijdende partijen gebruik van propaganda om jongens voor het leger te werven. Media was vanaf toen al een krachtig middel met veel macht. Injectienaaldtheorie De theorie die ervan uitgaat dat de ontvangers klakkeloos informatie overnemen heet de injectienaaldtheorie. Deze wordt in verband gebracht met de reclame-industrie. De theorie baseert zich op het feit dat media alles kunnen injecteren en dat mensen dat zomaar zullen geloven. Ze maken geen onderscheid tussen mensen. Deze theorie is tegenwoordig niet meer geloofwaardig. Tegenwoordig wordt de langzame druppelsgewijze beïnvloeding nog altijd toegepast door reclamemakers met herhalende boodschappen. Ook de overheid houdt vast aan het idee van beïnvloeding via de media. Selectieve perceptie van het publiek De invloed van de massamedia is beperkt doordat het publiek een veel actievere rol speelt. Er zijn als het ware filters waardoor een boodschap niet of vervormd overkomt. Hieronder 4 van dez mechanismen: 1. Selectieve keuze: iedereen heeft de neiging alleen datgene te kijken of te lezen dat past bij zijn referentiekader. Dit kader is gebaseerd op je leeftijd, opvoeding, interesses, hobby’s, opleidingsniveau en levensstijl; 2. Selectieve waarneming of selectieve perceptie: we zijn in staat informatie zo te vervormen dat hij klopt met wat we dachten en zo is de info dus nooit objectief waar; 3. Selectief geheugen: we zijn selectief bij he onthouden van mediaboodschappen, informatie die niet bij ons referentiekader aansluit vergeten we sneller; 4. Selectief geloven: het karakter van het medium bepaalt hoeveel geloof we hehten aan de berichtgeving. 8.2 Hieronder 3 moderne beïnvloedingstheorieën: 1. Cultivatietheorie Gebaseerd op een nieuwe gedachtegang over de culturele en socialiserende betekenis van televisie. De televisie is hierin de verhalenverteller van de moderne tijd. Er bestaat zelfs een verband tussen de kijktijd en het wereldbeeld van de kijkers. Hoe meer mensen naar tv kijken hoe meer hun opvattingen ook hierdoor worden bepaald. De werkelijkheid en de ‘televisiewerkelijkheid’ lopen dus in elkaar over. Kritiek: na onderzoek in Nederland bleek dat er weinig verband is tussen televisie en de denkwijze van mensen, ook is de kritiek op deze theorie nooit onderzocht. Bedenker: George Gerbner 2. Agendasettingtheorie Aanhangers gaan ervan uit dat media weinig invloed hebben op het denken en gedrag van consumenten, mensen zetten een onderwerp zelf op hun ‘gespreksagenda’ als de media er veel aandacht aan besteden. Dit is dus een invloed op de publieke agenda en de politieke agenda, politici worden steeds vaker ondervraagd over recente mediaonderwerpen. Kritiek: wetenschappers kunnen moeilijk aantonen dat de media echt bepalen wat er op de publieke en politieke agenda komt te staan. Niet de media bepaalt de werkelijkheid maar de werkelijkheid bepaalt de media. Bedenker: Maxwell McCombs en Donald Shaw 3. Framingtheorie Bij framing wordt niet alleen het onderwerp aan de orde gesteld maar ook de manier waarop het onderwerp wordt het gepresenteerd is belangrijk. Het mediaframe: de manier waarop een onderwerp wordt gepresenteerd en geïnterpreteerd in de media. Het proces waarin een mediaframe tot stand komt noemen we ‘framebuilding’. Een mediaframe bepaalt vanuit welk perspectief we nieuw interpreteren. Het proces waarbij een mediaframe het denken van mensen beïnvloed nomen we framesetting. Kritiek: er ontbreken andere factoren die het beïnvloedingsproces kunnen verklaren. Het is bv. Onduidelijk of mensen met meer politieke kennis minder gevoelig zijn dan mensen met minder kennis. Ook demografische verschillen zijn niet onderzocht. Bedenkers: McCombs en Tamara Bell