Geschiedenis samenvatting hoofdstuk 3 §2 De verovering van een groot rijk. Rome werd bijna 250 jaar door een koning bestuurd. In 509 v.Ch. kwam daar verandering in, toen koning Superbus door de bevolking de stad uit werd gejaagd. Het bestuur van Rome kwam nu in handen van een kleine groep rijke families en bestond uit de senaat en 2 consuls. De senaat was een vergadering waar ongeveer 100 mannen over wetsvoorstellen stemden. De leden uit de senaat kozen 1 keer per jaar 2 consuls. Dit deden de consuls allemaal: - Vergaderingen leiden. - Wetvoorstellen doen. - Konden een maatregel van senaat of andere consul tegenhouden omdat ze vetorecht hadden. - Oorlog voeren tegen vijanden van Rome. Vanaf de 4e eeuw v.Ch. gingen de Romeinen gebieden veroveren. Dat deden ze om: - Macht te vergroten. - Roem te vergroten. - Rijkdom te vergroten De Romeinen kregen Italië en de Griekse steden op Sicilië in handen. Vervolgens wilde de Romeinen de Middellandse Zee onder controle krijgen om zo de handel te beschermen. Hiervoor moesten ze de stad Carthago veroveren. Tussen 264 en 146 v.Ch. vocht Rome 3 oorlogen met Carthago uit. Uiteindelijk wisten de Romeinen de Carthagers te verslaan. Het Romeinse leger was sterk omdat: - Ze goed bewapend en getraind waren. - Het leger was goed georganiseerd. - De discipline was ook goed. - De motivatie was ook erg goed. - De overwonnen volken vochten mee in het leger. Rijken Romeinen die een belangrijke functie in het bestuur wilden, moesten eerst hun kwaliteiten bewijzen op het slagveld en veel buit mee naar huis nemen. Voor armere soldaten was het krijgen van een (klein) deel van de buit aantrekkelijk. Als een volk was verslagen door het Romeinse leger boden de Romeinen bescherming aan in ruil voor gehoorzaamheid en het leveren van soldaten. Zo ontstonden er bondgenootschappen. §3 Het leven in het Romeinse Rijk. De meeste mensen in het Romeinse Rijk leefden op het platteland. Veel boeren hadden een eigen stuk land waarop ze fruit en graan verbouwden en ze maakten wijn en olijfolie. Zij waren vrije boeren en vormden een belangrijke sociale laag. Door de veroveringstochten van de Romeinen werd deze groep echter steeds kleiner, want veel vrije boeren vochten in het leger en waren soms jaren van huis. Hun achtergebleven familie kon na een tijdje het werk niet meer aan en daardoor kwamen ze in geldnood waardoor ze hun land moesten verkopen. Op het platteland kwam zo steeds meer grond in de handen van een kleine groep grootgrondbezitters. Zij konden deze grond betalen met de oorlogsbuit die ze door politieke macht en leidinggevende functie in het leger hadden gekregen. De grootgrondbezitters stichtten op het land grote landbouwbedrijven waarop ze een villa lieten bouwen en slaven het werk lieten doen. Veel slaven waren krijgsgevangenen uit de veroverde gebieden, slaven hadden geen rechten en waren bezit van iemand en vormden de laagste sociale laag. De Romeinse steden groeiden erg hard door de komst van verarmde boeren, deze boeren bezaten niets behalve hun kinderen. Zij werden proletariërs genoemd. De proletariërs verhuurden zichzelf soms, bijvoorbeeld als bouwvakker, maar konden vaak niet rondkomen. Ze waren afhankelijk van de rijkste en machtigste burgers: de nobiles. De nobiles zaten in de senaat, voerden het leger aan en bezaten veel grond op het platteland. Door de veroveringen was de handel gegroeid zo kwam er: - Aardewerk uit Griekenland. - Hout uit Turkije. - Zilver en koper uit Spanje. - Veel slaven en graan uit Egypte. De verschillen tussen de armen en rijken in het Romeinse Rijk waren groot, net als het verschil in macht. De nobiles hadden de macht en de rest van de bevolking had geen inspraak. De ongelijke verdeling zorgde voor ontevredenheid onder de bevolking. De nobiles probeerden de ontevredenheid tegen te gaan door gratis voedsel uit te delen en het volk te vermaken met gladiatorengevechten en paardenrennen. Maar de echte problemen werden niet opgelost. In 133 v.Ch. probeerde de politicus Tiberius Gracchus hier wat aan te doen. Hij stelde voor om het land van de grootgrondbezitters te verdelen onder de arme boeren. De grootgrondbezitters waren woedend en vermoordden Tiberius. Zijn broer Gaius probeerde het 10 jaar later opnieuw met een plan om graan voor een vaste lage prijs aan de bevolking te laten verkopen. Ook hij werd vermoord door de grootgrondbezitters. Een eeuw lang waren er opstanden tussen rijke en arme Romeinen, - Nobiles - Handelaren/ambachtslieden - Vrije boeren - Slaven Sociale lagen - Proletariërs maar de situatie veranderde nauwelijks. §4 Keizers aan de macht. In het Romeinse leger was door de vele veroveringen een tekort aan soldaten ontstaan. De Romeinse generaal Marius loste dit probleem op door van het Romeinse leger een beroepsleger te maken. Soldaten werden betaald met belasting en hoefden niet meer hun eigen wapenuitrusting te betalen. Het aantal soldaten steeg, maar ook de macht van de generaals. De beroepssoldaten waren namelijk trouwer aan hun generaals dan aan Rome. Een van deze generaals van Julius Caesar. Hij behaald veel overwinningen en zorgde goed voor zijn soldaten. Hierdoor was hij populair onder de soldaten. Sommige senatoren waren bang dat Caesar deze populariteit wilde gebruiken om de macht te grijpen. Dat gebeurde ook: Caesar werd een dictator. Hij had nu alle macht en de republiek dreigde te verdwijnen. Daarop besloot een groep senatoren Caesar te vermoorden. Tijdens een vergadering werd hij met 23 dolksteken vermoord. Na de moord vluchtten de moordenaars van Caesar Rome uit. Augustus, een geadopteerde zoon van Caesar, wilde wraak en macht. Hij spoorde de moordenaars van Caesar op en vermoordde ze. Vanaf dat moment had Augustus alle macht en hij werd keizer. De senaat bleef wel bestaan, maar had weinig macht. Onder leiding van Augustus werden grote gebieden veroverd zoals Egypte. Daarna brak er een langdurige periode aan van rust en vrede: de pax Romana. Tijdens deze pax Romana werden er: - Wegen aangelegd - Bruggen gebouwd - Steden gesticht. De handel bloeide op en de welvaart nam toe. Augustus liet standbeelden en triomfbogen van zichzelf bouwen om te laten zien dat hij dit allemaal gedaan had. Ook moest het volk hem als god vereren. De arme mensen in de steden probeerde hij tevreden te stellen door gratis voedsel uit te delen. Hij zorgde ook voor vermaak met gladiatoren gevechten en wagenrennen. Na de dood van keizer Augustus kwamen andere keizers aan de macht en zij breidden het Romeinse Rijk nog meer uit. Ter gelegenheid van al deze overwinningen bouwden de Romeinen een groot overwinningszuil in Rome. In 117 n.Ch. bereikte het Romeinse Rijk zijn grootste omvang. Lange tijd zou het rijk deze grootte behouden. Langs de grenzen hadden de Romeinen een verdedigingslinie met forten opgezet. Deze verdediging wordt ook wel de Romeinse limes genoemd. §5 Romanisering. Na de verovering van Griekenland namen de Romeinen veel over van de Griekse cultuur zoals: architectuur en beeldhouwkunst. Ook in de godsdienst namen ze dinge over: de Griekse goden kregen Romeinse namen. Omdat de Romeinen veel dingen van de Grieken overnamen heet het ook wel de GrieksRomeinse cultuur. De Romeinen hadden veel gebieden veroverd. De mensen die in die gebieden woonden namen soms dingen over van de Romeinen. Dit noemen wij romanisering. Het kwam nog wel eens voor dat een Romeinse soldaat trouwde met een vrouw uit de overwonnen gebieden en daar na zijn diensttijd bleef wonen. Zijn vrouw en kinderen kregen dan het Romeinse burgerrecht en werden Romeinse burgers. Ook niet-Romeinse mannen konden Romeins burger worden. Dan moesten ze wel eerst in het Romeinse leger vechten. Zo voorkwamen de Romeinen dat de overwonnen volken vijanden bleven. Romeinse burgers hadden bepaalde voorrechten zoals: - Ze betaalden minder belasting. - Ze konden bestuurder worden. - Ze hadden meer rechten bij een rechtszaak. De Romeinen hadden in de loop van de tijd heel veel wetten gemaakt, al deze wetten samen vormden het Romeinse recht. §6 Het Christendom in het Romeinse Rijk. Als de Romeinen een gebied veroverden mocht de bevolking haar eigen goden blijven vereren. Ook de mensen in de Romeinse provincie Judea behielden hun eigen geloof. Dat was het Jodendom. Dit geloof was bijzonder want: - De Joden geloofden maar in 1 god. Dus ze waren monotheïstisch. - Ze vereerden de keizer niet. Daar hadden de Romeinen geen probleem mee omdat ze de Joden als een kleine groep zagen. - De Joden hadden heilige boeken, hier stond in hoe ze moesten leven. - De Joden geloofden dat God hun een land zou geven: Israël. In de tijd van keizer Augustus leefde Jezus van Nazareth in Judea. Veel Joden zagen hem als de verlosser. Ze hadden hem de naam Christus gegeven. Zelf noemden zijn volgelingen zichzelf Christenen. Op deze manier ontstond er een nieuw geloof: het Christendom. Sommige Joodse leiders vonden Jezus maar een onruststoker, omdat hij een bedreiging was voor hun positie. Toen ze over hem klaagden bij de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus werd hij opgepakt en gekruisigd. Zijn volgelingen geloofden dat Jezus na zijn dood weer zou opstaan en naar de hemel zou gaan. De 1e christenen schreven de verhalen van Jezus op in hun heilige boek: de Bijbel. Ook reisden zij door het Romeinse Rijk om hun geloof te verspreiden. Vooral bij de armen en slaven sloeg de boodschap van Jezus aan. In het begin zagen de Romeinse bestuurders de Christenen als ongevaarlijk maar hun mening veranderde toen steeds meer mensen zich tot Christenen bekeerden. Daarom werd het Christendom verboden en werden Christenen vervolgd tot dan keizer Constantijn een droom kreeg van God die zei dat hij de veldslag zou winnen als hij allemaal kruizen op zijn schilden liet zetten. Dat deed hij en hij won de veldslag. Vanaf dat moment was Christen zijn niet meer verboden. Oude testament Verhalen over het Joodse volk Scheppings verhaal De 10 geboden 1. 2. 3. 4. 5. Nieuwe testament Verhalen over het leven van Jezus Matheus, Marcus, Lucas, Johannes en Paulus Kenmerkende aspecten Politiek en wetenschap in de Griekse stadstaat. Klassieke vormentaal. Expansie van het Romeinse Rijk. Confrontatie met de Germanen. Ontstaan van het Jodendom en het Christendom