- Scholieren.com

advertisement
Samenvatting Economie H1+2+3
Hoofdstuk 1:


Nl bedrijven zijn goedkoper uit: jongeren doen volwassenen werk.
1874: kinderwetje van Houten, kinderen tot 12 jaar mochten niet meer in
fabrieken of werkplaatsen werken.
Wetenschappers + politici zijn bezorgd:
o Zorg voor hoge werkloosheid
o Tekort aan arbeidskrachten in sommige sectoren
Er kan in de toekomst een arbeidstekort ontstaan, dit kan mede zijn dankzij vergrijzing.
 2e helft van 2008: kredietcrisis;
o Mensen gaan sparen; bestedingen + productie + werkgelegenheid dalen.
(ook lonen dalen)
Alles heeft met elkaar te maken. Als een autofabrikant minder produceerd hebben zij
minder onderdelen nodig, hebben die bedrijven ook weer minder nodig, etc.
Bedrijven lieten mensen in deeltijd-WW(werkloosheidswet) werken, omdat ze zoveel
mogelijk goed bekwaamd personeel wouden houden voor als de economie weer
opbloeit (voltijd kunnen ze niet betalen door de crisis). Door de WW zullen ze zelf ook
niet weggaan.
Arbeidsmarkt = vraag naar arbeid + aanbod van arbeid komen samen.
Arbeid = alle mogelijke arbeidsprestaties die een bijdrage leveren aan het voortbrengen
van producten.
Loon = prijs die op arbeidsmarkt tot stand komt.
Beroepsbevolking (aanbod van arbeid)(15-65 jr.) = werknemers + werklozen +
zelfstandigen.
Vraag naar arbeid = totale vraag naar personeel van particuliere bedrijven + overheid.
Werkgelegenheid = grootste deel van vraag naar arbeid kunnen bedrijven voorzien,
bestaat uit werknemers + zelfstandigen; aantal werknemers uitgedrukt in arbeidsjaren.



UWV werkbedrijf = adviseert en bemiddeld bij het zoeken naar werk.
Verkrapping van arbeidsmarkt = vraag > aanbod
Verruiming arbeidsmarkt = aanbod > vraag
Hoofdstuk 2:
Arbeidsparticipatie = in welke mate de bevolking deelneemt aan het arbeidsproces.
Schema:
Aanbod van arbeid wordt bepaald door:
o Vergrijzing
o Conjuncturele ontwikkelingen (geode/slechte economie)
o Maatschappelijke ontwikkelingen (bv: meer werkende vrouwen)
o Participatie
o Migratie
Deeltijdfactor:
Bv: 0,6  iemand werkt 60 % van een fulltime baan (1 arbeidsjaar).
P/a ratio = verhouding aantal personen en aantal arbeidsjaren. Hoeveel personen
werken per arbeidsjaar.
Bv: 1,3  op 100 volledige banen werken 130 personen.
Vb:
200 personen werken. Wg = 140 arbeidsjaren.
a. gemiddelde deeltijdfactor = 140 : 200
b. p/a ratio = 200 :140
Nadelen deeltijdwerk =
o talent blijft deels onbenut.
o Er moeten extra veel mensen worden opgeleid om alle banen te vervullen.
Nederland is koploper in deeltijdwerk want:
o Meer mogelijkheden om in deeltijd te werken.
o Wij hebben een grotere voorkeur aan vrije tijd (boven werk).
o Verdelen de zorgtaken in de familie.
Netto participatiegraad = (werkzame bb : potentiële bb) x 100 %
 hoeveel % van de potentiële bb een baan heeft
Bruto participatiegraad = (bb : potentiële bb) x 100 %
 hoeveel % van de potentiële bb tot de bb behoort.
Mate van arbeidsparticipatie hangt af van:
o Geslacht
o Leeftijd
o Opleiding
Maatregelen voor hogere arbeidsparticipatie:
o Belastingvoordelen geven aan werknemers die langer doorwerken of zich
omscholen.
o Invoeren participatieplicht voor mensen die een half jaar werkloos zijn +
verlaging werkloosheidsuitkering.
o Voor- en naschoolse voorzieningen (brede scholen) + betere afstemming
werktijd op schooltijden.
o Pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar.
Arbeidsproductiviteit = hoeveel er geproduceerd wordt per persoon/arbeidsjaar.
Apt. = productie : werkgelegenheid
Apt. kan stijgen door:
o Betere scholing
o Mechanisatie
o Betere organisatie productieproces
o
i/a ratio = verhouding aantal inactieven + actieven.
Inactieven = uitkeringsgerechtigden (omgerekend naar hele uitkeringen) 15+
Actieven = werkzame personen (omgerekend naar hele banen) 15+
i/a ratio = (inactieven : actieven) x 100
= (ontvangers uitkeringen : betalers uitkeringen) x 100
Loonelasticiteit (arbeidsaanbod)= (% verandering arbeidsaanbod : % verandering loon)
 hoe arbeid reageert op een stijging/daling van het loon.
Hoofdstuk 3
Vraag naar arbeid bestaat uit werkgelegenheid en vacatures.
Werkgelegenheid = productie : apt
(kan ook met indexcijfers, dan x100)
bedrijfstak = bv. bouw-horeca-banken
Keuze bedrijf machines of personen hangt af van:
o Technische ontwikkeling
o Loonkosten
o Kapitaalkosten
Arbeidsintensief = veel arbeid in verhouding tot het kapitaal.
 loonkosten per product bepalen de kostprijs van het product (logisch)
Loonkosten per product = (loonkosten per werknemer : apt)
(kan ook met indexcijfers, dan x100)
Stijging lonen arbeidsintensief bedrij  onrendabele productie (verlies maken)
Diepte-investeringen = investeringen in een verbeterde techniek. (apt stijgt)
Breedte-investering = Apt blijft gelijk.
 Bv: Bedrijf koopt nieuwe machine, zijn 2 mensen voor nodig, dus de apt blijft gelijk.
Wat bepaalt de ontwikkeling van w.g. in sectoren en bedrijfstakken:
o Ontwikkeling apt (machines, maar ook stijgingen + dalingen)
o Prijsgevoeligheid van de vraag (prijs daalt = vraag stijgt)
o Ontwikkeling welvaart (inkomen stijgt = vraag luxe producten stijgt)
o Kostenontwikkeling ten opzichte van buitenland. (concurrentie)
Productievolume = volume toegevoegde waarde. (denk niet dat dit belangrijk is, stond
als toelichting bij tabel)
Productiewaarde = productievolume x prijs
Creatie + destructie werkgelegenheid = bedrijven die groeien (creatie) + bedrijven die
falliet gaan (destructie).
Wordt beïnvloed door:
o Concurrentie (overal)
o Externe factoren (technologie, politiek, globalisering economie)
Saldo baancreatie + destructive = verandering werkgelegenheid
Creatieve destructie = proces dat leidt tot groei + krimp van banen.
Conglomeraten = Philips/banken. (hoef je waarschijnlijk niet te kennen)
Upgrading van de werkgelegenheid = banen voor laagopgeleiden worden vervangen
door banen voor hoogopgeleiden.
Loonelasticiteit van de arbeidsvraag = vraag naar arbeid : loonsverandering
= totale loonkosten : loonkosten per werknemer
Download