It Don’t Mean A Thing De wijze waarop jazz en de Jazz Age elkaar definiëren Masterscriptie Literatuurwetenschap Talitha Verheij 0230936 Februari 2007 Faculteit Letteren, Universiteit Utrecht If It Ain’t Got That Swing Inhoudsopgave Inleiding 1. 2. Afbakening onderzoek Hoofdvraag en inhoud Hoofdstuk 1: Jazz door de cultuur 1.1 1.2 1.3. blz. 19 - 30 De manifestatie van jazz in de Jazz Age Jazz als culturele representatie en Stuart Hall Conclusie Hoofdstuk 3: Jazz in woord gevangen? 3.1. Mythologiseren; Roland Barthes 3.2. Twee jazz romans: blanke Amerikaanse auteurs 3.3. Twee jazz romans: Afrikaanse Amerikaanse auteurs Conclusie 1. 2. blz. 6 - 18 Cultuurschets jaren ’20 en ‘30 De verklaring voor de groei van de jazz Conclusie, een culturele representatie Hoofdstuk 2: Jazz ín de cultuur 2.1. 2.2. 2.3. blz. 2 - 5 blz. 31 - 47 blz. 48 - 52 Korte samenvatting Antwoord op de hoofdvraag: In hoeverre Jazz en de Jazz Age elkaar definiëren Referenties blz. 53 - 56 1 Inleiding ‘Jazz is at the same time a musicians’ music, considered the most demanding, quintessentially musical or musical idioms by its practitioners [...], and a music which, much more than most, is more than music.’ Fritz Gysin- From “Liberating Voices” To“Metathetic Ventriloquism” De jaren ’20 en ’30 in Amerika worden de Jazz Age genoemd, nadat de schrijver F. Scott Fitzgerald deze term als eerste gebruikte. (Townsend, 45) In deze periode groeide jazz uit tot een cultureel, en niet slechts een muzikaal, fenomeen. Jazz was veel meer dan muziek, zoals Gysin in bovengenoemd citaat stelt. (Gysin, 274) Persoonlijk ben ik al jaren geïnteresseerd in de relatie tussen literatuur en muziek en de wijze waarop deze verschillende media elementen van elkaar kunnen overnemen of belichamen. Vóór dit onderzoek richtte zich deze interesse voornamelijk op de klassieke muziek, omdat daar vooral mijn hart ligt. Ik zag echter een uitdaging in onderzoek naar de relatie tussen literatuur en de jazzmuziek. De achtergrond en de culturele betekenis van deze muziekstijl was voor mij nog redelijk onbekend terrein, maar wist mij wel degelijk te interesseren. Uiteindelijk is dit een onderzoek geworden naar de relatie tussen cultuur en jazz en behandel ik het literaire discours als een specifiek element daarvan. Doordat deze vorm van muziek verschillende culturele aspecten van de Jazz Age kan belichamen, is jazz mijns inziens een aantrekkelijk en interessant fenomeen voor onderzoek. 1 Afbakening onderzoek Het is niet mijn bedoeling om een geschiedenis van jazz te schrijven. Niet alleen vanwege het feit dat dit al vaak en volledig genoeg gedaan is, maar ook omdat de omvang van dit onderzoek daarvoor te beperkt is. (Gioia, Ted: The History of Jazz. 1997. Shipton, Alyn: A new history of Jazz, 2005. Collier, James Lincoln: The making of Jazz: a comprehensive history, 1987. Of Kernfeld, Barry: The New Grove Dictionary of Jazz, 2002.) 2 Wel wil ik, voor ik verder doorga op jazz als cultureel concept, hier kort noemen dat jazz als muzikaal genre zeer aan verandering en ontwikkeling onderhevig was. Net als vele aspecten in Amerika in de jaren ’20 en ’30 veranderde de muziek continu door de technologie, de marktwerking en de enorme creativiteit die jazzartiesten bezaten. Jazz had vele stijlen en er is nooit een lange tijd één specifieke jazzstijl dominant geweest. De stijl was vaak regiogebonden en dus per regio weer anders of de stijl was verschillend vanwege het gebruik van andere instrumentatie. Jazz kende vele dialecten, zoals het ook vele culturen kende. Het geven van een correct en compleet overzicht van de historische gegevens is dan ook niet mijn uitgangspunt. Ik baken de jazz in dit onderzoek af als een cultureel concept en wil me verdiepen in de rol en de betekenis van jazz voor de cultuur van de jaren ’20 en ’30 enerzijds en de invloed van de cultuur van de Jazz Age op het fenomeen jazz anderzijds. Uiteraard waren er ook andere aspecten van invloed op de cultuur en maatschappij in deze periode, maar die laat ik hier buiten beschouwing omdat dit de focus van dit onderzoek te veel zou verleggen. Bovendien wordt de Jazz Age niet voor niets de Jazz Age genoemd. 2. Hoofdvraag en inhoud In dit onderzoek zal ik verklaren dat de muzikale elementen van jazz vertaald kunnen worden naar de culturele concepten van de Jazz Age. Ik richt me op de samenhang tussen jazz en de cultuur van de Jazz Age. De hoofdvraag van mijn onderzoek is dan ook: In hoeverre definiëren jazz en de Jazz Age elkaar? Om een antwoord te geven op deze vraag behandel ik eerst een aantal deelvragen. Ik onderzoek eerst hoe de jazz dóór de cultuur is beïnvloed, vervolgens hoe jazz ín de cultuur invloed heeft gehad en als laatste richt ik me op de vraag in hoeverre jazz in het literaire discours van invloed was. Dit zal ik doen aan de hand van de theorie van Stuart Hall (Representation. Cultural Representations and Signifying Practices, 1997) over culturele representatie en de theorie over mythevorming van Roland Barthes. (Mythologieën, 1975) Ik wil verhelderen waarom de periode van de jaren ’20 en ’30 de Jazz Age werd genoemd en in kaart brengen hoe jazz in de maatschappij doordrong. Daarmee wil ik laten zien dat jazz kon dienen als institutioneel model, als discours van die tijd, 3 waarin de wetenschap en de kunst zich konden bewegen. In de beantwoording van mijn onderzoeksvraag zal ik verder ingaan op de wijze waarop jazz als cultureel concept beschouwd kan worden en een culturele betekenis kan krijgen, maar ook op de wijze waarop de cultuur van invloed is geweest op de ontwikkeling van jazz naar een dergelijk betekenisvol fenomeen. Hoewel jazz in de academische wereld doorgedrongen is en men onderzoek doet naar de invloed van jazz op de Amerikaanse cultuur, waarbij de focus van die onderzoeken steeds meer verschuift naar belangrijke aspecten als etniciteit en klasse, wil ik toch ook een bijdrage leveren aan het debat over de jazz. Dit wil ik doen door niet alleen te achterhalen waarom de jaren ’20 en ’30 de Jazz Age genoemd wordt en welke rol jazz precies speelde in deze tijd, maar ook door te stellen dat de jazz en de Jazz Age elkaar lijken te definiëren en niet apart van elkaar lijken te kunnen worden gezien. Dit wordt wel regelmatig geïmpliceerd in de studies over jazz, maar is mijns inziens niet expliciet en concreet genoeg. In hoofdstuk één geef ik een cultuurschets van de jaren ’20 en ’30, waarbij de nadruk ligt op de etnische spanningen en ontwikkelingen en het contrast tussen de blanke en Afrikaanse Amerikanen. Hierbij zal ik aantonen hoe het beeld van de jazz zich ontwikkeld heeft en welke rol jazz aanneemt in deze periode. Daarbij probeer ik de betekenis van de rol van jazz uit te leggen en een antwoord te geven op de vraag waarom de periode de Jazz Age genoemd wordt.Verder geef ik in hoofdstuk één een verklaring voor de enorme groei van de jazz en ik eindig met een korte deelconclusie over de wijze waarop jazz door de cultuur van de jaren ’20 en ’30 beïnvloed is. In hoofdstuk twee onderzoek ik de invloed en manifestatie van jazz ín de cultuur van de Jazz Age. Hiertoe onderzoek ik hoe jazz zich in verschillende facetten van de maatschappij wist te manifesteren. Daarna behandel ik de theorie van Stuart Hall over culturele representatie en toon ik aan dat jazz meer was dan een muzikaal aspect van de maatschappij. Ik eindig weer met een korte deelconclusie over de invloed van jazz in en op de cultuur van de Jazz Age. In hoofdstuk drie ga ik in op het specifieke gebied van het literaire discours en onderzoek ik de invloed van jazz in de literatuur. Ik behandel hiervoor vier jazz romans (F. Scott Fitzgerald: The Great Gatsby, John dos Pasos: Manhattan Transfer, Claude McKay: Home to Harlem, Zora Neale Hurston: Their Eyes Where Watching God), twee romans van blanke Amerikaanse auteurs en twee romans van Afrikaanse Amerikaanse auteurs. In deze romans analyseer ik de invloed van jazz en bovendien 4 kijk ik naar de mythevorming van jazz en de Afrikaanse Amerikaanse bevolking. Dit laatste doe ik aan de hand van de theorie van Roland Barthes. Ik geef ook hier een korte deelconclusie. Mijn onderzoek sluit ik af met een conclusie. Hierin is een korte samenvatting opgenomen van de deelconclusies en wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag van mijn onderzoek. 5 Hoofdstuk 1: Jazz door de cultuur ‘The diversity of jazz repertoire can be seen as a metaphor for American social diversity’ Peter Townsend -Jazz in American Culture De twintiger en dertiger jaren waren roerige tijden in Amerika op zowel economisch, sociaal en politiek gebied als op het gebied van de kunst en de wetenschap. Er ontstond een cultuur waarin het fenomeen jazz zo bepalend van invloed was dat deze tijd de Jazz Age wordt genoemd. Waarom? Welke rol speelde de jazz in de jaren ’20 en ’30 dat dit tijdperk er naar vernoemd is? Volgens Peter Townsend kan jazz gezien worden als metafoor voor de culturele diversiteit van die tijd. (Townsend, 31) Townsend is niet de enige die jazz relateert aan de cultuur en de culturele aspecten van de jaren ’20 en jaren ‘30. Jerving schrijft dat jazz: ‘became an important discursive site for sidestepping questions of racial ethnic difference and the classed conflicts and histories those differences implied’ (Jerving, 657). Hij geeft daarmee aan dat jazz een fenomeen was dat de culturele conflicten over de rassen en klassenverschillen van die periode aan de orde kon brengen. En ook Kenney and Wasick relateren jazz aan de bestaande etniciteitproblematiek in de Amerikaanse maatschappij van die tijd wanneer ze schrijven dat men jazz associeerde met: ‘the plight of America’s oppressed groups, saw swing as an antifascist force both at home and abroad, and found evidence of racial and ethnic pluralism and integration in jazz’s collective improvisation and spontaneous individuality’. (Kenney and Wasick, 913) Er bestaat een groot debat over de beschouwing van het muzikale fenomeen jazz als cultureel concept. De jaren ’20 en ’30 zijn hierin vooral van belang omdat jazzmuziek in die jaren uitgroeide tot een immens populair fenomeen. Brietweiser schrijft dat het verschil tussen authentieke, originele jazz en het populaire beeld van jazz steeds kleiner werd naarmate het populaire beeld aan betekenis won en de populariteit van jazz toenam. (Brietweiser, 368-369) Het onderscheid tussen de oorspronkelijke jazzmuziek en het populaire beeld van jazz dat hij hier maakt is zeer van belang in het kader van dit onderzoek. Het geeft namelijk aan dat er een dialoog 6 bestond tussen jazz en de Amerikaanse maatschappij van de jaren ’20 en ‘30, waarbij jazz een populair imago in deze maatschappij toegeschreven kreeg. Met andere woorden; er bestond een wisselwerking tussen jazz en de maatschappij van de jaren ’20 en ’30. Hierdoor kon jazz zich ontwikkelen tot een populair cultureel fenomeen. Het populaire beeld van jazz werd gevormd door de blanke, dominante middenklasse van die tijd en deze klasse bestempelde jazz als erotische, vitale muziek. De jazz symboliseerde voor de blanke Amerikanen een kracht, een energieke verzadiging en snelheid en een stap naar de technologische moderne tijd, aldus Brietweiser. (368) De rauwe energie van jazz kon volgens hem tegelijkertijd primitiviteit en moderniteit symboliseren. Volgens Brietweiser verliest jazz met de popularisering van het beeld van jazz bij voornamelijk de blanke Amerikanen haar originaliteit en authenticiteit, bijvoorbeeld door modernere instrumentatie. Is het zo dat jazz als een cultureel begrip, als representatie in de populaire beeldvorming van de maatschappij, afvlakt tot slechts een “blank begrip” en zich verwijdert van haar Afrikaanse Amerikaanse oorsprong? Wat betekent het voor jazz om als cultureel begrip te worden gehanteerd? Hier zal ik later op in gaan. Belangrijk voor nu is dat jazz geëngageerd lijkt te zijn met vele culturele aspecten van de Jazz Age, waardoor het muzikale fenomeen kan dienen als metafoor voor de sociale cultuur van die tijd. Jazz wordt door de genoemde auteurs gezien als symbool voor de moderne technologie, rijkdom, grenzeloosheid en decadentie, voor primitiviteit, voor sociale diversiteit en voor de conflicten over rassen en klassenverschillen. Kortom, het beeld van jazz en haar contemporaine betekenis is veelzijdig en door het geven van een aantal voorbeelden toon ik aan dat jazz in cultuurstudies, cultuurkritiek of literatuurstudies vaak gerelateerd wordt aan culturele ontwikkelingen, ideologieën en bekritiseerde culturele aspecten van de jaren ’20 en ’30. Robert O’Meally, directeur van The Center for Jazz Studies aan de Colombia University, heeft in 2004 een cursus gegeven aan The Center for Jazz Studies over jazz en de Amerikaanse cultuur en hij betoogt dat veel in de Amerikaanse cultuur, om met Ralph Ellison’s woorden te spreken, “jazz-shaped” is. O’Meally concentreert zich in deze cursus op de jaren ’20 tot en met ’70 en bekijkt wat de Amerikaanse cultuur 7 geweest zou zijn zonder jazz en welke invloed de jazz heeft gehad.1 Zo zijn er meer cursussen over jazz in relatie tot de Amerikaanse cultuur. Bijvoorbeeld Peter Schmidt’s “Blues, Jazz, and American Culture: Swarthmore University, William Maxwell’s “The Jazz Page: Jazz Music and American Literature”: University of Illinois, of Michael Borshuk’s “ ‘Improvising America’: Jazz and African-American Literature”: University of Alberta. (Jerving: 669) Dit is een teken dat jazz en jazzliteratuur, de “jazz studies”, een academisch institutioneel feit zijn geworden. Ik behandel een kortere periode dan O’Meally, de jaren ’20 en ’30, maar waar hij een relatie tussen jazz en de Amerikaanse cultuur constateert wil ik verder gaan. Ik wil stellen dat de Amerikaanse cultuur en jazz onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. De bewering dat veel elementen in de Amerikaanse cultuur ‘jazz-shaped’ waren sluit hier naadloos bij aan. Het mag duidelijk zijn dat jazz niet bestond binnen een cultureel vacuüm. Om te achterhalen waarom de jaren ’20 en ’30 de Jazz Age genoemd wordt is het belangrijk te onderzoeken welke rol de jazz precies speelde in deze tijd. Als muzikaal fenomeen lijkt jazz complexe en culturele ontwikkelingen door te maken. Want jazz werd van grote betekenis tijdens culturele veranderingen op sociaal, politiek, economisch, wetenschappelijk en esthetisch gebied in de jaren ’20 en ’30 en kon tegelijkertijd symbool staan voor deze complexe, culturele ontwikkelingen. In hoofdstuk één geef ik allereerst een cultuurschets van de jaren ’20 en ’30, waarbij de nadruk ligt op de etnische spanningen en ontwikkelingen en het contrast tussen de blanke en Afrikaanse Amerikanen. Ik zal hierbij aantonen welke rol jazz aanneemt in de Jazz Age en hoe de representatie van jazz zich in de populaire beeldvorming ontwikkeld heeft. Daarnaast leg ik de betekenis van de rol van jazz uit en geef ik antwoord op de vraag waarom de periode de Jazz Age genoemd wordt. 1.1. Cultuurschets jaren ’20 en ‘30 Net na de eerste wereldoorlog werd in Amerika een nieuwe tijd ingeluid. De slavernij was officieel afgeschaft en nieuwe technologieën werden uitgevonden. Singh geeft in de inleiding van zijn boek The Harlem Renaissance een duidelijk overzicht van deze nieuwe fenomenen en ook Ogren heeft hier over geschreven in 1 http://www.columbia.edu/itc/music/omeally/. Laatste update: 13-02-2007. 8 The Jazz Revolution. Twenties America & The Meaning of Jazz. Ogren concludeerde dat een soort tweede industriële revolutie plaatsvond. De toename van de industriële productie, de stijging van het nationale product met 40% en de komst van auto’s, radio’s, telefoons en andere elektronica versterkten de positie van de consument. Alles werd sneller en moderner en de consumptiemaatschappij groeide enorm, aldus Ogren. (Ogren, 5) Er kwam meer aandacht voor het individu en de nadruk kwam te liggen op vernieuwing en vooruitgang. Ook creëerde deze nieuwe industriële economie meer mogelijkheden voor de zelfstandige, onafhankelijke vrouw, zoals de vrijheid van een eigen inkomen. Hoewel de tijd van de slavernij voorbij was werden de verschillen tussen Afrikaans Amerikaans en blank op vele manieren nog in stand gehouden. Er ontstonden rassenconflicten tussen de terugkerende veteranen uit de oorlog en de Afrikaanse Amerikaanse bevolking die ten tijde van de oorlog het werk thuis had overgenomen. Tijdens de oorlog had de Afrikaanse Amerikaanse bevolking ook gevochten naast de blanke Amerikanen voor het ideaal van de veiligheid van de democratie; maar de werkelijkheid na de oorlog toonde een discrepantie tussen de belofte van vrijheid en het Amerikaanse leven. De Afrikaanse Amerikaanse bevolking kreeg de minder goede banen en werd nog altijd onderdrukt en gedenigreerd. In de opstand tegen deze onderdrukking en benadeling door de blanken werd men steeds feller. Singh stelt dat na 1918: ‘the blacks became embittered and defiant to find the whites more than ever determined to keep the Negro in his place’. (Singh, 6) Migratie en de Afrikaanse Amerikaanse identiteitsvorming Door conflicten en armoede op het platteland trokken vele Afrikaanse Amerikaanse mensen naar de steden en ontstond er een grote migratie in de jaren 1916 tot en met 1920. In 1919 kwamen rassenopstanden in meer dan 25 steden van Amerika voor, waarbij de Afrikaanse Amerikaanse bevolking bitter vocht voor vrijheid en tegen onderdrukking. (Singh, 6) Een groot deel van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking, en daarbij ook vele muzikanten, trok naar de noordelijke steden, in de hoop daar sociale en economische vrijheid te vinden. Chicago, Harlem, New Orleans en New York werden op die manier de centra van de jazzmuziek. Singh geeft het voorbeeld van Harlem, een stad die oorspronkelijk blank was, maar aan het eind van de jaren ’20 voor 70 % werd bewoond door Afrikaanse Amerikaanse mensen. Een andere reden voor vooral muzikanten om naar de noordelijke steden te trekken was 9 het sluiten van New Orleans’s ‘Storyville red light district’. (Ogren, 4, 57-59). De ‘Storyville red light district’, de buurt voor de prostituees, was in leven geroepen door de stadhouders op 1 oktober 1897 en werd gesloten door de US Navy op 12 november 1917. Het district wordt gezien als de geboorteplaats van jazz in New Orleans en de lokale passie voor jazz kwam hier tot uiting. (Gioia, 31-32) Toen deze locatie gesloten werd moesten veel muzikanten op zoek naar nieuw werk en nieuw publiek in de steden. De grote migratie leidde tot moeilijkheden. Veel Afrikaanse Amerikanen kwamen in de dichtbevolkte steden in dezelfde buurten te wonen en er ontstonden complete Afrikaanse Amerikaanse wijken. In deze buurten voelden de Afrikaanse Amerikanen hun macht en kregen ze meer zelfrespect, zelfvertrouwen en groeide het bewustzijn van hun etniciteit. (Ogren, 11) Een belangrijk voorbeeld dat Singh, maar ook Ogren en vele andere auteurs, geven als weergave van dit groeiend bewustzijn bij de Afrikaanse Amerikaanse bevolking is de stroming van de Harlem Renaissance in Harlem. De Harlem Renaissance werd gevormd door een groep van Afrikaanse Amerikaanse intellectuelen en toonaangevende figuren waren onder andere W E.B. DuBois, Charles S. Johnson, J.A. Rogers, Alain Locke, Walter White en James Weldon Johnson. (Floyd, 1 en Ogren, 125) De vertegenwoordigers van deze stroming probeerden de connectie van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking met de blanken te verbreden en veilig te stellen op basis van gelijkheid door middel van de kunsten, voornamelijk literatuur. Zij bekritiseerden de onderdrukking van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking. Volgens Floyd waren zij zo zelfbewust en overtuigd van hun capaciteiten om de wereld te vernieuwen en de Afrikaanse Amerikaanse bevolking sterker te maken dat ze geloofden een nieuwe Renaissance te markeren. De Afrikaanse Amerikaanse bevolking vond in Harlem een plaats om zich te ontwikkelen, zoals Gioia schrijft: ‘Here was a promised land for a downtrodden race, delivered from slavery as in the OT, now answerable to its own needs, and finally free to pursue its own vision of civil society. As such, Harlem in this era symbolized a coming of age for all African Americans.’ (Gioia, 94) Harlem staat volgens hem symbool voor veranderingen voor alle Afrikaanse Amerikanen, een plek waar ook zij een stem kunnen verwerven en zich als individu kunnen ontplooien. De Harlem Renaissance introduceerde het concept van de New Negro. ‘The New Negro was typically a young, talented and newly arrived Harlemite who was 10 seeking to make his mark in the world and was proud of his new status’, aldus Floyd. (Floyd, 4). De leiders van de Harlem Renaissance wilden dat de Afrikaanse Amerikaanse bevolking integreerde met de blanke maatschappij en dat de blanken de Afrikaanse Amerikaanse cultuur als een gelijkwaardige cultuur gingen beschouwen. De Harlem Renaissance maakte propaganda voor het Afrikaanse Amerikaanse ras. Deze mentaliteit was vernieuwend ten opzichte van de mentaliteit van de onderdrukte, gedenigreerde Afrikaanse Amerikaanse bevolking en daarom sprak de Harlem Renaissance over de níeuwe Afrikaanse Amerikaan, de Néw Negro. Een kanttekening bij de stroming van de Harlem Renaissance is echter dat het moeilijk was om deze mentaliteit binnen de Amerikaanse maatschappij van de jaren ’20 en ‘30 ingang te doen vinden, gelet op het feit dat de blanke bevolking de Afrikaanse Amerikaanse cultuur nog lange tijd als ‘primitief’ bleef beschouwen. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de Harlem Renaissance in de jaren ’20 en ’30 van zeer grote invloed was, omdat de blanke maatschappij (als ze al aan Harlem dachten) zich niet op die manier met de Afrikaanse Amerikaanse cultuur bezig wilden houden. Toch heeft de Harlem Renaissance zich vooral in de kunst en literatuur weten te manifesteren. Qua literatuur kan men bijvoorbeeld denken aan: Their Eyes Where Watching God (1937) van Zora Neale Hurston, The Weary Blues (1926) van Langston Hughes, Home to Harlem (1927) van Claude McKay, Nigger Heaven (1926) van Carl van Vechten en de eenmalige uitgave in 1926 van het, op kunst en esthetiek gerichte, tijdschrift Fire!! Devoted to Younger Negro Artists, samengesteld door verschillende activisten, schrijvers en intellectuelen van de Harlem Renaissance.2 Dit waren werken die allen groot konden worden door de nieuwe Afrikaanse Amerikaanse mentaliteit, het propaganderen van de Afrikaanse Amerikaanse cultuur en de groeiende interesse voor het individu. Op deze Afrikaanse Amerikaanse mentaliteit en twee romans van Hurston en McKay zal ik in hoofdstuk drie dieper ingaan. 1.2. De verklaring voor de groei van jazz Als gevolg van de hierboven beschreven culturele ontwikkelingen werd er ruimte gecreëerd voor de groei van een vernieuwend muzikaal fenomeen als jazz. 2 http://artsedge.kennedy-center.org/exploring/harlem/themes/newsstand.html. Laatste update: 13-02-2007. 11 Jazz speelde een belangrijke rol in de identiteitsvorming van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking en haar deelname aan de Amerikaanse cultuur. Zoals Floyd schrijft: ‘in the New Negro’s attempt to define and build a culture, music provided much of the movement’s color, spirit, and quality’. (Floyd, 4) Doordat jazz verschillende culturen, de Afrikaanse met de Europees Amerikaanse cultuur en de ‘lage’ met de ‘hoge’ cultuur, mengde was de muziek hybride. Hierbij moet de aantekening worden gemaakt dat jazz niet de eerste hybride muziekvorm was in de geschiedenis. Jazz stond symbool voor de nieuwe identiteit van de Afrikaanse Amerikaan en hiermee sloot het aan bij de nieuwe esthetiek en waarden van kunst. Ten slotte gaf jazz authenticiteit aan de Amerikaanse nationale identiteit. Maar hoe verwezenlijkte zich dit alles precies? Hybride muziek De Jazz Age was een tijd waarin verschillende culturen met elkaar in aanraking kwamen en waarin aspecten van diverse culturen overgenomen werden in de Amerikaanse cultuur. De Amerikaanse cultuur incorporeerde aspecten van de Afrikaanse cultuur, maar ook van de Europese, de Aziatische en Latijnse cultuur, (Gioia, 5) en dit gold ook en vooral voor de jazz. Het is echter niet zo dat de jazz de eerste en enige muziekvorm was die aspecten van verschillende culturen in zich droeg en met elkaar vermengde. Dit proces van mengen, het hybride maken van muziek, gaat verder terug dan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Al voor de jazzmuziek zo groot werd bestonden hybride vormen van muziek. Voorbeelden van Latijnse en Afrikaanse hybride muziekstijlen zijn salsa, samba of de calypso (Gioia, 6), andere stijlen zijn bijvoorbeeld gospel of soulmuziek. Alvorens door te gaan op het fenomeen jazz en de verklaring voor de groei van jazz in de Jazz Age, geef ik enkele voorbeelden van de hybridisering van muziekstijlen, ook wel syncretische muziek genoemd. Dit was van groot belang in de ontwikkeling van de jazz. Ondermeer de zogenaamde minstreelmuziek was een belangrijke voorloper van jazz omdat deze muziekstijl van invloed was op de mythe rond de Afrikaanse Amerikaanse artiest als entertainer. De minstreelmuziek ontwikkelde zich in de decennia voor de Burgeroorlog, in de jaren ’30 en ’40 van de negentiende eeuw. Volgens Gioai bestond de minstreelmuziek uit: ‘[...] white performers in blackface mimicking, and most often ridiculing, the music, dance, and culture of the slave population’. (Gioia, 8) Minstreelmuziek kenmerkte zich door 12 blanke artiesten die de spot dreven met de cultuur van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking en de aspecten ervan. Deze muziekstijl werd ironisch genoeg echter zo populair dat latere generaties Afrikaanse Amerikanen, voornamelijk na de Burgeroorlog (1861-1865) op hun beurt de blanke artiesten imiteerden. Op die manier ontstond er dus een imitatie door de Afrikaanse Amerikanen van een imitatie en bespotting door blanke artiesten van de Afrikaanse Amerikaanse cultuur. Deze voorloper van de jazz was een complexe, hybride vorm van Europees Amerikaanse en Afrikaanse muziek. (Gioia, 8) Door de samenkomst van verschillende culturen in deze vormen van muziek wordt dit ook wel rassyncretische muziek genoemd. Een andere belangrijke voorloper van de jazz is de zogeheten ‘work song’ waarin de Afrikaanse bevolking door middel van liedjes tijdens het werk, in de gevangenis of op straat hun eigen cultuur en volk prezen en de Westerse cultuur konden bekritiseren. (Gioia, 9) Ogren zegt over de ‘work song’ en het muzikaal erfgoed waaruit jazz is voortgekomen: ‘Participatory performance practices that relied on communal creation, call and response experiences, and a strong tradition of improvisation provided a means of accommodating oneself to a dominant white culture without being completely absorbed by it.’ (Ogren, 20). Zoals Ogren stelt maakt deze Afrikaanse muziek gebruik van een vraag en antwoord techniek die later ook een belangrijk muzikaal element zou gaan worden in de jazzmuziek. In de ‘work song’ zingt eerst een zogeheten lead zanger een vers of een aantal verzen en vervolgens antwoorden de andere zangers met een refrein. (Ogren, 13, 20) Volgens Gioia is de vraag en antwoord techniek in de Afrikaanse muziek tegelijkertijd een soort sociale interactie. Hij schrijft: ‘In its original African form, the call-and-response format is as much a matter of social integration as an issue of musical structure’. (Gioia, 9) De techniek reflecteert een cultuur waarin de fundamentele scheiding tussen de artiest en het publiek naar de achtergrond wordt gedrongen waardoor een sociale integratie ontstaat, aldus Gioia. Hij bedoelt hiermee dat de muziek deel wordt van sociale gebeurtenissen, rituelen en ervaringen en niet enkel puur esthetisch wordt ervaren. Dat houdt echter niet in dat de muziek slechts een functioneel middel wordt, zoals achtergrondmuziek of muziek als onderdeel van een reclame. (Gioia, 9) De muziek blijft haar bijzondere waarde houden als kunst, maar krijgt ook een sociale functie, omdat het reageert en inspeelt op culturele vooroordelen, tradities, idealen en sociale gebeurtenissen. Deze eigenschap lijkt ook een muzikaal element te worden van de jazzmuziek. 13 Als laatste wil ik het ritme, de swing en het instrumentgebruik van de oorspronkelijk Afrikaanse muziek noemen, omdat ook deze elementen geïncorporeerd lijken te worden in de jazzmuziek. Hiervan is het ritme het meest toonaangevend. Ik ga hier echter in hoofdstuk twee dieper op in en keer nu terug naar de betekenis van de jazz in de Jazz Age en de wijze waarop de jazz aansloot bij de nieuwe esthetiek en waarden van kunst in de jaren ’20 en ‘30. Aansluiting van jazz bij de esthetiek en waarden in de kunst Ik heb een aantal voorlopers van de jazz en de invloed van de Afrikaanse muziek op de jazzmuziek willen noemen om aan te geven dat de jazz in een doorgaande historische lijn van de Afrikaanse bevolking staat en dat de meeste jazzmuzikanten zich van deze geschiedenis bewust waren. Gioai schrijft hierover: ‘These memories shaped, in turn, the jazz performers’ self-image, their sense of what it meant to be an African American musician.’ (Gioia, 5) Volgens hem is het de gedachte aan de rituele muziek van hun voorvaders en de muzikale elementen van voorlopers als de minstrelenmuziek en de ‘work song’ waarmee jazzmuzikanten hun muziek maakten en betekenis gaven aan hun Afrikaanse Amerikaanse identiteit. De muziek leek “recht uit het hart” te komen en ook in de populaire beeldvorming van jazzmuzikanten komt dit gegeven vaak terug. De aansluiting van jazz bij de nieuwe kunstesthetiek is te vinden in deze hybride muziekstijl die jazz vormt: door overname van de Afrikaanse muziekelementen, maar ook door het mengen van Europese en Amerikaanse elementen. Jazz als muzikale stijl met van oorsprong Afrikaanse elementen werd populair binnen de Amerikaanse cultuur. Een muzikant als George Gershwin maakte muziek die door sceptici vaak gezien wordt als “jazz-based” (Gioia, 77) muziek, maar niet als authentieke jazzmuziek. Zijn compositie Rhapsody in Blue, die in première ging met het orkest van Paul Whiteman in 1924 (O’Meally, 397), is een voorbeeld van zogenaamde “blanke”, Amerikaanse jazz. Gioia stelt dat jazz een Amerikanisering betekende van Afrikaanse muziek en tegelijkertijd een Afrikanisering van Amerikaanse muziek. (Gioia, 5) Jazz werd namelijk bovenal gezien als een Amerikaans muziekmedium en door de samenkomst van zowel Afrikaanse en Amerikaanse elementen ontstond er een wisselwerking tussen beide culturen. Bovendien speelde de Europese cultuur qua “ras” en klank in die tijd nog een belangrijke rol in Amerika, het was een zogeheten Europees-Amerikaanse maatschappij. De hybriditiet van jazz is niet enkel te verklaren aan de hand van de 14 samenkomst van muzikale elementen uit verschillende culturen en etniciteiten. De hybriditeit, het mengen van culturen, heeft ook te maken met een ander belangrijk element binnen de Amerikaanse cultuur en binnen de veranderende kunstesthetiek. Door de overname van Afrikaanse elementen in het populaire medium dat de jazz begon te vormen, werd namelijk een grens overschreden tussen de ‘lage’ en ‘hoge’ cultuur. Tot de jaren ‘20 was de scheiding tussen ‘hoge’ en ‘lage’cultuur van het Victoriaanse tijdperk nog aanwezig in de Amerikaanse maatschappij. De ‘hoge’ cultuur vereiste standaards, regels, compositie in plaats van improvisatie en was daarmee eurocentrisch. Immers, bij de Europese kunst en cultuur stonden die eigenschappen hoog in het vaandel, een voorbeeld hiervan is de klassieke muziek. En jazz was eigenlijk het tegenovergestelde. Jazz werd beschouwd als een muzikale vorm van een subcultuur en vooral een ‘lage’ cultuur. Jazz was het product van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking die men als ‘primitief’ en ‘barbaars’ beschouwde. De muziek werd daarom ook als ‘primitief’ beschouwd. Maar jazz werd tegelijkertijd subversief, controversieel en modern gevonden, zoals O’Meally stelt: ‘Jazz was attacked not only for returning civilized people to the jungles of barbarism but also for expressing the mechanistic sterility of modern urban life.’ (O’Meally, 437) De intensiteit, de sensualiteit, het ritme en het gevoel van vrijheid en bevrijding waren eigenschappen van de jazz die men niet beschaafd achtte. Het element van de improvisatie werd vaak gerelateerd aan het onvermogen muziek te lezen of aan de ‘natuurlijke’, ‘gevoelige’ aanleg van de artiest. Dit ‘gevoelige’ karakter of het verschijnsel van onvermogen te lezen paste goed bij de veronderstelling dat de Afrikaanse Amerikaanse bevolking ‘intense’ en ‘primitieve’mensen waren. Jazz werd anderzijds juist vaak ook als symbool gezien voor de moderne technologie, mechaniek en dynamiek van het stedelijke leven en in de blanke cultuur vaak voor decadentie en rijkdom, vanwege de de ‘drive’, het instrumentgebruik en de moderne latere settings van Afrikaanse Amerikaanse en blanke artiesten in dezelfde orkesten. De pulsering van de muziek kan beschouwd worden als een representatie van de dynamiek van de moderne samenleving. Jazz bood de artiesten artistieke vrijheid en de mogelijkheid zichzelf uit te drukken, meer dan iedere andere vorm van de westerse muziek. De jazzmuziek exploreerde niet alleen de moderne tijdsgeest, maar leek deze ook te bevestigen en te versterken. 15 Jazz als middel voor de authenticiteit van Amerika Toch kan gezegd worden dat de jazz nooit deze betekenis en invloed op de Amerikaanse cultuur had kunnen hebben als de maatschappelijke omstandigheden er niet naar waren geweest. Amerika in de jaren ’20 en ’30 was namelijk op zoek naar een nationale identiteit. Het boek Imagined Communities van Benedict Anderson is een standaardwerk te noemen in onderzoek naar dit verschijnsel. Volgens Anderson ging het creëren van een nationale identiteit gepaard ging met: ‘instilling of nationalist ideology through the mass media, the educational system, administrative regulations, and so forth’. (Anderson, 113-114) Wat onderscheidde de Amerikaanse van de Europese cultuur? Wat betekende het ‘Amerikaan’ te zijn? O’Meally schrijft hier over: ‘It was largely a battle about authenticity and authenticating a glorious or al least praiseworthy heritage of achievement. [...] This authenticating heritage became, in effect, an authenticating essence of some sort of national or racial peoplehood’. (O’Meally, 412) Wat was het erfgoed en de geschiedenis van Amerika? Wat maakte Amerika authentiek? De ‘blanke’ Amerikaanse identiteit werd vaak gebaseerd op de geschiedenis van de blanke bevolking op het Amerikaanse continent en de uitdrukking daarvan in de kunst en wetenschap, waarbij andere etnische groeperingen buiten beschouwing werden gelaten. De Afrikaanse Amerikaanse geschiedenis kon echter niet uitgesloten worden in de constructie van het Amerikaanse erfgoed en de Amerikaanse nationale identiteit, vanwege de inbreng van de jazzmuziek door de Afrikaanse Amerikanen. Dit ging wel gepaard met grote strijd. ‘[…] thus in the 1920’s, the battle was about locating a usable American past; the white racists argued that the American past was white and the black cultural promoters argued that the American past was, at least, significantly, black’, aldus O’Meally (O’Meally, 416). Jazz kon in de geschiedenis moeilijk buiten beschouwing worden gelaten. Ondanks de kritiek op jazz vanwege aspecten als het rassyncretisme, primitiviteit en de menging van ‘lage’ met ‘hoge’ cultuur, had de Amerikaanse maatschappij jazz nodig als onderdeel van hun erfgoed en werd de muziek binnen de dominante cultuur toch geaccepteerd. In jazz zagen ze een grote Amerikaanse traditie. Hierbij kan niet alleen gedacht worden aan Gershwin, maar ook aan artiesten als Benny Goodman, Paul Whiteman of Artie Shaw. Allen blanke muzikanten die populair werden door de jazz. Zoals Gennari stelt: ‘It might be important to consider that every one of the fine white artists […] could not have been jazz musicians at all had 16 black musicians not invented the art form and engineered all of its decisive stylistic changes’. (Gennari, 499) Ironisch genoeg had de blanke bevolking de Afrikaanse Amerikaanse bevolking nu nodig om authenticiteit te verwerven. Eigenlijk was hier sprake van een omgekeerd racisme. Niet door kleur ditmaal, maar door geluid. Doordat de kennis en de capaciteiten van de muziek in handen was van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking in plaats van de blanke bevolking. Wat dit betekende voor de maatschappij zal ik behandelen in hoofdstuk twee. 1.3. Conclusie, een culturele representatie Jazz kon door de culturele ontwikkelingen in de Jazz Age en de opkomst van het moderne gedachtegoed met aandacht voor het individu en nadruk op vernieuwing, populair geworden. Jazz werd gebruikt om het verhaal te vertellen van de geschiedenis van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking. Zij waren deel van de maatschappij doordat ze werkten als muzikant en hiervoor betaald kregen. Hun muziek vertelde niet alleen over hun Afrikaanse Amerikaanse geschiedenis, maar ook over hun leven in de Amerikaanse maatschappij. Jazz werd daarmee een representatie van de Amerikaanse cultuur van de jaren ’20 en ‘30 en bovendien een kritische representatie. Jazz sloot aan bij de nieuwe, moderne tijdsgeest en was een teken voor verandering, maar ook een bedreiging voor de conservatieve, blanke, ‘hoge’ cultuur. Waarom was jazz zo onontkoombaar dat de periode een Jazz Age wordt genoemd? De blanke Amerikanen hadden de Afrikaanse Amerikanen nodig, zoals al gezegd, in hun zoektocht naar nationaliteit en in het proces van authenticiteit. Maar er moet ook niet over het hoofd worden gezien dat jazz een enorme aantrekkingskracht had op het liberale en vooral jonge deel van de bevolking. De jeugd werd daarom ook wel als ‘the lost generation’ gezien door de conservatieve, oudere generaties. (Ogren, 6) Jazz was interessant, spannend, nieuw en aanstekelijk, vergelijkbaar met de rock en roll in de jaren vijftig en de popmuziek daarna. Bovendien groeide de jazz mee met de ontwikkelingen op het gebied van instrumentatie en op het gebied van de artiestenwereld, de zogeheten show business. Zoals Jerving schrijft was jazz: ‘a perfect fit with a time and a place whose business was business’. (Jerving, 656) Net als in elke tijd en elke maatschappij mensen warm lopen voor alles wat in de mode is en ‘hip’ is, was dit in die tijd ook zo. 17 En jazz was hip, jazz was duidelijk in de mode. ‘The attractiveness of urban nightlife was embraced by American youth in revolt against, what they saw as stuffy prewar society, [...]’, aldus Ogren. (Ogren, 6) Kortom, jazz had alles te maken met de maatschappij en vormde een reactie op maatschappelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen. De muziek was vrij atonaal, in het licht van de traditionele harmonisch tonale muziek. Jazz was vrij, bevrijdend, ‘wild’, magisch primitief en sensueel, maar ook modern en had te maken met creativiteit, improvisatie, virtuositeit en samenspel. Maar bovendien was jazz ritmisch, gefragmenteerd, gekleurd en grensoverschrijvend qua etniciteit en ras. De muzikale elementen van jazz konden een moderne cultuur, die gekenmerkt werd door culturele ontwikkeling en verandering op het gebied van etniciteit en klassenmenging, op het gebied van moderne technologie en op het gebied van het construeren van Amerikaanse identiteiten, belichamen. De muzikale elementen van jazz belichaamden de culturele concepten van de maatschappij van de jaren ’20 en ’30 door de associaties die de muziek opriep met deze culturele concepten en de symboliek die het populaire beeld van jazz in zich leek te dragen. Daarom kon jazz een dergelijke betekenis krijgen in deze periode en kon het zo kenmerkend zijn dat de periode de Jazz Age wordt genoemd. En daarom lijkt het mij dan ook van uiterst belang jazz als een cultureel concept, als culturele representatie te beschouwen en te hanteren. Wat het betekende voor jazz om als cultureel begrip beschouwd te worden en hoe jazz invloed heeft gehad op de cultuur van de jaren ’20 en ’30 komt aan de orde hoofdstuk twee. Hóe was jazz belichaamd ín de cultuur? 18 Hoofdstuk 2: Jazz ín de cultuur ‘The jazz factor: this subtle set of threads seem to sparkle within virtually every aspect of modern American living’ Robert O’Meally- The jazz cadence of American culture In hoofdstuk één is gebleken dat het fenomeen jazz zo bepalend van invloed was dat de jaren ’20 en ’30 er naar vernoemd zijn. De muzikale elementen hebben overeenkomst met de culturele dynamiek van die tijd en de wijze waarop de periode gerepresenteerd is in het culturele geheugen. Maar hoe kreeg jazz werkelijk vorm binnen de maatschappij? Volgens O’Meally was jazz van invloed op ieder aspect van het moderne Amerikaanse leven. (O’Meally, XI) En Gennari schrijft dat: ‘through its subversion of traditional cultural categories and its reshaping of aesthetic and social boundaries, jazz has helped define the cutting edge of twentieth-century Western culture’. (Gennari, 450) Een ‘cutting edge’ is een juiste omschrijving, want er was ook veel kritiek op jazz als symbool voor zowel ‘primitiviteit’ als ‘moderniteit’ en op de controverse die de muziek opriep; dat gaf het geheel inderdaad een “scherp randje”. Duidelijk is geworden dat de cultuur van de jaren ’20 en ‘30 van invloed is geweest op de muziek. Belangrijk nu is om te onderzoeken op welke gebieden van de cultuur de invloed van jazz zichtbaar was en hoe jazz precies belichaamd werd ín de cultuur. Wat betekende het voor de dominante cultuur van de jaren ’20 en ’30 dat jazz gerepresenteerd werd in de populaire beeldvorming en dat de jazz door deze transformatie mijns inziens als een cultureel concept, een culturele representatie van de Jazz Age kan worden beschouwd? De andere kant van de wisselwerking, de invloed van jazz in de cultuur en de wijze waarop jazz de cultuur kon definiëren, zal in dit hoofdstuk worden behandeld en deze vraag zal daarbij de rode draad vormen. Ik zal verschillende aspecten van de cultuur belichten waarin jazz lijkt te zijn doorgedrongen, de muziek, de danswereld, de visuele kunsten en de filmindustrie, en bovendien introduceer ik de theorie van Stuart Hall over culturele representatie. 19 2.1. De manifestatie van jazz in de Jazz Age De muziek Jazz drong door in meerdere facetten van de maatschappij. De meest toegankelijke vorm was allereerst uiteraard de muziek. Rond de eeuwwisseling van de negentiende eeuw naar de twintigste eeuw was ragtime een populaire muziekvorm. De benaming voor deze muziekstijl die gekenmerkt wordt door syncopische melodie en begeleiding werd voor het eerst gebruikt in 1883 door Fred Stone in de titel van zijn nummer ‘My Ragtime Baby’. Ragtimemuziek bestond uit gesyncopeerde melodieën tegen een mars-achtige baslijn. (Franc, 638) Men spreekt van syncopische muziek als één of meerdere tonen niet op de tel vallen, waardoor één of meerdere accenten verlegd worden naar een andere, meer onverwachte plek. In het theorieboek Eenvoudige Algemene Muziekleer spreken ze van een accentverlegging van een zwaar of relatief zwaar maatdeel naar een voorafgaand licht maatdeel. (Nelleke, 66-67) Deze verlegging van de accenten, waardoor het ritme anders wordt, maakt dat de muziek swingt. In 1892 wordt de eerste ragtime gecomponeerd en in 1897 was ragtime een ware hype. In 1899 schrijft Scott Joplin een aantal ragtime nummers, waar onder ‘Maple Leaf Rag’ dat in één jaar een miljoen keer verkocht werd. (Gioai, 24) Volgens Gioia kan Joplin de grootste ragtimecomponist genoemd worden. Hij schrijft zelfs: ‘In fact, the resurgence of interest in ragtime music in redecent decades would be hard to imagine if not for the timeless appeal of Joplin’s music’. (Gioia, 23) Gioia vindt Joplin’s ragtime nummers van onsterfelijke waarde. De populariteit van ragtime, ook al is het rond 1910 nog altijd populair, begint echter daarna langzaam af te nemen. Het is moeilijk om een precieze scheiding te maken tussen de verschillende muziekstijlen, aangezien er zich aan de Amerikaanse westkust bijvoorbeeld een stijl ontwikkelde die juist meer teruggreep naar de ragtime, ook wel Frisco Jazz genoemd. Maar toch wordt de dood van Scott Joplin in het jaar 1917 wel gezien als het einde van de klassieke ragtimeperiode. De Original Dixie Land Jass Band wordt in dit zelfde jaar opgericht en is een van de eerste blanke jazzorkesten. In New Orleans bestond toen ook al het orkest van Edward ‘King’ Oliver, waarin onder andere Louis Armstrong speelde. 1917 is ook het jaar waarin het New Orleans’s Storyville red-light district gesloten wordt en waardoor veel artiesten naar het 20 noorden trekken.3 De danscultuur en de blues komen op en de muziek begint zich langzaam te ontwikkelen naar de vorm van muziek die in de jaren ’20 jazz genoemd wordt en eind jaren ’30 zich verder ontwikkeld naar “swing”jazz. Ook in de wereld van de klassieke muziek wist jazz binnen te dringen. Een belangrijke artiest die aan de beïnvloeding van jazz op dit gebied heeft bijgedragen is Paul Whiteman. In 1924 gaf Paul Whiteman met zijn orkest een concert in The Aeolian Hall. Hij gaf hier een uitvoering van Gershwin’s Rhapsody in Blue en introduceerde daarmee jazz in de klassieke wereld. Het was wat hij noemde een “jazz” symfonisch concert. (O’Meally, 397) Dit was een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis want Whiteman probeerde hiermee een Afrikaanse Amerikaanse ‘lage’ kunst als een moderne, blanke en vooral Amerikaanse ‘hoge’ kunst te institutionaliseren. Whiteman wilde duidelijk maken dat jazz bovenal Amerikaanse muziek was. Hij had jazz horen spelen door de lokale bevolking rondom San Francisco en probeerde deze muziek te imiteren. Whiteman slaagde daar niet voldoende in en trachtte de muziek vervolgens aan te passen. Hij was een blanke man uit de middenklasse en het viel hem zwaar om zich te wijden aan een vorm van muziek van de ‘lage’ klasse. Daarom besloot hij deze muziek op te waarderen, te verhogen naar de ‘hoge’ cultuur. Hij keek, net als iedere man van de middenklasse, op naar de hogere klasse en was bang zich te mengen met de lagere klasse. Als muzikant werd hij de door de hogere klasse echter niet veel beter geacht dan een Afrikaanse Amerikaanse arbeider. (O’Meally, 398-400) Whiteman maakte de muziek meer eurocentrisch door het gebruik van strijkinstrumenten. Hierdoor accepteerde men de muziek meer en werd de muziek populair. O’Meally schrijft: ‘[…] the strings not only popularize popular music, if such a redundacy can be acceptable; they also make it profound by making it a music that seems more Eurocentric, more closely associated with high-culture art music, requiring trained musicians to read a score.’ (O’Meally, 401) De muziek vertoonde meer overeenkomst qua klank met de ‘hoge’ muziek, de klassieke muziek. Bovendien maakte Whiteman het mogelijk om muziek te noteren en dit diende als een soort legitimering, een goedkeuring, om deze muziek ‘hoog’ te maken. Whiteman zag jazz ook meer als een methode om de klassieke muziek wat meer op te “jazzen”. 3 http://www.historyexplorer.net/jazz_history_timeline/jazz_history_timeline_1817_ad_-_1935_ad/. Laatste update: 13-02-2007. 21 Hij zag jazz niet als een authentieke, op zichzelf staande muziekvorm. O’Meally schrijft hierover: ‘Whiteman and other noted jazz musicians of the era saw jazz not as an independent art form that proposed very specific roles that the musician and the composer were to play not only in relation to the creation of music but in relation to their audience and to the larger society in which they functioned, but largely as a way of spicing up dance music or making classical music more palatable to the hoi polloi.’ (O’Meally, 403) Ook al zag Whiteman de jazz niet als muziek die tot stand kwam in relatie tot het publiek en de sociale cultuur en evenmin als symbool voor veel meer dan een technisch musicologische kwestie in de jaren ’20 en ’30 alleen, toch was zijn bijdrage belangrijk. Want doordat Whiteman symfonische jazz introduceerde wist hij iets van de ‘primitieve’ Afrikaanse Amerikaanse cultuur met de ‘beschaafde’ blanke cultuur te mengen. Door jazz in de hoge klasse te introduceren maakte hij jazz vooral tot een vorm van Amerikaanse muziek. Het was weliswaar niet de werkelijke, oorspronkelijke, Afrikaanse Amerikaanse jazz, maar het werd door de Amerikanen wel geïdentificeerd met jazz. Zijn muziek werd soms zelfs zo zeer gezien als authentieke jazz dat het voor de blanke bevolking niet meer duidelijk was dat de muziek oorspronkelijk Afrikaans Amerikaans was. De Afrikaanse Amerikaanse muziek was ook nauwelijks toegankelijk voor de blanke bevolking omdat deze gespeeld werd in Afrikaanse Amerikaanse buurten en theaters, de “predominantly black neighbourhoods” (Ogren, 70), waar de blanken zich nooit waagden. Zoals het omgekeerd ook het geval was. (O’Meally, 404) De Afrikaanse Amerikaanse, oorspronkelijke jazz werd bovendien amper op de plaat vastgelegd en als dat al gebeurde was dat voor blanken niet gemakkelijk te verkrijgen. (Ogren, 9) De symfonische jazz kon dus populair worden omdat de muziek toegankelijker was voor het blanke publiek dan de authentieke, oorspronkelijke jazz. Toen de van oorsprong Afrikaanse Amerikaanse muziek geïnstitutionaliseerd werd als blanke muziek leek het rassenprobleem op de achtergrond te raken, doordat het probleem van het sensuele, ‘zondige, vulgaire’ en vooral ‘primitieve’ element dat de muziek volgens de hoge klasse leek op te wekken op de voorgrond trad. De populaire jazzmuziek was rassyncretisch geworden, maar nog steeds niet “klas syncretisch”. Jazz was bedreigend, omdat het zo populair aan het worden was 22 en daardoor invloedrijk kon zijn op de cultuur en kunst van de jaren ’20 en ‘30. De popularisering van jazzmuziek betekende in de ogen van de meeste blanken uit de hogere klasse een ‘primitivisering’ van de maatschappij. Tijdens de drooglegging hadden de conservatieve, blanke, christelijke, provinciale mensen de overhand, maar bij de opkomst van de jazz werd de invloed van het stedelijke, moderne, wereldlijke en liberale deel van de bevolking groter. Dit laatste deel behoorden meer tot de ‘lagere’ klasse. (O’Meally, 404-406) Symfonische jazz had als doel de muziek minder provocerend voor de blanke, hogere klasse te laten zijn omdat de muziek zich profileerde als Amerikaanse muziek en minder nadruk legde op het Afrikaanse element dat erin verwerkt was. Op die manier werd het minder controversieel, minder bedreigend, en meer kunst. Zoals O’Meally schrijft: ‘The sequence of the performance thus seems like a progression from energy to art, an effect that depends on agreeing with Whiteman’s pronouncement that the structural core of jazz is an African ornament that can be sacrificed without significant loss in order to move to an aesthetic high ground’. (O’Meally, 420) Symfonische jazz fuseerde een deel van de geschiedenis, het heden en de toekomst, doordat het de muziek van het stempel van ‘lage cultuur’ leek te bevrijden en naar het niveau van kunst wist te tillen. ‘Jazz could become art only by transcending its milieu’, aldus Gennari. (Gennari, 468) Het betekende in de klassieke muziekwereld een aanpassing van de jazz, maar bewerkstelligde wel een acceptatie van de muziek. Of dit een positief of een negatief effect had op de oorspronkelijke jazz valt te betwisten, maar op deze wijze legde het in ieder geval een weg open voor de jazzmuziek om ook in andere facetten van de maatschappij door te kunnen dringen. De danswereld Naast verandering in de muziekwereld betekende de opkomst van de jazzmuziek een verandering in de danswereld. Ook hier shockeerde de muziek de conservatieven, net als rock en roll en popmuziek dat later zou gaan doen, omdat het onderdeel was van de ‘lage’cultuur. Maar de gehele Amerikaanse cultuur werd moderner, technischer en bovendien meer syncretisch in de jaren ’20 en ’30 en ook in de danswereld begon men zich meer op het exotische, romantische en sensuele element te richten. De muziek van big bands werd gemaakt om het publiek in actie te laten komen, om ze te laten swingen en dansen. (Gioia, 125) Het leidde tot “wilde” 23 dansen als de Flapper, de Lindy Hop, de Turkey Trot, de Bunny Hug, de Charleston en nog vele anderen. Ook dansen als de foxtrot en de tango werden populair. (Ogren, 36-40) Gioia schrijft: ‘By 1914, new and different dance steps were gaining widespread popularity’. (Gioai, 106-109) Harlem was bijvoorbeeld gedurende de jaren ’20 en ’30 een bolwerk van dansactiviteit met als hoogtepunt de opening van de Savoy Ballroom in 1926. (Gioia, 124) Rond deze dansen en voornamelijk de Flapper, ontstond een gehele cultuur en stijl. De mode werd er op aangepast en de vrouw werd zelfstandiger en zelfbewuster en bovendien hipper. Het haar werd kort of in een bob geknipt, de jurken werden korter, er werd make-up gebruikt en met onder andere oorbellen en kettingen nam men elementen over van niet alleen de Art Deco stijl, maar ook van de Afrikaanse cultuur. De flapperstijl was zeer typerend voor de Jazz Age en werd opnieuw door de conservatieven als aanstootgevend, ordinair en rebels beschouwd. Het waren de jonge mensen die zich tegen hun ouders en de ouderen afzetten en de vrouwen werden feministischer. Met de flapper werd bedoeld: ‘a young modern woman who went out on dates without a chaperone, wore fashionable clothes, wore make-up, and possibly had a job’.4 Een voorbeeld van een echte flappervrouw is het personage Jordan Baker uit The Great Gatsby van F. Scott Fitzgerald. Zij wordt omschreven als: ‘a good illustration, her chin raised a little jauntily, her hair the colour of an autumn leaf, her face the same brown tint as the fingerless glove on her knee.’ (Fitzgerald, 113) Jordan draagt golvende, wapperende jurken (Fitzgerald, 7) en heeft een koele, onbeschaamde glimlach. (Fitzgerald, 38) Op deze roman zal ik in hoofdstuk drie dieper in gaan. Uiteindelijk duurde deze flapperstijl maar van 1925 tot 1928, maar de media, kranten, cartoons, radio en de gehele industrie speelden er op in. Bovendien sloot de stijl aan bij de modernere, meer geëmancipeerde vrouw, het gaf haar de mogelijkheid zich zelfbewuster en onafhankelijker op te stellen en een meer liberale rol te spelen. Dat gold ook voor de vrouwen uit de middenklasse. Tot aan de jaren ’20 was het alleen voor een vrouw uit de hoge klasse weggelegd om de mode te volgen, maar omdat de flapper-mode makkelijker en zelf thuis te maken was, kon de middenklasse er ook deel aan hebben. De moraal van het Victoriaanse tijdperk werd verbannen. Vrouwen pleitten voor geboortebeperking, educatie, afschaffing van het korset of gemakkelijkere kledij voor bijvoorbeeld het dansen op tangofeestjes. De jazzmuziek 4 http://www.rambova.com/fashion/fash4.html. Laatste update: 13-02-2007. 24 leidde tot modernere dansen en niet alleen de wereld van de dans ontwikkelde zich, maar ook die van de mode en het resulteerde in veranderingen van de cultuur van de middenklasse. Uiteraard speelden andere sociale veranderingen, zoals de modernere technologie en de beweging van de vrouwenemancipatie, een rol in de veranderingen van deze cultuur van de middenklasse. De veranderingen in de danswereld en de flappermode door de jazz waren meer parallelle bewegingen dan constituerende bewegingen. Maar ze waren wel degelijk van grote invloed, omdat ze toonaangevend waren. De visuele kunsten en de filmindustrie Ook de visuele kunsten en de filmindustrie bleven niet achter. Een belangrijk element van de jazz was de individuele vrijheid die het schonk aan de artiesten. Het betekende een bevrijding van een gefixeerd, Victoriaans systeem en een verlegging van niet alleen sociale, maar ook esthetische grenzen. Jazz kwam te staan voor intellectuele verlichting, verbreding en bovendien emotionele verrijking. En de kracht van de jazz lag in het feit dat het de behoeftes van die tijd aan vernieuwing bevredigde op allerlei terreinen van de maatschappij. Zoals Gennari de woorden van Schuller over jazz citeert: ‘its strength has been such that it has attracted interests in all strata of intellectual and creative activity’. (Gennari, 452) Het is geen wonder dat de eerste opnames en uitvoeringen van jazz samen vielen met de diverse ontwikkelingen binnen de kunst die geschaard zouden kunnen worden onder de noemer van het modernisme. Modernistisch vanwege het experimentele, radicale, primitieve, expressieve en kunstzinnige. In de kunst zocht men naar vernieuwing, nieuwe vormen, maar ook naar authenticiteit en betekenis. Het esthetische werd minder van belang en conventies en grenzen dienden te worden afgeschaft. De periode kenmerkt zich door talloze avant-garde bewegingen die een nieuw visueel equivalent zochten voor de moderne maatschappij. Gennari schrijft hierover: ‘Modernism reacted against Victorian cultural stasis and intellectual complacency by stressing the integration of the self – [...]- and by embracing the state of constant redefinition and incessant adaptation to changing historical circumstances – [...] – that characterizes modern man’s relationship with his social and physical environments.’ (Gennari, 463) In de visuele kunst ontstonden stromingen als het kubisme, art deco, expressionisme, dadaïsme en surrealisme. Er werden nieuwe niveaus afgetast nu 25 het niet langer nodig was om aan de Victoriaanse moraal en status te voldoen. Ik wil bij dit aspect van de kunst volstaan met het voorbeeld van de kunstenaar Picasso. Hij betrok op de Afrikaanse cultuur gebaseerde, plastische vormen in zijn werk en introduceerde op die manier de meer primitieve, organische en natuurlijke aspecten in de Europese kunst. (Gennari, 465) Picasso behoorde ook tot de groepering die een stijl ontwikkelde die art deco werd genoemd en die van invloed is geweest op de architectuur in de jaren ’20. In deze stijl werden verschillende culturele kunstaspecten met elkaar verweven, Meisler schrijft over de ontwerpers van deze stijl: ‘They drew inspiration from the cultures of ancient Egypt, Mesoamerica, East Asia and subSaharan Africa.’ (Meisler, 56). De Art Deco was een populaire stijl in de jaren 1910 tot 1940 en typeerde zich door geometrische, natuurlijke vormen en ornamenten, maar was ook gefocust op decadent symbolisme. Bekende gebouwen in deze stijl zijn de Chrysler Building en Radio City Music Hall in New York.5 (Meisler, 56) Wat betreft de filmindustrie zijn uiteraard de films The Jazz Singer (1927) en The King of Jazz (1930) duidelijke voorbeelden. (Townsend, 94) Amerika nam de leiding in de wereld in de filmindustrie. Jazz werd ook hier een onderwerp van de entertainmentindustrie. Jazz had een enorme commerciële aantrekkingskracht. Niet alleen The Jazz Singer of The King of Jazz werden gemaakt, ook een film als Flaming Youth (1923), die al vier jaar eerder werd geproduceerd, ging over de Jazz Age en in het bijzonder de flapperlevensstijl. Deze film markeerde het begin van de opkomst van films met zogeheten flapperpersonages. Latere voorbeelden zijn The Mad Whirl in 1924, The Plastic Age in 1925 en Walking Back in 1928. In de film werd de levensstijl van de Jazz Age zichtbaar in de moderne levensstijl van de personages, de mode, de muziek, de dansen, nachtclubs en andere revolutionaire aspecten op het gebied van cultuur en techniek. Gold Rush in 1925, toonde duidelijk aan hoe groot de entertainmentindustrie in Amerika was in die tijd. De sensaties van Amerika in die tijd werden verwerkt in de films en jazz was er in aanwezig, Ogren schrijft: ‘By the end of the twenties, movie adiences could hear as well as see jazz performance on the screen’. (Ogren, 107) De wijze waarop de jazz in deze films werd verwerkt was echter wel de representatie van jazz in de populaire beeldvorming, zoals Townsend schrijft: ‘The black musician becomes just another case of the film 5 http://faculty.pittstate.edu/~knichols/jazzage.html. Laatste update: 13-02-2007. 26 characterization of black people, the working life of the musician is remodelled into another instance of the life narrative of the movie hero’. (Townsend, 93) De meest expliciete wijze waarop jazz in de filmwereld aan bod kwam was via de documentaires, waarvan Jammin’the Blues uit 1944 een goed voorbeeld is. In de documentaires bleef de jazzmuziek origineel en authentiek en werd de muziek niet gefilterd door filmische conventies of het narratief van de held. (Townsend, 93) Toch was de aanwezigheid van jazz in andere films van belang omdat het beeld van jazz en de culturele positie van de muziek daarmee werd bevestigd. ‘The treatment that jazz receives in mainstream film is decisive in establishing the ways in which it is perceived in the society as a whole’, aldus Townsend. (Townsend, 93) Door jazzmuziek te horen en jazzmuzikanten op het doek te zien werd jazz als concept bij groot publiek bekender en meer geaccepteerd. Aan de hand van deze korte voorbeelden van verschillende culturele aspecten van de jaren ’20 en ’30 wilde ik aantonen dat de jazz en vooral het populaire beeld van de jazz van invloed is geweest op de maatschappij en de cultuur. Jazz kon dit alles bewerkstelligen omdat het meer was dan een muzikaal medium alleen. De muzikale elementen van de jazz konden als culturele concepten dienen in de muziek, maar ook in andere facetten in de maatschappij zoals de visuele kunst, de danswereld, de filmindustrie en zo verder. Dit was mogelijk omdat jazz de cultuur representeerde en als metafoor kon dienen voor culturele ontwikkelingen. De theorie van Stuart Hall over culturele representatie, die hij postuleert in zijn boek Representation. Cultural Representations and Signifying Practices, kan hierbij van dienst zijn. 2.2. Jazz als culturele representatie en Stuart Hall Volgens Stuart Hall is de representatie een productie van betekenissen en ideeën die wij communiceren door middel van dezelfde taal. Het is een middel om te kunnen refereren aan feitelijke objecten in de wereld, maar ook aan imaginaire objecten en concepten. Communicatie over dan wel feitelijke of fictieve objecten vereist echter niet enkel het spreken van dezelfde taal, maar vereist ook een vergelijkbaar conceptueel systeem tussen mensen, een zelfde soort gedachtegoed waaruit men kan putten. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde als twee mensen tot dezelfde cultuur behoren en van dezelfde tradities, waarden en normen uitgaan. In 27 de communicatie hanteert men concepten als mentale representaties. Het onderwerp, bijvoorbeeld een glas, hoeft niet daadwerkelijk aanwezig te zijn in het gesprek om er over te kunnen spreken. Er wordt namelijk gesproken over het concept glas en als de andere dezelfde mentale representatie van dit glas heeft kan hij of zij het gesprek begrijpen. Het delen van dezelfde conceptuele systemen kan gerelateerd worden aan een cultuur. Kortom, in het communiceren en betekenis geven van een representatie zijn het spreken van dezelfde taal en het delen van eenzelfde conceptueel systeem vereisten. Hoe is dit alles te vertalen naar jazz en te hanteren in dit onderzoek? In de taal en het refereren naar aspecten staat een bepaald woord of een bepaalde aanduiding, dan wel omschrijving, voor een bepaald voorwerp, idee, aspect en dergelijke. Dit noemt Hall een ‘sign’. Deze tekens representeren het concept waar het voor staat, maar dat niet alleen. Hall schrijft: ‘Signs stand for or represent the concepts and the conceptual relations between them which we carry around in our heads and together they make up the meaning-system of our culture’. (Hall, 18) Een teken representeert dus niet enkel een concept, maar de relaties tussen de tekens en concepten vormen ook het betekenissysteem van een cultuur. Een representatie zet daarmee een proces in werking waarmee drie elementen aan elkaar gerelateerd worden, namelijk feitelijk of fictieve objecten, concepten en tekens. Jazz verwijst, door middel van tekens, dan naar concepten en een conceptueel systeem dat het betekenissysteem van de cultuur vormt. Jazz als zodanig heeft invloed op het gedachtegoed van de cultuur, op de ontwikkeling van de maatschappij in een bepaalde richting en op de ontwikkelingen binnen andere facetten van de cultuur dan muziek alleen. Dit is mogelijk omdat jazz als een culturele representatie beschouwd kan worden. Een belangrijk gegeven hierbij is dat Hall schrijft dat een betekenis nooit gefixeerd kan zijn omdat dingen betekenis krijgen in een bepaalde context. Door middel van omgeving en invloeden op dat moment en dat moment alleen, krijgt iets betekenis en staat het ergens symbool voor. Zoals de jazz betekenis kreeg en symbool kon staan voor een moderne, primitieve, controversiële, grensoverschrijdende, rassyncretische cultuur omdát het plaats vond in de cultuur van de Jazz Age. Maar zodra deze context verandert en er andere invloeden, ideeën aanwezig zijn kan de betekenis verschuiven of veranderen. Daarom wordt en nu ook niet meer gesproken van een Jazz Age. Het tijdperk van de jazz is voorbij, omdat 28 jazz niet langer dezelfde betekenis heeft als het had in de jaren ’20 en ’30. Betekenis heeft altijd te maken met het systeem van sociale conventies, specifiek voor iedere cultuur, specifiek voor ieder tijdperk. De betekenis van jazz hangt samen met de sociale conventies van de Jazz Age, want jazz representeert de concepten en daarmee het betekenissysteem van alleen die cultuur. 2.3. Conclusie Zoals in hoofdstuk één is aangetoond heeft de jazz door de cultuur van de Jazz Age betekenis gekregen en heeft het door die culturele omstandigheden en conventies kunnen groeien tot een dergelijk fenomeen. Daarom is een culturele representatie ook altijd een interpretatie. Een interpretatie van de betekenis, een interpretatie van de tekens. Jazz werd in de jaren ’20 en ’30 geïnterpreteerd als een moderne, sensuele, primitieve kunstvorm die een andere esthetiek vereiste en een verlegging van grenzen, een doorbraak van conventies kon bewerkstelligen. Enkel in dit licht kan jazz beschouwd worden als het medium dat het was. En enkel op die wijze, als die culturele representatie, kon het van invloed zijn op andere facetten binnen de maatschappij. Niet alleen als onderwerp, maar ook als cultureel gegeven, als principe. Jazz was veel meer dan muziek alleen. Het was van invloed op de ontwikkeling binnen de muziekindustrie, maar ook binnen de danscultuur, de visuele kunsten, de filmwereld, de poëzie en op die wijze kon het voor de cultuur betekenisvol zijn. Zoals O’Meally schrijft: ‘Jazz was an expression of that other side of ourselves that strove to recognize the positive aspects of our newness and our heterogeneity; that learned to be comfortable with the fact that a significant part of our heritage derived from Africa and other Non-European sources: and that recognized in the various syncretized cultures that became so characteristic of the US an embarrassing weakness but a dynamic source of strength.’ (O’Meally, 434) Ik wil hier herhalen wat ik in hoofdstuk één heb geschreven, namelijk dat jazz de moderne tijdsgeest van de jaren ’20 en ’30 exploreerde, maar deze ook bevestigde en versterkte. Zoals O’Meally stelt, kenmerkte jazz de maatschappij en hielp de jazz op die wijze het acceptatieproces van syncretische aspecten in de Amerikaanse identiteit bij de bevolking te realiseren. En daarnaast kon de jazz, als belichaming van de culturele aspecten, op een positieve wijze de moderne 29 vooruitgang en technologie bevestigen. De cultuur van de jaren ’20 en ’30 kan niet omschreven of beschouwd worden zonder de invloed van jazz te noemen. Jazz was: ‘destined to become part of the culture’, zoals Gioia schrijft. (Gioia, 37) De Jazz Age heeft het fenomeen jazz en de beschouwing van jazz als culturele representatie nodig om gedefinieerd te worden. Want is het niet zo dat de cultuur de grootste veranderingen ervoer, op een positieve wijze, vanwege het feit dat jazz als dominante populaire cultuur even het centrum van de maatschappij van de jaren ’20 en ‘30 belichaamde? De Jazz Age was nooit een Jazz Age geweest zonder jazz, deze twee concepten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Jazz was een integraal deel van de Amerikaanse cultuur. De Jazz Age ademde jazz en jazz was aanwezig en van invloed in allerlei culturele en maatschappelijke aspecten. Zo was het concept jazz en het populaire beeld van jazz ook aan de orde binnen de literaire canon. Jazz is niet enkel een muzikaal proces, maar wordt hier ook gehanteerd als een culturele representatie en als een reconstructief element binnen het literair wetenschappelijke discours. Gevaar is weliswaar dat er nog weinig over blijft van de oorspronkelijke aspecten van de jazz. Zoals te zien was bij de klassieke muziekwereld en de aanpassing die Whiteman van de muziek moest maken om de jazz te exploreren en acceptabel te maken. Is dat in de literatuur ook aan de orde? Zijn het in werkelijkheid geen jazzaspecten, maar surrogaataspecten van jazz die hier een rol spelen? Het volgende hoofdstuk zal deze vragen behandelen aan de hand van vijf romans en de theorie van Roland Barthes over mythevorming. 30 Hoofdstuk 3: Jazz in woord gevangen? ‘Jazz was both a popular craze and a music to describe the ambience or mood of the decade’ Kathy J. Ogren- The Jazz Revolution In dit derde en laatste hoofdstuk ga ik dieper in op een specifiek aspect van de kunst in de jaren ’20 en ’30 van Amerika, namelijk het literaire discours. Ik behandel vier jazz romans, The Great Gatsby van F. Scott Fitzgerald uit 1925, Manhattan Transfer van John dos Passos uit 1925, Home to Harlem van Claude McKay uit 1927 en Their Eyes Where Watching God van Zora Neale Hurston uit 1937. Ik heb bewust gekozen voor een combinatie van Afrikaanse Amerikaanse en blanke auteurs, om een meer representatief beeld te kunnen geven van de literatuur van de Jazz Age. Uiteraard zijn er nog vele auteurs die even belangrijk en invloedrijk waren voor de literatuur van de Jazz Age, die ik hier niet behandel. De romans die hier behandeld worden zijn geselecteerd op de periode waarin ze geschreven zijn, de interesse die ze bij mij opwekten en de samenstelling van blanke en Afrikaanse Amerikaanse auteurs. Daarmee geef ik geen waardeoordeel en plaats ik deze romans niet in een soort canon van de Jazz Age, waarvan ik andere romans en auteurs dan bewust zou uitsluiten. Ik onderzoek deze werken op de beïnvloeding van het concept jazz en de mythevorming over jazz en jazzmuzikanten. Na aangetoond te hebben dat jazz in de cultuur van de jaren ’20 en ’30 van invloed was op verschillende culturele media als dans en film, wil ik nu dieper ingaan op de invloed van jazz in het literaire discours. Niet alleen omdat ik dat interessant vind, maar omdat ook hier te zien is dat de wijze waarop jazz in de literaire werken verwerkt is samenhangt met de wijze waarop jazz dóór de cultuur en tijdsgeest van de jaren ’20 en ‘30 het fenomeen geworden is dat het was. Een tweede vraag dat het onderzoek in dit hoofdstuk zal oproepen is de vraag of we kunnen spreken van de aanwezigheid van elementen van de oorspronkelijke, authentieke jazz in de literatuur. Of dat er meer sprake is van “surrogaataspecten” van de jazz en slechts de associaties die jazz oproept? Met andere woorden; moeten we ons meer concentreren op de representatie van jazz in 31 de populaire verbeelding en zoals Ogren stelt, de sfeer en stemming die jazz aangeeft van de cultuur van de jaren ’30 en ’40? (Ogren, 3) Zodra we ons meer richten op het populaire beeld van jazz in de cultuur, kunnen we in de terminologie van Roland Barthes spreken over het mythologiseren van jazz. Er is dan sprake van een beeldvorming van een concept, een associatie die voor een bepaald voorwerp tijdelijk vastgelegd wordt en gebruikt kan worden als mythe. De associatie wordt gebruikt in de weergave van een concept, in dit geval jazz, en kan zo het concept mythologiseren. Allereerst zal ik daarom de theorie van Barthes over mythevorming uiteenzetten. 3.1. Mythologiseren; Roland Barthes Roland Barthes heeft in zijn werk Mythologies (1957) veel geschreven over mythevorming en de werking van mythes. Hij analyseert in dit boek alledaagse producten en beelden uit de populaire cultuur aan de hand van de linguïstiek van Ferdinand de Saussure. Barthes stelt dat in de visuele en populaire cultuur sprake is van twee verschillende aspecten van betekenisgeving. Allereerst bestaat het aspect van de denotatie; de gebruikelijke, standaard betekenis die men geeft aan een voorwerp. Barthes geeft het voorbeeld van de Citroën. De gebruikelijke, concrete betekenis van dit voorwerp, de denotatie, zou de constatering zijn dat de Citroën een auto is. Echter, Barthes schrijft ook het volgende over de Citroën: ‘[…] een grote schepping die hoort bij de tijd, met hartstocht ontworpen door onbekende kunstenaars, die meer als beeld geconsumeerd wordt dan als gebruiksvoorwerp, door een heel volk dat zich haar toeeigent als een volkomen magisch voorwerp.’ (Barthes, 193) De omschrijving van de auto als magische schepping is een voorbeeld van een connotatie. Een connotatie is namelijk het aspect van een zogezegd diepere, onderliggende betekenis die men aan een voorwerp, beeld of concept toekent. Dit kan ook wel omschreven worden als de subtekst van een woord of voorwerp en heeft vaak te maken met een emotie of de gevoelswaarde die het voorwerp toegekend wordt. Een duidelijk voorbeeld uit de analyse van Barthes voor dit onderzoek is de voorpagina van een Frans tijdschrift Paris Match uit 1955. De afbeelding op deze pagina toont een zwarte soldaat die onder een Franse vlag staat afgebeeld. Barthes verklaart dat de denotatie van deze afbeelding een beschrijving zou zijn van een jonge neger in Frans uniform die de militaire groet brengt aan de 32 vlag. (Barthes, 256) De connotatie zou echter zijn: ‘dat Frankrijk een groot imperium is, dat al haar zonen, ongeacht de huidskleur, trouw onder haar kleuren dienen en dat er geen beter antwoord is aan hen die beschuldigingen uiten omtrent een zogenaamd kolonialisme dan de ijver van deze neger om zijn zogenaamde onderdrukkers te dienen’. (Barthes, 256) Ik heb dit voorbeeld gekozen, omdat het aantoont dat volgens Barthes ook cultuuruitingen verborgen betekenissen hebben en onderdeel kunnen zijn van mythevorming. Mythes, zo stelt Barthes, zijn vastleggingen van normale en universele betekenissen, terwijl deze eigenlijk cultureel bepaald zijn en dus niet ‘natuurlijk’ en ‘universeel’ kunnen zijn. Vergelijkbaar hiermee is de theorie van Stuart Hall (Representation. Cultural Representations and Signifying Practices) wanneer Hall spreekt over de invloed van de context op de interpretatie van een ‘teken’. Hall geeft aan dat een betekenis van een ‘teken’ cultureel bepaald is en niet universeel, omdat een ‘teken’ slechts in een bepaalde context die bepaalde interpretatie kan hebben. De context van de mythe is dus van belang. De inhoud en de vorm van de mythe hebben een complexe relatie. Barthes schrijft: ‘De inhoud wordt door de vorm van de mythe een soort direct beschikbare reserve van geschiedenis, een onderdanige rijkdom die men snel kan oproepen en weg laten zakken; de vorm moet steeds weer kunnen wortelen in de inhoud en zich kunnen voeden in natura; maar vooral moet zij er zich in kunnen verbergen.’ (Barthes, 258-259) Hiermee wil Barthes zeggen dat de vorm van de mythe gehanteerd, gebruikt wordt en daarmee een betekenis weergeeft die geheel geabsorbeerd is door het concept. De mythe wordt daarmee eigenlijk een soort gebruiksvoorwerp, een communicatiemiddel. Of zoals Barthes stelt; het fundamentele karakter van de mythe is geëigend te zijn. (Barthes, 260) De linguïstiek van de Saussure (waar ook Hall over schrijft in Representation) is gebaseerd op het onderscheid tussen de zogeheten ‘signifiant’ en ‘signifié’, een ‘betekenaar’ en het ‘betekende’. Deze elementen zijn met elkaar verbonden, maar er bestaat geen natuurlijke of vaststaande relatie tussen beide. De relatie tussen de ‘betekenaar’ en het ‘betekende’ is namelijk willekeurig, zoals woorden in verschillende talen eenzelfde ‘betekende’ kunnen hebben, maar een andere ‘betekenaar’. In Nederland is de ‘betekenaar’ het woord ‘raam’ voor een stuk glas in een venster waar men door heen kan kijken, maar in het Engels is dat ‘window’, ook al is het ‘betekende’ hetzelfde. Er is voor dat glazen voorwerp geen “beste” 33 ‘betekenaar’. Ik introduceer Barthes en Saussure hier, omdat ik wil benadrukken dat een voorwerp of concept betekenis krijgt binnen een bepaalde context, een bepaalde cultuur. Zoals we eerder bij Hall hebben kunnen zien en zoals hij duidelijk schrijft: ‘We interpret the completed signs in terms of wider realms of social idology- the general beliefs, conceptual frameworks and value systems of society’. (Hall, 38) Dit gegeven van het interpreteren en betekenis geven van een ‘teken’ binnen een groter conceptueel systeem van een cultuur noemt Barthes het niveau van de mythe. Al eerder heb ik gesproken over de mythevorming van de Afrikaans Amerikaanse bevolking en vooral de Afrikaanse Amerikaanse jazzmuzikanten. In hoofdstuk één noemde ik dat de minstreelmuziek, als belangrijke voorloper van jazz, een muziekstijl is geweest die van invloed was op de mythe die rond de Afrikaanse Amerikaanse artiest ontstond en die er voor gezorgd heeft dat de Afrikaanse Amerikaanse artiest (zo ook de jazzmuzikant) als entertainer werd beschouwd. Op deze mythevorming wil ik nu dieper ingaan: op de mythevorming van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking en de mythevorming van jazz in de cultuur van de Jazz Age. Op welke wijze is sprake van mythevorming van jazz, als representatie van verschillende culturele aspecten van de Jazz Age, in de romans van de jaren ’20 en ’30 in Amerika en hoe zijn de denotaties en connotaties van jazz te herleiden? 3.2. Twee jazz romans: blanke Amerikaanse auteurs In een analyse van de jazz romans zou de scheiding tussen enerzijds de blanke, dominante cultuur met jazz als representatie-element van ondermeer de decadentie en modernisering en anderzijds de Afrikaanse Amerikaanse protestcultuur met jazz als representatie-element van vooral hun anarchie en opstand tegen onderdrukking, voor de hand liggen. Deze scheiding is ook absoluut beargumenteerbaar. Zou het echter niet kunnen dat in de romans van de blanke auteurs ook andere invloeden van jazz aanwezig waren, naast het element van de decadentie? En zou het niet mogelijk zijn dat jazz bij de Afrikaanse Amerikaanse auteurs ook op een andere manier gebruikt werd, dan slechts als een representatie van hun opstand, ontwikkeling van identiteit, rassenstrijd en protest tegen onderdrukking door de blanke dominantie? Met andere woorden; zijn in The Great Gatsby en Manhattan Transfer sporen te vinden van de Afrikaanse Amerikaanse 34 protestcultuur? Op welke wijze is sprake van mythevorming van jazz in deze romans? The Great Gatsby – F. ScottFitzgerald De muziek die gespeeld wordt in The Great Gatsby, voornamelijk in hoofdstuk drie van de roman komt dit aan de orde, zou vergelijkbaar kunnen zijn met de muziek die Paul Whiteman maakte. Er wordt gebruik gemaakt van dezelfde instrumentatie als Whiteman, het orkest is namelijk: ‘a whole pitful of oboes and trombones and saxophones and viols and cornets and piccolos, and low and high drums’ (Fitzgerald, 26). Later op de avond wordt een muzikaal optreden als volgt aangekondigd door de orkestleider: “Ladies and gentlemen,” he cried. “At the request of Mr. Gatsby we are going to play for you Mr. Vladimir Tostoff’s latest work, which attracted so much attention at Carnegie Hall last May. If you read the papers you know there was a big sensation.” He smiled with jovial condescension and added: “Some sensation!” Whereupon everybody laughed. “The piece is known”, he concluded lustily, “as Vladimir Tostoff’s Jazz History of the World.” (Fitzgerald, 33). Het is aannemelijk dat Fitzgerald het Aeolian Hall concert van Whiteman in 1924 in zijn hoofd had toen hij deze passage schreef, aangezien zijn manuscript zeven maanden na het concert werd uitgegeven en het concert voor veel ophef had gezorgd. Het zou bijna onmogelijk zijn dat Fitzgerald niet over dit concert gehoord had, aldus O’Meally. (O’Meally, 408). Deze overeenkomst met de symfonische jazz van Whiteman duidt op de verwijdering van de Afrikaanse Amerikaanse oorsprong van jazz. Het duidt op een imitatie van de oorspronkelijke jazz en een overname van de representatie van jazz, een mythe van jazz in de beeldvorming van de blanke cultuur. Het “blanke” aan de jazz wordt in de receptie van jazz vaak gerelateerd aan decadentie. The Great Gatsby is een manifestatie van decadentie. Uitbundige feesten, flapperpersonages als Jordan Baker, de duurste auto’s, veel geld en extravagantie en dat alles rondom de hoofdpersoon, Jay Gatsby. De focalisatie vindt voornamelijk door de ogen van het personage Nick Carraway plaats. Hij beschrijft de feesten van Gatsby in zinnen als: ‘By midnight the hilarity had increased. […], champagne was served in glasses bigger than finger-bowls. The moon had risen higher, and floating 35 in the Sound was a triangle of silver scales, trembling a little to the stiff, tinny drip of the banjos on the lawn.’ (Fitzgerald, 31) Rondom het personage Gatsby wordt eigenlijk één grote mythe geschetst. Gatsby ís als persoon een mythe. Een man die zichzelf gemaakt heeft, zijn naam en zijn geschiedenis. Zoals O’Meara stelt is Gatsby “self-created”. (O’Meara, 75) Dit kan goed geplaatst worden in het licht van het protest en de identiteitsvorming van de Afrikaanse Amerikaanse protagonisten van de protestcultuur, aldus Meredith Goldsmith in haar artikel White Skin, White Mask: Passing, Posing, and Performing in ‘The Great Gatsby’. (Goldsmith, 443) Gatsby wordt door Nick in een passage van The Great Gatsby ook neergezet als iets anders dan een mens, meer als een gebeurtenis, wanneer hij denkt: ‘Anything can happen now that we’ve slid over this bridge,’ I thought; ‘anything at all…’. ‘Even Gatsby could happen, without any particular wonder.’(Fitzgerald, 44) Alles ontstaat bij Gatsby vanuit een idealisme, een droom, een verlangen. Hij kan gezien worden als de verwezenlijking van de “American dream”. Zijn verlangen is intens, mysterieus en uiteindelijk ook altijd onvervulbaar en wordt daarom door Kehl ook wel vergeleken met Sehsucht. (Kehl, 315) Zijn enige drijfveer is Daisy, een “Daisy-aanbidder” is het enige dat Gatsby is. Hoffman stelt dat Gatsby met het verwerven van rijkdom puur het doel heeft een sociale status te krijgen om indruk te maken op Daisy en het verleden terug te halen. (Hoffman, 117) Bovendien wordt het leven in The Great Gatsby zo gepresenteerd dat alles bereikbaar is, als men maar de juiste dingen doet, de juiste dingen aanschaft of de juiste dingen zegt. Zoals Carraway op de eerste pagina al de relatie legt tussen succesvolle acties of situaties en het karakter van iemand (en daarmee een toegang tot de hoge klasse): ‘If personality is an unbroken series of succesful gestures, then there was something gorgeous about him, some heightened sensitivity to the promises of life, as if he were related to one of those intricate machines that register earthquakes ten thousand miles away.’(Fitzgerald, 3) Het verlangen naar zelfverbetering en het streven naar het uitvoeren van de juiste acties wordt ook vormgegeven in Gatsby’s schema voor zelfverbetering dat hij als kind in de kaft van het boek Hopalong Cassidy schreef. (Fitzgerald, 110) De schrijnende conclusie is dat wanneer de lichten gedoofd zijn en het feest afgelopen is, de swingende klanken van de muziek zijn weggestorven, niets overblijft dan duisternis, een ‘dead dream’ (Fitzgerald, 86) en verlangen. Verlangen naar de belofte van het leven, hoop en 36 romantiek en de wereld als een ‘fresh, green breast of the new world’. (Fitzgerald, 115) In dit vurige, oneindige verlangen kan een parallel getrokken worden met de oneindigheid van de improvisatiemogelijkheden van de jazz. Het verlangen naar exclusiviteit, neigend naar extravagantie en decadentie in The Great Gatsby, is te verklaren vanuit de angst van Gatsby voor anonimiteit. Uiteindelijk blijkt echter wel dat Gatsby een anoniem figuur is, met slechts oppervlakkige en niet oprechte vriendschappen. De connotatie van de mythe van jazz en de decadente, blanke cultuur wordt hierdoor eigenlijk onderuit gehaald, omdat het niet enkel een positieve betekenis meer heeft. The Great Gatsby vormt een parodie op het idealisme van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking om erkend en bekend te worden. De roman kan gezien worden als een voortdurende imitatie van authenticiteit. Een imitatie van het bourgeois leven, een imitatie van de Amerikaanse, decadente cultuur en met de “History of Jazz” een imitatie van de oorspronkelijke, authentieke jazz. Het zijn voor de blanke bevolking de minst bedreigende stukken muziek die gespeeld worden op de feesten van Gatsby en in de roman wordt gespeeld met een mythe van jazz, in plaats van met het oorspronkelijke fenomeen. Alles wordt omgeven door een romantiek, vanuit een verlangen naar authenticiteit en in het geval van Gatsby; liefde en de Amerikaanse droom. Deze droom is echter een mythe van Amerika, Amerika als de ‘fresh, green breast’, die in werkelijkheid anders is. Het verlangen naar kapitaal en materiaal, gaat gepaard met moreel verlies. Gatsby blijft alleen achter, zonder liefde, zonder vrienden, behalve Carraway. Hij heeft zichzelf als het ware verloren in zijn verlangen naar kapitaal, uit liefde voor Daisy. Het personage Tom Buchanan verklaart dat het gekleurde ras en jazz op het punt staan om de wereldmacht over te nemen bij het ontstaan van de nieuwe, Amerikaanse wereld. Hij refereert naar een boek, The Rise of the Coloured Empires, van ene Goddard (referentie naar Lothrop’s Stoddard’s The Rising Tide of Colors Against White World Supremacy) en zegt: ‘The idea is if we don’t look out the white race will be- will be utterly submerged. [...] It’s up to us, who are the dominant race, to watch out or these other races will have control of things.’(Fitzgerald, 10-11) Dit racistische denkbeeld wordt voornamelijk door Tom naar voren gebracht. Opvallend is echter wel dat Nick Carraway in zijn beschrijvingen van anderen altijd de etniciteit van die personen vermeldt, zodra het gaat om personages die van een lagere afkomst zijn dan hij zelf. Deze mensen uit de lage klasse of uit de lagere 37 middenklasse zijn meestal dan ook geen blanken. Toch wordt duidelijk dat het boek zich in een tijd afspeelt waarin etnische “minderheden” zichzelf ontwikkelen en zich sterker bewust worden van hun identiteit. Wanneer Nick Carraway en Gatsby over een brug rijden zien ze een limousine waarin drie Afrikaanse Amerikanen worden rondgereden door een blanke chauffeur. De Afrikaanse Amerikanen kijken naar Gatsby’s auto met verbazing, maar het valt op dat Carraway niet verbaasd naar hen kijkt of zich verbaast over het feit dat een blanke chauffeur drie Afrikaanse Amerikanen rondrijdt. (Fitzgerald, 44) Wel zegt hij vervolgens dat nu álles kan gebeuren en dat het nu ook mogelijk is dat Gatsby zijn eigen identiteit creëert. Dit gegeven sluit aan bij de gedachte dat Gatsby een parodie vormt op de culturele ontwikkelingen van de Jazz Age en de opkomst van de Afrikaanse Amerikaanse identiteit in die tijd. Er wordt niet uitvoerig ingegaan op die Afrikaanse Amerikaanse achtergrond in The Great Gatsby. Het is aanwezig in de roman, maar niet expliciet. Het lijkt in het verhaal meer om de moderne vooruitgang en de amerikanisering van de situatie te gaan, het vervullen van de Amerikaanse droom. Met dat amerikaniseren en parodiëren op de Afrikaanse Amerikaanse geschiedenis kan gezegd worden dat in The Great Gatbsy meer gespeeld wordt met een mythe van Amerika en een mythe van de jazz. Er wordt niet geschreven over de oorspronkelijke, authentieke jazz, maar over geamerikaniseerde, gemythologiseerde jazz “à la Whiteman”. Zoals Jerving schrijft: ‘the music was written into the discourse on modernity as a modernist, even futurist force.’ (Jerving, 659). Deze nadruk op de moderne vooruitgang betekent echter niet dat enkel de blanke, decadente cultuur wordt gerepresenteerd door het gebruik van het concept jazz. De protestcultuur komt in The Great Gatsby wel degelijk aan bod, in de vorm van een parodie daarop. Op welke wijze werkt dos Passos met de mythevorming en de associaties van jazz in de dominante cultuur van de Jazz Age in Manhattan Transfer? Manhattan Transfer – dos Passos The Great Gatsby vormt dus een parodie op de Amerikaanse cultuur van die tijd en gezegd kan worden dat Fitzgerald daardoor een redelijk negatief engagement met de jaren ’20 en ’30 toont. Hij geeft slechts een beeld van, een mythologisering van Amerika. Fitzgerald schept een rijke, decadente omgeving waarin de stad van groot belang is. Nog belangrijker is het thema van de stad in Manhattan Tranfer en 38 dos Passos lijkt een positiever engagement met de Amerikaanse maatschappij te hebben dan Fitzgerald. Manhattan Transfer speelt zich af in het moderne, technologische Amerika. Het element wat in het boek vooral vergelijkbaar is met de jazz is het element van de chaos. De tegenstelling tussen het stedelijke en provinciale dorpse leven in de jaren ’20 van Amerika is de reden dat vele Afrikaanse Amerikanen migreren van dorpen naar steden. De steden worden daardoor smeltkroezen van verschillende culturen en daar komen de ontwikkelingen op het gebied van de technologie, de muziek, de dans en dergelijke aspecten van de Amerikaanse cultuur tot uiting. Dat de ontwikkeling van de steden in een rap tempo plaatsvindt en dat gesproken wordt over een nieuw tijdperk, met moderne technologieën en vooruitstrevende idealen, wordt ook duidelijk in Manhattan Transfer. Verschillende ontwikkelingen worden de lezer duidelijk, zoals de nieuwe technologie, de verhitte consumenteneconomie en idealen als het kapitalisme en materialisme, gepaard met morele en raciale disintegratieproblemen. Dit alles vindt plaats in een netwerk van verhalen en personages die los van elkaar en door elkaar uiteengezet worden. Een centrum ontbreekt, afgezien van het feit dat de verhaallijn over Jimmy Herf en zijn vrouw Ellen Thatcher wel een hoofdlijn vormt. Niet alleen weet dos Passos met dit chaotische netwerk de sfeer te tekenen van de wijze waarop het er in die tijd in de steden aan toeging. Hij geeft door middel van al zijn verschillende personages ook de hoeveelheid van dialecten en culturele etniciteiten in de steden weer en hij legt de nadruk op de individualiteit. De mensen in zijn stad leven erg op zichzelf en zijn zeer onafhankelijk, dit is bijvoorbeeld te zien aan familie of liefdesrelaties. Iedereen staat er alleen voor. Maar ook het materialisme speelt een grote rol in Manhattan Transfer. De wereld wordt geregeerd door geld en veel personages willen direct hun driften en verlangens vervullen. Deze drang naar bevrediging en materieel gewin vinden we ook in The Great Gatsby. De betekenisloze en decadente kant van een deel van de maatschappij wordt belicht. Dos Passos geeft in zijn roman het geluid van de stad weer en de stad wordt een gemengde cultuurmanifestatie in de ban van het kapitalisme. Een andere parallel die getrokken kan worden met Fitzgerald is het feit dat dos Passos in Manhattan Transfer financieel gewin ook gepaard laat gaan met moreel verlies. Net als Gatsby rijk wordt, uit verlangen indruk te maken op Daisy, lijkt hij zichzelf en zijn moraal te verliezen voor dit financiële gewin. Uiteindelijk blijkt dan dat hij niets meer over heeft. In Manhattan Transfer lukt het twee personages, Emile 39 en Congo Jay, om rijk te worden. Zij zijn geëmigreerd naar Amerika en worden gezien als “outsiders”. Zij worden echter rijk door het illegaal stoken van sterke drank. De zelfmoord van Bud Korpenning en de zelfdestructie van Stan laten eveneens zien dat de Amerikaanse droom en idealen niet enkel goede dingen opleveren. Bovendien is Ellen een figuur met een onvervuld verlangen en een constant zich herhalend patroon van ongeluk in haar leven. Ze verandert op een gegeven moment in een machine, zoals er staat: ‘Ellen felt herself sitting with her ankles crossed, rigid as a porcelain figure under her clothes, everything about her seemed to be growing hard and enameled, the air bluestreaked with cigarettesmoke, was turning to glass.’ (dos Passos, 344) Het onvervulde verlangen lijkt haar te verstenen terwijl alles om haar heen gewoon doorgaat. Dingen eindigen niet, lijkt het, in de Amerikaanse cultuur en in de jacht op vervulling van dromen en bevrediging van idealen in deze individualistische stad. ‘Each end is also its origin, and each novel that wants to inscribe that end will only find itself renewing the American myth upon which its attack is based’, aldus Phillip Arrington in zijn artikel The sense of an Ending in Manhattan Transfer. (Arrington, 443) Het gaat om het consumeren van een eindeloze reeks van gebeurtenissen en sensaties, zoals ook E.D. Lowry zegt. (The Lively Art of "Manhattan Transfer") Het narratief of het verhaal van de roman is nooit bewegingloos, zelfs niet voor een enkel moment. En het is de intensiteit van het moment dat belangrijk lijkt te zijn. Alles is belangrijk op de voorgrond, er is geen achtergrond. Er is sprake van een intens, dramatisch actualisme in Manhattan Transfer, vergelijkbaar met een optreden op het podium, “er zijn” en de aandacht eisen van moment tot moment. Bovendien legt deze eindeloze reeks meerdere mogelijkheden open, maakt meerdere interpretaties en meerdere manieren om het leven van de personages in te vullen mogelijk. Dos Passos weet hiermee aan te geven dat het een tijd is waarin men zijn eigen weg moet zoeken en wensen moet vervullen, zijn eigen identiteit moet vormen. En in die zin vormt het boek een parallel met het verlangen naar identiteit en erkenning van de Afrikaanse Amerikaanse protestcultuur. Het is vooral de presentatie van een manier van leven, een levensstijl. Zoals Lowry schrijft: ‘But Dos Passos’ technique, emphasizing the artist’s dynamic restructuring of his world, can be seen as a concrete embodiment of the idea of reality as the arena in which man acts. Though Manhattan Transfer is no less personal than Dos Passos’ previous work, the assertion of human individuality and uniqueness is now 40 linked to man’s positive engagement with the issues of his time’. (Lowry, 1629) Door de techniek, het plaatsen van zoveel verschillende verhaallijnen en personages van diverse culturen naast en door elkaar en het ontbreken van een werkelijk centrum, geeft dos Passos het dynamische proces van de sociale verandering in de Amerikaanse maatschappij van de jaren ’20 en ’30 weer. De beweging die de filmische montagetechniek en de gefragmenteerde verhaallijnen opwekken roept ook de associatie met het ritme van de jazz op. De “denotatieve” betekenissen van The Great Gatsby en Manhattan Transfer kunnen de constateringen opleveren dat de personages, voornamelijk het personage Gatsby, een rijk leven leiden. En dat het belangrijk is materie en geld te bezitten in het Amerikaanse, chaotische en gevarieerde stedelijke leven. De connotatie die er echter in verwerkt is heeft te maken met de invloed van jazz en vooral met het populaire beeld dat van jazz is ontstaan. De mythe van het ‘betekende’ kan er uit worden gedestilleerd dat de cultuur van de jaren ’20 en ’30 en de invloed van jazz gerelateerd en gereflecteerd kan worden aan decadentie en ideologieën over het materialisme, kapitalisme en technologische vooruitgang. Dit heeft echter een negatieve bijsmaak, omdat het soms gepaard lijkt te gaan met moreel verlies en destructiviteit. De mythe wordt vormgegeven in een parodie op de Amerikaanse cultuur van de jaren ’20 en ’30 en in het zogeheten Amerikaniseren, zeker in het geval van The Great Gatsby. Jay Gatsby belichaamd de Amerikaanse mythe en de roman is een reflectie van het populaire beeld van jazz. Terugkomend op de vraag of het slechts surrogaataspecten zijn van jazz die verwerkt zijn in de romans; er is sprake van mythologisering van jazz en de Amerikaanse cultuur. Het is moeilijk te toetsen wat jazz precies is en het is ook niet mijn doel dit te definiëren. Het gaat erom dat er sprake is van een mythologisering van de jazz, dat het associatieve, populaire beeld groot geworden is en niet de oorspronkelijke, authentieke jazz zelf. Zoals in het begin van het onderzoek al aangegeven met een citaat van Brietweiser, is het onderscheid tussen authentieke, oorspronkelijke jazz en het beeld van jazz steeds kleiner aan het worden. Dit staaft des te meer de bewering dat jazz als culturele representatie kon dienen en symbool kon staan voor de Amerikaanse cultuur van de jaren ’20 en ’30, maar hier zal ik later op terugkeren. 41 De symfonische jazz die gespeeld wordt in The Great Gatsby en het plaatsen van de Afrikaanse Amerikaanse geschiedenis in de Amerikanisering van de omgeving in de roman, is typerend voor de stijl van Whiteman, volgens Jerving. (Jerving, 658-659) Hij voert dit nog verder door te schrijven dat er in de Jazz Age uiteindelijk maar weinig schrijvers waren die over authentieke, oorspronkelijke jazz schreven, maar veelal over het populaire beeld van jazz. Volgens hem waren het: ‘earlier writers who where not particularly interested in “authenticating” jazz- who often, indeed, exploited what they were able to trope as the music’s commercial and ethnic inauthenticity, thereby addressing their own compromised, uncertain place within the economy and the nation.’ (Jerving, 667) Dit zou betekenen dat in de Amerikaanse literatuur van de jaren ’20 en ’30 voornamelijk met mythes van jazz en jazzmuzikanten gewerkt werd. Jerving beweert dit ook van de schrijvers van de Harlem Renaissance. Claude McKay en Zora Neale Hurston zijn twee voorbeelden van schrijvers die bij deze stroming hoorden. Hoe is jazz verwerkt in deze twee romans? 3.3. Twee jazz romans: Afrikaanse Amerikaanse auteurs Opvallend is dat in de andere twee romans, van de Afrikaanse Amerikaanse auteurs, meer aandacht wordt besteed aan de Afrikaanse Amerikaanse bevolking, hun geschiedenis en hun achtergestelde plaats ten opzichte van de blanke bevolking in de maatschappij. Maar zijn in deze romans ook elementen te vinden van jazz als representatie van een blanke, decadente cultuur? Home to Harlem - Claude McKay Claude McKay is zonder twijfel een auteur die vanuit een Afrikaanse Amerikaanse positie over het Afrikaanse Amerikaanse leven en de traditie schrijft. Singh schrijft over McKay: ‘Claude McKay emphasized the distinctiveness of black experience through a treatment of the ‘lowly’ black’s situation. As a reflection of the Euro-American fad of black primitivism and anti-materialism, McKay’s work is especially significant because he searched for new, positive definitions of black life.’ (Singh, 42) 42 In McKay’s werk wordt de tegenstelling tussen de blanke en de Afrikaans Amerikaanse bevolking in de Amerikaanse cultuur duidelijk. Hij schrijft, zoals Singh stelt, over de Afrikaanse Amerikaanse bevolking op een wijze die de rage, ofwel mythe over de Afrikaanse Amerikaanse bevolking als primitief en antimaterialistisch, reflecteert. Hiermee kiest hij een geheel andere invalshoek voor dezelfde periode dan schrijvers als Fitzgerald en Dos Passos. Home to Harlem beschrijft het leven van een Afrikaanse Amerikaanse man in die tijd, namelijk die van het hoofdpersonage Jake. Bij Jake draait alles om ‘primitief’ geluk en het direct vervullen van een verlangen, net als dit het geval is bij vele inwoners van Harlem. Home to Harlem beschrijft de muziek, de swing, de clubs, de drank, het gokken, de seks en het plezier. McKay’s omschrijvingen van het stadsleven en de Afrikaanse Amerikaanse bevolking zijn sensueel, passievol en vaak worden er dierlijke metaforen gebruikt in zijn omschrijvingen van de mensen. Hij beschrijft dansende Afrikaanse Amerikaanse mensen als: ‘gorgeous animals swaying… through the dance, punctuating it with marks of warm physical excitement’ (McKay, 108). En later: ‘thick as maggots in a vat of sweet liquor and as wriggling’(Mckay, 14). Jakes vriend wordt vaak omschreven als een aap, een gorilla of een beer en vrouwelijke figuren worden vergeleken met luipaarden of panters. In tegenstelling tot de sensualiteit van deze Afrikaanse Amerikanen worden de blanken afgeschilderd als stijf en passieloos. McKay omschrijft de jaloezie bij de blanken op de Afrikaanse Amerikanen als volgt: ‘A colored couple dawdled by, their arms fondly caressing each other’s hips. A white man forking a bit of ground stopped and stared expressively after them’. (McKay, 279-280) Jazz als een representatie-element van de blanke, dominante, decadente cultuur van de jaren ’30 en ’40 is hierdoor op een vrij negatieve wijze aanwezig in de roman. Duidelijk wordt dat de blanken vooral de oorspronkelijke, authentieke jazz imiteren. McKay levert ook kritiek op de Afrikaanse Amerikanen die zich willen aanpassen aan de blanke cultuur. Zijn hoofdpersonage Jake wil zich bijvoorbeeld niet aansluiten bij een blanke vakbond. Singh stelt: ‘McKay assaults the self-hatred and hypocrisy of the “race-talk” of those who actually desire assimilation into the white world’. (Singh, 51) Home to Harlem is een boek waarin een wereld wordt omschreven die aansluit bij de mythe over de Afrikaanse Amerikaanse bevolking als primitief, onbeschaafd, arm en sensueel, hoewel McKay dit op een positieve wijze brengt. De stelling van Jerving dat de vroegere schrijvers van de Jazz Age, als ook de schrijvers 43 van de Harlem Renaissance, geen weergave van werkelijke, oorspronkelijke jazz in hun romans gaven, maar inspeelden op een mythe die rond de jazzwereld en de etniciteitproblematiek ontstaan is, lijkt hier op zijn plaats. De mythe die rond de jazz geschapen wordt is echter negatiever over de blanken, omdat de nadruk op de imitatie gelegd wordt, maar staat positiever ten opzichte van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking. Omdat het voor de laatst genoemde een middel is om de etniciteitproblematiek aan de orde te stellen. Tegelijkertijd kan de vraag gesteld worden of het mogelijk zou zijn om de oorspronkelijke, authentieke jazz weer te geven, te verwerken in een literair discours, zonder de associatie en de mythevorming rond de muziek daarin te betrekken. Aangezien de jazz en het populaire beeld van jazz niet zo gemakkelijk meer te scheiden zijn. Their eyes where watching god - Zora Neale Hurston Een andere schrijver van de Harlem Renaissance, Zora Neale Hurston, legt in haar werk meer de nadruk op de zelfstandigheid van de Afrikaanse Amerikaan en zij wil in haar roman Their Eyes Where Watching God duidelijk maken dat de Afrikaanse Amerikaanse bevolking in de jaren ’20 en ’30 zelfstandig en vrij is om te bouwen op haar eigen achtergrond, geschiedenis en identiteit. Hurstons hoofdpersoon, Janie, staat eigenlijk een beetje tussen twee werelden in, de blanke en de Afrikaanse Amerikaanse wereld. Zij keurt als Afrikaanse Amerikaanse vrouw de blanke bevolking niet af, wat zo nu en dan in de roman van McKay wel het geval was. De voor de hand liggende scheiding tussen de blanke, dominante, decadente cultuur en de protestcultuur van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking betreffende de representatiemogelijkheden van het concept en de mythologisering van jazz is hier in mindere mate aanwezig. Hurston weet de geluiden en de taal van jazz naar haar literatuur te transformeren en toont op die wijze de wereld van de Afrikaans Amerikaanse, lagere klasse en hun cultuur. In de inleiding van het boek schrijft Holly Eley over het fictieve dorp Eatonville waar Janie een tijd woont: ‘They are free because they have eschewed white cultural institutions and have built on those of their own community and on their African past’. Eatonville wordt beschreven als een Afrikaanse Amerikaanse gemeenschap die zonder inmenging van de blanken functioneert en bewust voor haar vrijheid kiest. Zoals één van de dorpsbewoners zegt wanneer Starks, de man van Janie, het dorp wil uitbreiden en welvarender maken: ‘Us colored people is too envious of one’nother. Dat’s how come us don’t git 44 no further than us do. Us talks about de white man keepin’ us down! Shucks! He don’t have tuh. Us keeps our own selves down.’ (Hurston, 63). Het dorp groeit en Eatonville dient als voorbeeld van het feit dat de Afrikaanse Amerikaanse bevolking zelfstandig genoeg is om een eigen leven te leiden, zonder bemoeienis van de blanke bevolking. Their Eyes Where Watching God is een voorbeeld van een roman die de identiteit van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking benadrukt als een sterke, waardige identiteit. Hurston hanteert duidelijk de mythe van jazz als symbool voor de nieuwe Afrikaanse Amerikaanse identiteit. Zij behoort niet voor niets tot de stroming van de Harlem Renaissance die tot doel heeft de Afrikaanse Amerikaanse bevolking een stem te laten krijgen. Net als McKay gebruikt Hurston het taalgebruik van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking in haar roman. Er is sprake van een ritme en een vergelijkbare rauwe klankvorming die ook in de jazzmuziek aanwezig is. Hurston brengt hiermee de rijkdom en de diversiteit van jazz over in haar roman. Niet alleen door haar taalgebruik, maar ook door het gedachtegoed dat zij uiteenzet en het feit dat ze de focus op de Afrikaanse Amerikaanse bevolking weet te richten. Anders dan McKay, die voornamelijk ingaat op de mythe van het sensuele en primitieve van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking (op een weliswaar net zo positieve wijze), legt Hurston meer de nadruk op de filosofie van de Harlem Renaissance door te benadrukken dat de Afrikaanse Amerikaanse identiteit en idealen gelijkwaardig zijn aan die van de blanken. Wellicht volgt zij daarmee minder de mythe van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking als primitief, sensueel volk in de Jazz Age en lijkt ze dichterbij de oorsprong van de authentieke jazz en de authentieke Afrikaanse Amerikaanse bevolking te komen. 3.4. Conclusie: jazz in de literatuur Hurston is zelf wel erg duidelijk in haar ideeën over jazz als populaire muziek en over het populaire beeld dat van jazz ontstaan is. Zij is van mening dat het populaire beeld van jazz niet iets is waar de Afrikaanse Amerikaanse bevolking aan heeft bijgedragen, wanneer ze zegt: ‘Blacks may very well have created most American forms of music and dance, but they certainly could not popularize them. This means, strictly speaking, that they never created American popular music 45 and dance but rather contributed a lion’s share of the ideas that helped to shape an American popular imagination’. (O’Meally, 419). Hierin moet de wijze gevonden worden waarop jazz ín de cultuur en dóór de cultuur tot uiting gekomen is en de wijze waarop de representatie van jazz in de populaire cultuur ontstaan is. In haar werk komt het populaire beeld van jazz en daarmee de mythe over de identiteit van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking naar voren. De identiteit van de blanke bevolking en de mythe over jazz als onderdeel van een technologische, decadente, moderne en materialistische maatschappij kwam naar voren in The Great Gatsby en Manhattan Transfer. Daarnaast was er in deze romans en vooral in The Great Gatsby ook sprake van een vorm van parodie op de achtergrond en identiteitsvorming van de Afrikaanse Amerikaanse bevolking. Vooral Fitzgerald lijkt een negatiever engagement met de cultuur van de Jazz Age te hebben dan Dos Passos. McKay en Hurston echter, als Afrikaanse Amerikaanse schrijvers van de Harlem Renaissance, spitsen zich meer toe op de mythe van de identiteit van Afrikaanse Amerikaanse bevolking. Zij gebruiken jazz als representatie van deze identiteit en tonen dat de Afrikaanse Amerikaanse bevolking, gelijkwaardig aan de blanke bevolking, onderdeel is van de Amerikaanse cultuur van de jaren ’20 en ’30. Jazz als representatie-element voor de blanke, decadente cultuur komt hier in mindere mate aan bod, maar waar het aan bod komt (in McKay’s roman), is dit negatief. De muzikale elementen, de bevrijdende, magisch primitieve, sensuele, creatieve, virtuoze, maar ook de moderne, technologische, vooruitstrevende, dynamische en decadente elementen van jazz kunnen in dit licht gezien worden als elementen van een denotatiesysteem, bepalend voor de mythevorming van de cultuur van de Jazz Age. Een waardeoordeel geven over de betekenis van het feit dat het populaire beeld van jazz met diverse culturele concepten van de Jazz Age geassocieerd kan worden en door mij dus als culturele representatie beschouwd kan worden is voor de oorspronkelijke, authentieke jazz moeilijk. Enerzijds zou gezegd kunnen worden dat door het populaire beeld van jazz in de dominante Amerikaanse cultuur van de Jazz Age een deel verloren gegaan is van de oorspronkelijke, authentieke jazz. Zoals Kenney and Wasick schrijven: ‘Since the origins and development of the blues have been traced exclusively to African Americans many 46 have concluded that the only “authentic” jazz has been, still is, and should always be that played by blacks’. (Kenney and Wasick, 909) Anderzijds moet gerealiseerd worden dat jazz zonder de popularisering en de symboliek die de muziek toegekend kreeg, nooit zo groot en invloedrijk had kunnen worden. Bovendien is het lastig om een vorm van muziek letterlijk te incorporeren in andere media en de jazz net zo te bekijken als andere kunstvormen, esthetisch gezien, omdat moeilijker gekeken kan worden naar vormen van methodologie, aangezien die in mindere mate aanwezig zijn. De kracht van jazz ligt meer in de improvisatie dan in de balans tussen vorm en inhoud, structuur en dergelijke, waar in andere kunstvormen wel naar gekeken kan worden en waarover een waardeoordeel gegeven kan worden. Zoals Brietweiser stelt: ‘In his act of impulsive creation, the improvising musician must shape each phase seperately while retaining only a vague notion of the overall pattern he is forging’. (Brietweiser, 367) Wellicht is het daarom ook niet verkeerd om naar het populaire beeld van jazz te kijken, omdat dat concreter is en meer invloed kon uitoefenen. Het populaire beeld van jazz heeft bijgedragen aan het mythologiseren van de Amerikaanse cultuur in de jaren ’20 en ’30 en brengt de idealen in het gedachtegoed van de Amerikaanse tijdsgeest en de tot stand gekomen Amerikaanse identiteiten tot uiting. Dit heeft zo ook zijn doorwerking in het literaire discours. In dat licht kan gezegd worden dat jazz, het populaire beeld van jazz en haar associaties, wel degelijk in de woorden gevangen zijn. 47 Conclusie ‘It (jazz) has become a widely deployed symbol, a signifier freighted with a panoply of meanings, attitudes, and associations which are variously and sometimes conflictingly aesthetic, religious, racial, political, epistemic, individual, social, philosophic, visceral, idiosyncratic, collective, utopic, dyspeptic,- on and on. It has become, that is, iconic, its own often iconoclastic impulses notwithstanding’. Fritz Gysin- From “Liberating Voices” To “Metathetic Ventriloquism” 1. Korte samenvatting In hoofdstuk één van dit onderzoek heb ik door middel van een cultuurschets van de jaren ’20 en ’30 aangetoond dat de Jazz Age een periode was die gekenmerkt werd door culturele veranderingen op het gebied van etniciteit en klassenmenging, op het gebied van moderne technologie en op het gebied van het construeren van Amerikaanse identiteiten. De migratie en het feit dat de Afrikaanse Amerikaanse bevolking zich sterker bewust werd van hun identiteit sloten hier naadloos bij aan. Vooruitgang, vernieuwing en aandacht voor het individu waren elementen die in de kunst, de wetenschap en de economie van belang werden. De verklaring voor de groei van het fenomeen jazz dient gevonden te worden in de wijze waarop muzikale elementen deze culturele ontwikkelingen kon belichamen. De hybride en rassyncretische stijl van muziek bezat de revolutionaire capaciteit grenzen te vervagen en te verleggen. De muziek sloot aan bij de nieuwe esthetiek en waarden van de kunst en speelde bovendien een belangrijke rol in het verwerven van een Amerikaanse authenticiteit. Door deze culturele ontwikkelingen en deze tijdsgeest kon jazz uitgroeien tot het fenomeen dat het was en werd de muziekstijl zo typerend en bepalend dat de periode de Jazz Age wordt genoemd. Vandaar dat ik het in dit onderzoek hanteer als een culturele representatie. Omdat enkel in het licht van de revolutionaire en controversiële eigenschappen voor die tijd, jazz beschouwd kan worden als het medium dat het was. 48 Vervolgens wordt in hoofdstuk twee gekeken naar de wijze waarop jazz zich ín de Jazz Age manifesteerde. Hiertoe heb ik voorbeelden gegeven van de invloed van jazz op meerdere aspecten van de cultuur. Zo heb ik niet alleen de manifestatie van jazz in de muziek beschreven, maar beschreef ik ook haar manifestatie en invloed op de danswereld, de visuele kunsten en de filmindustrie. Gebleken is dat jazz de moderne tijdsgeest van de Jazz Age exploreerde, maar ook bevestigde en versterkte. Jazz was niet alleen als onderwerp van invloed op deze facetten van de maatschappij, maar werd gebruikt als cultureel gegeven, als principe. Aan de hand van de theorie van Stuart Hall heb ik verder verklaard op welke wijze het concept jazz als culturele representatie beschouwd kan worden en concludeer ik dat jazz een integraal deel van de Amerikaanse cultuur van de jaren ’20 en ’30 was. Als laatste richt ik me in hoofdstuk drie specifiek op de invloed van jazz in het literaire discours. Ik heb vier jazz romans geanalyseerd en focuste me hierbij vooral op de mythevorming van jazz en de Afrikaanse Amerikaanse geschiedenis, met behulp van de theorie van Roland Barthes over mythevorming. Hierbij zou jazz als representatie-element van vooral de decadentie en modernisering van de maatschappij bij enerzijds de blanke auteurs van de dominante cultuur, en anderzijds de Afrikaanse Amerikaanse auteurs van de meer ondergeschikte cultuur met jazz als representatie-element van ondermeer hun anarchie en protest tegen deze ondergeschiktheid, wellicht voor de hand zou liggen. Maar duidelijk werd dat dit niet per definitie op die wijze aan de orde was in deze romans. De verschillende “blanke” en “Afrikaanse Amerikaanse” aspecten liepen door elkaar heen bij zowel de Afrikaanse Amerikaanse auteurs als bij, en ook vooral, de blanke auteurs. Ook heb ik me in hoofdstuk met de vraag bezig gehouden wat het voor jazz betekende om als culturele representatie beschouwd te worden. 2. Antwoord op de hoofdvraag: In hoeverre jazz en de Jazz Age elkaar definiëren Uit dit onderzoek is gebleken dat jazz en de Jazz Age elkaar in die mate definiëren dat zij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dit verklaar ik door aan te tonen dat de muzikale elementen van de jazz vertaald kunnen worden naar de culturele ontwikkelingen van de jaren 20 en ’30. Ik heb jazz gehanteerd als een culturele representatie, aan de hand van de theorie van Hall, en heb daartoe het onderscheid tussen jazz en het populaire beeld van jazz overgenomen van 49 Brietweiser. Jazz heeft mijn inziens zo groot kunnen worden door het populaire beeld dat in de dominante cultuur van de muziek gecreëerd werd. Hierbij speelde mee dat de culturele ontwikkelingen van de jaren ’20 en ’30 een modernistisch gedachtegoed belichaamden. Het individu werd belangrijk en idealen leidden tot emancipatie, economische en technologische vooruitgang en bovendien grensvervaging tussen de hoge en lage cultuur en verschillende etniciteiten. Veel avant-gardistische stromingen kwamen op in de kunst en diverse traditionele conventies werden doorbroken. De tijd was “rijp” voor een fenomeen als jazz, omdat het een grensoverschrijdende muziekstijl was. Zonder deze vruchtbare culturele voedingsbodem had jazz nooit zo populair en toonaangevend kunnen worden. Anderzijds concludeer ik dat de Jazz Age nooit de Jazz Age was geweest zonder het fenomeen jazz. Jazz wordt door mij beschouwd als een belichaming van het nationale karakter, van de decadentie, de etniciteitproblematiek, de eindeloze beweging en het streven naar vooruitgang van de cultuur. Vooral door het ritme van de jazz, de pulsering, de swing en oneindige improvisatiemogelijkheden kon jazz de Jazz Age en haar tijdsgeest symboliseren. De invloed en de wijze waarop jazz zich wist te manifesteren in meerdere facetten van de maatschappij was van die mate dat de periode niet anders aangeduid kán worden dan de Jazz Age. Binnen het discours dat de jazz in die tijd en van die tijd vormde, konden de wetenschap en de kunst zich vrij bewegen. Jazz was ‘the American theme song’, zoals James Lincoln Collier zijn boek noemde, (Jazz: the American theme song, 1993) de soundtrack van de jaren ’20 en ’30. Ik heb jazz niet bekeken als een muzikaal element pur sang, maar als een culturele representatie omdat het niet gaat om wat jazz ís, maar om de transformatie van jazz. Belangrijk is de revolutionaire kracht van de transformatie van jazz naar het beeld van jazz in de dominante, populaire cultuur. In deze transformatie kan een breder en vollediger begrip worden gevonden van wat jazz betekende in de Jazz Age en de wijze waarop jazz heeft kunnen bijdragen aan de progressieve sociale en culturele veranderingen in de jaren ’20 en ’30. Daarnaast geeft het hanteren van jazz als culturele representatie, als belichaming van de Jazz Age, een beter beeld van de jaren ’20 en ’30. Ook kan geconcludeerd worden dat wanneer gesproken wordt over jazz en de literatuur of over andere kunsten die geëngageerd waren met jazz als populair fenomeen in de dominante cultuur, het muzikaal erfgoed niet buiten beschouwing 50 gelaten kan worden. Jazz bracht namelijk automatisch een associatie of element van de decadentie en de conflicten tussen de verschillende “rassen” en gesitueerde klassen in de jaren ’20 en ‘30 met zich mee. De scheiding tussen jazz en het populaire beeld van jazz hangt dan ook samen met de mythevorming die er rond jazz en de Afrikaanse Amerikaanse bevolking ontstaan is. De populaire beeldvorming van jazz was namelijk onderhevig aan mythevorming. Ik heb laten zien hoe dit zich specifiek in het literaire discours uitte door mijn analyse van een aantal jazz romans. Het blijkt dat naarmate de populariteit van jazz steeg, het beeld van jazz “blanker” werd en men steeds meer het muzikaal erfgoed en haar Afrikaanse Amerikaanse oorsprong buiten beschouwing trachtte te laten. Wellicht kan daarmee gezegd worden dat het populaire beeld van jazz niet meer was dan een holle mythe, een amerikanisatie van een oorspronkelijk Afrikaans Amerikaans, authentiek concept. Jazz als een icoon, een symbool dat breed inzetbaar is met (zichzelf) “omverwerpende” impulsen, zoals Gysin schrijft, (Gysin, 274) maar wel verwijderd van haar oorsprong. Een boek als The Great Gatsby draagt deze holle mythe duidelijk in zich en ontmaskert de “American Dream” en de geamerikaniseerde maatschappij. Of het populaire beeld van jazz op deze manier afbreuk doet aan de oorspronkelijke, authentieke vorm van jazz valt te betwisten. Een deel van de individuele vrijheid van de artiest leek verloren te gaan in de populaire canon en de muziek werd aangepast om tot een meer “blank” begrip te kunnen worden. Daarom kan beweerd worden dat jazz door de commercialisering en de dominante, blanke consumptiecultuur zich slechts leende voor ordinair effectbejag en dan kan, zoals Adorno zegt in zijn theorie over de massacultuur, gesproken worden over ‘formulemuziek’. (On Popular Music, 1941). Mijns inziens is dit echter iets te negatief. Feit blijft namelijk dat door de transformatie van jazz het muzikale concept dit “groeiproces” heeft kunnen doormaken. Dat ik de muziek hanteer als culturele representatie van de Jazz Age komt slechts een beter begrip van de jazz en haar culturele omgeving ten goede. Bovendien, afgezien van het feit dat het mij voor deze discussie aan musicologische kennis zou ontbreken, gaat het erom dat dit onderzoek nergens jazz als enkel een muzikaal element beschouwt. Ik zou over het verkeerde fenomeen spreken als ik het over de authentieke, oorspronkelijke jazz zou hebben. 51 Kortom, Brietweiser maakt terecht het onderscheid tussen jazz en het populaire beeld van jazz. Dit significante verschil is van belang om jazz als culturele representatie te kunnen hanteren en aan te tonen dat jazz en de Jazz Age elkaar definiëren en informeren. In onderzoek naar het engagement van kunst met jazz is het relevant dit onderscheid te maken en op een juiste wijze naar een fenomeen als jazz en haar omgeving te kijken. Want onderzoek naar de transformatie van jazz en de controverse van jazz in de Jazz Age geeft een groter begrip van jazz voor die tijd en bovendien een groter begrip van de Amerikaanse cultuur in een tijd van modernisering en culturele ontwikkelingen en zo ook van haar producten. Interessant zou zijn om te kijken hoe deze relatie tussen de jazz en de Jazz Age zich verder ontwikkelt. Na de Jazz Age komt er een periode die de Swing Era genoemd wordt. Wellicht heeft de Swing nog steeds invloed op de Amerikaanse cultuur van de Swing Era en andersom? Maar nog interessanter zou zijn om te kijken hoe de jazz van invloed was op de cultuur in een ander continent, een ander land of stad, zoals Parijs. In de late jaren ’50 ontstaat in Parijs een filmstroming die de “nouvelle vague” wordt genoemd en waarin jazz een belangrijke rol speelde. Ook hier leek jazz invloed op de cultuur en bijvoorbeeld de mode te hebben. Dit onderzoek toonde dat jazz van bepalende invloed was voor de Jazz Age en omgekeerd en hoewel er uiteraard maar één Jazz Age is geweest, is de jazz wellicht van een vergelijkbare invloed op andere periodes of andere culturen geweest. Duke Ellington zegt tenslotte niet voor niets: “It don’t mean a thing, if it ain’t got that swing”. . 52 Referenties Primaire literatuur: Fitzgerald, F.S. 1993 The Great Gatsby. Newhaven: Wordsworth Editions Limited. Hurston, Z.N. 1986 Their Eyes Where Watching God. London: Virago Press. McKay, C. 1987 Home to Harlem. Boston: Northeastern University Press. Pasos, dos, J. 1946 Manhattan Transfer. New York: Penquin Books, Inc. Secundaire literatuur: Boeken Anderson, B. 1991 Imagined communities: Reflections on the Origin and Spread of Nationalism. London/New York: Verso. Barthes, R. 1975 Mythologieën. Amsterdam: Arbeiderspers. Floyd, S.A. 1990 Black music in the Harlem Renaissance. A collection of Essays. New York: Greenwood Press. Gioia, T. 1997 The History of Jazz. New York: Oxford University Press. Hall, S. 1997 Representation. Cultural Representations and Signifying Practices. Londen: SAGE Publications. Heble, A. 2000 Landing on the wrong note: jazz, dissonance, and critical practice. New York: Routledge. Hentoff, N. 1978 The Jazz Life. New York: Da Capo Press. 53 Hoffman, F.J. 1962 The Great Gatsby: a study. New York: Charles Scribner’s sons. Hook, A. 1974 Dos Passos. A reflection of critical essays. New York: Pretrince-Hall, Inc. Englewood Cliffs. Hutchinson, G. 1995 The Harlem Renaissance in Black and White. Cambridge: The Belknap Press of Harvard University Press. Mitchell, A. 1994 Within the circle. An anthology of African American Literary Criticism from the Harlem Renaissance to the Present. Durham/Londen: Duke University Press. Nelleke, B. 1981 Eenvoudige Algemene Muziekleer. Dirkshorn: Gebr. van der Wal B.V. Ogren, K.J. 1989 The jazz revolution. Twenties America & the meaning of Jazz. New York/Oxford: Oxford University Press. O’Meally, R.G. 1998 The jazz cadence of American culture. New York: Colombia University Press. Shaw, A. 1987 The Jazz Age. New York: Oxford University Press. Singh, A. 1976 The novels of the Harlem Renaissance. Pennsylvania: Pennsylvania State University Press. Townsend, P. 2000 Jazz in American Culture. Edinburgh: Edinburgh University Press Ltd. Artikelen Arrington, P. 1982 ‘The Sense of an Ending in Manhattan Transfer’. American Literature, Vol. 54, Issue 3: 438-443. Barthes, R. 1981 ‘Textual Analysis of Poe’s Valdemar’. In: Robert Young. Untying the Text: A Post- Structuralist Reader. Boston/London/Henley: Routledge & Kegan Paul. 133-162. 54 Brietweiser, M. 2000 ‘Jazz Fractures : F. Scott Fitzgerald and Epochal Representation’. American Literary History, Vol.12, Issue 3: 359-381. Du Ewa Jones, M. 2002 ‘Jazz Prosodies. Orality and Textuality’. Callaloo 25.1: blz. 66-91. Franc, C. 1993 ‘De geschiedenis van The American Song: Dum Dum Dum Da’. Mens & Melodie, 48ste jaargang: 636-642. Gennari, J. 1991 ‘Jazz Criticism: Its Development and Ideologies’. Black Literature Forum, Vol. 25, No. 3: 449-523. Gysin, F. 2002 ‘From “Liberating Voices” to “Metathetic Ventriloquism”. Boundaries in Recent African-American Jazz Fiction’. Callaloo 25.1: 274-287. Goldsmith, M. 2003 ‘White Skin, White Mask: Passing, Posing, and Performing in “The Great Gatsby”’. Modern Fiction Studies, Vol. 49, No. 3: 443-468. Harrison-Kahan, L. 2005 ‘Drunk with the fiery rhythms of Jazz: Anzia Yezierska, Hybridity, and the Harlem Renaissance’. Modern Fiction Studies, Vol. 51, No. 2: 416-436. Jerving, R. 2004 ‘Early Jazz Literature (And Why You Didn’t Know)’. American Literary History, Vol. 16, Issue 4: 648-674 Kehl, D.G. 2000 ‘Writing the Long Desire: The Function of Sehnsucht in “The Great Gatsby” and “Look Homeward, Angel”’. Journal of modern literature, Vol. 24, Issue 2: 309-319. Kenney, W. and Jeffrey Wasick 2000 ‘Jazz’. Journal of Popular Culture, Vol. 34, Issue 2: 907-930. Lowry, E.D. 1969 ‘The Lively Art of "Manhattan Transfer"’. PMLA: Publications of the Modern Language Association of America, Vol. 84, Issue 6: 1628-1638. Meisler, S. 2004 ‘Art Deco: High Style’. Smithsonian, Vol. 35, Issue 8: 56- 61. Merod, J. 1995 ‘Jazz as a Cultural Archive’. Jstor, Vol. 22. No.2: 1-18. 55 O’Meara, L. 1994 ‘Medium of exchange: The blue coupe dialogue in “The Great Gatsby”’. Papers on Language & Literature, Vol. 30, Issue 1: 73-87. Thomas, G.V. 2002 ‘The canonization of jazz and Afro-American literature’. Calloloo 25.1: 288-308. Internetadressen (laatste update: 13-02-2007) http://www.columbia.edu/itc/music/omeally/ http://artsedge.kennedy-center.org/exploring/harlem/themes/newsstand.html http://www.historyexplorer.net/jazz_history_timeline/jazz_history_timeline_181 7_ad_-_1935_ad/ http://www.rambova.com/fashion/fash4.html http://faculty.pittstate.edu/~knichols/jazzage.html 56