1 INLEIDEND HOOFDSTUK 1.1 Inleiding Onmiddellijk postpartum= periode vanaf de geboorte van de placenta tot twee uur nadien. Kraambed of postpartum= periode vanaf de geboorte van de placenta en de vliezen, herstel Peurperium= periode na de bevalling waarin de veranderingen die tijdens de zwangerschap zijn ontstaan, ongedaan worden gemaakt ( vanaf geboorte placenta en vliezen tot ongeveer 6 weken na de bevalling) Kraamperiode= Nederlandse term peurperium, engere zin: van partus tot 10 dagen postpartum, ookwel kraambed genoemd Dag bevalling= start postpartum= dag 0 Ontzwangeren= fysiologische veranderingen van de geslachtsorganen en andere orgaansystemen die plaats vinden tijdens de kraamperiode 1.2 Kraamzorg Intramuraal postpartumzorg: postnatale hospitalisatie (2de lijn gezondheidszorg) Extramuraal pospartumzorg: kraambezoeken aan huis (1e lijn gezondheidszorg) Kraamzorg aanbod: 1. Medisch vroedkundige zorg: zelfstandige vroedvrouwen, geboortehuizen en vroedvrouwen in dienstverband 2. Kraamhulp (gemiddeld een periode van 10 dagen) (expertisecentra kraamzorg) 3. Sociale voorzieningen (vb. Kind en Gezin) Ambulante bevalling (poliklinisch of kort ziekenhuisverblijf): bevalling in het zieken huist zonder, of met 1 overnachting Korte ziekenhuisverblijven: 0 tot 2 ligdagen Verkorte ziekenhuisverblijven: 4 dagen Lange ziekenhuisverblijven: 5-6 ligdagen Doel van het introductiegesprek: wegnemen of verminderen angst en onzekerheid, relevantie informatie verstrekken, bevorderen v/d communicatie, stimuleren van de medewerking, kennis maken met directe omgeving Opname materniteit: na normale parameters ( ong. 2 uur) 3 1.3 Klinisch pad Klinisch pad: om goede informatiedoorstroming te krijgen tss 1 ste en 2de lijn gezondheidszorg , alleen voor: vaginale bevalling, max. 2 nachten ziekenhuis, geen medische indicatie voor verder ziekenhuisverblijf, gegarandeerde follow-up thuis 3delen: deel moeder, deel baby, deel ontslagcriteria moeder en baby Klinisch pad moeder: infortmatie(voorgeschiedenis, bevalling , postpartum), GVO, vitale parameters, verloskundige parameters, verloskundige observaties, perineum, borsten, pijn, uitscheiding, hygiëne, mobiliteit, voeding, medicatie, psychosociaal 1.4 Basisprincipes 1.4.1 Hygiëne en asepsis Hygiëne: -Preventie van besmetting van de patiënt door de patiënt zelf -Preventie van kruisinfectie: van de ene naar de ander patiënt, ziekenhuismilieu naar patiënt Steriliteit : vrij van micro-organismen Asepsis: voorkomen van besmetting met micro-organismen van levend weefsel 1.4.2 Veiligheid Patiënt moet zich veilig voelen 1.4.3 Beleving Tactvol informeren Vermijd vakjargon bij patiënt Respect Kloppen wanneer je binnen komt Niet meer ontbloten als nodig, geen vragen stellen die u niets aan gaan Privacy 1.4.4 Zelfzorg en inspraak Patiënt zelf laten uitvoeren wat ze kan Zelf laten beslissen 1.4.5 Comfort 1.4.6 Ergonomie Persoonlijke veiligheid van de hulpverlener 4 1.4.7 Economie Zuinig omspringen met tijd en materiaal 1.4.8 Ecologie Milieu 1.5 Uitvoeren (praktijk) 1.6 Manutentie (praktijk) 1.7 Handhygiëne Handontsmetting: voor en na patiëntencontact, voor een zuivere/invasieve handeling, na blootstelling aan lichaamsvocht of slijmvliezen, na contacht met directe patiëntenomgeving Handen wassen: bij aanvang en einde dienst, voor maaltijd, na toiletgebruik, na hoesten niezen of snuiten, bij zichtbaar bevuilde handen Wassen + ontsmetten: na contact lichaamsvocht, bloed of slijmvliezen, bij contact bewoner met diarree of met zijn omgeving Steriele handschoenen: invasieve procedure Niet-steriele handschoenen: mogelijk contact bloed, urine of stoelgang 1.8 Vaardigheden (praktijk) 5 2 FYSIOLOGISCHE VERANDERINGEN 2.1 Uterus Voor zwangerschap: vuistgrootte, cervix uteri (baarmoedermond), corpus uteri: baarmoederslijmvlies( endometrium), spierlaag (myometrium), parametrium Na partus: 2.1.1 Myometrium Onmiddellijk na partus: 15 cm, 1000g, wand 5cm dik bestaat uit dik laag myometrium, Na 1ste week: 500g Na 2de week: 300-350g Na 6 weken: 9cm , 100g (bij zogende, bij niet-zogende gaat dit trager) Na 8 weken: gewicht terug bereikt = 70g Hoe meer kinderen, hoe trager involutie Omvangvermindering gebeurt door plaatsverandering Gewichtsvermindering gebeurt door het verlies van vocht en kleiner worden spiercellen Veranderingen van het bloedvatenstelsel in de uterus: verdwijnen van arteriën en venen door hyaliene-degeneratie (eiwitstructuren die stillaan afgebroken worden), samen met vasoconstrictie Ligamenten uitgerekt en slap…. Einde postpartum terug niet zwangere status herwonnen 2.1.2 Endometrium Na baring: Wondvlakte placenta, zonder epitheellaag : decidua( dik sluimvlies), necrotische weefselresten en bloed lochia Na 7-8dagen: granulerende opp. Binnen de 10 dagen: opnieuw met endometrium 6weken: placentabed normaal (na 4 weken nidatie trg mogelijk) 2.1.3 Cervix Bij bevalling scheurt cervix in Na bevalling : week, gekneusd en kan oedemateus zijn Eerste dagen pp: open, doorgankelijk 2-3vingers Na een week: vaste structuur herkenbaar, toegankelijk 1 vinger 6 Ostium externum ( buitenkant cervix): wijder spleetvormig oorspronkelijke vorm niet trg Onderste uterus segment (UOS): na bevalling week en dun, na enkele weken terug normaal 2.2 Vagina Introïtus vaginae= ingang van de vagina Rugae vaginalis= plooien in de wand van de schede, nodig voor de rekbaarheid Na de partus: Eerste dag: uitgerekt, gekneusd of oedemateus, open Na een dag: minder open, minder gezwollen Herstel binnen de 3-4weken Blijft wijder dan voorheen Normale rugeatekening na 3 weken herkenbaar Kleinescheurtjes genezen spontaan en zonder litteken Zogende vrouwen= droge vagina 2.3 Perineum Na partus : gekneusd en oedemateus, bekkenbodemspieren uitgerekt en zwak Gaaf of ongeschonden= geen scheurtjes of letsels Ruptuur: - eerstegraads: alleen de huid en het epitheel gescheurd - tweedegraad: ook vaginawand en onderliggend bindweefsel gescheurd ( eventueel spierweefsel), sfincter ani nog intact - derdegraads ruptuur of subtotaalruptuur: huid en spieren ingescheurd tot aan sfincter ani - vierdegraads rupruur of totaalruptuur: huid, spieren en de sfincter ani zijn doorgescheurd Episiotomie= kunstmatig ingeknipt: -medio –lateraal ( schuin) -mediaan (recht ) 7 2.4 Buik Buikgordel: steunt en omvat de buikholte ( ingewanden en organen) Lichaam goed in conditie en geen overgewicht beter weerstaan van veranderingen in de ZS Na de ZS: Huid= uigerekt , verrimpeld en vertoont soms striemen of striae (= littekens van uitgerekte en gescheurde elastische vezels) Buikspieren= slap Diastase van de buikspieren: het uit elkaar wijken van de rechte buikspieren door het uitrekken van de linea alba als gevolg van een groeiende buik Afhankelijk van een aantal factoren: spiertonus van de vrouw, oefeningen na vorige bevalling, pariteit, snel opeenvolgende zwangerschappen, extreem uitgezette baarmoeder Na zwangerschap zo snel mogelijk herstellen, indien dit niet gedaan wordt: volgende zwangerschap hangbuik, rugklachten 2.5 Borsten (cursus lactatie) 2.6 Gewicht Bij bevalling verlies je 5-6 kg (baby,placenta,vruchtwater en bloed) Eerste week pp: 2kg (vochtverlies) De rest van het ZSgewicht ben je na 11-22 weken kwijt ( opgestapeld vet traag afgebroken) Gewichtsretentie: verschil tussen het materneel gewicht op een bepaald moment in het postpartum en het gewicht van de vrouw voor de zwangerschap (vanaf 4.5kg = hoge gewichtsretentie) Na 6weken pp: nog 3-7kg gewichtsretentie Na een jaar pp: mag vrouw 0,5-3kg behouden Gewichtsretenie groter dan 4,5kg: volgende ZS verhoogd risico op macrosomie(zwaar gewicht baby) en het hebben van een sectio Hoge gewichtstoename( meer dan 16kg) tijdens ZS: grote kans obesitas 2.7 Hematologische veranderingen Bloed: plasma (55%) en cellulaire elementen (45%) Plasma: strogele kleur, water (91%), opgeloste eiwitten (7,5%), opgeloste stoffen (1,5%), functie: transport van afbraakproducten van voedingsstoffen en van koolzuur 8 Rode bloedcellen of erythrocyten: funtie= zuurstoftransport, vrouw: 4.500.000 per mm3 Witte bloedcellen of leucocyten: functie= immuniteit, 5.000-9.000 per mm3 Polynucleair (neutrofielen, eosinofielen, basofielen) Mononucleair (lymfocyten en monocyten) Bloedplaatjes of thrombocyten: functie: bloedstolling, 150.000-400.000 per mm3 Tijdens ZS: Hoeveelheid plasma en RBC nemen toe RBC neemt toe naar mate de beschikbaarheid van zuurstof geringer is of zuurstofverbruik groter is (stijgt ong. 18%) Toename plasmavolume (40%-50%) door vasodilatie (vaatverwijding) t.g.v. toename progesteron en sterk toegenomen doorstroming van lichaamsdelen Hemodilutie of bloedverdunning: procentuele stijging van het plasmavolume is veel groter dan de stijging ven de totale hoeveelheid RBC. Dit leidt tot een daling v/d waarden v hematocriet en hemoglobine (tot fysiologische grens 11%) Hemoglobine (Hb)= eiwithoudende rode kleurstof= essentieel bestanddeel van RBC, bindt aan O2 en zorgt dus voor zuurstoftranportatie (14-16g hemoglobine per 100 ml bloed) Hematocriet (Ht)= in % uitgedrukte verhouding v/h erytrocytenvolume tot het totale bloedvolume (normaal: 45%) Daling bloedplaatjes (10-15%) Concentratie leucocyten is hoger in de ZS door toename oestrogenen en prostaglandines Bloedstolling neemt toe in zwangerschap Fibrinolyse ( zorgt dat bloed in bloedbaan ten alle tijden vloeibaar blijft) vermindert Na de ZS: Leucocytose stijgt tot 10.000-20.000 per mm3 (reden onbekend, vermoeden reactie celversterf en stress) Verlies van bloed tijdens en na bevalling Eerste dagen gem. 2-4l extravasculair vocht verhoogde urineproductie en afname van het lichaamsgewicht Anemie= bloedarmoede In kade van ZS: anemie = bloedarmoede of laag Hb gehalte 24-28u pp: laag Hb gehalte = fysiologisch omwille van hemodilutie die ontstaan is tijdens de zwangerschap ( maar altijd nagaan of het niet is door een ijzergebrek of andere tekorten) 9 Kraamvrouwen met verhoogd risico op ijzergebreksanemie: rond partus ijzermedicatie, hevige bloedingen tijdens of kort na bevalling (=fluxus postpartum), klachten: collaberen, hoofdpijn, extreme vermoeidheid, tachycardie Hb≥10,4 gr/dl of Hb≥ 9,6 gr/dl bij negroïde geen actie (ALS geen Fe suppletie ten tijde van partus) onderhoudsdosis 6 weken + controle na 6 weken (AlS wel Fe suppletie) Hb<10,4 gr/dl of Hb <9,6gr/dl bij negroïde overwegen ijzersuppletie + vervolgcontrole na 6 weken Na de geboorte van de placenta dalen de stollingsfactoren en neemt de fibrinolytische activiteit weer toe ( hiermee verdwijnen de verhoogde tromboseneigingen v/h vroege kraambed) Rh-immunisatie: kan ontstaan tijdens de ZS of bevalling wanneer er Rh-positief bloed van de foetus overgaat in de Rh-negatieve bloedcirculatie van de moeder. Het bloed van de moeder zal factor D (belangrijkste onderdeel van heel het Rh-systeem) als lichaamsvreemde stof beschouwen en antistoffen gaan vormen blijvende immuniteit gevaar voor het kind in een 2e ZS is groot (40-50% van de moeders hebben na de bevalling foetale RBC in de circulatie, zelfs tot 80% bij sectio 17% zal antistoffen maken) Preventie: injectie (IM) van passieve Rhesusantistoffen (anti-D), Rh+ RBC worden hierdoor vernietigd alvorens antistoffen gemaakt kunnen worden. Binnen de 72 uur injectie (Rhogam) indien: Rh- kraamvrouw, Rh+ baby, nog geen antistoffen bij vrouw, baby negatieve directe Coombstest 2.8 Routine-onderzoeken Bloedonderzoek (3de dag pp): witte bloedcellen, rode bloedcellen, hemoglobine en hematocriet, MCV-bepaling, ferritine MVC-bepaling (mean corpuscular volume): gemiddelde volume v/d erytrocyten aan . Wanneer laag Hb gevonden is , MCV-bepaling diagnose ‘manifeste ijzergebreksanemie’ vastgesteld worden ( MCV <80fL = ijzergebrek) (fL= 10^-15 l) Ferritine = maat voor de ijzervoorraad. Laag ferritine in combinatie met laag Hb = ijzergebreksanemie Ijzer : heamijzer (vooral in rood vlees) en non-heamijzer (groenten, granen en fruit). Heamijzer makkelijker geabsorbeerd. Vitamine C bevorderd absorptie. Calcium, phenol(koffie en thee), fytinezuur(groenten en granen) gaan absorptie tegen. Ijzergebreksanemie: 100 mg elementair ijzer per dag Bij heel laag Hb: bloed geven Indirecte Coombstest: bloedname bij Rh- kraamvrouwen. Meet de aanwezigheid van antistoffen op complementfactoren op de erythrocyten 10 Urineren: pijn voor of tijdens ( blaasontsteking) of urine perineum raakt ( irritatie van perineale hechtingen) . Bij vermoeden blaasinfectie midstream urinestaal ( staal uit midden van de straal, dus eerst plassen dan staal nemen en dan verder plassen) 2.9 Urinaire veranderingen Urinestelsel bestaat uit: twee nieren (afscheiden urine), twee urineleiders of ureters (urine nier naar blaas), urineblaas (opslag), urinebuis of urethra (urine blaas naar buiten) Tijdens ZS: nieren groter t.g.v. vermeerderd bloedvolume nierbekkens en urethers worden wijder door progesteron blaas omhoog geheven, blaashals gestrekt, verlening van de urethra Na ZS: onmiddelijke pp: oedemateus, gestuwd en hypotoon. Kan resulteren in urineretentie (=niet volledig of helemaal niet kunnen ledigen van de blaas) , kan ook nog bevorderd worden als vrouw omwille van pijn aan perineum niet goed durft plassen en daarom blaas niet volledig leeg maakt. ( bij 4% v/d vrouwen) (epidurale kan dit nog versterken) gevoeligheid v/d bekkenbodem: bemoeilijkte mictie of verminderde mictiedrang (dus belangrijk voldoende naar de wc te gaan ook zonder behoefte of drang) door beschadigd blaasepitheel en neiging tot residuvorming risico tot urineweginfecties verhoogd stressincontinentie (=onvrijwillig plassen): door beschadiging van spieren en bindweefsel verhoging van de diurese (urineproductie) tot 5de dag pp: door verlies extracellulair vocht 11 3 COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN 3.1 wat is communicatie? Communicatie: de uitwisseling van symbolische informatie die plaatsvindt tussen mensen die zich van elkaars aanwezigheid bewust zijn Professionele communicatie: gericht op het realiseren van een duidelijk doel Basisvaardigheden: observeren: waarnemen en interpreteren, non verbaal gedrag, luistergedrag exploreren: samenvatten, vragen stellen, reflecteren reageren: mening geven,gevoelens uiten, feedback geven/ontvangen, assertiviteit Referentiekader: ieder mens bekijkt te wereld anders, iedereen denkt en voelt vanuit zijn eigen verleden en vanuit zijn eigen ervaringen en gevoelens die daar bij horen (opgebouwd door volgende elementen: waarden en normen, cultuur, opvoeding, levenservaringen, vrienden/kennissen, loopbaan, behoeften, karakter) Factoren die de interpretatie beïnvloeden: in de situatie zelf: plaats, aanwezigheid derden, tijdsdruk, pregnantie(veranderingen, beweging, afwijking, herhalingen, intensiteit) in de zender: achterhouden info, weet niet wat zeggen (nog niet over nagedacht), met zichzelf bezig zijn, andere taal, pregnantie, non verbale gedrag niet overeenstemmend met wat diegene zegt, motivatie, humeur, afweermechanismen (dingen die je niet aan kunt) in de ontvanger: interpretatie, kennis en ervaring, gevoelens, opvattingen Fouten in de interpretatie: te snel begrijpen en reageren, generaliseren, stereotyperingen, halo- effect (misleiding door uitstralingseffect), identificatie ( met vb. popster, vriendin, sporter), projectie (eigen gevoelend projecteren op een ander) 55% van communicatie bestaat uit lichaamstaal 38% wordt geuit in stemklank 7% wordt gecommuniceerd door woorden Verschillende aspecten in non-verbale communicatie: intonatie en stem, kledij en uiterlijk, gebaren, houding, stilte, mimiek (gezichtsuitdrukkingen), nabijheid en afstand Nabijheid en afstand: intieme zone (0-0,5m): direct affectief gedrag is mogelijk persoonlijke zone (0,5-1,5m): dagelijks persoonlijk contact sociale zone (1,5-3m): sociale contacten, communiceren over niet al te persoonlijke kwesties publieke zone (vanaf 3 m): algemeen maatschappelijk omgang 12 Actief luisteren: met 2 oren luisteren; een oor luistert naar de inhoud, het andere oor luistert naar de bedoeling (meestal hetzelfde) vaardigheden: aandachtgevend gedrag, stellen van vragen, parafraseren van inhoud, reflecteren van gevoelens, samenvatten Open en gesloten vragen, doorvragen: open vragen: het nodigt da ander uit om vanuit zijn referentiekader antwoord te geven op een vraag, dien om verder in te gaan op een onderwerp gesloten vragen: worden gebruikt om te concretiseren doorvragen: aan de hand van open of gesloten vragen proberen te verduielijken wat de cliënte vertelt Parafraseren: korte samenvatting van hetgeen de patiënt verteld heeft functies: bevestigend, controlerend, gespreksregulerend Samenvatten: samenvatten gaat (in tegenstelling tot parafraseren en reflecteren) over heel het gesprek functies: nagaan, cliënte merkt dat ze begrepen is Gevoelsreflectie: de vroedvrouw verwoordt dat wat ze tussen de regel door beluistert heeft aan uitgesproken of half uitgesproken emoties en beleving van de cliënt. Ze zijn steeds vragend van toon, hierdoor heeft de cliënte de ruimte om deze reflecties te corrigeren of te nuanceren (EXAMEN VORIG JAAR) Anamnese: intake gesprek (anamnese bij opname):systematische bevraging om belangrijke medische, psychische en sociale gegevens te verkrijgen zodat cliënten een aangepaste verzorging kunnen krijgen klachtenanamnese: als cliënt klacht uit, gegevens verzameld over het ontstaan van de klacht, de manier waarop,…. doel: relatie opbouwen, inzicht krijgen in beleving, indruk algemene toestand cliënte, relevante info verstrekken, oordeel geven verkregen gegevens 13 4 METHODISCH HANDELEN (ZIE VOORAL SJABLOON) Fase 1: verhelderen zorgvraag verzamelen gegevens (afnemen van een anamnese) Fase 2: onderzoek, analyse van gegevens en diagnose inventariseren van de verschillende vastgestelde of te verwachten problemen hypothesen onderzoeken, te verklaren en mogelijke oorzaken te achterhalen hypothese formuleren (kans op, kans dat, vermoeden van, vermoeden dat) onderzoek: hypothese toetsen Fase 3: opstellen v/h zorgplan interventiedoelen (ID): waarneembaar gedrag dat we willen bereiken bij zorgvrager. SMART: specifiek, meetbaar,aanvaardbaar, realiseerbaar, tijdgebonden evaluatiecriteria (EC): vooropgestelde norm waaraan resultaat getoetst wordt tijdens evaluatie plannen interventies (I): activiteit waarmee we problemen voorkomen/oplossen Fase 4: uitvoeren interventies Fase 5: Evaluatie nagaan of doelen gerealiseerd zijn rapporteren! 14 5 OBSERVATIE EN BEGELEIDING: VERLOSKUNDIGE PARAMETERS 5.1 Baarmoederinvolutie en lochia Involutie: het terugkeren van de baarmoedernfundushoogte (fundus= hoogte punt BM) naar de toestand van voor de graviditeit noemt men involutie. Oxytocine: hormoon dat instaat voor de samentrekking van de BM Na bevalling: navelhoogte (of 1/2NS) en hard = veiligheidsbol BM involueert onder invloed van o.a. verminderde bloedtoevoer en hormonale werking Stand BM: aantal vinges boven of onder navel, aantal vingers boven de symfyse 5de dag: halverwege navel en symfyse 10 tot 14 dagen: achter symfyse Na 6 tot 8 weken: normale grootte BM terug Snelle involutie: eerstbarende en BV Trage involutie: multipara, meerlingen en polyhidramnion (heel veel vruchtwater) PALPEREN NA BLAASLEDIGING Subinvolutie: involutie verloopt te traag Kan komen door: bloed(klonters) in BM, verplaatsing BM door overvolle blaas of vol rectum( = laatste deel dikke darm), overrokken uterus (vb. bij polydyramnion), oververmoeide uterus door (vb. langdurige bevalling), placentaresten, edometritis of BMinfectie niet altijd duidelijk wann subinvolutie, meestal zijn er bijkomende problemen toedienen uterotonicum: Syntocinon: synthetische oxytocine, bij ontoereikende uterus contracties en preventie en behandeling van postpartumbloedingen, bij hoge dosis; antidiuretisch effect ( vochtophoud in lichaam), bij IV bolusinjectie: hypotensie en tachycardie, ampul van 1ml met 10IE/ml THEOBALD INFUUS: 1l glucose 5% of 1 l NaCl (BV komt beter op gang) +10IE syntocinon Methergin: methylergometrine, preventie of behandeling van uterushypotonie en bloedingen (postpartum), bijwerkingen; misselijkheid en braken, hypertensie, nooit toedienen bij verhoogde BD, tijdesn de ZS en geboorte hoofd, ampul van 1m/0,2mg of druppels 10ml 0,25mg/ml BV: verlaagt prolactinegehalte ( als BV goed op gang is, kortdurende toepassing weinig bezwaar), risico van intoxicatie van de baby (weinig risico) Prostin: prostaglandines, geeft ritmische contracties ( bevalling inleiden en voorkomen bloedingen), bijwerkingen; gastro-intestinale effecten (maag darm) en hyperthermie, contra-indicatie: asthma, toediening; intra- 15 cervicaal, intra-vaginaal, IV en oraal, voorkomen; comprime (0,5mg en 3mg) en ampul ( 0,75mg/0,75ml of 0,5mg/0,5ml) Onmiddellijk pp: BMinvolutie om de 15 min Nadien: gem 1-3 keer per dag Lochia: de bloederige afscheiding uit de vagina met een typische geur, kleur en hoeveelheid, naargelang het pp tijdstip Kleur: rode lochia: onmiddellijk na bevalling en eerste dagen pp, voornamelijk bloed en deciduaweefsel maar ook chorion (vliezen), amnionvocht (vruchtwater), lanugo (donshaartjes baby), vernix (babywit) en meconium sereuze lochia (roodbruin naar rozig): tot 7-8ste dag pp, voornamelijk sereus vocht, deciduaweefsel, erythrocyten, leucocyten en micro-organismen lochia alba ( witte lochies): vanaf 10de dag pp, cremig wit, bestaat uit leucocyten en deciduacellen Geur: typishce geur (zwaar en flets, maar niet afstotend), sterkst in periode sereuze lochia, zwaarriekende geur (stinkend)= infectie Hoeveelheid: tijden de partus: 200-400ml en verminderd gedurende het pp postpartumhemorragie of flexus: bloedverlies groter of gelijk aan 500 ml ernstige postpartumhemorragie: groter of gelijk aan 1000ml primaire postpartumbloeding: bloeding in de eerste 24u pp secundaire pospartumbloeding: bloeding na de eerste 24 tot 6 weken pp symptomen vermeerder bloedverlies: plots en veel bloedverlies, bleek, duizelig, syncope(flauwvallen) , koud klam zweet, zwakke snelle pols, daling bloeddruk, hartkloppingen Onmiddellijk pp: bloedverlies om de 15-30 min gecontroleerd Eerste 24u: om de 4 u Na 24u: dagelijks Bloedklonter mogen (zeker de eerste dagen) voorkomen, toch controleren of het geen placenta- of vliesresten zijn Risicofactoren: manuele verwijdering placenta, meerdere ZS, keizersnede, ouder dan 35jaar, hoge BD en roken 5.2 Naweeën Naweeën: contracties die na de partus optreden en als pijnlijk ervaren worden Pijn wordt veroorzaak door de opeenvolgende relaxatie contractie v/d BM 16 Zelden bij primipara, maar nemen toe met de pariteit Bij multipara: veroorzaakt door vermindering van de tonus van de BMspier, bij primapara relaxeert de spiertonus niet Interventies: warmtetherapie, daarna paracetmol (max 4 keer 1 gr/dag ), NSAID’s= niet steroïdale anti-inflammantoire middelen (voltaren, diclofenac 3 keer 50 mg ) Pijnschalen: VAS-schaal: latje waarmee je pijn kan scoren Mc Gill Pain Questionnaire (MPQ): vragenlijst 5.3 Vitale tekens Vitale parameters: verzamelnaam voor lichaamstemperatuur, ademhaling, bloeddruk en pols 5.3.1 Temperatuur Warmte wordt geproduceerd door vasoconstrictie, rillen, pilo-erectie (kippenvel) en metabolisme verhogen Warmteafgifte : straling, geleiding, convectie(via huid aan de lucht),verdamping , urineren en defaeceren Normale waarden: 36,5-37°C Subfebriele temperatuur: tussen 37-38°C Koorts: boven 38°C Koorts= normale aanpassing- en verdedigingsreactie van het lichaam Fysiologische schommelingen: levensritme, leeftijd (kleine kinderen en oudere mensen koelen sneller af), stress en psychische spanning ( hoger metabolisme),inspanning, voeding en hormonale effecten (begin ZS: stijging (door progesteronafscheiding corpus luteum), na 16 weken ZS: trg normaal (placenta neemt functie over),als temperatuur eerder daalt= miskraam )( rond eisprong lichte verhoging en tijdens menopauze temperatuurswisseling) Pathologische schommelingen: stoornissen in de zweetafscheiding, stijging v/h afweermechanisme, stoornis in de hersenen, stoornis v/d schildklier Temperatuur wordt 2 keer per dag genomen (met een hoge temperatuur na 4 uur controleren) Verschillende koortstypen: intermitterende koorts: het verschil tussen ochtend- en middagtemperatuur is meer dan 1°C, terwijl de lichaamstemperatuur bij een van de twee metingen normaal is remitterende koorts: het verschil tussen de ochtend- en de middagtemperatuur is 1°C verschil maar beiden zijn hoog( boven de 38°C) aanhoudende koorts of plateau koorts: de lichaamstemperatuur is constant verhoogd, het verschil tussen ochtend- en middagtemperatuur is minder dan 1°C 17 Koortsstadia: beginstadium: oplopende koorts Langzaam: goed verdragen Snel: met koude rillingen stadium van de hoge koorts dalende koorts Lytisch: traag Kritisch : erg snel gevaarlijk! Preventie bij koorts: rust, goede omgeving (rustig, verlucht, verlicht, aangename temp.), verminderen gevoel onbehagen, goede vochtopname, goede voedingstoestand, op voorschrift hemoculturen (bloedafname +kweek en zo virussen zoeken), anitpyretica (koortswerende middelen), antibiotica (indien infectie), goed observeren (2 keer temp., controle pols en ademhaling) Preventie bij onderkoeling: nooit te snel opwarmen, eventuele vrieswonden verzorgen, voedingstoestand verbeteren, analeptica (oppeppend), substitutionele therapie bij endocriene insufficïentie 5.3.2 Ademhaling Soorten ademhaling: costale (ribben), abdominale (buik), costo-abdiminale (buikribben) Frequentie: normaal 16-20 ademhalingsbewegingen per minuur voor een volwassenen Pathologisch: bradypnoe: langzame ademhaling, kan voorkomen door overdosis van opiaten, morfine, drugs en pijnstillers tachypnoe: versnelde ademhaling, komt voor bij koorts, angst en inspanning Ritme: expiratie volg op de inspirtatie Pathologisch: apnoe: tijdelijk ophouden van de ademhaling, bij hartstilstand, verdrinking, ongeval, verstikking (bij pasgeborenen: wiegendood) dyspnoe: bemoeilijkte ademhaling of kortademigheid, frequentie is verhoogd, ademen kost moeite, minder diep. Dyspnoe d’effort= kortademig bij inspanning. Orthopnoe= kortademig in rust. Inspiratoire dyspnoe= bemoeilijkt bij inademing. Expiratoire dyspnoe=bemoeilijkt bij uitademing Volume en diepte: in- en uitademing zijn even diep Pathologisch: (de rest ter info) hyperventilatie: te snelle en te diepe ademhaling als gevolg van spanningen en hevige emoties. Gepaard met tintelingen, bleek, duizelig. PH in bloed wordt alkalisch waardoor een te lage koolzuurwaarde. Bijgevolg kan ademhalingsprikkel wegvallen. Het geluid: geruisloze, onmerkbare ademhaling 18 Pathologisch: fluitend, piepend: astma en dyspnoe reutelend: tbc snurkend: poliepen gierend: respiratoire dyspnoe hikken, niezen en hoesten Leeftijd: pasgeborenen: 35-40 per minuut kleuters: 25-30 per minuut volwassenen: 14-20 per minuut ouderen: meer dan 20 per minuut 5.3.3 Circulatie Algemene observatie: kleur van de huid, slijmvliezen en nagelbed; temperatuur van huid (extremiteiten), bewustzijn Polsslag: Frequentie : 60-80 slagen per minuut (normaal) tss 80-100: licht verhoogde polsslag tachycardie (meer dan 100): door shock, koorts, aandoening v/h prikkelgeleidend systeem v/h hart, hyperthyreoïdie , medicatie, angst, pijn bradycardie (minder dan 60): door verhoogde intracraniële druk, icterus, ondervoeding, medicatie, epidurale analgesie Ritme: pulsus regularis, ritmisch (normaal) pulsus irregularis, geen regelmaat tweelingpols (kort 2 slagen- pauze) extrasystole (normaal, dan ineens een extra) totale aritmie (onregelmatig (gestoord) defibrillatie (elek. shock)) asystolie (af en toe minder slagen) Sterkte: sterk: bij hypertensie week: bij infectieziekten hard: bij atherosclerose 19 niet waarneembaar: bij shock Plaatsen voor polsopname: Arteria: temporalis (bij slaap),carotis (hals), brachialis (armplooi), radialis (binnenkant pols), femoralis (bovenbeen), proplitea (achterkant knie), pedes dorsalis (voet), tibiales (onderbeen) Bloeddruk: Uitgedrukt in cm Hg of mm Hg Normaal: (bij zwangere : 140/90 = al hypertensie) systolische druk (maximale druk, samentrekken hartspier): 110-140 mm Hg diastolische druk (minimaler druk, hart in rust): 70-90 mm Hg differentiële druk ( verschil max. min.): 30-40 mm Hg Schommelingen: hypertensie: verhoging van bloedvattonus ( pas na 3 meetmomenten spreek men hiervan). Systolisch: ≥ 140 en/ of diastolisch: 90 (bij zwangere : 140/90 = al hypertensie) hypotensie: verlaging van bloedvattonus (als na 1 meetmoment) orthostatische hypotensie: lage BD door te snel rechtkomen collaps: plotse vaatverwijding, BD daalt, duizelig, bewustzijnsverlies geprovoceerde hypotensie: kunstmatig verlagen van de BD om de bloedloos mogelijk operatieveld te bekomen Factoren die de circulatie beïnvloeden: leeftijd, leefstijl (lichaamsbeweging stimuleert circulatie), lichaamhouding, roken, stress, gewicht, zwangerschap, psychisch, ziekten, erfelijkheid, omgevingsfactoren Bloeddruk afname: manchet niet aanbrengen aan de kant van een infuus, hemiplegische zijde (halfverlamd), fistel aanwezig is, arm waar de okselklieren verwijderd zijn Korotkofftonen: 5 fasen begin van de eerste kloppende toenen (fase1) de tonen krijgen een meer ruisend karakter (fase 2) toename ven de intensiteit van de tonen ( fase 3) tonen verliezen hun kloppend karakter en worden doffer (fase 4) het volledig verdwijnen van de vaattonen ( fase 5) 20 5.4 Perineumpijn en –hechting 5.4.1 Perineum Perineorafie: hechting ven het perineum die gescheurd of ingesneden werd. (eerstegraads ruptuur moet niet altijd gehecht worden) Perineumpijn= sterk onaangename gewaarwording ter hoogte ven de streek tussen de uitwendige geslachtsorganen en de anus 5.4.2 Oorzaken perineumpijn Spontane partus met of zonder episiotomiewonde: 10% na 2 maanden nog klachten Kunstverlossing (tang of vacuümzuiger): 30% na 2 maanden nog klachten Sommigen tot 1 jaar pp nog klachten, kan zich uiten in dyspareunie (= pijn tijdens of na de coïtus), oorzaak: lage oestrogeengehalte door BV 5.4.3 Preventie van perineumpijn Zwangerschap (3de trimester) perineummassage: vooral bij primapara effectief Bevalling: minder inducties (inleiding kunstmatig, waardoor kunstverlossing) minder epidurale waardoor minder kunstverlossing spontaan laten meepersen beperkend gebruik episiotomie doorlopende onderhuidse hechtingsmethode= minder pijn 5.4.4 Hechtingen Een vroedvrouw mag hechten bij een niet gecompliceerde scheur of episiotomie (1 e en 2e graad) Meestal resorbeerbare hechtingsdraad, dus moet niet verwijderd worden. Bij pijn of knellingen kan het verwijderen van een of meerder hechtingen verlichting brengen. 5.4.5 Observatie 1 X per dag observeren: op zwelling, roodheid, hematomen, hardheid, afscheiding, wondheling en infectie Verzorging: na toiletbezoek goed spoelen, schaamstreek goed afdrogen, maanverband regelmatig verversen, douchen boven bad verkiezen (na 14-21 dagen trg in bad) Klachten moeten steeds gemeld worden Uitleg voeding, houding op toilet vlotte stoelgang, minder pijn 3 weken seksuele onthouding, daarna wel (libido kan laag zijn) 21 Koude therapie (eerste 24 uur) : vermindert bloedingen, verminderd pijn, vertraagt of blokkeert etteringsproces ( toegepast bij beginnende ontstekingen), bestrijden hoge lichaamstemperatuur Warmte therapie (na 24 uur) : vasodilatie (verbeterde bloedcirculatie), verbeterde stofwisseling, verbeterde afvoer van afbraakproducten, bacteriën en toxines, verhoogde celactiviteit, spierontspannend effect, sneller verspreiden van warmte door lichaam, bestrijden ondertemperatuur, bevroren weefsels ontdooien Gezwollen episiotomie: eerste 24 uur koude therapie, voldoende rust Pijnlijke episiotomie: informatie geven, koudetherapie, warmtetherapie, windring, kussen, regelmatig van positie veranderen, op lange termijn bewegen en sport, pijnmedicatie ( paracetamol en NSAID’s), hematoom zalf Licht ontstoken episiotomie: aanstippen met iso-betadine 3x per dag, 10 min zitbad met Kamillosan Open episiotomie: iso-betadin op wonde laten druppelen en goed laten drogen, 10 min zitbad met Kamillosan 5.4.6 Intra- musculaire inspuiting Snelle resorptie en inwerking, gebruik van geneesmiddelen die niet oraal ingenomen kunnen worden ( neutralisatie met maagsap, te irriterend voor maagslijmvlies), lokale inwerking, patiënten die niet oraal kunnen innemen (vb. slikproblemen), patiënten die nuchter moeten blijven Kleurcodering: naalddikte Inspuitnaald: 22G-19G (meestal 21 G), lengte: 30-50 mm Optreknaald: 18-19G, lengte 40-50mm Vijf geboden naaldgebruik: nooit recappen, nooit container over vullen, geen gebruikte naalden laten rondslingeren, niet in afvalzak, nooit iets uit de naaldcontainer halen Plaatsen om te injecteren: glutus medius (meest voorkomend)= bil, musculus quadriceps femoralis= dijspier (lateraal en ventraal), musculus deltoideus= bovenarmspier 5.5 Medicatie Magistrale bereiding= geneesmiddel in de apotheek zelf gemaakt op voorschrift v/e dokter Officinale bereiding= geneesmiddel in de apotheek zelf gemaakt op voorschrift v/e farmacopee Specialiteiten= een tevoren bereid geneesmiddel dat onder een speciale en in een bijzondere verpakking in de handel wordt gebracht Enteraal: toedienen via maag- darmstelsel oromucosaal of sublinguaal: via mondslijmvlies, mag niet doorgeslikt worden per oraal: via de mond,doorslikken 22 Per rectum: rectaal Per sonde: via een sonde in de maag Parenteraal: toedienen via andere wegen dan het maag- darmstelsel 5.6 Onderste ledematen 5.6.1 Aandachtspunten in het postpartum Tijdens de zwangerschap is er een kans om varices (spataders) aan de onderste ledematen te ontwikkelen als gevolg van toegenomen bloedvolume, verminderde afvoer en wijdere vaten( door verhoogde progesterongehalte) Varices kunnen in het kraambed gemakkelijk evalueren tot flebitis (aderontsteking) Eerste 6 weken pp heeft een kraamvrouw 20-80 keer meer kans om trombose te ontwikkelen dan een niet bevallen vrouw Early mobilisation: belangrijke factor in voorkomen van trombose en ander complicaties preventie van trombose door een gunstig effect op de bloedcirculatie gunstig effect op blaas- en darmwerking sneller fit Trombose: bloedstolsel dat zich vormt op en vastzet aan de beschadigde binnenzijde van een ader of slagader Diep veneuze trombose (D.V.T.): aanwezigheid van een bloedklonter (trombus) in het diepe veneuze systeem complicaties: spataders, veneuze infsufficiëntie (minder functionerende venen), ulceratie (slecht werkende venen) Embolie: al dan niet volledige afsluiting van een bloedvat veroorzaakt door een bloedklonter, vetdruppel, stuk weefsel,…dat ergens in de bloedbaan is vertrokken en elders blijft vaststeken verhindert zuurstofvoorziening (geen symptomen = stille doder) Risicobepaling (buiten zwangerschap): vertraagde bloedstroom (weinig beweging), beschadiging vaatwand (wond, infuus,ontsteking), veranderde samenstelling bloed (verdikking bloed bij uitdroging) Risicofactoren met betrekking tot ZS en bevalling: antecedent trombose, verlengde bedrust (langer dan 24u), leeftijd (ouder dan 35), obesitas (BMI >30), pariteit > 4, meerdere zwangerschappen, keizersnede, Thrombophilie ( mensen met een neiging voor trombose) Algemene risico factoren: anticonceptie! Bij zwangeren en pasbevallen is het stellen van en diagnose moeilijker omdat de symptomen ook gewonen fysiologische verschijnselen zijn. zwelling met oedeem cyanotische verkleuringen 23 gespannen glimmende huid gezwollen oppervlakkige venen pijn in kuit of been drukpijn warme huid verhoging lichaamstemperatuur bij optreden kortademigheid en pijn op de borst onmiddellijk gereageerd worden Preventie: Beweging Anti-trombose kousen: na keizersnede, tijdens ZS indien antecedent, thrombophillie Antistollingsmedicatie: subcutane injectie, 1 x per dag, ’s avonds, wordt gegeven tot cliënte goed gemobiliseerd is fraxiparine clexane Contra-indicaties anti-trombosekousen:dermatitis (huidontsteking), aderligatuur(gesneden in aders), gangreen(geen zuurstof meer in lichaamsdeel: rotten), een recente huidtransplantatie, ernstige arteriosclerose (vernauwing ven de arterie), hartinsufficiëntie, ernstige beenmisvorming 5.7 Rust 5.8 Aandachtspunten ivm hygiëne 5.9 Mictie 5.9.1 Normale mictie Twee fasen: vullingsfase en ontledigingsfase Eerste aandrang: 150-200cc Werkelijke aandrang: 300-400cc, interne sfincter gaat open dwingende drang om te urineren 1500-2000ml per 24u Zuurtegraad (ochtendurine): 4,5-8 Kleur: lichtgeel tot cintroengeel Helderheid: helder en doorzichtig Geur: reukloos tot licht ammoniakaal 24 Mictie: vlot pijnloos en gecontroleerd. Per mictie 200-500ml Afwijkingen: hoeveelheid: Oligurie: weinig en geconcentreerd (< 500ml/24u), door te weinig vochtopname, oedeemvorming, veel vochtverlies, nierziekte Anurie: zeer weinig tot geen urine (<50ml/24u) bij bv preeclampsie Polyurie: veel, weinig geconcentreerd (>2500ml/24u), bv bij te grote vochtinname, diabetes, diuretica kleur Citroengeel+ polyurie+ oligurie Donkergeel Donkerbruin met geel schuim Rood-roodbruin: haematurei (bloed in urine): na keizersnede? blaas gekwetst Groen, blauw, oranje ( afhankelijk van medicatie) helderheid: troebele of vlokkerige urine bij Cystitis= blaasontsteking Pyurie H(a)ematurie Steengruis (vb. Nierstenen) Wanneer urine lang blijft staan geur: aceton, appeltjesgeur (diabetepatiënten) ammoniakgeur visachtig bij infectie fecale geur bij fistel (onnatuurlijke verbinding) tussen uro-genitale stelsel en darmen (vb. besneden vrouwen) mictie: 5.9.2 nycturie= ‘snachts wakker worden om te plassen enuresis nocturna = bedplassen pollakisurie= toename aantal urinelozingen zonder toename urineproductie urineretentie incontinentie dysurie= pijnlijke mictie Afwijkingen Urineretentie: De blaas onvoldoende kunnen ledigen Symptomen: niet kunnen wateren ondanks drang Na baring: urethra en blaashals oedemateus, blaaswand is hypotoon, bekkenbodem is gevoelig en het perineum soms pijnlijk 25 Eerste mictie moet in 6 u postpartum gebeuren Urineretentie kan leiden tot een postpartumbloeding om dat de BM niet kan contraheren ten gevolge van een volle blaas Urineweginfectie: de aanwezigheid van meer dan 105 kolonievormende eenheden per ml in een midstroomurine monster Door overrekking van de blaas, verlaagde sensibiliteit en neiging tot residuvorming is de kans op een blaasontsteking groter in het pp Symptomen: frequente mictie, aandran, dysurie,voorbijgaande incontinentie, suprabische pijn zonder koorts, troebele of slechtruikende urine en hematurie Preventie: voldoende vocht drinken, veenbessensap Incontinentie:onvrijwillig urineverlies Oorzaken: mechanische letsels van de spieren en bezenuwing van de bekkenbodem, vaginale bevalling en meervoudige zwangerschappen, geassisteerde bevallingen en episiotomie verhogen risicio Risicofactoren: obesites ,urineweginfecties, stress, overmatig koffie gebruik, alcohol, roken, chronisch hoesten, constipatie, verminderde mobiliteit, menopauze, urogenitale operaties en aanwezigheid blaasstenen Bepaling van symptomen:24uurs incontinentieverbandtest, urineanalyse, genitaal onderzoek, blaasscan en echografie ( niet nuttig naart schijnt) stressincontinentie: 6-30% na de bevalling urge-incontinentie: onvrijwillig urineverlies dat samenhangt met een sterke wens om te ledigen mixed-incontinentie: combinatie stress en urge Aanpassingen aan leefstijl: voldoende vochtiname, kwaliteitvolle vochtiname, regelmatige ontlasting, niet roken, gewichtsverlies (obesitas), blaastraining/toiletgedrag 5.9.3 Diagnose aandoeningen urinewegen Midstreamstraal: urinestaal in het midden van de mictie Reagens of ‘stick’: meest gebruikt bij pH, eiwit, glucose, ketonlichamen en bloed 5.9.4 Mictieadvies Van voor naar achter afvegen Niet met zeep wassen 5.9.5 Bekkenbodem Observatie: observeren van houding en ademhaling, beoordelen bekkenbodembewegingen, observeren opvangen van de buikdruk terwijl patiënt blaas op hand of hoest, aanraking, palpatie Oorzaken:bevalling, voornamelijk kunstverlossing. Veroudering 26 Bekkenbodemspieren: onderste bekkenbodemlaag, middelste bekkenbodemlaag en diafragma pelvis 5.10 Defaecatie Hoeveelheid: 125-300 gr/dag Frequentie: van 2 keer per dag tot 1 keer per 2 dagen Kleur: donkerbruin (afhankelijk voedsel) Consistentie en vorm: vast, worstvormig Geur: afhankelijk van voeding Bestanddelen: 75% water, 10 %afvalproducten voeding, 8% bacteriën, 7% afgeschilferd darmepitheel, zouten en slijm 5.10.1 Obstipatie of constipatie Obstipatie= defaecatiepatroon waarbij te weinig, te harde en/of te moeilijk produceerbare ontlasting wordt geloosd Symptomen: te weinig frequente defaecatie, feaces zijn hard en ingedikt, moeizaam en pijnlijke ontlasting, peri-anale last en pijn, opgezette buik, abdominale massa is voelbaar, vol en vermoeid gevoel, onbehagen, hoofdpijn en verminderde eetlust, boeren en/of flatuleren Hoeveelheid: geen of zeer weinig Kleur: zwart en glanzend: melaena= pekontlasting ( verteerd bloed) zwart en mat: mogelijk ijzerpreparaten rood: bloed (kan wijzen op ernstige aandoening, hemorroïden?) stopverfstoelgang ( witachtig): bij leveraandoeningen grijs, zalfachtig: vetresorptiestoornissen wit: na opname contraststof (barium) Oorzaken: functionele obstipatie: eet en leefgewoontes (vb. onvoldoende vezels), colonmotiliteit (prikkelbaredarmsyndroom) organische obstipatie: oorzaken in het colon gelegen (obstructie, pijn, ontsteking, gestoorde spierfunctie bekkenbodem), oorzaken buiten het colon gelegen (hypothyroïdie: schildklier die te traag werkt, hypercalciëmie: een verhoogde diurese met vochttekort, hypokaliëmie: teveel kalium), psychische aspecten, iatrogeen (immobilisatie en geneesmiddelen) Preventie: voldoende vochtinname, vezelrijk dieet, lichamelijke activiteit, toiletgang, abdominale massage 27 Behandeling: volumevergrotende laxeermiddelen: zwelmiddelen, niet-verteerbare polysacchariden , noodzakelijk veel te drinken, bij kraamvrouwen en BV mogelijk osmotische laxeermiddelen: synthetische disacchariden, bijwerkingen; flatulentie en opgeblazen gevoel soms krampen en diarree, bij kraamvrouwen en BV mogelijk ( alhoewel oppassen met bijwerkingen voor kind) contactlaxentia: bisacodyl en sennapreparaten, krampen, atonie v/d darm en elektrolytenstoornissen, niet bij BV laxantia: verzachtende weekmakende middelen, heftige krampende buikpijn, elektrolytenstoornissen (bij fosfaatklysma), verloskamer en kraamvrouw en BV (minilavement) De eerste dagen pp komt ontlasting moeilijker op gang door: verminderde darmtonus, slappe buikspieren, darmlediging voor de bevalling, minder inname van voeding, verminderde mobiliteit, angst voor persen, eventuele hemorroïden 5.10.2 Diaree Diarree= een vaker dan normaal optredende ontlasting, meestal me een dunnere consistentie en vaak me allerlei bijkomende symptomen als krampen en misselijkheid Acute diarree: kortdurend(max. 14dagen), treedt plots op, virus of bacterie veroorzaakt ontsteking in de maag en darm, risicogroepen: zuigelingen, zogende vrouwen en bejaarden (snel vochttekort) Chronische diarree: langer dan 2 weken, verschillende oorzaken prikkelbare darmsyndroom (PDS) inflammatoire darmziekten (IBD) obstructie van harde fecesproppen of door gezwel overloopdiarree diverse geneesmiddelen malabsorptie: lactose-intolerantie, bacteriële woekering, coeliakie (gluten), pancreasinsufficiëntie Reizigersdiarree Symptomen: sterke en frequente aandrang, dunne vloeibare soms waterachtig met vaste bestanddelen anders dan normale kleur, soms slijmerig en vermengd met bloed, krampen pijn en vaak ook winderigheid, stank,weinig eetlust, verzwakt en misselijk Bijkomende klachten t.g.v. diarree: dehydratatie, elektrolytenstoornissen, zwakte, gewichtsverlies, koorts, huidirritatie rond anale streek en geslachtsorganen, schaamte, beperking bewegingsvrijheid, ongerustheid, andere besmetten Behandeling: veel drinken, eten, medicatie op medisch voorschrift (antibiotica, ORS, loperamide vb. imodium (niet bij zwangeren of BV), darmvriendelijke bacteriën vb enterol, actieve kool, 5.10.3 Fecale incontinentie = ongecontroleerde uitscheiding van ontlasting 28 Oorzaken: neurologische afwijkingen, afwijkingen van de uitscheidingsorganen, traumatische bevalling met een 4de graads ruptuur 5.11 Hemorroïden en anale stuwing Hemorroïden of aambeien= opgezwollen en uitgezakte zwellichamen nabij de anus doordat het elastisch steunweefsel beschadigd is ( uitwendige of inwendige) Symptomen: verlies van helderrood bloedverlies, pruritis ani of jeuk, branderigheid in en rond de anus, verlies van kleine hoeveelheden vloeibare ontlasting, valse aandrang, licht drukkend gevoel in de anus al of niet met pijn Graad 1: uitwendig niet zichtbaar Graad2: zichtbaar bij buikpers maar nemen daarna hun plaats weer in Graad 3: bij hoesten, niezen en persen zichtbaar en die manueel terug geplaatst kunnen worden Graad 4: continu uitwendig zichtbaar en kunnen niet meer teruggeplaatst worden ZS: door toegenomen plasmavolume en verminderde weerstand van de bloedvaten door progesteron, verminderde afvloei van bloed door de groeiende BM, het persen tijdens de bevalling doen hemorroïden ontstaan of verergeren Preventie: zachte en regelmatige ontlasting (vezelrijke voeding en voldoende vocht), goede anale hygiëne, niet krabben, katoenen ondergoed, opletten met sterk darmprikkelende laxeermiddelen voeding en drank, gezonde defaecatiedrang Behandeling: ijs gedurende 30 min met een rustpauze van 30-60min, lokale hemorroidaire zalven, venotropica per os (daflon), vasoconstrictieve producten, milde laxantia, pijnstillers 5.12 De huid Wonde= verbreking van de anatomische en functionele samenhang van levend weefsel Wondheling: 4 fasen hemostase (=bloedstolling): onmiddellijk na de verwonding, vasoconstrictie van 510min, trombocyten en fibrine samen met vasoconstrictie zorgen voor de bloedstolling, fibrinenetwerk, leukocyten erytrocyten en trombocyten hechten zich aan vaatwand inflammatoire fase: bradykinine en histamine worden afgescheiden en veroorzaken vasodillatatie, vocht proteïnen en enzymen veroorzaken zwelling roodheid en pijn, witte bloedcellen ruimen beschadigde weefselcellen en eventuele bacteriën op (fagocytose) proliferatiefase: Fibroblastenproliferatie: productie fibroblasten die vormen (vanaf 5e-6e dag) collageen, vanuit de wondranden groeien nieuwe capillairen, granulatieweefsel en epitheelweefsel Epithelialisatie: migratie van epitheelcellen over de wonde (afsluiten wonde) (dit gebeurt bij een gezonde wond snel) Wondretractie: samentrekken wonde (te grote wonde; is dit niet mogelijk = operatie) 29 differentiatiefase: diepere lagen worden vervangen door bindweefsel en littekenweefsel (begint rond de 21 e dag tot 1-2 jaar later) Klinische tekens die wijzen op een infectie: Calor: stijging v/d lokale temperatuur Rubor: optreden ven erytheem(=rode kleurverandering v/d huid) rond de wonde Dolor: pijnlijk Tumor: zwelling en oedeemvorming Pus: ettervorming Functio laesa: verminderde functionaliteit Veralgemende tekens: koorts, algemeen onbehagen en adenopathiën (gezwollen lymfeklieren) 4 soorten wonden: gecontamineerde wonde: normale wondheling, zonder necrose (=afgestorven weefsel), debris, vuil, beslag geen risico op infectie gekoloniseerde wonde: normale wondeling, wel necrose, debris, vuil, beslag, drains…. Bevat kiemen met duidelijk aanwezige voedingsbodem risico infectie bestaat kritisch gekoloniseerde wonde: wondheling stilgevallen of verslecht, tekenen van infectie niet waar te nemen, broos granulatieweefsel, gekleurd wondbed, exsudaat (= ontstekingsvocht), pijn, abnormale geur geïnfecteerde wonde: tekenen van infectie, vaak pus aanwezig 5.12.1 Wondverzorging TIME: Tissue: soort weefsel, haal vuil weefsel weg Infection: ontsteking? Moisture: vochtigheid, absorberende verbanden of hydratatie Edge: kwaliteit van de wondrand Wondreiniging met fysiologische oplossing, alleen kritisch gekoloniseerde of geïnfecteerde wonden met antiseptica Ontsmettingsmiddelen: bacteriostatische werking: inactiveert bacteriën zodat ze zich niet meer kunnen vermenigvuldigen bactericide werking: vernietigt bacteriën en in min of meerder mate ook ander microorganismen tuberculocide werking: vernietigt mycobacterium tuberculosis (verwekker tbc) 30 fungicide werking: vernietigt schimmels sporocide werking: vernietigt sporen van bacteriën virucide werking: vernietigt virussen Ontsmetting van intacte huid: alcoholische preparaten Voor open wonden en slijmvliezen: waterige ontsmettingsmiddelen 5.13 Psyche Rooming-in: een ziekenhuisstructuur waarbij moeder en kind in dezelfde ruimte verblijven en verzorgd worden 3 periodes waar contact ouders kind ontwikkelt: tijdens de ZS het ogenblik v/d geboorte: ervaringen arbeid, eerste contact, mate waarin vader actief meeleeft postpartale en vroege periode van verzorging Debriefen: een bepaalde manier van praten over ervaringen en gevoelens die de moeder meemaakte , kan psychologische problemen in het pp milderen en plaatsen , best binnen de 48uu pp en met vroedvrouw die aanwezig was tijdens bevalling 5.13.1 Babyblues of kraamtranen Babyblues= een frequente postnatale reactie die optreedt binnen de 3-10 dagen na de bevalling en slechts enkele uren tot dagen duurt, overgevoelig en angstig Symptomen: huilen zonder reden, emotioneler, stemmingsveranderingen, sombere gedachten, overgevoelig voor kritiek of commentaar, snel geïrriteerd, prikkelbaar, verminderd concentratievermogen, vergeetachtig, vermoeidheidsverschijnselen, moeilijk aan baby kunnen hechten, schuldgevoelens, neerslachtig, slapeloosheid Normaal en verdwijnen weer vanzelf Oorzaken: hormonaal: oestrogeen en progesterongehalte daalt, ommekeer in hormonale huishouding veroorzaakt een ernstige verstoring van de inwendige klok en emoties, positieve en negatieve gevoelens elkaar af psychisch: door minder goed slapen, vermoeidheid, schrik, overschakeling zwanger vrouw naar moeder Verdere opvolging? Na 2 weken nog slecht voelen, depressie neemt belangrijk proporties aan 5.13.2 Postpartumdepressie Prevalentie: 10% Opgelet bij vrouwen met voorgeschiedenis 31 Beïnvloedende factoren: hormonaal, vermoeidheid, stress, pijn, traumatische bevalling, gebrek aan ondersteuning, baby met gezondheidsproblemen, depressie tijdens ZS, misbruik in de voorgeschiedenis 32 6 VOORBEREIDING ONTSLAG/EINDGESPREK 6.1 Geboorteaangifte 15dagen de tijd, bij gemeentebestuur van de geboorteplaats 6.2 Bekkenbodem- en buikspieren oefeningen voor bekkenbodemspieren uiterst belangrijk 6.3 Verdere ondersteuning vroedvrouw aan huis: vlov site begeleiding bij BV door lactatiekundige kraamhulp kind en gezin (site) moedergroepen ( mamacafés) 6.4 Postnataal onderzoek normaal na 6 weken, maar het is mogelijk het normaal verloop van het puerperium te evalueren na 4 weken ( meeste koppels hebben voor 6 weken al geslachtbetrekking, en een klein aantal vrouwen is al terug vruchtbaar voor 6 weken pp) anamnese : bevraagd hoe periode vanaf ontslag uit kraamafdeling tot nu verlopen is onderzoek: algemeen onderzoek: algemene gezondheidstoestand, bloeddruk, gewicht, onderste ledematen, urine, bloedonderzoek specifiek onderzoek: borstonderzoek, inspectie abdomen en genitalia , abdominale palpatie, vaginaal toucher(zinvol?), vaginaal speculumonderzoek advies en begeleiding: vraagstelling en gesprek 6.5 Seksualiteit episiotomie, drogere vagina, aandacht kind,…. -seksualiteit verandert dyspareunie= pijnlijke subjectieve beleving van seksuele betrekkingen 53% problemen seksuele betrekkingen 8weken pp 13% hiervan nood aan hulp of informatie 1/4de zoekt effectief hulp Plaatsen van een episiotomie leidt tot meer seksuele problemen Maatregelen: counseling pre-en postpartaal, informeren, nakijken perineumwonde, glijmiddel aanraden, aanleren relaxatietechnieken, anticonceptie 33 6.6 Anticonceptie 6.6.1 Borstvoeding en anticonceptie Lactatieamenorroemethode (LAM): BV geeft hoge concentraties prolactine die remmende werking hebben op afgift FSH en LH anticonceptie alleen betrouwbaar als BV volledig is (geen andere voedingen), max 6 u tss elke voeding, tot 6 maanden pp, en geen menstrueel bloedverlies (combinatie)pil: af te raden tot 6 maanden oestrogeen onderdrukt melkproductie en beïnvloedt samenstelling melk Minipil: vanaf 4-6weken pp, altijd zelfde tijdstip nemen, advies: zo lang mogelijk wachten (effect progesteron op melkproductie is te weinig bestudeerd), Noodpil: liever niet Mirena: T-vormig intra-uterien systeem (IUS) 6.6.2 Anticonceptie zonder BV Combinatiepreparaat pas in derde week pp ( voor 3de week: risico op trombose vergroten) Indien bijkomende risicofactoren trombose: pas innemen na 6 weken Minipil en prikpil mag direct na bevalling Mirena vanaf 4 weken pp (BM moet terug op normale grote komen) 34 35