Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Migratie en Arbeidsmarktbeleid Markiesstraat 1, 1000 BRUSSEL Tel. 02-553 44 58 - Fax. 02-553 40 10 E-mail: arbeidsmarktbeleid@vlaanderen.be Nota aan VESOC Betreft: tussentijds rapport evaluatie eerste werkingsjaar sectorconvenants. 1 Inhoudsopgave 1. Inleiding ............................................................................................. 3 2. Een stand van zaken.......................................................................... 3 2.1 2.2 2.3 2.4 Een korte terugblik Werking 2002-2003 Bereik van de sectorconvenants Netwerken bij de SERV 3. Evaluatie van het eerste werkingsjaar ................................................ 6 3.1 3.2 Procedure van evaluatie per sector 3.1.1 Algemene vaststellingen m.b.t. de opvolgingsrapporten Inhoudelijke evaluatie van de convenants 3.2.1 Diversiteit 3.2.2 Levenslang leren 3.2.3 Aansluiting onderwijs - arbeidsmarkt 3.2.4 Mobiliteit 3.2.5 Belangrijke verwezenlijkingen van het eerste werkingsjaar 3.2.6 Vragen en knelpunten gesignaleerd door sectoren 4. Conclusies en aanbevelingen .......................................................... 14 bijlage 1: Overzicht van de sectorconvenants 2002 bijlage 2: Overzicht van de engagementen/ acties per sector voor diversiteit bijlage 3: Overzicht van de engagementen/ acties per sector voor aansluiting onderwijs - arbeidsmarkt bijlage 4: Overzicht van de engagementen/ acties per sector voor levenslang leren bijlage 5: Overzicht van de opmerkingen en de engagementen uit de evaluatievergaderingen 2 1. Inleiding Op de VESOC-werkgroep van 2 juli 2003 werd afgesproken een tussentijdse evaluatie te maken van het eerste werkingsjaar van de sectorconvenants. Tegen eind juni 2003 hadden 11 sectoren een eerste evaluatie van hun eerste werkingsjaar achter de rug. In deze bespreking zijn dus iets meer dan de helft van de sectoren opgenomen (11 van de 21 afgesloten sectorconvenants). De beleidsvragen zijn: 1. Hoe verloopt de werking van het instrument sectorconvenant? 2. Zijn er bijsturingen van het instrument nodig? 3. Heeft het convenant een stimulerende rol op de arbeidsmarkt? In deze nota wordt eerst een overzicht gegeven van hetgeen tot nu toe is uitgevoerd op het vlak van de sectorconvenants. Daarna volgt de eigenlijke evaluatie van het eerste werkingsjaar van een reeks van 11 sectoren. Deze evaluatie gebeurt op basis van de rapporten en de besprekingen in vergaderingen. Eerst wordt kort ingegaan op de manier waarop de evaluatie per sector plaatsvindt. Daarna volgt een opsomming van de vaststellingen t.a.v. de sectorale opvolgingsrapporten. De inhoudelijke evaluatie is gebaseerd op de hoofdstukken in de convenants namelijk diversiteit , aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, levenslang leren en mobiliteit (facultatief). De bespreking volgt de grote items (engagementen) die standaard in de convenants zijn opgenomen. Deze evaluatie zou aanleiding moeten geven tot een aantal voorstellen ter verbetering van het instrument sectorconvenant. We ronden de nota af met conclusies en aanbevelingen. 2. Stand van zaken 2.1 Een korte terugblik In het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord van 12 februari 2001 werd afgesproken dat de Vlaamse regering de inspanningen van de sectoren in een gemeenschappelijke visie met een aantal flankerende maatregelen zou ondersteunen. Het akkoord vormde de basis en het algemene kader voor de sectorconvenants met mogelijkheid tot sectoriele differentiatie. De convenants hebben tot doel de structurele samenwerking met sectoren te versterken en uit te breiden, bestaande initiatieven in verschillende beleidsdomeinen te integreren en sectorale knelpunten op de arbeidsmarkt te bestrijden. Door het afsluiten van een convenant nemen de sector en de Vlaamse Regering in een aantal werkdomeinen kwantitatieve en kwalitatieve engagementen op. Acties in het kader van een verhoging van de arbeidsmarktdeelname van kansengroepen, een verbeterde aansluiting tussen het onderwijs en de sector, de verspreiding van de cultuur van het levenslang leren en het competentiemanagement behoren minimaal tot het afsprakenpakket. Het bevorderen van de kwaliteit van de arbeid door middel van aanmoedigingspremies en het verbeteren van de mobiliteit behoren tot het facultatieve luik van de overeenkomst. 3 2.2 Werking 2002 - 2003 Tot vandaag werden met 21 sectoren convenants afgesloten. In totaal werden 79,5 sectorconsulenten toegewezen aan de sectoren voor de uitvoering van de engagementen in het veld. Voor de inzet van deze sectorconsulenten ontvangen de sectoren in totaal een bedrag van 4.277.568,68 euro Eind juli 2003 was de toestand als volgt: 11 sectoren zijn geëvalueerd (eerste werkingsjaar) de werkingssubsidie voor het tweede werkingsjaar is goedgekeurd door de Vlaamse regering de saldering van het eerste werkingsjaar is lopende Tijdens het eerste werkingsjaar initieerde en organiseerde de administratie - meerdere infosessies voor sectoren over belangrijke beleidsmaatregelen o.a. over volgende onderwerpen: diversiteit, sociale interventieteams, opleidingscheques, het mobiliteitsbeleid, het nieuwe Akkoord 2003-2004 tussen de sociale partners,…; - specifieke overlegrondes inzake arbeidskaarten, outplacement en sociale interventieteams en het ontwerpen van een model voor de verlenging van de sectorconvenant; - een netwerking tussen de diverse overheden; - werkgroepen ‘ICT-basisvaardigheden’ en ‘transsectorale maritieme convenant’ en een werkgroep met VDAB en Steunpunt WAV rond sectorale arbeidsmarktgegevens. De SERV bouwde netwerken uit tussen de sectorconsulenten diversiteit, levenslang leren en onderwijs – arbeidsmarkt (zie ook hierna hoofdstuk 2.4). Op 31 maart 2003 sloten de sociale partners en de Vlaamse regering een Vlaams Akkoord 2003-2004. In dit Akkoord is bepaald dat de maatregel van de sectorconvenants in 20042005 wordt verlengd en uitgebreid tot nieuwe sectoren. Tevens worden de sectoren opgeroepen om de aandacht voor het diversiteitsbeleid en mobiliteit te versterken. De administratie heeft in functie hiervan een aangepast model van sectorconvenant en bijhorend actieplan ontworpen die goedgekeurd werden op de VESOC-werkgroep van 2 juli 2003. Deze documenten vormen de basis voor onderhandelingen met sectoren die in het najaar 2003 starten over het afsluiten van nieuwe convenants en verlenging/ vernieuwing van bestaande convenants 2.3 Bereik van de sectorconvenants Een exact cijfer inzake het bereik van de sectorconvenants is niet te geven. Momenteel bestaan er weinig arbeidsmarktgegevens per Paritair Comité (zie ook verder hoofdstuk 3.2.6 ). De meeste gegevens zijn beschikbaar per NACE-code en corresponderen dikwijls niet met de sector. Toch ramen we dat de sectorconvenants meer dan 70% van de Vlaamse arbeidsmarkt, op basis van het aantal werknemers in Vlaanderen, dekken . Deze raming is gebaseerd op een lijst van de SERV inzake het voorstel tot verdeling van de sectorconsulenten en de brochure gedecentraliseerde statistiek van de RSZ. De voornaamste sectoren die nog ontbreken in het lijstje van de sectorconvenants zijn o.a. de volgende: De sector van de verzekeringen en de banken De sector van de internationale handel 4 De distributiesector De sector van de schoonmaak De sector van de wasserijen Een aantal van deze sectoren (o.a. distributie, schoonmaak, …) heeft een relatief belangrijk potentieel van laaggeschoolden waardoor de mogelijkheid tot inschakeling van laaggeschoolden op de arbeidsmarkt kan worden verhoogd. 2.4 Netwerken bij de SERV Als ondersteuning en opvolging van de convenanten, werd afgesproken om netwerken per algemeen thema op te richten. Deze netwerken worden begeleid en ondersteund door de SERV. Het netwerk Leven Lang Leren is in de praktijk een verderzetting van een bestaand netwerk (naar aanleiding van vorige convenants). Het eveneens bestaande netwerk trajectbegeleiding deeltijds leerplichtigen werd uitgebreid tot het thema aansluiting onderwijsarbeidsmarkt. Een netwerk is een ontmoetingsplaats van sectorconsulenten waar praktijkervaring kan worden uitgewisseld, informatie kan worden doorgegeven (tussen de verschillende sectoren,van de sectoren naar de overheid en omgekeerd, vanuit betrokken werkterreinen zoals onderwijs, subregionaal overleg, etc en omgekeerd), waar experten en onderzoekers kunnen worden uitgenodigd, noden aan kennis en know-how kunnen worden gesignaleerd. De consulenten kunnen als gebruikersgroep fungeren i.v.m. administratieve vereenvoudiging en duidelijkheid van bepaalde beleidsmaatregelen (cf. de huidige praktijk inzake ESF). Een netwerk doet echter geen advieswerk. Sectorconsulenten worden geconfronteerd met de praktijk en kunnen van daaruit wel bepaalde noden signaleren aan de sociale partners en het beleid. Er werden drie netwerken opgericht over drie thema’s: aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, leven lang leren en kansengroepen en diversiteit. Deze komen een 3 à 4 maal per jaar samen. Deelthema’s kunnen worden vastgelegd. De netwerken werden opgestart in oktober 2002. In de netwerken zijn naast de SERV, die de bijeenkomsten voorzit en de administratie Werkgelegenheid, nog vertegenwoordigers van de administratie Onderwijs, het VIZO en de VDAB aanwezig, naargelang het thema. Aan het thema diversiteit dat een nieuw thema is voor de sectoren, werd het meeste tijd besteed. In het netwerk diversiteit en kansengroepen kwamen de volgende thema's aan bod: wetten en decreten i.v.m. discriminatie en gelijke kansen werden toegelicht door de administratie Werkgelegenheid en een vertegenwoordiger van het Vlaams Fonds; uitwisseling met andere veldwerkers (zie infra); actieplannen voor kansengroepen en methodieken werden voorgesteld. Er werden twee halve dagen extra besteed aan uitwisseling tussen de sectorconsulenten en de STC-projectontwikkelaars. De sectorconsulenten worden immers actief op een terrein waarin de projectontwikkelaars al jaren ervaring hebben en er waren dringend afspraken nodig om tot een goede werkverhouding te komen. Een aantal goede praktijken werden getoond. Op vraag van de consulenten naar meer interactie, werd er in kleine werkgroepen verder gewerkt. Het netwerk sectorconsulenten onderwijs-arbeidsmarkt ging van start in oktober 2002. De thema's die in dit netwerk aan bod zijn gekomen: alternerend leren: meer bepaald werd een enquête bij de sectoren naar aanpak, statuut, werkwijze enz. rond ILW gedaan in 2002 waarvan de resultaten met het netwerk werden besproken. Bedoeling was informatie uit te wisselen; 5 erkennen van competenties: er is een toelichting gegeven aan het netwerk over het EVC-gebeuren in Vlaanderen met als doelstelling de sectoren te informeren en sensibiliseren; RTC's: de coördinator van de regionale technologiecentra in Vlaanderen is een toelichting komen geven. De bedoeling was diverse vormen van min of meer gestructureerde samenwerking onderwijs-bedrijfsleven in beeld te brengen. opleidingscheques en loopbaanbegeleiding: er is een toelichting gegeven door het kabinet Landuyt over de stand van zaken m.b.t tot een aantal beleidsmaatregelen, met name de opleidingscheques en de centra loopbaanbegeleiding. In het netwerk Leven Lang Leren was in eerste instantie de nieuwe oproep van ESF en Hefboomkrediet aan de orde. Thema’s die aan bod zijn gekomen : opvolging van het beleid en TRIVISI zijn een vast onderdeel van de bijeenkomsten; certificeren, portfolio en EVC, een studiedag samen met het netwerk onderwijsarbeidsmarkt (zie supra); de stand van zaken van financieringssystemen zoals Hefboomkrediet, ESF, opleidingscheques... wordt opgevolgd. De bijeenkomsten van de netwerken worden zeer druk bijgewoond. Door de vele nieuwkomers op het terrein, diende er in eerste instantie heel veel informatie te worden uitgereikt. Voor de anciens op het terrein betekende dit vaak een herhaling. Er is nu vraag naar meer interactie en uitwisseling tussen sectoren. 3. Evaluatie van de sectorconvenants De hiernavolgende evaluatie heeft enkel betrekking op 11 van de 21 sectoren die een convenant afsloten met de VR. Het gaat om volgende sectoren: Goederenvervoer, Hout, Metaal Bedienden, Voedingsnijverheid, Autosector en Aanverwante sectoren, Metaal Arbeiders, Aanvullend Paritair Comité van de Bedienden (ANPCB), Uitzendarbeid, Grafische sector, Social Profit, Electriciens. 3.1 Procedure van evaluatie per sector De evaluatie per sector is gebaseerd op een jaarlijks opvolgingsrapport volgens een model dat is aangereikt door de administratie Werkgelegenheid. Dit rapport bevat een werkingsverslag over de uitvoering van de engagementen in het convenant, een tabel ‘gevraagd cijfermateriaal’ en een beleidsadvies (facultatief). Het opvolgingsrapport geeft een overzichtelijk beeld van enerzijds de engagementen die de sector is aangegaan en anderzijds de reële verwezenlijkingen m.b.t. de engagementen. Daarnaast wordt per engagement aangeven wat de redenen zijn voor het niet realiseren ervan en eventuele bijsturingen of toekomstige initiatieven. De eigenlijke evaluatie van het eerste werkingsjaar van een sector vindt plaats tijdens een evaluatievergadering. Deelnemers aan deze evaluatievergadering zijn enerzijds de vertegenwoordigers van de sector en anderzijds de bij het convenant betrokken overheden en overheidsinstanties nl. Werkgelegenheid, Onderwijs, Economie, SERV, VDAB en VIZO en soms ook Mobiliteit en Landbouw. Een positieve evaluatie leidt tot een verlenging van het convenant voor een 2de werkingsjaar en de uitbetaling van het saldo van het 1ste jaar. 6 3.1.1 Algemene vaststellingen m.b.t de opvolgingsrapporten Het werkingsverslag (deel 1) moet een overzichtelijk geheel bieden van de aangegane engagementen en de werkelijke realisaties van een sector in een werkingsjaar. - Een meerderheid van de sectoren maakt een duidelijk en uitgebreid rapport. Soms geven sectoren te beperkte informatie over hun realisaties, blijven vaag in hun omschrijving of geven eerder ontwijkende antwoorden of cijfergegevens. De sectoren dienen hun rapport aan te passen in functie van de gemaakte opmerkingen op de evaluatievergadering. Gevraagd cijfermateriaal (deel 2): cijfers over sectorale opleidingen aan werknemers en werklozen - - Er zijn op het gebied van verzamelen van cijfergegevens over opleiding grote verschillen op te merken tussen de sectoren. Bepaalde sectoren verzamelen niet systematisch gegevens over opleiding. Vele sectoren kunnen weinig of geen profielgegevens verstrekken m.b.t. de cursisten. Een aantal sectoren vraagt de cijfergegevens inzake opleiding werkzoekenden op aan de VDAB. Sommige sectoren doen dit ook voor de werknemersopleidingen. De gemiddelde leveringstermijn voor de cijfers bedraagt 6 maanden na het respectievelijke werkingsjaar. Een belangrijk knelpunt is het verkrijgen van gegevens op maat van de sector (per paritair comité). In een enquête die we eind vorig jaar uitvoerden zegt ongeveer 1/3 van de sectoren dat ze geen arbeidsmarktgegevens verzamelen. Het beleidsadvies (deel 3): facultatief - Weinig sectoren maken een afzonderlijk beleidsadvies op omdat de opmerkingen volgens hen al verwerkt zijn in het werkingsverslag Algemeen kan ook gesteld worden dat de sectoren te weinig concrete acties opnemen en dat er in hun convenants niet altijd een duidelijke afbakening is tussen het brede kader (engagementen) en de werkelijke acties en initiatieven. 3.2 Inhoudelijke evaluatie De inhoudelijke evaluatie volgt, zoals reeds opgemerkt, de hoofdstukken en de opgenomen beleidsitems van het standaardconvenant. Hieronder worden ze in het vet aangeduid. 3.2.1 Diversiteit (Zie ook bijlage 2: overzicht van de engagementen/ acties per sector voor diversiteit) Op het vlak van diversiteit en het toeleiden, screenen en opleiden van kansengroepen engageren de sectoren zich tot een zeer brede waaier van initiatieven en concrete acties o.a.: werknemers uit de kansengroepen opleiden waarvan ten minste een bepaald percentage allochtonen, laaggeschoolden,enz., bedrijven informeren over de implementatie van diversiteitsplannen, een premie toekennen per opgeleide werkzoekende die in de sector wordt tewerkgesteld, gratis aanbieden van taalcursussen, opleidingen aanpassen aan de noden van arbeidsgehandicapten, bedrijven informeren over Trivisi-instrumenten, campagnes opstarten om leeftijdsbewust personeelsbeleid in bedrijven te bevorderen, bedrijfsinterne opleidingen stimuleren in het kader van IBO, roldoorbrekende opleidingen organiseren, handboek ‘kleurrijk personeelsbeleid’ opstellen, concrete projecten gericht op kansengroepen opstarten in samenwerking met andere (lokale) actoren … 7 De sectoren stellen voor een deel van deze initiatieven/ acties te realiseren cijfers en percentages voorop. Globaal genomen schuiven de sectoren weinig concrete streefcijfers naar voren m.b.t. het aantal diversiteitsplannen en –projecten dat men in de sector wenst te realiseren. Enkele sectoren doen dit wel o.a. de social profit , de sector van de electriciens, de sector van het goederenvervoer, de uitzendsector…De social profit is de enige sector die over een steunpunt diversiteit beschikt, de sector van de uitzendarbeid heeft een 10-stappenplan diversiteit ontworpen in samenwerking met de administratie. Een aantal sectoren zegt dat ze de inzet van bestaande instrumenten inzake diversiteit willen onderzoeken en evalueren. Ze willen eerst een beeld krijgen om in het 2de werkingsjaar concretere objectieven te kunnen vooropstellen. Een aantal sectoren hanteert een engere definitie van de kansengroepen. Deze definitie vloeit meestal voort uit afspraken in het kader van sectorale CAO’s. Ongeveer de helft van de sectoren neemt het standaardartikel over het streven naar diversiteit in de eigen paritaire instellingen op in hun protocol. De meeste geven als uitleg dat ze als fonds te klein zijn om dit principe in de praktijk waar te maken. De non-discriminatiecode wordt door ¾ van de sectoren onderschreven. Zij engageren zich om de clausule in een CAO op te nemen tijdens de duur van het convenant. Een aantal hebben dit al in een CAO vastgelegd. Gelet op de Europese regelgeving terzake is het opmerkelijk dat een aantal de code niet of onduidelijk opnemen. Afstemming met subregionale arbeidsmarkt: een aantal sectoren neemt dit concept niet op o.a. omwille van het feit dat de sector eerder federaal gericht is of omdat de sector van mening is dat men zich niet voldoende terug kan vinden in de regionale structuren. 3.2.2 Aansluiting onderwijs - arbeidsmarkt (Zie ook bijlage 3: overzicht van de engagementen/ acties per sector voor aansluiting onderwijs -arbeidsmarkt) Een eerste engagement in de convenants gaat over de herwaardering van het technisch en beroepsonderwijs in Vlaanderen. VR en sociale partners van de sectoren verbinden zich ertoe samen te werken om de technisch/ technologische opvoeding in het basisonderwijs en en de eerste graad van het SO te hervormen zodat leerlingen op een betere manier kunnen kennismaken met wereld van de technieken en de technische beroepen. Alle sectoren onderschrijven de standaardclausule. Een aantal sectoren verbindt hieraan concrete acties zoals het mee organiseren van beurzen en evenementen o.a. Dag van de Technologie, Houtbeurs, Gouden Autosleutel, Autosalon,…het promoten van instroom via het Industrieel Leerlingwezen (ILW), inzetten van een eigen kenniscentrum, organiseren van wedstrijden, publicaties, sensibiliseringsacties, bedrijfsbezoeken,… Alle sectoren gaan akkoord om met de VR samen te werken om overeenkomsten met scholen en inrichtende machten te stimuleren. De samenwerking kan betrekking hebben op o.m. didactische infrastructuur, oprichting van studierichtingen, na- en bijscholing van leerkrachten en werknemers, organisatie van stages en/of werkervaringsplaatsen. De meeste sectoren hebben concrete acties opgezet waaronder: Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB’s) informeren en sensibiliseren, na- en bijscholing voor leerkrachten, exclusieve bijscholing voor taalleerkrachten, gratis opleidingen voor leerkrachten, gratis didactisch materiaal voor scholen, akkoord met de 8 Centra voor Deeltijds Onderwijs (CDO) over alternerend leren, samenwerking, overleg en netwerking met scholen,… Een andere afspraak betreft het bevorderen van het aantal stageplaatsen voor het voltijds onderwijs o.a. door een betere begeleiding op de werkvloer. Eén sector heeft dit engagement niet opgenomen, een andere wil enkel onderzoeken of er behoefte is aan stageplaatsen . Sommige nemen concrete initiatieven zoals: het aanbieden van Xaantal stageplaatsen, het opmaken van een inventaris van stageplaatsen en waar nodig bemiddelen, een overeenkomst met de VDAB voor gratis opleidingsuren aan leerlingen TSO/ BSO, promotie maken voor de stagedatabank,… De meeste sectoren verbinden zich tot het ondersteunen van alternerende opleiding en het realiseren van opleidings- en werkervaringsplaatsen in het kader van alternerend leren in samenspraak met de trajectbegeleiders van deeltijds onderwijs en/ of de leersecretarissen van het VIZO. Er zijn opmerkelijk veel sectoren die hierop sterk inspelen en duidelijke engagementen en acties vooropstellen bvb. realiseren van een stijgend aantal contracten met bedrijven, ondersteunen en bevorderen van het peterschapssysteem op bedrijfsniveau, aanbieden van een bepaald aantal werkervarings- of stageplaatsen per jaar, informeren en senbiliseren van bedrijven, promoten van het Industrieel Leerlingwezen (ILW), duaal leren in de automotive sector, opleidingspremies voor bedrijven die doelgroepen opleiden, begeleidingspremies voor jongeren per deeltijdse werkervaring, een sectoraal lastenboek alternerend leren,… Behalve de uitzendsector nemen alle sectoren de afspraak op inzake ontwikkeling van de beroepsprofielen in samenwerking met de SERV. Alle sectoren engageren zich tot het actief meewerken aan de Regionale Technologie centra (RTC’s) voor sectorspecifieke materies. Een 3-tal sectoren heeft de clausule i.v.m. het werken aan de uitbouw van het modulair onderwijs niet onderschreven. 3.2.3 Levenslang leren (Zie ook bijlage 4: overzicht van de engagementen/ acties per sector voor levenslang leren) Onder het hoofdstuk levenslang leren worden in de convenants een hele reeks van engagementen en acties opgenomen. Een belangrijk engagement betreft het streven om vorming in bedrijven te bevorderen en tegen 2004 1,9% van de loonmassa hieraan te besteden en het aantal niet-vormingsbedrijven gevoelig te doen verminderen. De meeste bedrijven proberen dit engagement te realiseren door sensibilisering en promotieacties: bedrijfsbezoeken door sectorconsulenten, promotiemateriaal, beurzen, evenementen, informatierondes, website, nieuwsbrieven… Een aantal sectoren geeft actieve ondersteuning aan bedrijven bij het maken van opleidingsplannen en/of zet werkgroepen op. Sommige sectoren hebben CAO’s waarbij een bepaald percentage van de loonmassa wordt gereserveerd voor vorming of recht op vorming is verzekerd. Een ander objectief is het actief meewerken een strategisch en kwalitatief opleidingsbeleid in bedrijven. Hieronder vallen acties om opleidingsplannen in bedrijven te ontwikkelen en te ondersteunen, het aanmoedigen van bedrijven tot het maken van opleidingsplannen en het behalen van kwaliteitslabels. Sectoren spelen hierop in door middel van verschillende acties: ter beschikking stellen van opleidingssoftware, opleidingsbeleid uittekenen dat rekening houdt met de vereiste kwalificaties en knelpuntberoepen, aanbieden van advies en opleidingspakketten, verstrekken van training en coaching aan opleidingsverantwoordelijken in bedrijven, actieve deelname aan Trivisi en verspreiding van Trivisi-producten, drempelvrees 9 verlagen bij KMO’s d.m.v. korte opleidingsmodules, opstarten van concrete projecten in bedrijven,… Er zijn merkelijke verschillen tussen de sectoren inzake het opnemen van duidelijke engagementen op dit vlak. Bepaalde sectoren zijn vooruitstrevend bvb. Educam (sector garages en aanverwante sectoren) kan als een goede praktijk worden aangehaald wat betreft het bevorderen van kwaliteit in het opleidingsbeleid. De sectoren onderschrijven allemaal het principe dat opleiding zich moet richten naar iedereen in het bedrijf ongeacht geslacht, scholing,…en dat bij het uitwerken van het opleidingsbeleid aandacht zal gaan naar het bereik van specifieke kansengroepen (45+-ers, laaggeschoolden, allochtonen, personen met een handicap) en initiatieven worden genomen gericht op deze specifieke kansengroepen (vb. Nederlands 2de taal). Slechts enkele sectoren (houtsector en sector electriciens) geven cijfers of percentages over het bereik dat ze in een bepaalde kansengroep willen halen. Slechts een minderheid bij de sectoren neemt het concept wisselbanen op in zijn convenant. Daar dit concept geen beleidsprioriteit meer vormt is het niet meer opgenomen in het nieuwe model van convenant. In de convenants worden daarnaast afspraken gemaakt rond het stimuleren van loopbaanbegeleiding, competentiegericht management , het meewerken aan het COBRA competentieprofielensysteem en het mee uitbouwen van compententiecentra. De meeste sectoren gaan de afspraken aan. De sector ANPCB (Cevora) en de uitzendsector hebben deze engagementen niet onderschreven. 5 sectoren (ANPCB, metaal bedienden, auto en aanverwante sectoren, social profit en electriciens) nemen in hun convenant de afspraak op om gezamenlijk te onderzoeken of de toepassing van individuele leerrekeningen een goed instrument is om werknemers te stimuleren om deel te nemen aan vorming. De engagementen rond certificeren van opleiding in bedrijven en erkennen van elders verworden competenties (EVC) worden door alle sectoren behalve het ANPCB aangegaan. In dit kader kunnen de sterke inspanningen worden vermeld van de autosector en aanverwante sectoren, het goederenvervoer en de electriciens. Alle sectoren onderkennen de noodzaak om ICT gerelateerde competenties te ontwikkelen en in het bijzonder ICT-basisvaardigheden voor kansengroepen. Zoals vermeld in hoofdstuk 2.2 is er een specifieke werkgroep ICT-basisvaardigheden opgestart die de initiatieven van de sectoren extra moet ondersteunen. De meeste sectoren leveren op dit vlak goede prestaties en werken nauw samen met de VDAB. De sectoren ANPCB en grafische nijverheid zijn niet zo geïnteresseerd in basisvaardigheden ICT omdat hun werknemers reeds standaard over deze competenties dienen te beschikken. Zij, maar ook andere sectoren, willen functionele vervolgcursussen inzake ICT. Bijna alle sectoren (uitgezonderd ANPCB) verbinden zich ertoe in te spelen op het systeem van de Vlaamse opleidingscheques. Allemaal zijn ze bereid om op het hefboomkrediet/ ESF in te spelen. Bij de evaluatie geven de sectoren echter aan dat de ervaringen met de ESF-procedures niet positief zijn (zie punt 3.2.6) Een groot aantal sectoren heeft interesse voor het opstarten van een dialoog met het VIZO of werkt er al (intensief) mee samen. 3.2.4 Mobiliteit Ongeveer de helft van de sectoren heeft een engagement genomen om initiatieven te nemen die de mobiliteit van werkzoekenden en werknemers ten goede komen. Zij 10 kunnen hierbij een beroep doen op ondersteuning door de Vlaamse Stichting Verkeerskunde met het oog op opleidingsinitiatieven m.b.t. sector- of bedrijfsvervoerplannen en op de mobiliteitscel van de Vlaamse Gemeenschap voor inhoudelijke begeleiding van pilootprojecten. Enkele sectoren hebben reeds concrete acties ondernomen om dit engagement waar te maken bijvoorbeeld een sectoraal mobiliteitsplan, een uitzendbus om werkzoekenden te vervoeren naar bedrijventerreinen,… 3.2.5 Belangrijke verwezenlijkingen van het 1ste werkingsjaar Samenwerking en netwerken De convenants stimuleren de samenwerking over de diverse beleidsdomeinen heen waardoor er concrete projecten kunnen worden opgezet. We denken hierbij aan het project rijsimulatoren van de sector van het goederenvervoer en het opmaken van een transversale convenant voor de maritieme sectoren. De sector van het ANPCB (Cevora) en Onderwijs hebben een structurele samenwerking opgezet die zich o.a. vertaalt in nieuwe breedschalige projecten rond taalonderwijs en informaticaopleiding. De convenants hebben een gunstige weerslag op de samenwerking in het algemeen en de netwerking tussen sectoren, diverse overheden en organisaties op de verschillende overheidsniveaus (van lokaal tot gewestelijk niveau). In verschillende regio’s wordt samengewerkt met sectorconsulenten en Subregionale Tewerkstellingscomités (STC’s), Lokale Werkwinkels (LWW), Tewerkstelling en Opleidingscentra,…Toch moet opgemerkt worden dat de samenwerking niet altijd en overal even vlot loopt. De samenwerking is soms een aanleiding om problemen en knelpunten onder de aandacht te brengen van andere overheden (lokaal, federaal en internationaal). De samenwerking met het lokale onderwijsveld wordt structureel uitgebouwd en bevorderd. Tijdens de evaluatievergaderingen bleek dat meerdere sectoren geen optimale toegang hadden tot het onderwijsveld waardoor een belangrijk gedeelte van hun inspanningen verloren gingen. Onderwijs en Werkgelegenheid hebben daarom overleg georganiseerd met de koepelorganisaties van het onderwijs om op die manier het sectorale beleid beter ingang te laten vinden op het terrein zelf. Een eerste vergadering met de koepels heeft plaatsgevonden, een volgende is gepland voor binnenkort. De convenants initiëren en stimuleren concrete samenwerking tussen sectoren bijvoorbeeld tussen de sectoren uitzendarbeid en bouw en de sectoren hout en uitzendarbeid. Informatie- en ervaringsuitwisseling De convenants dragen ertoe bij dat de sectoren kennis verwerven over de Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen. Dit heeft een direct gevolg voor de kleine sectoren. De convenant is dikwijls het extra zetje dat ze nodig hebben om een structurele werking uit te bouwen. Zo was het convenant de aanleiding voor de groensectoren om een structurele werking rond opleiding binnen de sector uit te bouwen. De sector heeft hiervoor een VZW opgericht namelijk EDU plus. Zij geven een aanzet tot het uitwisselen van informatie en ervaringen tussen sectoren en andere actoren. Dit proces wordt mee ondersteund door de netwerken bij de SERV. Zij dragen bij tot een integratie van bestaande initiatieven en maatregelen over diverse beleidsdomeinen heen zoals ESF/ Hefboomkrediet, deeltijds leren, startbanen, diversiteit, opleidingscheques, outplacement, Interface, …De sectorconsulenten 11 worden via regelmatige informatievergaderingen op de hoogte gehouden over bestaande en nieuwe maatregelen door de deskundigen terzake. Forum van contact met overheid De sectoren hebben via de convenant een duidelijk forum om hun vragen en problemen te bespreken. De diverse betrokken partijen van overheidswege zijn aanwezig of bereikbaar en kunnen binnen hun domein in de mate van het mogelijke maatregelen nemen. Voorbeelden hiervan zijn: vraag tot oprichten van een sectorale commissie in schoot van de SERV, samenwerking met het VIZO opstarten, nadere informatie verstrekken over overheidsbeslissingen in projecten, … In het volgende hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de vragen en knelpunten die sectoren signaleren. Niet alles kan worden opgelost maar toch wordt er via deze brede samenwerking tussen VR en sectoren veel meer mogelijk dan voordien. Aansluiting onderwijs - bedrijfsleven Het convenant brengt een nieuwe dynamiek op gang tussen het onderwijsveld, sectoren/ bedrijven en diverse overheidsinstanties. De verschillende actoren werken samen om initiatieven te realiseren die het technisch en beroepsonderwijs promoten en bevorderen en het brede publiek sensibiliseren. Sectoren die op dit vlak sterke inspanningen leveren zijn ondermeer de grafische nijverheid, de autosector en aanverwante sectoren en de voedingssector. De versterkende invloed van de sectorale werking op beleidsmaatregelen zoals het IBO (Interne Bedrijfsopleidingen) is aantoonbaar. Het goederenvervoer, de houtsector en de sector van de electriciens hebben sectorale IBO-projecten gestart waarbij technische en andere ondersteuning wordt geboden aangepast aan de noden en specifieke kenmerken van de sector. Deze ondersteuning vertaalt zich in een toename van het aantal afgesloten IBO’s in de sectoren. Kwaliteit van de opleidingen Bepaalde sectoren zoals de autosector en aanverwante sectoren, de social profit de voedingsnijverheid, de houtsector richten zich sterk op de verbetering van de kwaliteit van het opleidingsbeleid bij de ondernemingen, de loopbaanbegeleiding en de uitbouw van competentiecentra, certificering van opleidingen en EVC. Eén van de verwezenlijkingen is de uitbouw van een compententiecentrum door de autosector en aanverwante sectoren in samenwerking met de VDAB. Databanken en arbeidsmarktgegevens De convenants zetten een dynamiek in gang voor het verzamelen van gegevens in verband met arbeidsmarkt en cijfers over opleiding. De convenants zorgen voor een mobiliserend effect inzake de verdere uitbouw en verbetering van databanken zoals stagedatabank, COBRA, gegevensbank knelpuntenberoepen, DIVA. 3.2.6 Vragen en knelpunten gesignaleerd door sectoren Meer overkoepelende werking en meer overleg De sectoren laten zich positief uit over de beleidsoverschrijdende en brede werking van de convenants maar geven aan dat die werking nog verder moet worden uitgebouwd. 12 Bepaalde sectoren willen, naast de evaluatievergaderingen, meer regelmatig overleg met de verschillende overheidsactoren om de operationele werking en praktische problemen te bespreken. Een aantal sectoren is vragende partij om een dialoog met het VIZO op te starten. Zij vinden dat het initiatief van het VIZO moet uitgaan. Een sector vindt dat de netwerken bij de SERV meer ruimte moeten bieden voor interactief overleg met de andere sectoren (discussies, netwerking, ervaringsuitwisselingen,…) en minder voor ex cathedra uiteenzettingen. Sectorale benadering van arbeidsmarktgegevens De sectoren vragen naar periodieke cijfergegevens over de opleidingscheques, IBO, vertegenwoordiging kansengroepen, de aanmoedigingspremies... Sommigen wensen een registratie op maat van de sector dus op basis van het paritair comité. De huidige registraties zijn meestal geënt op de NACE-code en geven geen (correct) beeld van de sector bvb. de electriciens, houtsector,... Centrale versus regionale dienstverlening Aan de VDAB worden tijdens de evaluatievergaderingen diverse concrete vragen en problemen voorgelegd o.a. een spoedige vervanging van een begeleider, het dringend opstarten van de knelpuntenanalyse, vragen bij een beroepenlijst… Deze kleinere problemen kunnen doorgaans snel en eenvoudig opgelost worden . Meer algemeen wordt m.b.t. de VDAB en het VIZO opgemerkt dat er moet gestreefd worden naar meer overeenstemming tussen centrale en regionale werking en dat men de afspraken die centraal zijn gemaakt ook regionaal moet honoreren en de praktische organisatie hierop moet afstemmen. De samenwerking met de regionale/ lokale diensten van VDAB en VIZO is volgens diverse sectoren te veel afhankelijk van lokale gegevenheden o.a. mensen, middelen, goodwill… Er moet gestreefd worden naar een grotere uniformiteit in de lokale dienstverleningen. Sommige sectoren zeggen dat de VDAB-matching tussen opleiding en arbeidstrajectbemiddeling naar werk in de sector kan worden verbeterd. Men stelt voor om meer informatie uit te wisselen en de samenwerking tussen sector en VDAB te verhogen om de doorstromingskansen van werkzoekenden te optimaliseren. Onderwijs Meerdere sectoren signaleren de problematiek van het deeltijds onderwijs: het deeltijds onderwijs wordt in het algemeen onvoldoende als een volwaardig systeem van onderwijs beschouwd. Zij halen volgende tekortkomingen aan : gebrek aan een eenduidig statuut voor deeltijds leerplichtigen, verschillende lonen en vergoedingen binnen de statuten, geen werkverplichting, overbruggingsuitkering werkt demotiverend, nood aan begeleiders versus leerkrachten, gebrek aan een eenduidige visie in de CDO’s,… De autosector en aanverwante sectoren merkt op dat de vertegenwoordigers van het Deeltijds Onderwijs niet geneigd zijn om mee te werken aan een sectorale certificering van deeltijds lerenden. DO heeft deelname aan het project ‘certificering deeltijds lerenden’ uitgesteld. De sector zet de activiteiten voort. Zij zijn wel zeer tevreden over de samenwerking met het VIZO. Een aantal sectoren wil graag een structurele samenwerking met Onderwijs realiseren rond de promotie en de herwaardering van het technisch en beroepsonderwijs. Zij verwachten een initiatief van Onderwijs om dit op gang te trekken. Er is vraag van de 13 sectoren naar meer betrokkenheid bij onderwijsmaatregelen zoals het modulair onderwijs, DIVA,… Meerdere sectoren plaatsen vraagtekens bij de opzet en de werking van de Regionale Technologiecentra (RTC’s). De belangrijkste bemerkingen betreffen de regionale verschillen in aantallen RTC’s per gebied, aard projecten, indieningrondes, procedures,…Men drukt de wens uit om de RTC’s meer te coördineren of ten minste acties op Vlaams niveau te organiseren (bvb. Pet Af). Administratieve procedures Meerdere sectoren zeggen dat de ESF-procedure te log en te zwaar is. Een sector wijst er ook op dat ze te moeilijk is voor kleinere ondernemingen. De sectoren zijn in het algemeen niet tevreden over het beleidsvoorstel inzake de 2de trap voor de opleidingscheques . De meeste vinden dit geen haalbare kaart .Alleen de grafische sector zou van dit systeem willen gebruik maken. De sectoren wensen meer zicht op de voorwaarden en de wijze waarop de opleidingsinstanties al of niet worden erkend voor o.a. opleidingscheques. Divers Een sector verzoekt een oplossing te vinden voor het financiële statuut van de werkzoekende (cursistenpremies) in opleiding. Dit budgettaire probleem stelt zich evenwel ook voor andere sectoren. De uitzendsector vraagt de overheid om concreet uitvoering te geven aan de afspraak dat de SERV zal onderzoeken in welke mate de oprichting van een commissie uitzendarbeid een meerwaarde kan betekenen. Ondertussen is de SERV hiermee van start gegaan. 4. Conclusies en aanbevelingen Verschillen tussen sectoren Het is zeer moeilijk om een algemene lijn te trekken in de werking van de sectoren en de convenants omdat er grote verschillen zijn in de klemtonen die ze leggen in hun sectoraal beleid. Een aantal sectoren scoort sterk inzake diversiteit- en kansengroepenbeleid: metaal arbeiders, social profit, uitzendsector… ; andere zijn meer gericht op levenslang leren, erkenning en certificering van beroepsbekwaamheden en/of loopbaanbegeleiding: de autosector en aanverwante sectoren, de electriciens, het goederenvervoer... Een beperkt aantal heeft engagementen genomen op het vlak van mobiliteit. Diversiteit en ook mobiliteit zijn nieuwe domeinen voor de sectoren die nog moeten uitgebouwd worden. In de toekomst zal er meer nadruk worden gelegd op deze thema’s. Vergeleken met de eerdere, bestaande samenwerking met sectoren zorgen de convenants voor een verbreding van de activiteiten en voor een uitbreiding naar nieuwe sectoren. Structurele samenwerking met de sectoren Het instrument sectorconvenant heeft ertoe bijgedragen dat er een versterkte en meer uitgebreide structurele samenwerking met de sectoren op gang is gekomen. De bestaande samenwerking met een aantal sectoren is verder gestimuleerd door het direct inzetten van sectorconsulenten op het terrein. 14 Daarnaast zijn er overeenkomsten afgesloten met een hele reeks van “nieuwe” sectoren waardoor de Vlaamse werkgelegenheidsmaatregelen ook daar hun effect kunnen hebben. Deze inspanningen dienen verder volgehouden en versterkt te worden. Netwerking en samenwerking tussen de verschillende beleidsdomeinen Een belangrijk voordeel van de convenants ligt in hun overkoepelende werking over verschillende beleidsdomeinen heen. Toch wijst de evaluatie van de eerste reeks van convenants uit dat sommige partijen niet altijd een even grote inzet vertonen en o.a. niet aanwezig zijn op de vergaderingen. De netwerking over de verschillende beleidsdomeinen heen kan ook verder worden verbeterd. De verschillende partijen hebben al het één en ander gedaan om deze euvels te verhelpen. AW organiseert na een reeks van evaluatievergaderingen één algemene vergadering waarbij de belangrijkste opmerkingen per sector worden besproken en aan de verschillende partijen wordt gevraagd welke maatregelen ze zullen nemen ter verbetering. De afspraken worden verder opgevolgd en zullen regelmatig getoetst worden. Onderwijs en Werkgelegenheid hebben bijkomend overleg georganiseerd met de koepelorganisaties van het onderwijs om op die manier het sectorale beleid beter ingang te laten vinden op het terrein zelf. Ook met het beleidsdomein Economie dient een intensere samenwerking tot stand te worden gebracht. Samenwerking met regionale en lokale actoren De convenants hebben een gunstige weerslag op de samenwerking in het algemeen en de netwerking tussen sectoren, diverse overheden en organisaties op de verschillende overheidsniveaus (van lokaal tot gewestelijk niveau). Toch loopt de samenwerking niet altijd en overal even vlot. De netwerking zou kunnen worden verbeterd door duidelijke afspraken te maken tussen de verschillende spelers op het terrein. Sommige sectoren ervaren het als een knelpunt dat de centrale en regionale/ lokale werking van VDAB en VIZO niet altijd overeenstemmen. De VDAB antwoordt dat het hier niet om een algemeen structureel probleem gaat, maar zij zal intern en per sector onderzoeken of de afstemming centrale versus regionale dienstverlening kan geoptimaliseerd worden. Informatiedoorstroming Het convenant en de manier van opvolgen ervan zorgt ervoor dat informatie beter doorstroomt naar verschillende sectoren. Dit heeft een grotere impact op kleinere sectoren die niet onmiddellijk over een uitgebouwde interne structuur beschikken. Zij kunnen ook leren van de andere sectoren en partners. Manier van evalueren De manier van evalueren van de sectorconvenants door middel van onderling overleg tussen de partners (vergadering over het evaluatierapport) zorgt ervoor dat er een zekere dynamiek ontstaat bij alle betrokkenen. Hierdoor kunnen zaken/ projecten gerealiseerd worden die anders niet zo voor de hand liggen omdat men werk maakt van het oplossen van problemen op het vlak van structuren, verantwoordelijkheden, bevoegdheden,… Deze werkwijze is vrij uniek in het Vlaamse convenantlandschap (zie ook verslag van het Rekenhof over het gebruik van convenants in de Vlaamse Gemeenschap – Stuk 38 (2002-2003)-Nr.2, pag. 10). Bereik van de convenants Het bereik wordt momenteel geschat op ongeveer 70% van de arbeidsmarkt. Een aantal grote sectoren hebben nog geen convenant afgesloten. Het streefdoel is om die sectoren 15 te bereiken zodat de totale dekking wordt verhoogd. De overheid wil de sociale partners oproepen om hieraan hun medewerking te verlenen. Nieuw model van convenant en actieplan Op grond van de eerste reeks evaluaties werd een nieuwe modeltekst voor de convenant en een bijbehorend actieplan (goedgekeurd op het VESOC van 2 juli 2003) ontworpen. Deze teksten zullen als basis dienen voor de nieuwe onderhandelingen. Zij vormen een leidraad en geen keurslijf. Volgende accenten zullen bij de nieuwe onderhandelingen worden gelegd: - duidelijker onderscheid tussen brede engagementen en concrete acties In een aantal convenants kan men geen voldoende onderscheid maken tussen het algemene, brede engagementen en de concrete acties. Bij de nieuwe onderhandelingen zal worden gestreefd naar een meer duidelijke afbakening tussen beide. - concrete acties en initiatieven in de nieuwe convenants De sectoren zetten soms nog te weinig concrete acties op. Zij onderschrijven de brede engagementen maar verbinden hieraan niet altijd concrete meetbare initiatieven. Daarom zal meer nadruk worden gelegd op méér concrete acties en initiatieven. - engagementen inzake diversiteit en mobiliteit in de nieuwe convenants In het Vlaams Akkoord 2003-2004 tussen de sociale partners en de VR wordt de maatregel van de sectorconvenants verlengd en uitgebreid. Daarnaast vragen de sociale partners om meer nadruk te leggen op diversiteit en mobiliteit. Tijdens de onderhandelingen zal worden gelet op het nemen van concrete acties in deze domeinen. Het verzamelen van gegevens Het convenant heeft een proces op gang gebracht tot het verzamelen en registreren van gegevens binnen de sectoren. Toch is er op dit vlak nog heel veel te doen. De sectoren willen graag cijfers en gegevens op maat van de sector en dus volgens paritair comité. Dit is niet zo makkelijk te leveren omdat de meeste data op een andere basis worden bijgehouden. De administratie zoekt samen met VDAB en Steunpunt WAV naar een optimale oplossing. De eerste stappen werden gezet voor een manier van registratie die door alle partijen kan worden aanvaard. De sectoren dienen zelf ook te werken aan een gestadige verbetering van hun sectorale registratie van gegevens inzake opleidingen, profiel cursisten, bereik kansengroepen… 16