KO RT L O P E N D O N D E RW I J S O N D E R Z O E K Mondiale vorming en wereldburgerschap Scholen worden nu geacht aandacht te besteden aan burgerschapsvorming. Burgerschap heeft daarbij niet alleen betrekking op Nederland, maar ook op Europa en de wereld als geheel. In de jaren zeventig en tachtig was er in het onderwijs veel aandacht voor mondiale vorming, voor wat er buiten Nederland gebeurde en hoe wij de ontwikkelingen buiten Nederland konden verbeteren. Mondiale vorming was sterk gericht op ‘human development’, sociaal-culturele ontwikkeling, economische ontwikkeling en een versterking van de democratie. Wat is de situatie van een ‘global perspective’ nu? Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie, gesprekken met vakdeskundigen en met docenten. Deze publicatie wil bijdragen aan een verdere conceptuele verheldering van het begrip wereldburgerschap en docenten in het voortgezet onderwijs ondersteunen bij het werken aan burgerschapsvorming. Pedagogische kwaliteit Mondiale vorming en wereldburgerschap Wiel Veugelers Mechtild Derriks Ewoud de Kat 70 Mondiale vorming en wereldburgerschap Wiel Veugelers Mechtild Derriks Ewoud de Kat CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Veugelers, W. Mondiale vorming en wereldburgerschap / W. Veugelers, M. Derrriks & E. de Kat, 2008, Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, Universiteit van Amsterdam ISBN 978-90-7808-717-5 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. Uitgave: Instituut voor de Lerarenopleiding Spinozastraat 55, 1018 HJ Amsterdam Telefoon: 020-5251291 www.ilo.uva.nl Copyright © Instituut voor de lerarenopleiding, 2008 Dit onderzoek is gefinancierd uit het budget dat het ministerie van OCW jaarlijks beschikbaar stelt aan de LPC ten behoeve van Kortlopend Onderwijsonderzoek dat uitgevoerd wordt op verzoek van het onderwijsveld. 2 Inhoud Woord vooraf Samenvatting 1 Theoretische verkenning 1.1 Voorbij de staatsburger: naar binnen en naar buiten 1.2 Mondiale vorming in het Nederlandse voortgezet onderwijs begin jaren tachtig 1.3 Kosmopolitisme 1.4 Morele educatie ingebed in politieke verhoudingen 1.5 Het samengaan van uiteenlopende visies 1.6 Elementen van wereldburgerschap 2 Onderzoeksopzet en uitvoering 2.1 Onderzoeksvragen en onderzoeksactiviteiten 2.2 Uitvoering van het onderzoek 2.3 Interviewleidraad 3 Een weergave en analyse van de gesprekken 3.1 Hoe denken docenten nu over burgerschapsvorming in mondiaal perspectief? 3.2 Hoe denken docenten nu over mondiale vorming? 3.3 Wat is volgens docenten het verschil tussen mondiale vorming en burgerschapsvorming? 3.4 Verschillende visies op wereldburgerschap 3.5 Wat is lastig volgens de docenten? 3.6 Wat zou meer aandacht moeten krijgen? 4 Conclusie en discussie 4.1 Pedagogisch-didactische aanpak 4.2 Open, moreel en sociaal politiek wereldburgerschap Literatuur Publicaties in de reeks ‘De Pedagogische Dimensie 5 7 9 9 10 11 13 14 15 17 17 17 18 21 21 32 42 47 55 61 67 67 69 71 73 3 Woord vooraf Scholen worden geacht nu aandacht te besteden aan burgerschapsvorming. Traditioneel is burgerschap verbonden met een formeel staatsburgerschap, maar steeds meer wordt burgerschap gezien als manier van in de wereld staan. Burgerschapsontwikkeling en morele ontwikkeling vallen daarbij deels samen. Burgerschap grijpt daarmee steeds dieper in in de persoonlijke identiteit van personen. Dit proces van het verbinden van burgerschap en identiteit kan worden gezien als een verdieping en intensivering van het traditionele burgerschapsbegrip. Het begrip burgerschap kent ook een verbreding. Het begrip heeft niet meer alleen betrekking op het staatsburgerschap van het eigen land, maar betreft ook het in de wereld buiten het eigen land staan. Er wordt tegenwoordig gesproken van Europees burgerschap en van wereldburgerschap. Burgerschap kan worden gezien als wereldburgerschap waarbij processen van globalisering worden betrokken op mensenrechten en verantwoording nemen voor de wereld. Het betreft hier dan wel geen formeel type burgerschap maar wel een morele categorie. In de jaren zeventig en tachtig was er in het onderwijs veel aandacht voor mondiale vorming, voor wat er buiten Nederland gebeurde en hoe wij de sociale en politieke ontwikkelingen buiten Nederland konden verbeteren. We schrijven dat er veel aandacht was, maar was die aandacht wel zo groot? En hoe kijken betrokken docenten daar op terug? Wat is de situatie nu? Wat zijn eigentijdse vormen van een mondiaal burgerschap en burgerschapsvorming in het voortgezet onderwijs? Hoe denken docenten over burgerschapsvorming in een mondiaal perspectief? Wat zijn voor de huidige tijd en de nabije toekomst aangepaste inhouden en werkvormen? Het onderzoek is aangevraagd door het CBOO en het NABS. Deze organisaties voor respectievelijk het openbaar onderwijs en het algemeen-bijzonder onderwijs zijn van mening dat burgerschap in een mondiaal perspectief dient te worden geplaatst. Zij vragen zich net als veel docenten af wat dit kan betekenen voor het onderwijs. De concrete onderzoeksvraag was ‘wat denken docenten in het voortgezet onderwijs nu over mondiale vorming als component van burgerschapsvorming? Wat zijn aan de moderne tijd aangepaste inhouden en werkvormen?’ 5 Het onderzoek is uitgevoerd door het Instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam i.s.m. het SCO-Kohnstamm Instituut en de Universiteit voor Humanistiek. Wij hopen dat dit rapport de discussie over en de praktijk van burgerschapsvorming meer in een mondiaal perspectief plaatst. 6 Samenvatting Scholen worden nu geacht aandacht te besteden aan burgerschapsvorming. Burgerschap heeft daarbij niet alleen betrekking op Nederland, maar ook op Europa en de wereld als geheel. In de jaren zeventig en tachtig was er in het onderwijs veel aandacht voor mondiale vorming, voor wat er buiten Nederland gebeurde en hoe wij de ontwikkelingen buiten Nederland konden verbeteren. Mondiale vorming was sterk gericht op ‘human development’, sociaal-culturele ontwikkeling, economische ontwikkeling en een versterking van de democratie. Wat is de situatie van een ‘global perspective’ nu? Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie, gesprekken met vakdeskundigen en met docenten. Wat allereerst opvalt is dat de docenten aangeven dat kennis zo belangrijk is. Ook als docenten attitudevorming belangrijk vinden dan is een brede kennisbasis noodzakelijk. De docenten benadrukken evenzeer een open houding. Open in de betekenis van openstaan voor andere ideeën en ervaringen en open in de betekenis van kritisch en reflexief nadenken over hoe de wereld in elkaar zit. Wereldburgerschap betekent voor docenten vooral ook aandacht besteden aan het lokale, aan hoe grotere ontwikkelingen zichtbaar zijn in de eigen omgeving van de leerling. Docenten willen zeer zeker bij leerlingen een morele houding ontwikkelen, zoals verantwoordelijkheid nemen, mogelijkheden van mensen willen bevorderen en diversiteit waarderen. Docenten proberen echter te voorkomen dat zij deze waarden proberen over te dragen. Hun kritiek op de oude mondiale vorming is juist dat deze te normatief was. Docenten willen nu juist door een open en kritische houding te ontwikkelen en door een kennismaking via inhouden en ervaringen een kritische en actieve houding bij leerlingen bevorderen In de theoretische oriëntatie hebben we drie vormen van hedendaags wereldburgerschap onderscheiden.: 1) Open wereldburgerschap (kennis van andere culturen en open houding). 2) Moreel wereldburgerschap (verschillen positief waarderen, bevorderen mogelijkheden en verantwoordelijkheid nemen ) 3) Sociaal-politiek wereldburgerschap (werken aan gelijkheid in sociale en politieke verhoudingen) 7 Uit de gesprekken met de docenten bleek dat deze onderscheidingen zinvol zijn en ook bleek dat de drie onderscheiden typen wereldburgerschap samenhangen met andere onderwijspraktijken. De docenten kiezen om pedagogische redenen veelal voor een moreel wereldburgerschap. Een open wereldburgerschap gaat wat hen betreft voorbij aan de morele dimensie van wereldburgerschap. Een moreel wereldburgerschap besteedt juist wel aandacht aan morele waarden als diversiteit, bevorderen mogelijkheden en verantwoordelijkheid nemen. Ook willen docenten het globale en het lokale verbinden. Docenten kiezen echter niet voor een sociaal-politiek wereldburgerschap. Docenten erkennen wel dat wereldburgerschap is ingebed in sociale en politieke verhoudingen en dat een politieke opstelling altijd plaatsvindt. Docenten willen echter niet te veel aandacht besteden aan politieke verhoudingen gezien de leeftijd van de leerlingen en omdat politieke verhoudingen gevoelig liggen. Vergeleken met mondiale vorming in de jaren tachtig is wereldburgerschap nu opener en proberen docenten een kritische opstelling van leerlingen te bevorderen. De boodschap wordt minder expliciet uitgedragen en er wordt minder een appèl gedaan op medelijden met mensen in problemen. Docenten proberen bij leerlingen nu vooral een moreel bewustzijn van het op elkaar betrokken zijn en het positief waarderen van diversiteit te realiseren. De ‘global’ dimensie van burgerschap draagt bij aan een verdere verbreding van het begrip burgerschap, burgerschap heeft niet dan alleen meer betrekking op het staatsburgerschap, maar op het in de wereld staan: in je eigen omgeving en in de wereld als geheel. 8 1 Theoretische verkenning 1.1 Voorbij de staatsburger: naar binnen en naar buiten Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2004; 2005) heeft aangegeven dat scholen nu aandacht moeten besteden aan burgerschapsvorming en dat deze aandacht gericht moet zijn op ‘actieve participatie en integratie’. Burgerschap wordt in deze visie niet alleen gepositioneerd op het politieke niveau, maar ook op het sociale en culturele niveau. Het gaat dan om het in de wereld staan en je verhouden tot anderen. Burgerschapsontwikkeling zit hiermee dicht aan tegen identiteitsontwikkeling. Het begrip burgerschap en daardoor ook burgerschapsvorming is verre van eenduidig (Veugelers, 2006; 2007). Verschillende invullingen zijn mogelijk: burgerschap kan meer op aanpassing gericht zijn, op individuele ontwikkeling en op een meer kritisch-democratische invulling (Leenders & Veugelers, 2004). De Winter (2007) pleit in het verlengde van Dewey (2003) voor het ontwikkelen van een democratische houding. Scholen kunnen door de overheid biedt keuzes maken bij de invulling van burgerschapsvorming. Traditioneel is burgerschap verbonden met een formeel staatsburgerschap (Van Gunsteren, 1992), maar steeds meer wordt burgerschap gezien als manier van in de wereld staan (Haste, 2004). Burgerschapsontwikkeling en morele ontwikkeling worden daarbij steeds nadrukkelijker met elkaar verbonden (Oser & Veugelers, 2008). Het proces van burgerschapsvorming kan wordt gezien als positionering in praktijken en discoursen. Een individu maakt bewust en onbewust keuzes in deze positionering, construeert eigen narratieven en transformeert praktijken. Het zich positioneren vindt niet alleen plaats op het formeel politieke niveau maar ook op het gebied van de ‘civil society’, informele en formele omgangsvormen, binnen politieke kaders als de staat (Nederland) en in toenemende mate op interstatelijk niveau (Europa). Banks (2004) ziet burgerschapsvorming als deels overlappende ontwikkelingen in het culturele, nationale en werelddomein. Het gevaar dreigt dat burgerschap als iets statisch wordt gezien waaraan bijvoorbeeld nieuwkomers in een samenleving, zoals jongeren en immigranten, zich moeten 9 aanpassen. Een dergelijke op integratie gerichte strategie miskent het dynamische karakter van burgerschap, en reduceert democratie tot formeel handelen en omgangsvormen tot tijdloze normen. Bovendien engt een dergelijk burgerschapsdenken het burgerschapsdomein in tot de nationale staat. Het miskent de interne dynamiek binnen een staat en de complexe samenhang van het lokale en het globale (Beck, 1998). Burgerschap kan echter ook worden gezien als wereldburgerschap waar processen van globalisering worden betrokken op mensenrechten en verantwoording nemen voor de wereld. Het betreft hier dan wel geen formeel type burgerschap maar wel een morele categorie (Giroux, 1989; Nussbaum 1997; Veugelers, 2003, Suransky & Manschot, 2005). Op het begrip wereldburgerschap komen we straks terug. In de jaren zeventig en tachtig was er in het onderwijs veel aandacht voor mondiale vorming, voor wat er buiten Nederland gebeurde en hoe wij de ontwikkelingen buiten Nederland konden verbeteren. Mondiale vorming was sterk gericht op ‘human development’, sociaal-culturele ontwikkeling, economische ontwikkeling en een versterking van de democratie. Wat is de situatie nu? We gaan eerst in op mondiale vorming in het Nederlands onderwijs in de jaren tachtig. 1.2 Mondiale vorming in het Nederlandse voortgezet onderwijs begin jaren tachtig In 1981 heeft het Kohnstamm Instituut een onderzoek verricht naar de praktijk van mondiale vorming in het voortgezet onderwijs (Baltzer, Van der Doef, Karsten & Peetsma, 1981). In een vragenlijstonderzoek werd bij docenten maatschappijleer, aardrijkskunde en geschiedenis geïnventariseerd welke doelen zij belangrijk vonden. Het betrof een survey-onderzoek onder 168 scholen in het voortgezet onderwijs. 63% van de scholen nam aan het onderzoek deel, met in totaal 177 docenten. Er werden vier doelen voorgelegd aan de docenten: 1) Het bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen en leefgewoonten met de onze. 2) Het laten zien van de honger en ellende in de Derde Wereld. 3) Het geven van politiek inzicht in de verhoudingen tussen de Derde Wereld en de rest van de wereld. 4) Kennismaken met verre landen en vreemde volken. 10 Docenten moesten aangeven: eens, enigszins, of oneens. De doelen 1 (gelijkwaardigheid) en 3 (politieke verhoudingen) kregen veel steun van de docenten, respectievelijk 80% en 63%. Met de doelen 4 (kennismaken) en 2 (laten zien ellende) was men het veel minder eens. Bij de open antwoorden werd met name gewezen op: 1) Het geven van een gevoel van verantwoordelijkheid en betrokkenheid 2) Sociaal-economische factoren en de afhankelijkheidsrelatie 3) Historische ontwikkelingen 4) Sociaal-geografische factoren Opvallend bij de laatste 3 doelen is de relatie met schoolvakken.De docenten zagen mondiale vorming niet als een apart vak, maar het komt aan de orde in diverse vakken. De onderzoekers hebben ook interviews gehouden met docenten. Daarbij is o.a. gevraagd welke term de voorkeur verdient: ontwikkelingsproblematiek of mondiale vorming. De helft van de respondenten geeft de voorkeur aan mondiale vorming, de andere helft aan ontwikkelingsproblematiek. De docenten die een voorkeur hebben voor mondiale vorming beschouwden de ontwikkelingsproblematiek als onderdeel van mondiale vorming en meenden dat mondiale vorming veel verder gaat dan alleen de problematiek van de Derde Wereld. Deze docenten menen dat mondiale vorming tevens inhoudt het leggen van relaties met de eigen leefomgeving van de leerlingen. In ons onderzoek leggen wij dezelfde vier doelen van mondiale vorming voor aan de docenten. Wij vragen aan hen hoe zij nu denken over deze doelen. 1.3 Kosmopolitisme Beck (1998) spreekt van een kosmopolitisering van de wereld. Kosmopolitisering geeft aan dat een mondiale dynamiek op velerlei terrein de overhand heeft gekregen en doorwerkt tot in de lokale perceptie van de eigen identiteit (Beck, 1998, p.65). In de publieke opinie en in het marketingdenken wordt kosmopolitisme neergezet als een elitair gevoel zich losmakend van de territoriale gemeenschap. In deze vorm van kosmopolitisering is er geen aandacht voor sociaal-politieke verhoudingen en voor 11 de destructieve bijwerkingen van globalisering. Het is een verheerlijking van wat in het begin van de jaren negentig het ‘Peter Stuyvesant gevoel’ werd genoemd. Binnen morele educatie wordt een andere invulling van het begrip kosmopolitisme gegeven. Baanbrekend hierin is het werk van Nussbaum, recente publicaties in deze lijn zijn van Appiah (2003), Sen (2006) en Hansen (2008). De redenering van Nussbaum is als volgt (wij baseren ons hier op Suransky en Manschot, 2005, p. 67). De eerste en belangrijkste identiteit van de mens is het mens-zijn. Ten tweede, alle mensen zijn lid van de ene allen omvattende menselijke gemeenschap en dienen als zodanig te worden behandeld. Het kosmopolitisme beoogt de humanitaire moraal tot een kenmerk en een kwaliteit van het lokale leven zelf te maken. Daardoor komt alle aandacht te liggen bij de vraag hoe een gemeenschap de humanitaire waarden in haar lokale nationaliteit opneemt; hoe bereikt wordt dat het trekken van grenzen dat eigen is aan politiek bedrijven, niet tot uitsluiting leidt die inhumaan wordt; hoe men vreemdelingen respectvol tegemoet treedt binnen de eigen grenzen en zich even respectvol gedraagt naar buiten. Suransky en Manschot pleiten voor kosmopolitisch onderwijs (Suransky & Manschot, 2005, p. 68). Door kosmopolitisch onderwijs: • Leren we meer over onszelf. Door naar onszelf te kijken vanuit het perspectief van anderen zien we onze eigen praktijken beter; • Zijn we beter in staat om problemen op te lossen die om een internationale aanpak vragen; • Herkennen we onze verantwoordelijkheden ten aanzien van de rest van de wereld; • Kunnen we beter en consistenter beargumenteren welke verschillen we werkelijk bereid zijn te verdedigen. De essentie van Nussbaum’s stellingname wat betreft kosmopolitisme berust op haar idee dat het moreel niet verdedigbaar is om geografische grenzen die moreel gezien immers vrij arbitrair zijn, tot fundament van burgerschapsvorming te maken. Het sterke van het denken van Nussbaum is dat zij in burgerschapsvorming een moreel appèl doet. Dit moreel appèl zou het criterium moeten zijn voor het handelen. Delen met elkaar, verantwoordelijkheid voelen voor elkaar, voorkomen van uitsluiting zijn daarbinnen essentiële elementen. Onderbelicht in het denken van Nussbaum over kosmopolitisering blijven de concrete sociale en politieke machtsverhoudingen: zowel op het niveau van de globalisering als op het lokale politieke niveau. Veranderingen van sociale verhoudingen in 12 de richting van meer gelijkheid en politieke verhoudingen in de richting van meer democratische verhoudingen, en de noodzakelijke strijd hiervoor worden onderbelicht. Een dergelijke strijd gaat dan niet alleen om mensen meer mogelijkheden te bieden, maar om die kansen op die mogelijkheden middels sociale en politieke veranderingen te vergroten. Een moreel appèl kan mobiliseren, inzicht in en participatie aan sociale actie en democratische praktijken kan concrete handelingsperspectieven en attitudes ontwikkelen (Westheimer & Kahne, 2004; Westheimer, 2008). 1.4 Morele educatie ingebed in politieke verhoudingen In diverse recente publicaties wordt een invulling van wereldburgerschap als morele categorie bekritiseert. Mouffe (2008), Parker (2004), Sen (2006) en Thayer-Bacon (2007) geven aan dat morele waarden altijd in politieke verhoudingen functioneren. Met name Mouffe en Thayer-Bacon pleiten voor een sterkere gerichtheid op het veranderen van politieke verhoudingen in de richting van meer gelijkheid, maar ook van erkenning van diversiteit. Deze diversiteit is dan niet een gevolg van ongelijke politieke verhoudingen, maar op bewuste culturele keuzes die in principe als gelijkwaardig worden gezien. In deze visie krijgen waarden pas betekenis in concrete verhoudingen. Een kritisch-emancipatorische vorm van wereldburgerschap zou dan ook deze politieke verhoudingen tot object dienen te nemen. Het gaat, om de redenering door te trekken naar democratie niet alleen om een vorm van samenleven, maar ook een gericht zijn op meer gelijke politieke en sociale verhoudingen. Democratie zou in deze ‘strong sense’ (Barber, 1984) gericht moeten zijn op ‘social justice’ (Westheimer & Kahne, 2004). Het is dan in onze eigen visie op een kritisch-democratisch burgerschap gericht op het bestrijden van ongelijkheid (Leenders, Veugelers & De Kat, 2008), op meer aandacht voor hoe onderwijs bijdraagt aan reproductie en transformatie van maatschappelijke verhoudingen en waarbij de onderwijspolitiek gericht is op bewustwording en ‘empowerment’. Maar wat betekent een dergelijke meer politieke vorm van wereldburgerschap voor het Nederlands onderwijs. Deze vraag krijgt een belangrijke plaats in dit onderzoek. Samenvattend en in onze eigen woorden onderscheiden we drie vormen van hedendaags wereldburgerschap: • Een open wereldburgerschap dat erkent dat de wereld kleiner is geworden, dat de hele wereld meer op elkaar betrokken is en dat grenzen overschreden kunnen worden. 13 • • 1.5 Een moreel wereldburgerschap gebaseerd op morele categorieën als gelijkheid en mensenrechten die de verantwoordelijkheid erkent voor de wereld als geheel. Een sociaal-politiek wereldburgerschap gericht op verandering van politieke verhoudingen in de richting van meer gelijkheid in machtsverhoudingen en in waardering van culturele diversiteit. Het samengaan van uiteenlopende visies In een eerder uitgevoerd kortlopend onderwijsonderzoek hebben we aandacht besteed aan hoe het onderwijs reageerde op 9/11 en andere maatschappelijke ingrijpende gebeurtenissen (Veugelers, Derriks & De Kat, 2006). De resultaten van dat onderzoek laten goed zien hoe morele categorieën ingebed zijn in sociale, culturele en politieke verhoudingen. Onderwijs kan niet los worden gezien van verhoudingen. Onderwijsbeleid in een land en eigenlijk in elke school en bij elke educatieve professional is afhankelijke van de pedagogische visie van betrokkenen, van de positionering in discoursen en praktijken. Een dergelijke visie is nooit eenduidig en volledig coherent maar altijd een ‘bricolage’ van voorhanden zijnde discoursen die op een eigen wijze met elkaar worden verbonden en worden gereconstrueerd. Spring (2004) laat zien hoe in de huidige verhoudingen op wereldniveau vier ideologieën dominant zijn: 1) ‘Nation-building’. Elk land probeert via onderwijs de natie te vormen en samen te houden. Moedertaalonderwijs, vaderlandse geschiedenis en eigen cultuur zijn daarbij essentiële inhouden. Deze visie heeft veel invloed op burgerschapsvorming. 2) ‘Mensen scholen voor de “global free market”’. Standaardisering van onderwijs wereldwijd, met de nadruk op uitwisselbaarheid, ‘het vrije markt denken’ en geloof in technologische vooruitgang. 3) ‘Globalizing morality: human rights education’. Hier ligt de nadruk op mensenrechten onderwijs, op bevordering van democratie, op vredesonderwijs, en op menselijke omgangsvormen in de samenleving. 4) ‘Environmental ideologies’. Hier ligt het accent op milieu, duurzaamheid, verhouding mens en natuur. Deze ideologie krijgt recent veel aandacht. Spring geeft aan dat in het onderwijsbeleid van een staat deze vier ideologieën samengaan. Veelal is de verbinding van ‘mensen scholen voor de global free market’ en ‘nation-building’ dominant. Landen kunnen sterk verschillen in het belang wordt 14 gehecht aan moraliteit gericht op mensenrechten en aan duurzaamheid en aan de concrete invullingen van deze ideologieën. Een vergelijkbare constructie vinden wij op het niveau van individuen. In ons onderzoek zullen wij dan ook in de narratieven van de geïnterviewden deze bricolage ruimte geven en analyseren. Wij beginnen echter met analytisch een aantal elementen van wereldburgerschap te onderscheiden. 1.6 Elementen van wereldburgerschap De theoretische oriëntatie op wereldburgerschap levert de volgende onderscheidingen op: a. Door globalisering hebben mensen meer met elkaar te maken. Mensen hebben dus kennis van andere culturen nodig om met elkaar te kunnen werken (kennis) b. Wereldburgerschap drukt uit dat je gericht bent op de hele wereld en openstaat voor nieuwe ervaringen (open houding) c. Wereldburgerschap drukt uit dat je verantwoordelijkheid neemt voor de wereld als geheel en de mensheid die de aarde bewoont (verantwoordelijkheid nemen). d. Wereldburgerschap drukt uit dat je mee wil werken aan het vergroten van de mogelijkheden van alle mensen om een menswaardig bestaan te lijden (bevordering mogelijkheden) e. Wereldburgerschap wil zeggen dat je verschillen tussen mensen en tussen groepen positief waardeert (diversiteit) f. Wereldburgerschap heeft te maken met sociale en politieke verhoudingen en werkt aan meer gelijke verhoudingen. (naar gelijkheid in verhoudingen) g. Wereldburgerschap heeft een globale en een lokale component. Ook op lokaal niveau moet je kennis hebben, openstaan, verantwoordelijkheid nemen, mogelijkheden vergroten en verschillen waarderen (lokale component). In de interviews worden deze onderscheidingen aan de respondenten voorgelegd met als vragen: • Welke van de zeven visies vind je vanuit jouw vak belangrijk (probeer te rangordenen)? • Geef voorbeelden wat dit betekent voor je onderwijspraktijk. • Geef ervaringen. • Formuleer nieuwe voornemens. 15 2 Onderzoeksopzet en uitvoering 2.1 Onderzoeksvragen en onderzoeksactiviteiten De onderzoeksvragen zijn: 1) Wat zijn eigentijdse vormen van een mondiaal burgerschap en burgerschapsvorming in het voortgezet onderwijs? 2) Hoe denken docenten over burgerschapsvorming in een mondiaal perspectief? 3) Wat zijn voor de huidige tijd en de nabije toekomst aangepaste inhouden en werkvormen? In het voortgezet onderwijs kunnen docenten van vakken als maatschappijleer, geschiedenis, economie, aardrijkskunde, godsdienst/levensbeschouwing en literatuur aandacht besteden aan mondiale burgerschapsvorming. Onderzoeksactiviteiten Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie, gesprekken met vakdeskundigen en met docenten in scholen. • Het onderzoek start met een literatuurstudie over burgerschapsvorming in mondiaal perspectief in het voortgezet onderwijs. • Interviews met inhoudelijke deskundigen van relevante schoolvakken (leerplanontwikkelaars en vakdidactici). • Interviews met docenten op een aantal scholen (vmbo en havo/vwo). Op deze scholen worden de docenten van relevante vakken geïnterviewd. Het accent ligt op het vastleggen van het curriculum zoals de school het aanbiedt. Samenhang en achterliggende visie worden nadrukkelijk onderzocht. 2.2 Uitvoering van het onderzoek Met in totaal 9 personen zijn uitgebreide interviews gehouden. De geïnterviewden ontvingen de interviewleidraad vooraf. In de interviews kregen de geïnterviewden ruim de gelegenheid om hun eigen verhaal te vertellen. Van de interviews zijn uit- 17 gebreide verslagen gemaakt. De teksten van de geïnterviewden zijn gegroepeerd onder de vragen van het onderzoek. De uitgeschreven verslagen lieten zien dat de geïnterviewden inderdaad deskundig zijn op het terrein. Wij hebben gekozen voor een ‘dikke’ wijze van analyseren in de zin van dat wij per persoon uitgebreide narratieven weergeven die wij vervolgens nader analyseren aan de hand van onze onderzoeksvragen. Karakteristieken geïnterviewden docenten De groep geïnterviewden bestond uit de volgende personen: - Vakdidacticus maatschappijleer - Vakdidacticus geschiedenis - Vakdidactica aardrijkskunde - Docent maatschappijleer vwo - Docente geschiedenis vwo - Docent maatschappijleer vmbo - Docente levensbeschouwing vmbo - Schoolleiders vwo In de tekst worden zij ook op deze wijze opgevoerd. 2.3 Interviewleidraad De volgende interviewleidraad is ontwikkeld en vooraf toegestuurd aan de personen waarmee wij hebben gesproken. ‘INTERVIEWLEIDRAAD ONDERZOEK BURGERSCHAPSVORMING IN MONDIAAL PERSPECTIEF INLEIDING We onderzoeken hoe burgerschapsvorming inhoudelijk in internationaal perspectief gezien kan worden. Wij willen met name ook weten hoe dit tot uitdrukking komt in je schoolvak in het voortgezet onderwijs. Denk aan de volgende mogelijk relevante onderscheidingen: o Verschil tussen schooltypen in het voortgezet onderwijs en tussen onderbouw en bovenbouw 18 o Tussen vroeger, nu en in de toekomst o Tussen doelen, praktijken en effecten. o Tussen jullie persoonlijke mening en hoe in het algemeen door de docenten van jouw vak daarover wordt gedacht o Maak een onderscheid tussen wat je in je eigen vak kunt doen en wat samen met andere schoolvakken o Geef voorbeelden van thema’s en activiteiten. o Beschrijf en analyseer eigen ervaringen en ervaringen van anderen HET ACCENT LIGT OP: DOEN JULLIE ER WAT AAN VRAGEN: 1. (open start vraag) Scholen moeten nu aandacht besteden aan burgerschapsvorming. Er wordt daarbij ook gesproken over wereldburgerschap en burgerschap in een internationaal perspectief. Waar denk jij aan bij aandacht voor burgerschap in internationaal perspectief in het onderwijs, in het bijzonder voor jouw vak? 2. In de jaren ‘80 werd gesproken van mondiale vorming. Er werden daar in beleidsstukken 4 doelen geformuleerd. Zijn deze volgens jou nog steeds relevant?: Antwoord met de categorieën: eens, enigszins, oneens. o Geef toelichting o Geef voorbeelden o In hoeverre wordt er daadwerkelijk aandacht besteed aan deze doelen o In hoeverre worden de beoogde leereffecten gerealiseerd bij leerlingen 1) Het bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen en leefgewoonten met de onze. 2) Het laten zien van de honger en ellende in de Derde Wereld. 3) Het geven van politiek inzicht in de verhoudingen tussen de Derde Wereld en de rest van de wereld. 4) Kennismaken met verre landen en vreemde volken. 19 Ben je het eens met deze onderwijsdoelen, geef een toelichting Noem ook voorbeelden uit de onderwijspraktijk 3. Tegenwoordig wordt er niet meer gesproken over mondiale vorming, maar over wereldburgerschap. Geeft dat volgens jou andere accenten? Zou ja welke? 4. Wereldburgerschap kan vanuit visies worden ingevuld: a. Door globalisering hebben mensen meer met elkaar te maken. Mensen hebben dus kennis van andere culturen nodig om met elkaar te kunnen werken (kennis) b. Wereldburgerschap drukt uit dat je gericht bent op de hele wereld en openstaat voor nieuwe ervaringen (open houding) c. Wereldburgerschap drukt uit dat je verantwoordelijkheid neemt voor de wereld als geheel en de mensheid die de aarde bewoont (verantwoordelijkheid nemen). d. Wereldburgerschap drukt uit dat je mee wil werken aan het vergroten van de mogelijkheden van alle mensen om een menswaardig bestaan te lijden (bevordering mogelijkheden) e. Wereldburgerschap wil zeggen dat je verschillen tussen mensen en tussen groepen positief waardeert (diversiteit) f. Wereldburgerschap heeft te maken met sociale en politieke verhoudingen en werkt aan meer gelijke verhoudingen. (naar gelijkheid in verhoudingen) g. Wereldburgerschap heeft een globale en een lokale component. Ook op lokaal niveau moet je kennis hebben, openstaan, verantwoordelijkheid nemen, mogelijkheden vergroten en verschillen waarderen (lokale component). Welke van de 7 visies vind je vanuit jouw vak belangrijk (probeer te rangordenen), geef voorbeelden wat dit betekent voor je onderwijspraktijk. Geef ervaringen. Formuleer nieuwe voornemens. 5. Wat is het lastigste om op het gebied van wereldburgerschap in het onderwijs te realiseren? 6. Wat zou de komende jaren op dit terrein meer aandacht moeten krijgen?’ 20 3 Een weergave en analyse van de gesprekken De gesprekken vormen rijk materiaal. Wij kiezen er daarom voor om de docenten uitgebreid zelf aan het woord te laten. Per vraag citeren we uit de verslagen van de gesprekken. 1) Hoe denken docenten nu over burgerschapsvorming in mondiaal perspectief? 2) Hoe denken docenten nu over mondiale vorming? 3) Wat is volgens docenten het verschil tussen mondiale vorming en burgerschapsvorming? 4) Verschillende visies op wereldburgerschap 5) Wat is lastig volgens de docenten 6) Wat zou meer aandacht moeten krijgen? Per vraag maken wij als onderzoekers een analyse, wij proberen daarbij dicht bij de antwoorden van de docenten blijven. Wij analyseren daarbij vanuit het in hoofdstuk geschetste theoretische kader. 3.1 Hoe denken docenten nu over burgerschapsvorming in mondiaal perspectief? Vakdidacticus maatschappijleer: ‘Burgerschap op nationaal niveau is al lastig, wereldburgerschap al helemaal. Laten we niet te veel pretenties hebben over wereldburgerschap en dat je dat via onderwijs alleen zou kunnen bereiken. In ons vak zit toch altijd een beetje een afwijking naar links: veel bevlogen mensen die het goede met de wereld voor hebben. Er zijn echter meer vakken die aandacht besteden aan burgerschapsvorming. Op school moet je leerlijnen maken voor mondiale vorming.’ Vakdidacticus geschiedenis: ‘Bij geschiedenis zou je het over wereldburgerschap moeten hebben. Een van de belangrijke doelen van geschiedenis is ver- 21 ruiming en verbreding van het perspectief van leerlingen. Daarbij houd je rekening met de leeftijd van leerlingen. Geleidelijk aan verbreden we de blik van de leerlingen. In het basisonderwijs ligt het accent op nabijheid. In de onderbouw vo op het verkennen van het vreemde en geheimzinnige, dat raakt al aan mondiale zaken, en in de bovenbouw maken we de blik zo ruim mogelijk. Daar gaat het om alomvattend kijken en je eigen visie ter discussie durven stellen door bijvoorbeeld met de ogen van de wereld naar een Nederlands probleem te kijken. Voor wereldburgerschap is dat belangrijk. Met name vijftien- zestienjarigen zouden de geschiedenis en de aarde eens kunnen bekijken met de ogen van een marsmannetje: bezie de geschiedenis en het verloop van conflicten eens op een andere manier. Het Midden-Oostenconflict bijvoorbeeld heb ik behandeld in de klas door een grote foto vanuit de ruimte te laten zien: dit is het gebied waar het allemaal gebeurt. Dat had zijn uitwerking: hoe kan het dat mensen zulke conflicten hebben en elkaar zo te na staan op zo’n klein gebied. Dat was het perspectief van buiten af. Dat is belangrijk voor het duiden van conflicten: er niet in opgaan, maar het overzicht houden. Dat is een van de belangrijke zaken bij mondiale vorming: de betrekkelijkheid van zaken laten zien aan zestien-, zeventien en achttienjarigen. Maar ook in de 1e klas van het vmbo kun je burgerschapselementen naar voren halen, maar andere, zoals de zorg voor de omgeving, de buurt. Later komt de uitbreiding. Je moet niet teveel tegelijkertijd willen en meegaan met de leeftijd van de leerlingen. Het broeikaseffect is niet voor kinderen van de lagere school, die hebben dan geen hoop meer. Er is behoefte aan een leerlijn burgerschapsvorming, niet zomaar meteen mondiaal, maar echt opgezet vanuit de ontwikkeling van leerlingen. Er is een geleidelijke opbouw nodig. Er is eerst een vorm van nationale identiteit nodig, zoals met je voetbalclub, je kerk, dat moet eerst gebeuren, van daaruit kun je het verbreden, blijkt in de praktijk. Andersom werkt veel minder. Eerst zorgen dat je weet wie je bent, dan kun je het uitbreiden. Burgerschap betekent: zorg voor je directe omgeving, voor de mensen in je klas. Er is een soort werkverdeling tussen geschiedenis en maatschappijleer als het gaat om burgerschapsvorming. Wij vonden dat het vooral bij maatschappijleer aan de orde moest komen. Burger- 22 schapskunde, het inrichten van een omgeving, is vooral maatschappijleer. Burgerschap telde impliciet altijd wel mee bij geschiedenis, maar wij keken vooral naar ontwikkelingen. Op dit moment is er bij geschiedenis de notie dat ook zij moeten bijdragen aan burgerschapsvorming. Burgerschapsvorming is vooral verantwoordelijkheid voor je omgeving, en van daaruit voor meer. Maar burgerschapsvorming is niet het doel van elke geschiedenis leraar. Het wordt vaak institutioneel gegeven: politiek, wetten, staatsinrichting, bijna juridisch, terwijl het ook anders kan door een andere invalshoek te nemen, zoals bijvoorbeeld macht. Dat gebeurt nu vaker, daardoor leeft het meer bij leerlingen. We zijn nu bezig met een Europees geschiedenis project getiteld: Europa, continent van migranten. Wij zetten dit op samen met vier andere lerarenopleidingen uit andere landen. Dit is een project voor twaalf- tot zeventienjarigen, met een geleidelijke opbouw. Het begint bij de twaalfjarigen plaatselijk met ouders, grootouders. Vanuit de persoonlijke verhalen ga je op 15 jarige leeftijd naar de grote migraties kijken, en nog later krijg je het probleem van de wereldwijde migratiegeschiedenis. Al honderdduizend jaar is de mensheid zich aan het verplaatsen. De migratiegeschiedenis is een heel mooi aangrijpingspunt om de blik te verruimen. Onder het motto: we zijn allemaal migranten. Ik zie dit als een vorm van burgerschapsvorming.’ Vakdidactica aardrijkskunde: ‘We zijn net met een nieuw leerplan aardrijkskunde gestart voor havo en vwo, met nieuwe eindexamendoelen. Daarin zit het WBS perspectief als het ware ingebakken. Een voorbeeld: voorheen was ik bij fysische geografie vooral bezig met Nederland, in het nieuwe programma behandelen we een meer mondiaal perspectief. Het gaat minder over Nederlandse regionale verschillen (bijvoorbeeld waar in Drenthe ligt klei of hoogveen?) en meer over mondiale sedimentatie en reliëf zones. Ik leer de leerlingen liever dat er gordels van afzettingen op de aarde herkenbaar zijn. Nederland is niet uniek; in Nederland hebben we bijvoorbeeld lossgrond, maar in China ook. Het is belangrijk dat de leerlingen inzien dat klimatologische omstandigheden op verschillende plekken in verschil- 23 lende periodes voor dezelfde afzettingen zorgen. Een mondiaal beeld voorkomt dat de kennis ophoudt bij de Nederlandse grenzen. Ik behandel met de leerlingen vier onderwerpen: aarde, wereld, ontwikkelingsregio/land en eigen leefomgeving. Het internationale perspectief, het WBS maakt van alle vier onderwerpen deel uit. Bij het onderwerp aarde: bij de vraag welk systeem de fysieke leefomgeving kent, daar is dit het minst gemakkelijk te zien. Het onderwerp wereld gaat over sociaal-geografische patronen in de wereld, daar zit een duidelijke mondiaal perspectief in. Bij een ontwikkelingsregio of land (Indonesië, ZO Azië) gaat het erom te laten zien dat natuurlijke en sociale kenmerken op elkaar inwerken, hoe ze op elkaar inwerken, dat ze passen in een patroon, maar dat elke situatie toch unieke kenmerken heeft. We laten zien dat het hetzelfde is, maar toch anders. Bij de eigen leefomgeving horen bijvoorbeeld actuele problemen van (rivieren en) wateroverlast, en die horen bij mondiale klimaatveranderingen. Nederland verandert niet alleen het klimaat. De problemen van stadswijken, de stedelijke leefomgeving, hebben te maken met migranten en migratieproblemen. Daar kan je geen Nederlands hekje meer om zetten. Bij dat onderwerp zal je toch in moeten gaan op multiculturele samenlevingen. WBS hoort voor mij bij mijn vak, en het WBS perspectief hebben we in het nieuwe programma willen brengen. Het nieuwe programma is door een commissie uitgedacht waarvan ik deel uitmaakte. We hebben duidelijk gekozen voor de insteek van WBS. We hebben daarbij heel veel met docenten in alle regio’s van het land overlegd, omdat zij ten slotte het moeten doen.’ Docent maatschappijleer vwo: ‘In 4 havo en 5 vwo komt bij maatschappijleer het thema Internationale Politiek aan de orde. De leerlingen kiezen binnen dat thema een onderwerp wat ze verder uitwerken en waarover ze een presentatie houden. Er is een toets aan verbonden. De thema’s mogen niets met Nederland of Europa te maken hebben. De onderwerpen die leerlingen kiezen, hebben vaak met de actualiteit te maken, zoals Al Qaeda, Irak, het Israëlisch Palestijns conflict. Er is geen lesmateriaal Internationale Politiek, dus de leerlingen zoeken zelf alle informatie bij elkaar. 24 In mijn visie is WBS erg belangrijk. Politieke en sociaal economische ontwikkelingen vinden niet alleen plaats in Nederland. Het is heel belangrijk dat leerlingen beseffen dat er op dat vlak meer buiten Nederland gebeurt dan binnen Nederland. De visie van de school was om betrokken te zijn bij de armere wereld. De school heeft een ziekenhuis en een school in Tanzania geadopteerd. Daar werd schoolbreed een projectweek aan besteed waarin geld werd ingezameld, maar bijvoorbeeld ook motoren en computers. De school doet dat nog steeds, maar dit jaar in Ghana.’ Docente geschiedenis vwo: ‘Ik vind dat de leerlingen iets over de rest van de wereld moeten weten. Ik vind wereldburgerschap een moeizame term. We proberen op school vooral voor elkaar te krijgen hoe we de leerlingen fatsoenlijke Nederlandse burgers kunnen laten zijn. In de lessen maatschappijleer, aardrijkskunde en geschiedenis en de mentor lessen wordt vooral veel gesproken over hoe je met elkaar omgaat en hoe het komt dat de wereld er uit ziet zoals die eruit ziet. Aandacht voor WBS is er bij de verplichte lessen staatsinrichting, maar die lessen worden voor meer dan regelgeving gebruikt. We beperken WBS niet tot omgangsvormen. Het gaat om een wijder perspectief. Hoe gedraag je je als verantwoordelijk mens tegenover iedereen, dus ook hoe gedraag je je als mens tegenover het grotere geheel, tegenover de Nederlandse staat. Ik heb over dat internationale perspectief erg nagedacht. Zit al 40 jaar in het onderwijs. Er zijn twee redenen waarom er steeds minder aandacht is voor het internationale perspectief. In de loop der tijd heeft geschiedenis steeds meer uren moeten inleveren. Vroeger was er veel tijd voor andere culturen en samenlevingen, was er geschiedenis van alle werelddelen. We hebben nog maar de helft van de uren over gehouden. Verder wordt de leerstof steeds meer voorgeschreven en daar valt WBS niet onder. Staatsinrichting is verplicht, en steeds meer Europa. Andere onderwerpen, zoals de VN, vallen helemaal weg. Dat zijn 4 regels in het boek geworden. Maar wijd ik daarover uit, dan kom ik aan de verplichte zaken niet toe.’ 25 Docent maatschappijleer vmbo: ‘Voor mij gaat het om aandacht voor diversiteit, dat individuen een wereldwijde betrokkenheid voelen en hun verantwoordelijkheid nemen als individu en burger. Ik vind WBS heel belangrijk in mijn vak, ik pas het voortdurend toe, want maatschappijleer gaat over de samenleving. Je bent altijd met WBS bezig, maatschappijleer is een middel om WBS bij de leerlingen bespreekbaar te maken. Diversiteit is terug te vinden in de school. Ik maak dat bespreekbaar aan de hand van vooroordelen en stereotypen. Ik probeer daarover een compromis met de klas te sluiten zodanig dat ze elkaar beter begrijpen. Vooroordelen en stereotypen gebruik ik als voorbeeld om verschillen én overeenkomsten te laten zien met het doel dat ze elkaar beter leren begrijpen. WBS kan bevorderd worden niet zozeer in mijn lessen, want ik ga al tot het uiterste, maar wel door het schoolbreed toe te passen, vakoverstijgend. WBS is niet alleen iets voor maatschappijleer. Daar kan je het wel bespreekbaar maken, maar of het daadwerkelijk vruchten afwerpt, is afhankelijk van andere vakken en de samenleving. Er zou meer schoolbrede aandacht en beleid voor moeten zijn. Nu is de aandacht afhankelijk van individuele docenten. Op mijn nieuwe school krijgt het schoolbreed aandacht, daar zijn we bezig met een heel andere aanpak.’ Docente levensbeschouwing vmbo: ‘Ik heb drie belangrijke thema’s. Ik behandel in de brugklas het boek ‘Perspectief’, een LEVO methode, over ‘thuis’. Over mensen die geen thuis hebben, asielzoekers, vluchtelingen. Het is belangrijk dat leerlingen zich verplaatsen in een ander, zich verplaatsen in hoe het is om geen thuis te hebben. In de onderbouw behandel ik ook bewust gebruik van producten, wat draag je, heb je aan. Denk je dat die mensen goed betaald worden. Dat is dan de link met de sociaal-economische situatie. Ik spreek ze aan op hun verantwoordelijkheid en eigen rol daarin. Koop je goedkope bananen bijvoorbeeld, realiseer je je dan dat je daarmee etc. Hoe ga je daarmee om. Daarover wil ik discussie, wat wil je en wat kun je ermee. Ik wil ze niet dat ze het leed van de hele wereld op hun schouders laden. Want met veel dingen kun je als kind niets, moet je ook niet naar jezelf toetrekken. Ik vraag ze wel: 26 wat wil je veranderen als je later groot bent. Ik wil ze de ogen openen, maar niet opzadelen met schuldgevoel. Ik help ze om zich daartoe te verhouden door het bespreekbaar te maken. Een derde belangrijk thema is kinderen in aanraking brengen met / kennis laten maken met culturen en religies van de wereld en voorbeelden daarvan, zoals Ghandi, religieuze voorbeelden als Jezus en Mohammed. Kinderen vinden het leuk daar iets over te leren. Ik vertrek bij opdrachten bij de belevingswereld van de kinderen. In mijn klas zaten christenen, hindoes en moslims. Ik heb tegen ze gezegd: jullie weten al zoveel van je eigen religie, wat voor vragen heb je nog. Ga dat zelf onderzoeken en vertel dat aan elkaar. Leer elkaar over je geloof en luister naar de vragen die andere kinderen erover hebben. Dat werkte erg leuk. Het merendeel van de kinderen zegt: ik ben niks als het om geloof gaat. Dan zeg ik: iedereen heeft wel een idee over wat goed en slecht is. Ik probeer ze bewust te maken van waar zij hun ideeën vandaan halen en dat iedereen ergens weer anders over denkt, ook al zijn ze van hetzelfde geloof. Basisdingen probeer ik ze bewust van te maken. In de bovenbouw zou ik zaken meer vanuit de ethische invalshoek bekijken. Levo is voor mij met filosofie verwant. Daar zou ik het directer aanpakken: directer ingaan op: wat is jouw belang, wat is jouw verantwoordelijkheid. Ik zou daar directe vragen stellen om aan te geven hoe ingewikkeld het is en dat mensen allemaal verschillende belangen hebben. In de bovenbouw zou ik expliciet maken dat het om ethische vragen gaat. Ik zou andere teksten gebruiken, iets theoretischer. Een volgende stap zou zijn: hoe denken religies over het samenleven met andere religies, wat zeggen zij daarover. Nu gaan daar spookverhalen over. Die thema’s zou ik behandelen, over samenleven, welke inspiratie mensen daarover uit hun geloof kunnen halen in positieve en negatieve zin. Ik vind het belangrijk die andere niet negatieve kant te laten zien. Dat snappen ze wel. ‘Ze zeggen dat ons geloof zo oorlogszuchtig is, maar kijk, wij zijn een godsdienst van vrede en naastenliefde’. Dan kom je erop dat mensen godsdienst gebruiken voor hun belangen, en dat het oorlogszuchtige niet per se in de godsdienst zit. 27 Dit programma heb ik niet kunnen doen, heb alleen in de onderbouw les gegeven. Dit bovenbouwprogramma zou ik met lezen en discussiëren hebben aangepakt. Ook moeten de leerlingen een complexer beeld krijgen van de dichotomie Oost-West. Het westers gedachtegoed was er niet geweest zonder het oosten. Historische kennis ontbreekt daar. Die historische kennis is belangrijk voor ze om een goede mening te kunnen vormen. Dit is mijn benadering. Mijn collega’s zouden andere dingen doen. Een collega zit meer op kennis bijbrengen over de verschillende godsdiensten, een ander ziet het als een voorbereiding op een academische studie levo en het leren van academische vaardigheden. Ik heb meer de ‘samenleven’ insteek vanuit humanistische gronden.’ Schoolleiders vwo: ‘We hebben geen beleid, niet echt een visie op WBS hier op school. Het begrip komt wel in de leerstof van een aantal vakken terug, aardrijkskunde, geschiedenis, maatschappijleer, domeinen die raakvlakken hebben met WBS. Activiteiten van leerlingen op dit vlak gebeuren buiten de les. Waar begint WBS? We vinden belangrijk: kennis maken met, kennis nemen van andere culturen, bewustwording van, je openstellen voor andere culturen, ontwikkelingen problematiseren, aansluiten bij de millenniumdoelen van de gemeente. We hebben hier aan het eind van het schooljaar de kunst en cultuurdagen. Dat draait om bewustwording van de wereld om je heen. De thema’s zijn vooral Afrika, Azië, Zuid Amerika. Andere culturen komen dan de school binnen. Dan wordt er geld ingezameld voor een goed doel. Dit jaar doen we het in samenwerking met Edukans Going Global. Going Global betrekt leerlingen bij ontwikkelingssamenwerking door scholen in ontwikkelingslanden te verbinden met scholen in Nederland. Hun uitgangspunten zijn bewustwording, uitwisseling en actie. Scholen bepalen zelf hoe zij dat inzetten. In het kader van dat project is een leerlingambassadeur gekozen. Die maakt met andere leerling ambassadeurs een reis naar Oeganda. Dat meisje is uit 70 aanmeldingen van de school gekozen. Zij heeft de taak om wat zij op haar reis ziet en 28 meemaakt in de school uit te dragen. Tijdens de reis wordt een bezoek gebracht aan heel veel scholen. Na haar reis houdt zij een presentatie, waarop beeldmateriaal wordt gepresenteerd. Hoe de bewustwording precies gaat gebeuren is nog in ontwikkeling. Er wordt een masterclass georganiseerd, iets voor ouders. Ik zit in een platform internationale samenwerking van de gemeente. Daarin zitten goede doelen organisaties. In dat platform is het idee opgevat om een evenement voor onze gemeente te organiseren. Dat wordt door drie meisjes leerlingen uit het vwo gedaan in het kader van hun profielwerkstuk. Het evenement is bedoeld voor bewustwording en bekendmaking, kennis maken met. De meisjes die dit evenement organiseren, gaan aansluiting zoeken bij het project van de ambassatrice. Er zijn twee verschillende doelgroepen: de mensen uit de gemeente (wisselend publiek) en het onderwijs (de leerlingen). Een millennium gemeente steunt millennium doelen, één van de millenniumdoelen is onderwijs voor iedereen. Lijnen binnen en buiten de school raken elkaar hier. Er is samenwerking met de Commissie Ontwikkeling Samenwerking (COS) van de gemeente, en met Edukans. Het kost geld, maar biedt ook weer mogelijkheid voor subsidie van uit de gemeente. Op het evenement komen dansgroepen, muziekoptredens etc. Filmbeelden van de reis door Oeganda van de ambassadrice worden getoond. Die drie meisjes trekken dat, zij maken op dit punt het verschil in de school. Voor het evenement nodigen zij andere leerlinge uit die het winkelend publiek met vragen benaderen, volgens het oude principe van bewust maken. We hebben werkweken met aandacht voor culturele, sociale en algemene vorming. Die werkweken zijn erg op geschiedenis gericht. In het kader van werkweken zijn leerlingen bijvoorbeeld naar Polen en een concentratiekamp geweest, om ze bewust te maken van wat er met bestaande bevolkingsgroepen is gebeurd. Een ander voorbeeld: in het vmbo hebben we contact gelegd met een verzorgingshuis in de buurt. Het is een kleinschalig project met ouderen. We hebben een binnen en buiten dag. De bejaarden komen één dag naar de school en nemen dan deel aan workshops die de leerlingen geven. Ze krijgen een lunch, en ze krijgen een 29 leerling van 3 mavo als begeleider. De andere dag gaan de leerlingen van 3 mavo naar het bejaardentehuis. Ze groeien daar. Aan het eind van de dag gaan ze in discussie met de bejaarden. Dit project wordt een maatschappelijke stage. De cultuurdagen zijn op de onderbouw gericht. Wat er in de bovenbouw gebeurt zijn toevallige initiatieven. Laat veel bloemen bloeien. We hebben geen gericht beleid. Het is niet zo dat bijvoorbeeld docenten geschiedenis, aardrijkskunde etc. de opdracht hebben aandacht te besteden aan WBS. Er is geen eigenaar van WBS, geen beleid voor de docenten die het betreft. Het zou meer in de missie van de school gezet kunnen worden, juist omdat wij een witte school zijn. Maar, we ondersteunen het wel, faciliteren het, geven er geld aan uit en halen er geld op binnen. In werkweken worden er ook contacten gelegd met scholen in het buitenland, of er dan ook internationale problematieken aan de orde komen, weet ik niet. Op initiatief van een docent komt er een werkweek naar Normandie. Leerlingen met Frans in hun pakket gaan naar die school. Daar ligt een kans.’ 3.1.1 Analyse burgerschap in internationaal perspectief in de vakken Toename internationale dimensie in het onderwijs De docenten van de diverse maatschappijvakken erkennen de internationale dimensie in hun vak. In de onderzochte vakken maatschappijleer, aardrijkskunde, geschiedenis en levensbeschouwing is er aandacht voor burgerschapsvorming in mondiaal perspectief. In deze vakken wordt het lokale verbonden met de wereld daarom heen en met het globale. In de diverse vakken wordt zichtbaar hoe internationale ontwikkelingen van invloed zijn op regionale ontwikkelingen. De multiculturele samenleving heeft ook geleid tot een sterkere doorwerking van internationale ontwikkelingen op het lokale onderwijsniveau, niet alleen in de leerinhouden maar ook in de leerlingenpopulatie. De diversiteit in veel schoolklassen is qua curriculum en qua leerlingenpopulatie toegenomen. 30 Afstemming en complexiteit De docenten wijzen veelvuldig op het belang van afstemming tussen vakken en tussen leerjaren, leerlijnen zijn daarvoor noodzakelijk. Voorkomen moet worden dat steeds maar weer dezelfde thema’s terugkeren. Bij de leerlingen ontstaat anders een gevoel van herhaling en de leerstof wordt dan onvoldoende verbreed en verdiept. Burgerschapsvorming legt vaak de nadruk op instituties, maar zou juist moeten gaan over macht. Die verschuiving vindt volgens de docenten nu plaats, waardoor de thematiek spannender wordt en ook meer leeft bij leerlingen. Leerlingen moeten een complexer beeld van de wereld krijgen. Een historische en ontwikkelingsgerichte benadering is noodzakelijk. ‘Je moet als het ware met de ogen van de ander naar het huidige en naar Nederland kijken’. Ontwikkelingen in de vakken Een meer mondiaal perspectief komt steeds duidelijker naar voren, bijvoorbeeld bij het vak aardrijkskunde. Bij aardrijkskunde wordt het natuurlijke met het sociale verbonden. Een internationaal perspectief maakt patronen zichtbaar, maar ook dat elke situatie unieke kenmerken heeft. Bij het vak maatschappijleer staan de politieke verhoudingen centraal. Ook de nationale politieke verhoudingen worden steeds meer verbonden met internationale politieke verhoudingen. Opvallend is dat bij het vak geschiedenis juist de aandacht naar binnen gericht is, het nationale perspectief wordt versterkt (denk aan de ‘canon’ voor het geschiedenisonderwijs). Deze nationale gerichtheid komt in een periode waarin juist verruiming en verbreding van perspectief van belang is. Bij levensbeschouwing is er meer aandacht voor niet-westerse levensbeschouwingen en voor de cultuur van vluchtelingen en immigranten. In veel klassen is de diversiteit aan levensbeschouwingen toegenomen, leerlingen kunnen daarbij van elkaar leren wat levensbeschouwingen betekenen. Het gaat om vragen als waar leerlingen hun ideeën vandaan halen, wat hun verantwoordelijkheid is en om het kunnen samen leven. Een ethische invalshoek is daarbij gewenst. Op het gebied van burgerschapsvorming zijn er ook veel niet-vakgebonden activiteiten. Met name de schoolleiders wijzen daarop. Hebben de vakgebonden burgerschapsactiviteiten vaak een analytische kennisgeoriënteerde invalshoek, de nietvakgebonden activiteiten zijn daarentegen meer ervaringsgericht. Het kennismaken met en het je openstellen voor andere culturen kenmerken vele niet-vakgebonden burgerschapsactiviteiten. Deze activiteiten vinden veelal plaats buiten de school, in de eigen omgeving of tijdens internationale werkweken. De scholen besteden bij deze meer ervaringsgerichte activiteiten wel aandacht aan reflectie, maar de verbinding met kennis uit de vakken wordt niet sterk aangezet. 31 3.2 Hoe denken docenten nu over mondiale vorming? Wij hebben aan de docenten de doelen van mondiale vorming uit de jaren zeventig voorgelegd: 1) Het bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen en leefgewoonten met de onze 2) Het laten zien van de honger en ellende in de Derde Wereld 3) Het geven van politiek inzicht in de verhoudingen tussen de Derde Wereld en de rest van de wereld. 4) Kennismaken met verre landen en vreemde volken. Ben je het eens met deze onderwijsdoelen, geef een toelichting Noem ook voorbeelden uit de onderwijspraktijk Vakdidacticus maatschappijleer: ‘Kijkend naar de jaren tachtig aanpak van mondiale vorming zie je dat dit met veel enthousiasme gebeurde. Er is veel energie ingestopt, maar niemand weet of het helpt. Je moet goed kijken wat voor effect het heeft. Op het moment dat je bij filosofie, geschiedenis, maatschappijleer, economie of Nederlands in de basisvorming of op de basisschool steeds meer over zeehondjes en zielige toestanden hoort, dan bestaat de kans dat de kinderen zich voltrekt machteloos gaan voelen en denken: het is reddeloos verloren, ik koop een SUV. In heb een Zuid-Afrika project gedaan, 20 jaar geleden. In Zuid Afrika was er toen nog apartheid. We haalden een dienstweigeraar binnen. Het was een project van de vakken aardrijkskunde, economie en maatschappijleer op een havo/vwo school. De kinderen reageerden met: heb je ze weer met die dienstweigeraar. Op een gegeven moment hebben we de Zuid-Afrikaanse ambassadeur naar school gehaald, die het apartheid regiem kwam verdedigen. Kijk, toen gebeurde er wat. Maar dat is niet de aanpak die gevolgd werd, dat mocht je niet doen in die tijd. Je mocht alleen met de politiek correcte boodschap de klassen in, maar kinderen zijn niet gek. Heb je ze weer denken ze. Natuurlijk vinden kinderen apartheid verkeerd. Je komt met een boodschap die kinderen allang kennen.’ 32 Vakdidacticus geschiedenis: ‘Men was erg idealistisch in de jaren 80, ik ook. Doel 1 bijvoorbeeld, ‘het bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen en leefgewoonten met de onze’, werd kritiekloos overgenomen. Nu vragen we ons af: is dat wel zo. Nu is die gelijkwaardigheid ter discussie komen te staan. Nu durft men toch te zeggen dat sommige andere culturen niet in overeenstemming zijn met de universele rechten van de mens. Doel 2 ‘het laten zien van honger en ellende in de Derde Wereld’, werkt steeds minder. Leerlingen nemen het voor kennisgeving aan, ze zijn wel bewogen, maar meer niet. De zieligheidsbenadering slaat niet meer aan. Er is een vermoeidheid gekomen: weer die beelden van Darfur. Doel 3 ‘het geven van politiek inzicht in de verhoudingen tussen de Derde Wereld en de rest van de wereld’ is nog steeds van eminent belang, maar hier schieten wij tekort. We drukken onze westerse waarden door, kijk maar naar Amerika. Het minacht plaatselijk gegroeide praktijken. In de nascholing leg ik dan ook erg het accent op het multiperspectivistische om een eenzijdig beeld van de verhoudingen tegen te gaan en een meer kritische blik ten opzichte van het westen te bewerkstelligen. Doel 4 ‘kennismaken met verre landen en vreemde volken’ doen we nu ook anders. We doen het kritischer en in een bepaald verband. We sluiten met projecten aan bij waar de leerlingen mee bezig zijn. In Rotterdam heeft een school bijvoorbeeld een project in Kaapverdië, in Amsterdam een project in Ghana. We proberen nu door persoonlijke banden betrokkenheid tot stand te brengen. De zieligheidsbenadering slaat niet meer aan zei ik net al, in plaats daarvan moet het door het exemplarische moet beklijven. Er is vermoeidheid tegenover de overdaad aan informatie en beelden. Dat geeft huiver om bepaalde zaken voor het voetlicht te brengen, ook omdat je niet weet hoe gestuurd de informatie is. Dat is ook een meer kritische benadering: hoe berichten de media. Betrokkenheid met vreemde verre landen moet je volgens mij proberen te bewerkstelligen langs de geleidelijke weg en door persoonlijke banden, door de eenheid van de klas, dan naar kleinschalige kleinschalige projecten, werk dat eens uit voor andere landen.’ 33 Vakdidactica aardrijkskunde: ‘De doelen van vroeger zijn wezenlijk anders. Ze hebben een hoog ‘gij zult’ gehalte, de leerlingen moeten van alles. De doelen zijn erg sturend en dat vind ik niet mijn opdracht als vakdocent. Doel 1 (bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen) is waardenoverdracht. Ik kan iemand niet zeggen dat hij andere culturen gelijkwaardig moet vinden. Mijn rol is: ze argumenten laten noemen. Voor mij is belangrijk: a) kennis van andere culturen; b) je mening onderbouwen met argumenten, nadenken over, het debat aangaan en c) je mening kunnen plaatsen, weten wat anderen ervan denken, het mag niet jouw mening alleen zijn, je moet luisteren naar anderen, je mening in perspectief plaatsen. Gelijkwaardigheid vind ik moeilijk. Ik hoop wel dat leerlingen daarop uit komen, maar de weg daar naar toe kneed ik niet voor. Vindt een leerling het anders, dan kan ik dat niet verbieden. Ik vind het wel belangrijk, maar dat is subjectief. Als een leerling werkelijk denkt dat culturen niet gelijkwaardig zijn, vind ik het belangrijker dat hij dat kan onderbouwen, dan dat hij iets zegt wat hij van mij moet opschrijven of zeggen omdat ik zeg: ze zijn gelijkwaardig. Met doel 2 (laten zien van honger en ellende in de Derde Wereld) heb ik niet veel op. Alle kinderen weten van de honger en ellende in de wereld. Ik heb daar eerder last van dan lust. Goede bedoelingen alla, maar het bemoeilijkt het op een andere manier erover praten. Die ellende zit er zo ingebakken. Kennis vind ik belangrijk, dat leerlingen weten over de oneerlijke verdeling. Door de benadering van ellende en honger zijn leerlingen (ik zelf ook) emotioneel bezet, het belemmert analytisch denken, zit het in de weg. De ellende benadering roept op tot tijdelijke actie. Er zijn nog steeds allerlei sponsorloopacties e.d., maar die zorgen niet voor verandering. Op een gegeven moment leiden ze wel tot frustratie. Het staat analytisch kijken in de weg. Ik vind in mijn vak heel belangrijk: zolang systemen zijn zoals ze zijn en handelsverhoudingen liggen zoals ze liggen, verandert er niets. Leerlingen moeten dat snappen, snappen hoe het werkt. Rationeel inzicht, daar doe ik een appel op, in plaats van op emotionele betrokkenheid. Met doel 2 heb ik dus niet veel op. Doel 3 (geven van politiek inzicht in de verhoudingen in de wereld) heb ik wel veel mee op, maar het gaat niet alleen om politiek 34 inzicht. Ook economisch en sociaal inzicht in de verhoudingen is belangrijk, naast politiek inzicht. Een voorbeeld van wat ik met een brugklas heb gedaan. De gemeente Amsterdam krijgt een partij oneerlijke chocolade binnen. Mag dat wel of niet de haven in. Ik laat dan zien welke partijen er allemaal bij betrokken zijn, wie er allemaal in de keten een rol spelen. Wie heeft welke verantwoordelijkheid, daar heb ik het over. Welke rol hebben de verschillende landen, wie verdient wat waarmee. Zo komen ze te weten dat Nederland meewerkt aan VN handelsembargo’s. Leerlingen komen dan tot de conclusie: dat is raar. Maar het gebeurt wel, dus daar ligt een dilemma. Dat zit er steeds in: je kunt er positief tegenaan kijken, maar ook negatief. Ik zeg de leerlingen: kijk zelf. Een ander voorbeeld: bekijk je klerenkast en breng in kaart waar je kleren vandaan komen. Ik laat dan stukjes zien van de documentaire ‘China Blue’, over Chinese kledingfabrieken. Ik kies nu de lichtere stukken, in plaats van de zwaardere, want dan komen we eerder tot praten. Als alle kleren van H&M uit China komen, wat moet je dan, wat kun je dan. Ik laat zien dat je samen als consument, als burger wel iets kan doen, dat is belangrijker dan alleen iets doen. Wat kunnen we ermee, niet zozeer individueel, maar gezamenlijk, gegeven de structuren die er zijn. De winkelketen H&M doet nu ook aan duurzame projecten. Ik laat ze een kaart maken waar de kleren vandaan komen, en de landen die betrokken zijn, moeten ze inkleuren. De meeste spullen komen uit oost Europa, Azië, en een deel uit Noord Afrika. Dat is al een belangrijk besef. En ook: de buiten wereld zit in jouw wereld. Je hebt er mee te maken als je een spijkerbroek koopt, en als je een spijkerbroek koopt, heb je invloed. Zonder een morele oproep te doen, laten zien dat het er is. Ze moeten dat weten, het is de kwaliteit van hun dagelijkse leven. Het belangrijkste voor mij is toch: kennis bijbrengen, iets in perspectief plaatsen. Dan het debat en dan pas, wat kan een individu doen. Participatie in de vorm van losse acties is niet mijn belangrijkste doel. Ik wil de leerlingen meer inzicht geven, meer kennis over hoe het in elkaar zit. Ik laat ze zien dat er bijvoorbeeld kinderarbeid bij betrokken is, en dat ze als deel van groepen consumenten en burgers er zelf bij betrokken zijn. In plaats van verdrietig worden en geld inzamelen, probeer ik hun betrokkenheid te stimuleren door 35 hen erop te wijzen dat zij als individu deel uitmaken van burger en consumentengroepen. Ik probeer de gedeelde verantwoordelijkheid te benadrukken. Dan wordt het behapbaar. In je eentje verantwoordelijk zijn voor deze problematiek is niet draagbaar. Kennis creëert overzicht en maakt behapbare mogelijkheden inzichtelijk. Doel 4 (kennismaken met verre landen en volken) is belangrijk. Het is belangrijk dat leerlingen de relativiteit van het eigen hier en nu en van de eigen cultuur beseffen. Maar het gaat niet alleen om relativering, ook om waardering. En ze vinden het gewoon leuk.’ Docent maatschappijleer vwo: ‘Doel 1 (bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen) is nog steeds relevant. Dit standpunt staat in de boekjes van maatschappijleer. We zijn een multiculturele school. Dit staat centraal in de school, we hebben met veel culturen te maken. Vorig jaar hebben we een multiculturele avond gehouden. Probleem was dat ouders toen met elkaar in de clinch gingen. De aanleiding was dat een groep blanke jongens wilde optreden en vond dat andere groepen teveel tijd kregen. Ouders gingen zich daar mee bemoeien. Dat geeft wel aan dat de sfeer gespannen is. Dit doel is cultureel relativisme. Het betekent dat je andere culturen gelijkwaardig vindt. Dat was een opvatting van de PvdA. Het VVD standpunt is dat er universele normen en waarden gelden. Dat botst soms bij ons in school. Cultureel relativisme is mijn visie. Ik draag cultureel relativisme uit en in projecten zie je dat ook terug. Elke cultuur is gelijkwaardig aan de onze. De verschillen ontstaan door verschillen in economische omstandigheden en situaties. Het universalisme gaat alleen uit van onze cultuur. Dat is het uitgangspunt en daarmee vergelijk je. Dus: ‘eigen volk’ (aldus de VVD) is beter. Doel 2 (laten zien van honger en ellende in de Derde Wereld) vind ik een verkeerd uitgangspunt om alleen maar te laten zien wat er misgaat. De media doen daar aan mee. Ik vind dat je andere aspecten moet belichten. Ik probeer naar de onderbouw, naar de economische ontwikkelingen en omstandigheden te kijken. De economische verhoudingen zijn bepalend voor de cultuur, dát zie je terug. Nu in Kenia heeft men het bijvoorbeeld over een stammenconflict. Daar moet je het los van koppelen. Ik gebruik dit conflict om te laten zien dat het te maken heeft met de economische 36 omstandigheden. Dat geldt ook voor Amsterdam West. De kranten hebben het over moslim radicalisme. Ik verbind het aan de omstandigheden van de laagste sociale klasse, ze hebben het slecht. Doel 3 (geven van politiek inzicht in de verhoudingen in de wereld) is nog relevant, alleen de derde wereld bestaat niet meer. Dat is verouderd denken, een verouderd begrip, net als allochtoon en autochtoon. Het gaat nu om De Wereld. Ik sluit mij aan bij de theorie van Wallenstein. Hij kijkt naar de economische verhoudingen. Hij heeft het over centrum en periferie en verschuivingen die daarin ontstaan. Wie weet zijn wij binnenkort de 3e wereld, of Italië. De hele kleding- en schoenenindustrie is naar China verhuisd. Enorme werkloosheid tot gevolg. Dat geldt ook voor Duitsland. Doel 4 (kennismaken met verre landen en volken) was vroeger hard nodig, maar ook dit is nu achterhaald door het reizen van de Nederlander en door internet. Verre landen bestaan niet meer. Maar het is nog steeds belangrijk. We gaan als school naar bijv. Polen, dat is een uitwisselingsproject van leerlingen. Op die manier maken leerlingen kennis met andere manieren van leven. Dit is een praktische benadering, het daadwerkelijk meemaken van een andere cultuur. Dat werkt heel goed, de leerling zit dan in een totaal andere cultuur. Zo’n praktische benadering werkt veel beter dan leerlingen theoretisch in contact brengen met andere landen en culturen.’ Docente geschiedenis vwo: ‘Ik doe mijn best om met doel 1 (bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen) iets te doen. Op het vwo lukt dat beter dan op de havo: daar heb ik een jaar langer de tijd. In 5 vwo ben ik bezig met de geschiedenis van het Midden Oosten. De positie van de Islam. Dan hebben we het natuurlijk over Nederland. Bij de Islam moet je het hebben over gelijkwaardigheid, dat spreekt voor zich. Ook in het vwo heb ik Moslim kinderen in de klas. Gaat het over de fanatieke vormen van de islam, dan wijs ik op de fanatieke vormen van het christendom. Ik probeer uit te leggen hoe fanatieke vormen ontstaan, namelijk als een reactie op politieke en economische gebeurtenissen en omstandigheden. 37 Met doel 2 (laten zien van honger en ellende in de Derde Wereld) doe ik niets. Dat laat ik over aan mijn collega’s aardrijkskunde. De wereld als zodanig zit niet in het geschiedenispakket. Ik ben in tijd beperkt. Afrika als zodanig komt niet meer aan de orde, hooguit toevallig. Als ik de kans krijg buiten Europa te treden, besteed ik aandacht aan doel 3 (geven van politiek inzicht in de verhoudingen in de wereld), vooral bij WO II. Maar we worden steeds meer Nederland en Europa gecentreerd. De Nederlandse canon zit eraan te komen en het examenprogramma is heel erg Europa gericht. Geschiedenis is erg naar binnen gericht geworden. Een tijdje geleden zijn de 10 tijdperken ingevoerd voor basisonderwijs, onderbouw en bovenbouw. Van hunebed tot heden. Het zijn punten die steeds aan de orde komen, je kunt er steeds dieper op ingaan, maar ze zijn erg op Europa en Nederland gericht. Maar met het eindexamen in je achterhoofd, kun je niet teveel uitstapjes maken. Doel 4 (kennismaken met verre landen en volken) komt in de havo komt dat minder aan de orde dan in het vwo. We richten ons op het MO, China en Nederlands Indie, Indonesië en dan houdt het op. Het is tegenwoordig nog wel de bedoeling dat leerlingen weten dat geschiedenis relevant is voor het heden, dus je trekt de lijn door naar de huidige situatie. Je legt uit waarom een bepaalde situatie is ontstaan.’ Docent maatschappijleer vmbo: ‘Doel 1 (bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen) is nog steeds relevant. Voor het invoeren van WBS moet je begrip van de ander hebben. Burgerschap gaat uit van de Nederlandse betrokkenheid en onze eigen normen en waarden. Maar voor dat dit kan, moet je de normen en waarden van de tegenpartij kennen om hen beter te begrijpen. Onbekend maakt onbemind. Invoeren zonder kennis van de bagage van de tegenpartij kan flink botsen. Dat zie ik bij leerlingen in mijn klas terug. Een andere benadering, namelijk eerst meer kennis van de tegenpartij verwerven, is veel beter. Een concreet voorbeeld hiervan is: Marokkaanse leerlingen hebben het gevoel dat zij anders behandeld worden, zij hebben het slachtoffer perspectief. Dat heeft met het straatleven te maken. Ik probeer dat om te buigen, niet zozeer door dat tegen te spreken, 38 maar door begrip te tonen én tegelijk hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid nemen om beter in deze samenleving te functioneren. Ik ga naar huis, zeggen ze als ze op vakantie gaan naar Marokko, of Turkije of Suriname. Je moet ze duidelijk maken: je woont hier. Je hebt natuurlijk ook met Marokko en Turkije te maken, maar je moet ze bewust maken dat ze óók Nederlander zijn en daar verantwoordelijkheid voor moeten nemen. Niet tegenwerken moet je, maar hun burgerschap bevorderen door een soepel compromis en begrip te tonen voor waar ze tegenaan lopen, maar ze ook duidelijk maken dat ze dat op een geheel andere manier kunnen aanpakken. Doel 2 (laten zien van honger en ellende in de Derde Wereld) is voor mij heel relevant. Leerlingen in onze samenleving klagen, maar aan de hand van beelden uit de derde wereld kun je laten zien hoe goed wij het hier hebben en dat wij betrokkenheid moeten hebben en een bijdrage moeten leveren aan derdewereld landen. Een concreet voorbeeld hiervan is een school in Rotterdam waar leerlingen bezig zijn met geld inzamelen om in een dorp in Kenia een school te bouwen. Over doel 3 (geven van politiek inzicht in de verhoudingen in de wereld) heb ik het niet vaak met mijn leerlingen. Politieke kwesties bespreekbaar maken doe ik niet vaak, kom ik niet aan toe. Ik maak vooral sociaal-economische kwesties bespreekbaar. Kinderarbeid, armoede, scholing, middelen. Politiek is te hoog gegrepen voor deze leerlingen. Doel 4 (kennismaken met verre landen en volken) is wel relevant, ik heb voorbeelden van al die verre landen in mijn klas. Ik maak het bespreekbaar aan de hand van de ervaringen van die leerlingen. Ik zoem dan in op verschillen en overeenkomsten en laat ze daar een gedachtewisseling over hebben.’ Docente levensbeschouwing vmbo: ‘Ben het wel met alle vier doelen eens. Bij doel 2 (laten zien van honger en ellende in de Derde Wereld) zou ik niet alleen honger en ellende laten zien, maar ook ingaan op: hoe ga je ermee om, om kinderen er niet mee op te zadelen. Dat geldt voor alle vier de doelen: wat doe je met die kennis, hoe verhoudt je je ertoe. Een kind krijgt heel veel informatie, gruwelijke, valse, welke keuze kun je maken. Veel mensen zeggen: ik kan er toch niets aan doen, dus 39 hou ik me er niet mee bezig. Dat is ook een keuze, ik wil dat ze zich daarvan bewust worden.’ Schoolleiders vwo: ‘Een groot verschil met vroeger is wel dat er nu meer in debatvorm gaat, er wordt meer gediscussieerd over verschillende maatschappijvormen. Leerlingen leren hun mening onderbouwen en verdedigen. Wij zijn een heel witte school. Ze moeten zich verdiepen in andere culturen. Onze gemeente is een heel witte gemeente. Je ziet geen andere culturen in de school. We moeten ze dus op een andere manier binnenhalen. Voor een deel door het curriculum, voor een deel in evenementen en voor een deel is het in ontwikkeling. Ja, die doelen zijn nog steeds relevant. Doel 1 (bewust maken van de gelijkwaardigheid van andere culturen) zit in de cultuurdagen voor de onderbouw (klassen 1, 2, 3). Het tweede doel (laten zien van honger en ellende in de Derde Wereld) komt minder aan bod. Het derde doel (het geven van politiek inzicht in de verhoudingen tussen de Derde Wereld en de rest van de wereld) is meer verdieping. Komt bijvoorbeeld aan de orde in de master-class: visie op ontwikkelingssamenwerking.’ 3.2.1 Analyse mondiale vorming Bewustwording en actie Veel docenten waren in de jaren tachtig erg idealistisch. De jaren tachtig doelen van mondiale vorming waren volgens de docenten erg sturend. De inzet bij mondiale vorming was volgens de betrokkenen gericht op bewustwording en in actie komen. Docenten bekritiseren nu het veelvuldig laten doorklinken van de politiek correcte mening. Volgens de docenten moeten de leerlingen juist leren om zelf afwegingen te maken en de kans te krijgen om zelf kritiek te formuleren. Alle leerlingen weten dat er ellende en honger in de wereld is. Te veel laten zien wat er mis gaat is volgens de docenten niet goed. Het is de vraag of veelvuldig aandacht besteden aan problemen niet juist leidt tot gevoelens van machteloosheid. Ook worden kortstondige acties bekritiseerd, ze kunnen het zicht ontnemen op meer structurele oorzaken. Veel kortstondige acties staan een analytisch kijken misschien wel in de weg. ‘Je moet meer laten zien wat je gezamenlijk kunt doen, niet alleen indivi- 40 dueel. Het gaat om gedeelde verantwoordelijkheid in plaats van alleen een persoonlijke verantwoordelijkheid.’ Meer nadruk op economische en politieke verhoudingen Culturen zijn in principe gelijkwaardig, economische omstandigheden kunnen verschillen. Er wordt in de ogen van de docenten te veel de nadruk gelegd op culturele verschillen en te weinig op economische verschillen. Kennis en inzicht, bijvoorbeeld over verdelingsvraagstukken en politieke verhoudingen is belangrijk, maar niet eenvoudig. Het punt van gelijkwaardigheid komt ook in de scholen zelf tot uitdrukking. In sommige scholen is de spanning tussen culturen voelbaar. Sommige groepen leerlingen hebben een slachtofferperspectief en distantiëren zich soms van de Nederlandse samenleving. Vergeleken met het schema derde wereld en de rest van de wereld, is de wereld nu veel complexer geworden. Zeker bij geschiedenis komt de nadruk echter steeds meer op Nederland en Europa te liggen. Geschiedenis is erg naar binnen gericht geworden. Een multiperspectivistische kijk is nodig om te voorkomen dat onze Westerse waarden te zeer worden doorgedrukt. Verbinden van kennis met persoonlijke wereld Onderbouwen van meningen, het luisteren naar andere meningen, kennis opdoen over andere culturen, en iets in perspectief plaatsen vinden docenten zeer belangrijk. Leerlingen beslissen uiteindelijk zelf welke keuzes zij maken. Tegenwoordig is er in het onderwijs meer aandacht voor discussie en debat. Het gaat daarbij ook om tegelijkertijd de eigen cultuur te relativeren en te waarderen. Verre landen lijken door internet en reizen niet meer te bestaan, maar uitwisselingsprojecten van leerlingen, waarin leerlingen daadwerkelijk kennis maken met andere jongeren en ervaringen opdoen blijven volgens docenten wenselijk. Het maken van persoonlijke verbindingen is belangrijk. In de vakken worden tegenwoordig gebeurtenissen meer in de context geplaatst en worden samenhangen zichtbaar gemaakt. Docenten willen ook wereldproblemen verbinden aan de persoonlijke wereld van de leerlingen. De kleding van de leerlingen is dan snel vanuit het perspectief van arbeidsverhoudingen aanstootgevend, ‘de daarin verweven economische en politieke verhoudingen worden wel tot op de draad geanalyseerd’. Kennis voorwaarde voor attitudevorming De docenten formuleren veel kritiek op de oude visie op mondiale vorming. Deze was te sturend en had te weinig oog voor diversiteit en complexiteit. In hun kritiek maken de docenten een overgang naar gewenste praktijken in het huidige onderwijs. 41 Opvallend is hoe sterk de docenten nu het belang van kennis benadrukken, kennis is volgens hen een belangrijke voorwaarde voor attitudevorming. Ook wijzen docenten op de wenselijkheid van kennis maken met andere culturen, andere ervaringen opdoen en het denken vanuit verschillende perspectieven. Docenten wijzen op de relevantie van het inbedden van aandacht voor culturen in economische en politieke verhoudingen. Ze lijken te waarschuwen voor een overaccentuering van culturele verschillen. De wereld is volgens docenten complexer geworden, een complexiteit die ook zichtbaar is in veel schoolklassen. 3.3 Wat is volgens docenten het verschil tussen mondiale vorming en burgerschapsvorming? Vakdidacticus maatschappijleer: ‘Er zou veel meer aandacht voor kennis moeten zijn: hoe zit iets in elkaar, dan hoe zou het moeten zijn. Je moet nadenken over wat de kern van de zaak is. Wat zijn centrale concepten. We maakten ons vroeger druk over het verborgen leerplan. Er is nu een immens verborgen leerplan voor in de plaats gekomen. Veel erger dan toen. Al die educaties die onder het mom van lessen worden binnengebracht, maar die eigenlijk heel normatief zijn. Die zeggen: jij moet wereldburger worden, jij moet tolerant zijn, jij moet openstaan voor ….., etc. Dit is het probleem met educaties. Ze worden met goede bedoelingen gedaan, maar niemand weet wat het effect is. In de jaren tachtig was het zo moralistisch. Gingen we spelletjes doen. Bijv. reddingsboot: zoveel mensen kunnen erin. Wat zou je doen? Flauwekul, je gaat voor jezelf als je in het water ligt. Het is verwerpelijk moralisme om dan te doen dat jij eerst de andere de boot in helpt voor je er zelf inklimt. Zo werd er lesgegeven.’ Vakdidacticus geschiedenis: ‘We kijken er nu anders tegenaan: veel kritischer, we plaatsen gebeurtenissen veel meer in de context en laten samenhangen veel meer zien. Maar het is vooral een verborgen leerplan. Wereldburgerschap moet in de hoofden van de geschiedenisdocenten zitten, het moet de praktijk voeden. Ik denk dat je vooral goede voorlichting aan docenten moet geven, ze nieuwe perspectieven 42 moet laten zien. Je moet niet zeggen: nu moet je aandacht aan wereldburgerschap besteden. Je moet ze enthousiasmeren en inspiratie geven om verder te kijken dan de dagelijkse lespraktijk van boeken, je moet thema’s aangeven die voedend zijn voor ideeën en leerplannen en lessenseries. Het breed zien is belangrijk, het is belangrijk dat ze onderwerpen verbreden. Wereldburgerschap moet in de hoofden van de geschiedenisdocenten zitten. Om het bij leerlingen te laten leven moeten docenten altijd de link naar het persoonlijke, het autobiografische leggen. Gaat het over globalisering bijvoorbeeld, dan kan je leerlingen ervan bewust maken hoe zij daar zelf aan deelnemen, door ze allemaal het merkje in hun kleding te laten bekijken. Dan beseft zo’n kind: het heeft ook met mij te maken, met mijn kleren, mijn koopgedrag.’ Vakdidactica aardrijkskunde: ‘Ja. De doelen van mondiale vorming zijn van bovenaf opgelegd. Ze zijn paternalistisch. WBS is meer van de leerlingen zelf. Ik reik wel kennis aan, en daarin stuur ik. Ik zet het in een bepaald daglicht, en dat is niet waardevrij. Ik kan een debat dus sturen, maar ik kan het niet dichttimmeren. WBS is meer van de leerlingen zelf. De leerlingen zijn van een nieuwe generatie. Ik ben meer van WBS dan van mondiale vorming. Maar ik ben toch niet helemaal tevreden, omdat WBS voor alles gebruikt wordt. Mijn kritiek op WBS is dat het in andere landen als Amerika en Engeland zo anders gebruikt wordt. In Amerika worden de Amerikaanse waarden benadrukt, trots op het vaderland klinkt in die programma’s door. In Engeland gaat het vooral om goed functioneren in de samenleving. Dat vind ik beide te betuttelend. Het wordt teveel dichtgetimmerd. Ik vind dat het van jezelf moet zijn. Hoe ik het liever zou zien, is niet zo gemakkelijk te zeggen. Voor mij gaat het om kennis, vaardigheden en participatie. Nuchter nadenken, grootse gesprekken, dilemma’s durven en kritisch kijken. Daar draait het volgens mij om. Ongezond eten mag best af en toe, af en toe niet kijken naar waar iets geproduceerd is mag ook, als je het ook maar af en toe wel doet. Als je dat als groep doet, heeft het op een gegeven moment effect. Het is niet zwart wit, het is complex. Leerlingen willen graag dat het zwart-wit is. Kritisch kijken vind ik ook belangrijk: niet alleen naar de 43 schreeuwers luisteren, altijd naar het motief ergens achter kijken of zoeken. Wat brengen de media, welke gedachte zit daar achter? De leerlingen laten zien hoe manipulatief beelden zijn. A.d.h.v. deze vier dingen werk ik in de klas aan WBS. Vroeger had ik ook meer een houding: wat kun je tegen economische grootmachten uithalen. Ton Olgers, vakdidacticus Maatschappijleer aan de VU, waarmee ik veel samenwerk in Wereldburgerschapsactiviteiten, legt echter vaak de nadruk op kansen. Een andere, meer constructieve benadering. Ik zie nu dat er dingen veranderen, zo kijk ik er nu tegenaan. Het is pas heel kort dat we alle inzichten zo op een rij hebben. Ik was zelf ook niet altijd even hoopvol, maar niet geslaagde vredesmissies leiden ook tot herindeling van de VN.’ Docent maatschappijleer vwo: ‘Vroeger lag het accent in mondiale vorming op de zieligheid van de 3e wereld en het idee dat het westen het beter deed. WBS gaat veel meer uit van gelijkwaardigheid tussen volken. Alleen is dat economisch natuurlijk niet het geval. Maar leerlingen hebben moeilijk door waar het door komt, die vinden ze wel zielig. WBS is nog niet goed ontwikkeld, uitgewerkt. Als school en docent organiseer je veel dingen, maar leerlingen verbinden dat niet met WBS. Dat komt ook omdat het WBS aspect niet expliciet genoeg benadrukt wordt. Je geeft geen definitie van WBS, maar je doet iets, je laat het in school terugkomen, bijvoorbeeld door Nepal aan de orde te stellen, maar wat het met WBS te maken heeft, weten de leerlingen niet. Leerlingen zien die relatie niet. (Een aantal leerlingen gaat naar Kazachstan, in het kader van de ‘International Award for Young People’, die zien die relatie wel.) In mijn visie is WBS zorg hebben voor anderen die het moeilijk hebben. In die zin leggen we het wel uit. We hebben het over (wereld)burgerschap. Maar veel leerlingen weten niet waarom ze dingen doen, ze relateren wat ze doen aan school, en staan er verder niet bij stil. Zien het niet in groter verband, zien het niet als (wereld)burgerschap. Het blijft bij veel leerlingen impliciet.’ 44 Docente geschiedenis vwo: ‘WBS klinkt mij te actief. Het geeft de indruk dat de leerlingen van school moeten komen als leerlingen die zich wereldburger moeten voelen. Mondiale vorming geeft meer de indruk van vorming, van wegwijs maken in wat er zoal speelt. Mondiale vorming geeft een andere invalshoek die mij meer aanspreekt. WBS klinkt mij te idealistisch. Ik heb mijn twijfels of het lukt om als WB van school te komen als je in Amsterdam Noord opgroeit. Mensen houden hun eigen stad als horizon. WBS klinkt mij te actief én te breed. Je kunt meer bereiken door aan te sluiten bij hun situatie, het lokale dan bij de wereld. Omgangsvormen in onze school zijn heel belangrijk omdat leerlingen met heel verschillende achtergronden bij elkaar in de klas zitten. Het kost moeite dat die elkaar begrijpen. De verschillende achtergronden bestaan uit de achterstandwijken van Amsterdam noord en de rijkeluiskinderen uit Broek in Waterland en de Lonsdale kinderen uit Landsmeer. Die zitten bij ons in een klas. Je moet er moeite voor doen dat dat goed loopt. Naar een voorbeeld gevraagd zegt ze: bij discussie krijg je reacties op elkaar, maar het levert leuke discussies op we hebben ook leuke en verstandige leerlingen. Ik heb niet het gevoel dat ik constant op eieren loop. Een voorbeeld uit haar klas bij geschiedenis, waaruit die moeite blijkt, kan ze dus niet geven.’ Docent maatschappijleer vmbo: ‘Ik zie geen verschillen, voor mij is het toch wel hetzelfde.’ Docente levensbeschouwing vmbo: ‘Geen idee, ik weet niet wat mondiale vorming is, heb er nooit over gehoord in mijn opleiding. Met betrekkinng tot WBS vind ik heel belangrijk dat het besef bestaat dat je met andere mensen te maken hebt, en dat er een 3e wereld is vanwege ons koloniale verleden én vanwege de huidige tijd, vanwege ontwikkelingshulp en de negatieve effecten daarvan. Eeuwenlang is er machtsongelijkheid geweest en is er nog steeds. Dat er dingen zijn die diep en lang doorwerken en nu nog in stand gehouden worden bijv, door de Wereldbank. Dat moeten ze weten. Hoe zich dat vertaalt naar mensen die uit economische motieven naar Europa komen, heeft 45 dat invloed op je mening (Nederland is vol). Die mening kan beïnvloed worden door heel veel discussiëren. Kennis vind ik heel belangrijk. Kennis is als achtergrond nodig om afwegingen te maken. Discussie en gedachtewisseling vind ik belangrijk. En ik vind het belangrijk dat kennis altijd vertaald wordt naar problemen die in de maatschappij spelen, zoals bijv. illegaliteit en economische migratie.’ Schoolleiders vwo: ‘Nee, nauwelijks. De maatschappij is wel veranderd. Vroeger was de aandacht vooral gericht op de zielige kindjes. Nu is er aandacht voor alle landen, voor bespreken en accepteren van verschillen, en voor de invloed van de media.’ 3.3.1 Analyse verschil tussen mondiale vorming en burgerschapsvorming De docenten zien grote verschillen tussen destijds mondiale vorming en de hedendaagse burgerschapsvorming: • Het oude verborgen onderwijs leerplan gericht op aanpassing lijkt vervangen te zijn door een nieuw normatief leerplan gericht op tolerantie, openstaan voor, waarderen diversiteit, betrokkenheid, verantwoordelijkheid e.d. • Bij mondiale vorming lag de nadruk vooral op zieligheid. Wereldburgerschap gaat veel meer uit van gelijkwaardigheid, al is dat economisch gezien niet het geval. • De doelen zijn nu minder moralistisch, er is meer dialoog, en wereldburgerschap is meer van de leerlingen zelf. Een docent reikt wel aan en stuurt, maar moet het leerproces en het resultaat niet dicht timmeren. • Dit dicht timmeren gebeurt echter vaak wel bij burgerschapsvorming, door een nadruk op nationale waarden (Amerika) en goed functioneren in de samenleving (Engeland). • Kritisch kijken is belangrijk: nuchter nadenken, grootse gesprekken, dilemma’s durven bekijken, en zoeken naar motieven. Docenten moeten de nadruk leggen op kansen, laten zien wat er verandert. • Er zou meer aandacht moeten komen voor kennis, voor centrale concepten. Meer aandacht voor hoe iets in elkaar zit, dan hoe iets zou moeten zijn. Kennis is als achtergrond nodig om afwegingen te kunnen maken. 46 • • 3.4 Docenten leggen bij activiteiten vaak niet expliciet de relatie met wereldburgerschap. Ook leerlingen zien die relatie meestal niet zij plaatsen activiteiten niet in een groter verband. Wereldburgerschap klinkt te actief en te breed. Jongeren zijn vaak meer op het lokale gericht, daar en in de klas zelf zijn de verschillen ook aanwezig en moet men elkaar kunnen begrijpen. Verschillende visies op wereldburgerschap Op basis van de literatuuroriëntatie hebben we zeven elementen van wereldburgerschap onderscheiden: a. Door globalisering hebben mensen meer met elkaar te maken. Mensen hebben dus kennis van andere culturen nodig om met elkaar te kunnen werken (kennis) b. Wereldburgerschap drukt uit dat je gericht bent op de hele wereld en openstaat voor nieuwe ervaringen (open houding) c. Wereldburgerschap drukt uit dat je verantwoordelijkheid neemt voor de wereld als geheel en de mensheid die de aarde bewoont (verantwoordelijkheid nemen). d. Wereldburgerschap drukt uit dat je mee wil werken aan het vergroten van de mogelijkheden van alle mensen om een menswaardig bestaan te lijden (bevordering mogelijkheden) e. Wereldburgerschap wil zeggen dat je verschillen tussen mensen en tussen groepen positief waardeert (diversiteit) f. Wereldburgerschap heeft te maken met sociale en politieke verhoudingen en werkt aan meer gelijke verhoudingen (naar gelijkheid in verhoudingen) g. Wereldburgerschap heeft een globale en een lokale component. Ook op lokaal niveau moet je kennis hebben, openstaan, verantwoordelijkheid nemen, mogelijkheden vergroten en verschillen waarderen (lokale component). Welke van de 7 elementen vind je vanuit jouw vak belangrijk (probeer te rangordenen), geef voorbeelden wat dit betekent voor je onderwijspraktijk. Geef ervaringen. Formuleer nieuwe voornemens. Vakdidacticus maatschappijleer: ‘Het zijn allemaal moeten, er staat niet wat is. Misschien is het meer van belang dat je je realiseert dat je in een wereld leeft waar de afhankelijkheid veel meer toeneemt. Ook al respecteer je elkaar niet, je bent wel afhankelijker van elkaar. Wat hier staat zijn alle- 47 maal attitudes. Daar sta ik wel achter. Achter attitudevorming wordt zo amechtig achter aangelopen. Er wordt te weinig nagedacht over wat werkelijk bijdraagt aan het veranderen van die attitudes.’ Vakdidacticus geschiedenis: ‘De visies a (samenwerking) tot en met g (lokale component) zijn verschillende uitgangspunten, visies. Ik ben voor een meer integrale benadering. Ik zou niet één visie willen kiezen, voor mij zijn ze verweven en leg je accenten al naar gelang de leeftijd. Kennis vind ik in eerste instantie belangrijk, verantwoordelijkheid komt in een latere fase, ook de politieke en sociale verhoudingen is voor de wat oudere leerlingen. De lokale component is altijd ontzettend belangrijk. Het grote gevaar van wereldburgerschap is dat het gaat zweven. Als het niet met de lokale component verbonden wordt, is het te ver weg. Als je in staat bent om te laten zien dat je ergens zelf onderdeel van uitmaakt, dan is het minder ver van je bed. De wereld begint bij jezelf, daar geloof ik niet meer in. Alleen als groep, als collectief kun je iets doen. De ‘multitude’, de goed geïnformeerde zelfstandige individuen die de groep vormen, kunnen dingen tot stand brengen. Actie heeft zin, dat zou ik kinderen willen laten zien. Door alles wat kinderen zien, krijgen ze een soort vermoeidheid. Ze weten nu van alles wat, er is een enorme informatie toename vergeleken met vroeger, daardoor blijft het ver. Omdat het zoveel is, wordt veel niet meer opgenomen. Door de verkleining van de wereld is er een soort gelatenheid. Vroeger had je een conflict, nu zijn er talloze. Het is teveel, mensen gaan zich afsluiten. Dat zie je ook bij kinderen al gebeuren. Het gevaar is dat daardoor de hele term wereldburgerschap een lege term wordt. Ik wil ze laten zien dat je dingen tot stand kunt brengen, niet vanuit een naïef optimisme of vanuit idealisme, dat is te beperkt. We kunnen nu breder denken en daar moeten we een nieuwe vorm voor vinden. Ik zou minder dan vroeger doelen willen bereiken, en meer samen op weg gaan, met de leerlingen op onderzoekingstocht gaan, dingen verkennen. Dat is leren, niet het aankomen. Belangrijke thema’s op die verkenningstocht, op die weg naar burgerschap zijn het actuele thema van de dreiging van de islam, de invloed van andere culturen, het klimaat en hoe dat altijd aan veranderingen 48 onderhevig is geweest. Dat zijn mijn aanknopingspunten om een soort burgerschap te komen.’ Vakdidactica aardrijkskunde: a. Mensen hebben door globalisering kennis van andere culturen nodig om met elkaar te kunnen werken. Volgens mij is het: om te overleven, om de kwaliteit van leven te bewaken. Je hebt producten van elders aan, veevoer komt uit Brazilië. In dit systeem heb je met elkaar te maken, je kunt niet anders. Je moet wel om te overleven om de kwaliteit van leven - hoe je leeft - te bewaken. b. WBS drukt uit dat je openstaat voor nieuwe ervaringen. Vind ik moeilijk, ben het er niet mee eens. Ik kan niet voor een leerling bepalen dat hij een open houding heeft, zeker niet in deze levensfase. Wel geloof ik dat ze kennis tot zich kunnen nemen, ook al staan ze er niet open voor. Natuurkunde formules moeten ze ook leren. Als ze er niet open voor staan, moet je ze wel kennis en inzicht in hoe het werkt, te bieden hebben. Bijvoorbeeld de handel in landbouwproducten. Dat is dan ook een zorgvuldig uitgedacht onderdeel van het curriculum. Met tegen een leerling zeggen: wat vind je ervan en schrijf er maar wat over, ben je niet goed bezig. Ik vind het debat wel het belangrijkste doel, maar kennis de belangrijkste voorwaarde én een belangrijk handvat. Met kennis kan ik leerlingen boeien en pakken, dat vinden ze allemaal leuk. Door kennis gaat de wereld open. Leerlingen willen deskundig zijn. c. WBS drukt uit dat je verantwoordelijkheid neemt voor de wereld als geheel. Dit maakt moedeloos. Verantwoordelijkheid is belangrijk, maar alleen voor jouw aandeel in de wereld. Het is wel belangrijk dat we van schuld naar verantwoordelijkheid gaan. Ik vind het belangrijker dat we grote problemen ontrafelen, zoals terrorisme, klimaatverandering (zijn de leerlingen echt bang voor) en migratie. Terrorisme is ongrijpbaar, maar er zit iets achter. Wat zit erachter, waarom is een zo groot deel van de wereldbevolking in strijd. Dat soort grote thema’s ontmantelen, vind ik belangrijk. Laten zien dat er aan schijnbaar eenvoudige problemen moeilijk iets te doen is, blijkbaar heeft dat een hoge prijs, of willen we het wel echt. Daarover praten is belangrijk. 49 d. WBS drukt uit dat je mee wilt werken aan het vergroten van de mogelijkheden van alle mensen om een menswaardig bestaan te leiden. Ben ik het niet mee eens. Ik kan de leerlingen hierover laten nadenken, maar als het niet de prioriteit is van een leerling, kan ik er niets aan doen. Dit is niet iets wat ik wil. Dit is waardenoverdracht: jij zult meewerken aan het vergroten van de mogelijkheden van alle mensen. e. WBS wil zeggen dat je verschillen tussen mensen en groepen positief waardeert. Ik heb moeite met het woord waarderen. Herkennen en erkennen vind ik beter. Inzicht hebben in, kennis daar gaat het om. Het is er, doe er iets mee, leef ermee. Waarderen kan je niet opleggen. f. WBS heeft te maken met sociale en politieke verhoudingen en werkt aan meer gelijke verhoudingen. Ik vind deze heel moeilijk. Met het eerste deel ben ik het eens. Mijn drijfveer is meer gelijke verhoudingen, omdat het mijn kwaliteit van leven beïnvloedt. Ik wil dat de leerlingen dit willen, vanuit dit argument: omdat het hun kwaliteit van leven beïnvloedt. Dat is mijn dubbelheid: ik wil geen waardenoverdracht, maar door dit belangrijk te vinden doe ik toch aan waardenoverdracht. Ik kies welke kennis ik overdraag, dus zijn mijn keuzes waardenoverdracht. g. WBS heeft een globale en een lokale component. Ook op lokaal niveau moet je kennis hebben, openstaan, verantwoordelijkheid nemen. Helemaal mee eens, zij het minder met het ‘open staan voor’. Daartoe kan ik ze niet verplichten. De lokale component vind ik heel belangrijk. Fatsoenlijk reageren op een Turkse buurman vind ik belangrijk, of op Turkse leerlingen, om het dichterbij te halen. Verschillen in waarden herkennen en erkennen, dat vind ik belangrijk.’ Docent maatschappijleer vwo: ‘Visie g (lokale component) is voor mij en de school de belangrijkste. De school staat in Almere. Je moet beginnen bij de lokale component en zo verder naar buiten werken. Verantwoordelijkheid dragen, kennis verwerven en openstaan voor begint bij de lokale component. Dat is de visie van de school. Je begint met je omgeving. Daar moet je WBS regelen. Dan pas komt Nederland en de 50 grotere wereld. Je moet niet andersom werken, vanuit de andere kant, dan draai je de zaken om. Leerlingen denken centrisch vanuit hun eigen omgeving, daar moet je bij aansluiten. Thuis → school → land → wereld. We werken als school van g (lokale component) naar a (kennis). Bij maatschappijleer zijn e (diversiteit) en f (gelijkheid in verhoudingen) belangrijk. Maatschappijleer is een vertaling van de visie van de school. Onder c (verantwoordelijkheid nemen) vallen alle burgerschapsactiviteiten van de school. Alle activiteiten voor en door leerlingen. Activiteiten waarvoor leerlingen zelf verantwoordelijkheid nemen. We noemen ze burgerschapsactiviteiten, maar ze zijn breder. Met breder bedoel ik: niet alleen kennis, maar ook vaardigheden. Leerlingen leren door doen, organiseren etc. Centraal staat g (lokale component): vanuit de lokale component gaat een leerling naar buiten, naar de wereld. Kennis staat onderaan de rangorde omdat je in mijn visie geen kennis opdoet door uit een boekje te leren, maar door ervaring met iets op te doen, door stage bijvoorbeeld, zo pakken wij het aan. Visie a (kennis) is onzin. Kennis doe je op door met elkaar samen dingen te doen, door iets te ervaren, niet door iets uit het hoofd te leren. Dus: visie f (gelijkheid in verhoudingen) en e (diversiteit) horen vooral bij maatschappijleer, van g (lokale component) naar a (kennis) werken is de visie van de school. De ‘open houding’ van b (open houding) wordt leerlingen aangeleerd, dat zie je terug in het uitwisselingsprogramma. Het wordt ze ook aangeleerd in het mentoraat. De visie c (verantwoordelijkheid nemen) en d (bevordering mogelijkheden) die gaan wel erg ver, die overstijgen alles. De wereld als geheel, dat is te veel, dat kun je de leerlingen niet aanrekenen. Zonder macht lukt c (verantwoordelijkheid nemen) en d (bevordering mogelijkheden) niet. Bij g: de lokale component, daar ben je wel verantwoordelijk voor. Lokaal kun je wel vorm geven aan verantwoordelijkheid en het vergroten van een menswaardig bestaan van anderen. Voorbeelden: De 4-5 mei kranslegging wordt door een groepje leerlingen van de school verzorgd. Bij de APK keuring van rollators zijn leerlingen van onze school betrokken. Maar om ervoor te zorgen dat ze in 51 Kenia niet meer vechten, daarvoor moet je macht hebben. Men leeft hier op school met elkaar, het is een multiculturele school.’ Docente geschiedenis vwo: ‘Op de eerste plaats staat g (lokale component). De lokale component is heel belangrijk, daar moet je mee beginnen. Leerlingen moeten eerst hun eigen omgeving kennen, dan pas moet je verder gaan. Op de tweede plaats staat e (diversiteit). Verschillen tussen mensen positief waarderen is heel belangrijk. Op de derde plaats staan b (open houding) of a (kennis). Ze zijn beide belangrijk en liggen in elkaars verlengde. Je moet kennis hebben, maar er ook voor open staan. Sta je er niet voor open, dan is een leerling het na de toets weer vergeten. Op de vierde plaats staat f (gelijkheid in verhoudingen). Dat zijn dingen waar we veel over proberen duidelijk te maken. C (verantwoordelijkheid nemen) en d (bevordering mogelijkheden) zijn discussiepunten. Het zijn geen punten die je aan kunt leren. Je kunt ze alleen als discussiepunt inbrengen, anders leg je ze een mening op.’ Docent geschiedenis vmbo: ‘A (kennis), b (open houding), c (verantwoordelijkheid nemen) en d (bevordering mogelijkheden) vind ik erg belangrijk. C (verantwoordelijkheid nemen) en d (bevordering mogelijkheden) zie ik als een geheel. E (diversiteit) ben ik het gedeeltelijk mee eens. Je moet op de hoogte zijn van andere culturen, maar dat betekent niet dat je het accepteert. Wel belangrijk is dat je er mee om kunt gaan. Je moet weten wat anders is en je moet er mee kunnen omgaan, of het voor zich laten spreken, maar je moet het niet overnemen of accepteren. Het blijft bij op de hoogte zijn van en begrip tonen voor, daar blijft het bij. F (gelijkheid in verhoudingen) dat vind ik ook, sociaal, economisch en politiek. Het heeft allemaal met elkaar te maken, maar het is heel lastig om WBS op alle terreinen te stimuleren. Ik vraag me af of het haalbaar is, ik zie het niet zo snel gebeuren. Het is wel belangrijk. Sociaal-economische kwesties kom ik wel aan toe, maar politieke kwesties zijn complex en liggen vaak gevoelig. Verschillende 52 belangen spelen, met WBS is dat niet op te lossen, betrek je politiek erbij dan wordt het alleen maar ingewikkelder. G (lokale component) vind ik de belangrijkste, daar sluit ik me helemaal bij aan. Je moet op lokaal niveau beginnen met het betrekken van leerlingen bij het oplossen van problemen. In de nieuwe school doen we dat, we beginnen lokaal met problemen in Amsterdam in de 1e klas, in de 2e klas wordt het landelijk, in de 3e Europees, en in de 4e wereldwijd. WBS begint bij jezelf als individu. Het is heel erg belangrijk om lokaal te beginnen om betrokkenheid en verantwoordelijkheid bij leerlingen voor elkaar te krijgen.’ Docent maatschappijleer vmbo: ‘De belangrijkste vind ik g (lokale component), f (gelijkheid in verhoudingen) en c (verantwoordelijkheid nemen). Globale, lokale en sociaal-politieke verantwoordelijkheid. De andere visies heb je nodig om deze drie te kunnen doen. Alles staat voor mij in het teken van deze drie.’ Schoolleiders vwo: ‘E (diversiteit) en b (open houding) vinden we belangrijk. Open staan en waarderen vinden we belangrijk. Maar om open te staan moet je wel openen. Maar het is geen beleid. Wat er gebeurt is fragmentarisch. Omdat we een witte school zijn zou je er meer aandacht aan kunnen besteden of er beleid opzetten, maar dat doen we (nog) niet. G (lokale component) proberen we er op dit moment in te brengen met het ouderenproject in het vmbo/mavo. Wat er binnen de lessen op dit terrein gebeurt, daar hebben we geen zicht op. Alleen bij maatschappijleer. Dan gaan ze veel de school uit, doen mee aan debatwedstrijden.’ 3.4.1 Analyse verschillende visies op wereldburgerschap Op basis van de literatuuroriëntatie hebben we zeven visies op wereldburgerschap onderscheiden. De interviews laten zien dat deze visies ook in de praktijk niet naast elkaar bestaan maar deel uitmaken van een meer omvattende visie op burgerschap: 53 het zijn elementen van wereldburgerschap. Docenten geven veelal aan dat al deze elementen relevant zijn. In de volgorde van de elementen brengen we n.a.v. de interviews veranderingen aan, we maken nu sterker een ontwikkelingsperspectief zichtbaar waarbij we beginnen met de elementen waar op jongere leeftijd aan kan worden gewerkt (zoals kennis, openstaan en de lokale component). Elementen die op latere leeftijd relevanter worden plaatsen we wat verderop in het overzicht (verantwoordelijkheid nemen en naar gelijkheid in verhoudingen) Wij belichten hier kort elk element: 1) Door globalisering hebben mensen meer met elkaar te maken. Mensen hebben dus kennis van andere culturen nodig om met elkaar te kunnen werken. (kennis) Opvallend is, dat de docenten regelmatig aangeven dat kennis zeer belangrijk is. Ook al ligt wat betreft doelstellingen het accent op attitudes, dan nog is een goed en breed kennisniveau van belang. Door kennis kan ook de open houding ontstaan, het kan nieuwsgierigheid oproepen. 2) Wereldburgerschap drukt uit dat je gericht bent op de hele wereld en openstaat voor nieuwe ervaringen. (open houding) De open houding vinden docenten erg belangrijk, hier kunnen scholen volgens hen veel aan doen. 3) Wereldburgerschap heeft een globale en een lokale component. Ook op lokaal niveau moet je kennis hebben, openstaan, verantwoordelijkheid nemen, mogelijkheden vergroten en verschillen waarderen. (lokale component) Docenten geven veelvuldig aan dat je dichtbij de leefwereld van de jongeren moet beginnen, en dat je van daaruit hun wereld kunt vergroten. 4) Wereldburgerschap wil zeggen dat je verschillen tussen mensen en tussen groepen positief waardeert. (diversiteit) Op de eerste plaats gaat het om herkennen en erkennen van verschillen. Het positief waarderen ervan kan niet worden opgelegd. 54 5) Wereldburgerschap drukt uit dat je mee wil werken aan het vergroten van de mogelijkheden van alle mensen om een menswaardig bestaan te lijden. (bevordering mogelijkheden) Het je actief inzetten voor de wereld en voor het vergroten van mogelijkheden van mensen is cruciaal. Voorwaarden zijn het ontwikkelen van een morele motivatie en het ervaren van veranderingsmogelijkheden in plaats van gelatenheid. Het op een onderzoekende wijze samen op weg gaan is belangrijk. Een dergelijke morele houding kun je niet opleggen, hoogstens kun je de ontwikkeling ervan stimuleren. 6) Wereldburgerschap drukt uit dat je verantwoordelijkheid neemt voor de wereld als geheel en de mensheid die de aarde bewoont. (verantwoordelijkheid nemen) Verantwoordelijkheid nemen kan pas echt op latere leeftijd. Bovendien is verantwoordelijkheid nemen eerder een groeps- dan een individuele aangelegenheid. 7) Wereldburgerschap heeft te maken met sociale en politieke verhoudingen en werkt aan meer gelijke verhoudingen. (naar gelijkheid in verhoudingen) De meer sociale en politieke component van wereldburgerschap komt volgens de docenten pas in een later stadium. Sociale verhoudingen kunnen eerder aandacht krijgen dan politieke verhoudingen. Aandacht voor politieke verhoudingen ligt gevoeliger. Maar uiteindelijk gaat het volgens de docenten wel om deze sociale en politieke verhoudingen. 3.5 Wat is lastig volgens de docenten? Hoe kunnen docenten nu in het onderwijs werken aan mondiale vorming en aan Wereldburgerschapsvorming? Vakdidacticus maatschappijleer: ‘Ik denk dat veel onderwijs op dit gebied gewoon averechts werkt. Het overal, van lagere school t/m 6 vwo, maar aandacht besteden aan wereldburgerschap. Er wordt vaak geredeneerd: hoe meer de boodschap hoe meer het inslijpt. Nee, omdat het te weinig objectief 55 is en te veel educatie. Hetzelfde met het onderwerp multiculturele samenleving in de jaren ’90. Ik denk dat daar veel aandacht aan is besteed. Het was heel normatief. Het ging voorbij aan gevoelens en voorkennis van kinderen die er al was en dat kinderen echt het gevoel kregen dat er iets door de strot werd geduwd: een boodschap dat roept weerstand op.’ Vakdidacticus geschiedenis: ‘Echte betrokkenheid van leerlingen, persoonlijk en als collectief, als klas, los van hun eigen wereld in de zin van: als wij het maar goed hebben, als het hier maar niet overstroomt. Dat is moeilijk, omdat voor veertien- vijftienjarige leerlingen hun eigen groep heel belangrijk is. Die eigen wereld past wel erg bij hen. Anderzijds is hun identiteitsvorming breder opgezet, want tegelijk vinden ze muziek leuk van ergens heel ver vandaan, die downloaden ze. Door die elektronische mogelijkheden zijn ze wel meer verbonden bijvoorbeeld met een concert ergens in Chicago. Dat hoort ook bij hun cultuur. Die muziek is hun identiteit. Maar om echte betrokkenheid bij huidige problemen te krijgen, dat is moeilijk. Er is wel een uitbreiding van hun wereld, maar dat is niet de uitbreiding die politici en leraren graag zouden zien. Het lastige is om dat wat volwassenen belangrijk vinden, te combineren met die eigen wereld van de leerlingen. Docenten kunnen betrokkenheid en wereldburgerschap bevorderen door te proberen in het collectief aandacht voor het andersoortige te vragen, het afwijkende ter sprake te brengen en dat met hen exploreren. Met leerlingen van havo/vwo zou je de bij de Irak-oorlog de houding van de Verenigde Staten van Amerika en van de Nederlandse regering ter sprake kunnen brengen. Is dit wat je van de Nederlandse regering mag verwachten? Daarmee politiseer je het wel, maar de vraag hoe kan onze regering daar in mee gaan, is te bespreken met havo/vwo leerlingen. Het heeft ook met henzelf te maken: het is ook hun regering. Wat heb je gestemd, mijn vader zei, mijn opa vindt, maar ik vind etc. De leerlingen zelf aan het woord laten, dan heb je hier impliciet een heel stuk burgerschapsvorming. De verborgen vraag is ook: wat vind jij ervan als volwassene en geschiedenisleraar?’ 56 Vakdidactica aardrijkskunde: ‘Mondiale problematieken en thema’s zijn voor volwassenen al complex. Hoe maak je het voor jongeren helder én blijf je tegelijk open. Dat vind ik lastig. Het vraagt van mij hetzelfde als van hen. Heb ik alle partijen wel in beeld, klopt het wel wat ik zeg, dat is de ene kant. De ander kant is: de leerlingen moeten er iets mee kunnen. Het is zoeken naar mogelijkheden wat zij er mee willen. Een deel van de module moet altijd open blijven, dat blijft een hobbel in het onderwijs. Er zijn vier grote tijdloze thema’s: gelijkheid en ongelijkheid, duurzaamheid en vernietiging, rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid en oorlog en vrede. Het zijn tijdloze thema’s, maar wel steeds met een ander actualiteitsgezicht. Structuur daar in zien is heel moeilijk, het is complex, maar inzicht helpt tegen angst. Ik zet kennis en inzicht in tegen angst en onmacht. Anders gezegd: enerzijds vind ik het moeilijk complexe zaken op het niveau van 12 jarigen te brengen. Dat betekent heel goed nadenken over je didactiek. Alleen vertellen heeft geen zin. Dan leren ze niet voldoende, dan blijft het een verhaal. Ik moet weten wat hun vragen zijn. Dat is het tweede lastige: hoe biedt je structuur en kom je bij hun vragen, hoe houd je het open? Laatst was er een debat tussen een jongen en een meisje. Ze dachten ergens verschillend over en vroegen aan mij: wat is reëel. Ik moest ze frustreren, want er is niet iets reëel. Ze moeten inzien dat ze ergens verschillend over kunnen denken, dat dat zo is. Maar met die vraag wat is reëel daar moet ik wel iets mee. Dat bedoel ik. Ik laat ze de problematiek zien, dan komen er vragen en dan moet ik wel leiden. Maar dan moet ik niet leidend insteken, niet preken, die openheid moet ik hebben. En die openheid kan ik trouwens wel voor bereiden. Samengevat zijn er twee lastige zaken: hoe maak je complexe zaken inzichtelijk voor 12jarigen en hoe houd je voldoende openheid voor invulling van de leerlingen.’ Docent maatschappijleer vwo: ‘WBS blijft erg impliciet, maar de vraag is of dat erg is. Maak je het expliciet, dan gaat het op een vak lijken. In wezen hoort het in alle vakken aan de orde te komen. Nu wordt het bij 1 of 2 vakken 57 ondergebracht, en bij het mentoraat. Het is nog te weinig gedefinieerd, het moet explicieter gemaakt. Maar hoe je dat moet doen als school is lastig. Elk vak heeft eigen einddoelen. Maar als je als school visie g (lokale component) aanhangt, zou het in meer vakken aan de orde moeten komen. Maar bij Nederlands, Engels, wiskunde, scheikunde economie komt het nog te weinig aan de orde. Bij talen überhaupt niet.’ Docente geschiedenis vwo: ‘Je kunt kennis aandragen, zo zit het, maar of de leerling daardoor ook anders gaat denken, is een heel ander punt. Ze hebben ook ouders en vrienden. De kennis over de wereld buiten Nederland moet je vergroten. Ze moeten begrijpen dat de situatie buiten Europa anders is, hoe dat komt en dat daar iets aan moet veranderen. Maar het is moeilijk om tegen ze te zeggen: zo moet je denken. Dat kan niet, je kunt alleen zaken uitleggen. Visies c (verantwoordelijkheid nemen) en d (bevordering mogelijkheden) zijn dus lastig. Ik ben er huiverig voor leerlingen mijn mening op te dringen/ leggen. Dat neemt niet weg dat leerlingen heel goed weten wat mijn mening is. Ze weten dat ik vind dat je vanuit Europa verantwoordelijk bent voor bepaalde gebeurtenissen uit het verleden waar je nu ook verantwoordelijk voor bent. Maar ik vind het lastig om te zeggen: zo moet je denken. Ik wil leerlingen niet indoctrineren. Ik wil ze niet zeggen; zo moet je denken. WBS, die term, heeft dat in zich. Het legt er de nadruk op dat iedereen zich wereldburger moet voelen, dat je verantwoordelijk moet zijn en daar actief mee bezig moet zijn. Kinderen zijn meer bezig met zichzelf ontdekken, zijn in de pubertijd en dat is al lastig genoeg.’ Docent maatschappijleer vmbo: ‘Politieke kwesties behandelen in klassen met leerlingen uit vele landen, om dan een en ander bespreekbaar te maken dat wordt erg moeilijk. Het is ingewikkeld als je leerlingen uit Israël en islamitische leerlingen in de klas hebt. Ik heb het wel geprobeerd, in het kader van een project over Wereldoorlog II met studenten in de klas, een joodse student en een moslim student. In dat kader is het wel bespreekbaar gemaakt, maar het blijft lastig. Maar ik vind dat je dergelijke onderwerpen niet moet vermijden, maar moet 58 proberen om het bespreekbaar te maken. Met die studenten lukte dat. Dat project is er niet meer. Als je het zelf doet, is het lastig, maar ik ga er wel gewoon tegenaan. Het is beter met elkaar te praten dan verborgen haat tegenover elkaar. Ik heb verder geen lastige dingen meegemaakt. Het heeft te maken met hoe je met de leerlingen omgaat.’ Docente levensbeschouwing vmbo: ‘Het lastigst is om inhoudelijk iets te doen in 1uur in de week. Gesprekken voeren is arbeidsintensief. Kinderen hebben weinig andere vakken waarin ze leren met elkaar hierover gesprekken te voeren. Door gesprekken roep je dingen op, het is je verantwoordelijkheid om daar mee om te gaan, je moet er bij zijn. Gesprekken voeren vraagt zorgvuldigheid, tijd en mankracht. Je bent in je eentje met 30 leerlingen. Hoe ik dan zo’n gesprek voer? Eerst laat ik ze allemaal het opschrijven, of (en of daarna) laat ze gesprekken voeren in kleine groepen en kijken of ze tot een mening kunnen komen, en dan laat ik ze per groep iets vertellen. Een gesprek voeren is heel moeilijk.Wil je vragen wat ze geleerd hebben en laat je ze dat opschrijven, dan is dat heel veel nakijkwerk. De werkdruk in mijn baan was veel te hoog, omgerekend 30 klassen in 1 week, dan kun je geen persoonlijke relatie met de kinderen opbouwen. Het gaat om aandacht geven aan de persoonlijke betekenisverlening van kinderen. Dat kan bijna niet, dat is een van de redenen dat ik er mee gestopt ben.’ Schoolleiders vwo: ‘Niemand op school is eigenaar van het begrip. Het heeft geen aandacht en prioriteit. Doe je het topdown, dan willen docenten het niet, dus het moet bij hen vandaan komen. Wat zou kunnen helpen is een databank van ideeën, initiatieven en good-practices van andere scholen. Maar het moet ook actueel zijn. Er moeten dus steeds nieuwe ideeën komen. We vinden het niet zo belangrijk om het in het beleid van de school op te nemen.’ 59 3.5.1 Analyse knelpunten Interesse leerlingen De docenten constateren een kloof tussen de interesses van de leerlingen en de doelstellingen vanuit burgerschapsvorming en vanuit de docenten. Leerlingen proberen greep te krijgen op hun wereld, het onderwijs wil hen zeker bij wereldburgerschapsvorming inzicht geven in complexe maatschappelijke problemen. Problemen die weliswaar vaak ingrijpen in de wereld van de leerlingen, maar toch ver af lijken. Inhoudelijke ruimte voor leerlingen Een open, onderzoekende houding vinden docenten zeer belangrijk. Docenten proberen leerlingen dan ook de ruimte te geven om problemen te verkennen en eigen standpunten in te nemen. Enerzijds is het aandragen van kennis belangrijk, anderzijds is het wenselijk dat docenten terughoudend zijn in het uitdragen van hun visie. Burgerschapsvorming in het curriculum Burgerschapsvorming is weliswaar zichtbaar in veel vakken en schoolactiviteiten, maar de aansturing en afstemming vinden ad-hoc plaats. De overheid is terughoudend in inhoudelijke sturing en binnen de school vindt er nauwelijks afstemming en aansturing plaats. Invulling van burgerschapsvorming hangt daarom vaak sterk af van individuele docenten. Wereldburgerschap vergroot complexiteit burgerschapsvorming Met aandacht voor wereldburgerschap treedt burgerschapsvorming (gelukkig) buiten het nationale kader waardoor vraagstukken van sociale, culturele en politieke verhoudingen nog meer in het vizier komen. Ook is er vanuit het wereldburgerschapsperspectief meer aandacht voor verschillen op het lokale niveau. Thematieken komen daarmee meer in hun complexiteit tot uitdrukking. Dit maakt het leren dan misschien wel realistischer, maar niet eenvoudiger. Het voeren van een dialoog met kinderen Gesprekken voeren met grote groepen leerlingen is niet gemakkelijk. Het voeren van een dialoog met een open uitwisseling, luisteren naar elkaar en het zoeken naar nieuwe ideeën vraagt veel van leerlingen en docenten, zeker als de thematieken complex zijn. Het aanwezig zijn van verschillende culturele oriëntaties is theoretisch gezien dan wel bevorderlijk voor het individuele en collectieve leerproces, maar het haalt ook spanningen, onzekerheden, kwetsbaarheden en sociale ongelijkheid in het leerproces. Burgerschapsvorming raakt daarmee heel concreet de identiteitsontwik- 60 keling van leerlingen. Aandacht daarvoor vraagt van de docent een intensieve persoonlijke en interactieve begeleiding van leerlingen. 3.6 Wat zou meer aandacht moeten krijgen? Ten slotte vroegen we aan docenten wat meer aandacht zou moeten krijgen in het onderwijs. Wij vroegen naar door hen gewenste veranderingen. Vakdidacticus maatschappijleer: ‘Ik ben zelf in de valkuil gestapt als docent maatschappijleer. Dat je te veel boodschappen erdoor gaat jassen. Veel te weinig distantie. Ik merkte verzet bij leerlingen. Hebben we dit weer. Het is nu te politiek correct. Te weinig kijkend naar concrete ontwikkeling in maatschappij’ Vakdidacticus geschiedenis: ‘Docenten zouden er meer in betrokken moeten worden, door mooie conferenties in schooltijd. Facilitering voor permanente vorming, zodat de leraar kennis kan nemen van dit soort problematieken, zodat dat weer een uitstralingseffect heeft in de klas. In schooltijd, alleen onder die voorwaarden. Het wordt tijd dat men nadenkt over hoe men de leraren verder opleidt en ze nieuwe perspectieven laat zien. In de lerarenopleiding is er wel aandacht voor in het kader van de internationalisering. Daar zit een mondiaal Europees perspectief. We gaan grensoverschrijdend onderwijs bevorderen. Ik ga met studenten naar Bonn. Samen met studenten van daar, gaan ze naar objecten kijken en daar lesplannen voor ontwikkelen. Het is een uitwisseling. Het is een keuzeonderdeel, niet verplicht. Verder is er het Europees migratie project. Er wordt in de lerarenopleidingen wel aandacht aan besteed, maar nog te weinig.’ Vakdidactica aardrijkskunde: ‘De inbedding in het onderwijs. Met educaties doet men uiteindelijk niets, dus zo moet het niet. Het wordt belangrijk aandacht te hebben voor: hoe leraren er mee kunnen werken, of ze het doen, hoe ze het doen, wat werkt. 61 Hoe kunnen we er voor zorgen dat WBS een plek krijgt. Er zou in veel vakken aandacht voor moeten zijn, dat maakt het lastiger, en omdat het moeilijk te integreren is, doet men het vaak los, maar dat werkt niet, een project zus of zo. In de vakken economie, aardrijkskunde, geschiedenis en maatschappijleer zou er aandacht voor moeten zijn. Maar het zit vaak al in de curricula en de methodes. Maar het is een onderwerp tussen wal en schip. Het krijgt wel een plek in de school (een zusterschool bijvoorbeeld ergens ver weg), en het zit wel in het curriculum, maar het zit niet in de benadering. Daarmee bedoel ik: de kennis zit overal wel ergens in, komt wel aan de orde, maar er wordt niet over gedebatteerd, en er wordt niet gevraagd naar de plaats van de leerling, het standpunt van de leerling daarin. Het is te secce kennis, het wordt niet in WBS perspectief geplaatst. Daar word ik moedeloos van, maar tegelijkertijd weet ik dat we pas net zien hoe belangrijk dit is, WBS is nog erg nieuw. Mijn ouders zien bijvoorbeeld Afrika nog als een etnisch vraagstuk en niet als een economisch vraagstuk. Bij nieuwe generaties kan het anders in het systeem komen. Nieuwe generaties kunnen er anders tegenaan gaan kijken.’ Docent maatschappijleer vwo: ‘Maatschappijleer boeken verouderen snel. Leraren moeten altijd blijven lezen om bij te blijven en zich blijven scholen. Leraren zouden hun lessen zo moeten omgooien dat ze wat losser komen te staan van lesvormen en lesinhouden. Nu ligt nog teveel de nadruk op eerste kennis verwerven. Ik zou meer nadruk leggen op de lokale component van burgerschap. Andere vakken moeten benaderd worden om ook of meer aandacht aan WBS te besteden, vanuit g, de lokale verantwoordelijkheid. Ik zou schoolleiders vragen visie g meer uit te werken.’ Docente geschiedenis vwo: ‘Ik vind dat geschiedenis de laatste jaren veel te weinig bezig is geweest met geschiedenis buiten Europa. Daar mag meer aandacht naar toe, maar zonder de term WBS te gebruiken. Ik vind het belangrijk dat leerlingen weten hoe de wereld eruit ziet en hoe 62 bepaalde sociale verhoudingen zijn ontstaan. Ik krijg nu bijna geen kans om daar bij stil te staan. Dus, meer uren of de examen-programma’s op de schop.’ Docent maatschappijleer vmbo: ‘Wat ik net al zei: het zou schoolbreed aandacht moeten krijgen. In de nieuwe montessorischool doen wij dat, daarmee zijn we een van de weinigen. Wij gaan het vak WBS geven, met een bepaalde opbouw. Alle brugklaskinderen krijgen het vak WBS. Daarin worden zaken bespreekbaar gemaakt van lokaal niveau in de brugklas tot mondiaal niveau in de vierde klas. Religieuze aspecten, sociale, economische aspecten gaan we aan de hand van projecten bespreekbaar maken. Als het gaat om Amsterdamse problemen kunnen leerlingen aan de hand van projecten proberen het op te lossen. Een Amsterdams probleem kan bijvoorbeeld zijn: zwarte en witte scholen, hoe ga jij dat oplossen? Landelijk kun je denken aan de file problematiek, de milieuproblematiek: hoe ga jij dat oplossen. Ook religieuze conflicten worden besproken: hoe gaan we daar mee om, hoe gaan we dat oplossen.’ Docente levensbeschouwing vmbo: ‘Kinderen moeten meer inzicht krijgen in hun eigen gekleurdheid, welke consequenties dat heeft en dat ze dat uitspreken en een plek geven. Leerlingen hebben een heleboel emoties, die zitten allemaal in de klas, ik wil dat ze dat uitspreken en er verder in leren denken én elkaars positie leren begrijpen. Ik wil dat ze verder komen in hun identiteitsontwikkeling dan ze thuis krijgen aangeboden, ik wil extra reflectie. Daarbij hoort ze bewust maken van welke keuzes ze maken en welke implicaties dat heeft op het niveau van de samenleving en de wereld. Vind je de koran een slecht boek? Dus de moslims moeten dan hier weg? Is Nederland vol? Wie mag er dan wel in en wie niet? Dat soort vragen. Als docent moet je dan met kleine groepjes praten, dit kan eigenlijk niet klassikaal. Er zijn dan teveel leerlingen die stil blijven. Ik wil juist dat ze erover praten en hun eigen vragen stellen. Je moet kinderen in hun ervaringen zien en begeleiden in hun 63 burgerschapsvorming en identiteitsontwikkeling, helpen bij het maken van keuzen. Ze benaderen vanuit de kinderen. Ik vind het een taak van de overheid hen te begeleiden bij hoe zij zich stand kunnen houden in een hele ingewikkelde samenleving. Begeleiding bij identiteitsontwikkeling. Als de overheid dat niet doet, maken leerlingen ook een keuze, maar onderwijs is bedoeld om de kinderen verder te krijgen dan het perspectief dat ze van thuis hebben meegekregen. Het onderwijs moet meer ingaan op: hoe kun je op een goede manier samenleven. Dat moeten ze in het onderwijs meekrijgen, dat is een taak van de overheid via het onderwijs. Je wordt niet vanzelf een goede burger. Het onderwijs moet daarbij begeleiden, daar een bijdrage aan leveren. Ouders kunnen niet altijd alle begeleiding hierin bieden. De school moet een ontmoetingsplek zijn voor verschillende mensen. Die boodschap moet het onderwijs aan docenten geven. Mijn school had in ieder geval al die verschillende mensen in de klas zitten, dus ze hebben ervaring met elkaar. Ze gingen ook bij elkaar eten, dat vonden ze vreemd, maar het is goed dat de leerlingen dat ervaren. Ik heb gezegd: interview eens iemand van een ander geloof, hoe is het om christen te zijn, wat doen jullie dan. Bezoek eens een moskee, een kerk, een synagoge. Dat zou veel meer aandacht moeten krijgen in het onderwijs.’ Schoolleiders vwo: ‘Ideeën van andere scholen zouden kunnen helpen. Docenten weten ook helemaal niet dat hier aandacht aan besteed zou moeten worden. Uitgewerkte voorbeelden zouden kunnen helpen. Anderzijds, wat spontaan komt, kan ook goed zijn, zie het ouderen project. Dat is voor het vmbo, een vwo leerling kijkt uit zichzelf al verder in de wereld. Voor een mavo leerling moet het dichtbij zijn en concreet. In profielwerkstukken kan er aandacht aan worden besteed. WBS moet je niet van boven af opleggen.’ 64 3.6.1 Analyse toekomst De docenten pleiten voor een verdere intensivering van de aandacht voor wereldburgerschap. Wereldburgerschap zou landelijk een duidelijkere plaats in de curricula moeten krijgen. In de school zelf zou er meer afstemming en samenwerking moeten komen. Daarnaast moet de pedagogisch-didactische aanpak van de docenten nog dialogischer worden; er moet ruimte komen om met de leerlingen in gesprek te gaan over de wereld om hen heen, er samen over na te denken en om de grotere wereld te verkennen. Aandacht voor de persoonlijke betekenisverlening van elk individu is daarbij noodzakelijk. Kennis verwerven, onderzoeksmatig denken en handelen en attitude-ontwikkeling verdienen allemaal aandacht. 65 4 Conclusie en discussie 4.1 Pedagogisch-didactische aanpak Kennis en attituden Wat allereerst opvalt is dat de docenten aangeven dat kennis zo belangrijk is. Ook als docenten attitudevorming belangrijk vinden dan is een brede kennisbasis noodzakelijk. De docenten benadrukken evenzeer een open houding. Open in de betekenis van openstaan voor andere ideeën en ervaringen en open in de betekenis van kritisch en reflexief nadenken over hoe de wereld in elkaar zit. Wereldburgerschap betekent voor docenten vooral ook aandacht besteden aan het lokale, aan hoe grotere ontwikkelingen zichtbaar zijn in de eigen omgeving van de leerling. Bevorderen open en kritische houding Docenten willen zeer zeker bij leerlingen een morele houding ontwikkelen, zoals verantwoordelijkheid nemen, mogelijkheden van mensen willen bevorderen en diversiteit waarderen. Docenten proberen echter te voorkomen dat zij deze waarden proberen over te dragen. Hun kritiek op de oude mondiale vorming is juist dat deze te normatief was. Docenten willen nu juist door een open en kritische houding te ontwikkelen en door een kennismaking via inhouden en ervaringen een kritische en actieve houding bij leerlingen bevorderen Terughoudendheid in politieke context De docenten in het onderzoek zijn zich zeer zeker bewust van de politieke kant van wereldburgerschapsvorming, maar zijn terughoudend om de kennis en de attitudeomtwikkeling in te bedden in sociale en politieke verhoudingen en staan terughoudend tegenover het bevorderen van collectieve vormen van actie gericht op meer gelijke sociale en politieke verhoudingen. De docenten wijzen daarbij op de nog jonge leeftijd van de leerlingen, de politieke gevoeligheid van de materie en ook hierbij op het gevaar te nadrukkelijk waarden over te dragen. 67 Meer moreel dan politiek De docenten in het onderzoek waren over het algemeen duidelijk betrokken bij het onderwerp en willen vermijden dat burgerschapsvorming beperkt wordt tot een nationaal perspectief en het accent op goed sociaal gedrag. Een breder meer moreel en democratisch gerichte vorm van burgerschapsvorming vinden zij wenselijk. Bij een meer politieke invulling gericht op het verkleinen van ongelijkheid in machtsverhoudingen hebben zij pedagogisch gezien meer aarzelingen. Zij vragen zich af of het werkt, of het mag en of leerlingen op deze leeftijd er al aan toe zijn. Tegelijkertijd erkennen zij dat docenten soms niet voorbij kunnen gaan aan machtsverhoudingen. Docenten lijken vooral leerlingen aan te willen spreken op een kritische en open houding, waardering voor diversiteit en op betrokkenheid. Dus op de eerste plaats op het morele niveau, en minder op het politieke. Een pedagogische keuze voor het morele? Vanuit een meer theoretisch perspectief kan de vraag worden gesteld naar de relatie tussen morele en politieke ontwikkeling. In de praktijk en ook theoretisch zijn het morele en het politieke niet goed te onderscheiden. Het morele heeft echter betrekking op persoonlijke drijfveren. Het gericht zijn op de ontwikkeling van in het bijzonder het morele kan een belangrijke fase in burgerschapsvorming zijn. Het ontwikkelen van gevoelens van rechtvaardigheid, betrokkenheid en humaniteit heeft dan de prioriteit en de leerling kan deze dan later misschien inzetten in politieke verhoudingen. Deze morele waarden kunnen overigens nog op diverse wijzen later worden vertaald in politieke analyses en acties. Deze vertaling hangt af van de analyse die de betrokkenen maken van sociale en politieke verhoudingen en posities die hierin worden ingenomen. Deze vertaling van het morele in het politieke lijkt buiten het aandachtsveld van het voortgezet onderwijs te staan. Onderwijskundige vormgeving De docenten stellen dat er op het gebied van burgerschapsvorming meer afstemming moet zijn tussen de vakken en tussen meer ervaringsgerichte projecten en de vakinhouden. Bovendien is een opbouw in leerlijnen noodzakelijk om herhaling te beperken. 68 4.2 Open, moreel en sociaal-politiek wereldburgerschap In onze theoretische oriëntatie hebben we drie vormen van hedendaags wereldburgerschap onderscheiden en ook zeven elementen van wereldburgerschap uitgewerkt. Mede op basis van het empirische deel van het onderzoek kunnen we nu deze elementen en vormen van wereldburgerschap met elkaar verbinden. 4.2.1 Open wereldburgerschap a. Door globalisering hebben mensen meer met elkaar te maken. Mensen hebben dus kennis van andere culturen nodig om met elkaar te kunnen werken (kennis) b. Wereldburgerschap drukt uit dat je gericht bent op de hele wereld en openstaat voor nieuwe ervaringen (open houding). 4.2.2 Moreel wereldburgerschap c. Wereldburgerschap wil zeggen dat je verschillen tussen mensen en tussen groepen positief waardeert (diversiteit) d. Wereldburgerschap drukt uit dat je mee wil werken aan het vergroten van de mogelijkheden van alle mensen om een menswaardig bestaan te lijden (bevordering mogelijkheden) e. Wereldburgerschap drukt uit dat je verantwoordelijkheid neemt voor de wereld als geheel en de mensheid die de aarde bewoont (verantwoordelijkheid nemen). f. Wereldburgerschap heeft een globale en een lokale component. Ook op lokaal niveau moet je kennis hebben, openstaan, verantwoordelijkheid nemen, mogelijkheden vergroten en verschillen waarderen (lokale component). 4.2.3 Sociaal-politiek wereldburgerschap g. Wereldburgerschap heeft te maken met sociale en politieke verhoudingen en werkt aan meer gelijke verhoudingen. (naar gelijkheid in verhoudingen) Uit de gesprekken met de docenten bleek dat deze onderscheidingen zinvol zijn en ook bleek dat de drie onderscheiden typen wereldburgerschap samenhangen met andere onderwijspraktijken. De docenten kiezen om pedagogische redenen veelal voor een moreel wereldburgerschap. Een open wereldburgerschap gaat wat hen be- 69 treft voorbij aan de morele dimensie van wereldburgerschap. Een moreel wereldburgerschap besteedt juist wel aandacht aan morele waarden als diversiteit, bevorderen mogelijkheden en verantwoordelijkheid nemen. Ook willen docenten het globale en het lokale verbinden. Docenten kiezen echter niet voor een sociaal-politiek wereldburgerschap. Docenten erkennen wel dat wereldburgerschap is ingebed in sociale en politieke verhoudingen en dat een politieke opstelling altijd plaatsvindt. Docenten willen echter niet te veel aandacht besteden aan politieke verhoudingen gezien de leeftijd van de leerlingen en omdat politieke verhoudingen gevoelig liggen. Een expliciete keuze voor sociaal-maatschappelijke veranderingen in de zin van het verminderen van ongelijkheid maken docenten als pedagoog ook niet omdat ze anders weer zouden vervallen in een vorm van waardenoverdracht. Het sociaalpolitieke karakter van wereldburgerschap is daardoor in het voortgezet onderwijs tegelijkertijd aan- en afwezig. Aanwezig omdat morele waarden altijd ingebed is in sociale en politieke verhoudingen. Afwezig omdat docenten terughoudend zijn om deze inbedding te expliciet eruit te lichten en zeker om daar een eigen positie in in te nemen. Van mondiale vorming naar wereldburgerschap Vergeleken met mondiale vorming in de jaren tachtig is wereldburgerschap nu opener en proberen docenten een kritische opstelling van leerlingen te bevorderen. De boodschap wordt minder expliciet uitgedragen en er wordt minder een appèl gedaan op medelijden met mensen in problemen. Docenten proberen bij leerlingen nu vooral een moreel bewustzijn van het op elkaar betrokken zijn en het positief waarderen van diversiteit te realiseren. De ‘global’ dimensie van burgerschap draagt bij aan een verdere verbreding van het begrip burgerschap, burgerschap heeft niet dan alleen meer betrekking op het staatsburgerschap, maar op het in de wereld staan: in je eigen omgeving en in de wereld als geheel. 70 Literatuur Appiah, K. A. (2005). The Ethics of Identity. Princeton, NJ: Princeton University Press. Baltzer, J. , Doef, S. van der, Karsten, S. & Peetsma, T. (1981). Mondiale vorming in het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Banks, J. A. (eds. ) (2004). Diversity and Citizenship Education. San Francisco: Jossey-Bass. Barber, B. (1984). Strong Democracy. Participatory Politics for a New Age. Berkeley: University of California Press. Beck, U. (1998). Democracy without enemies. Cambridge: Polity Press. Dewey, J. (1923). Democracy and education. New York: Macmillan. Giroux, H. A. (1989). Schooling for Democracy. London: Routledge. Gunsteren, H. R. van (red. ) (1992). Eigentijds burgerschap. Den Haag: SDU. Haste, H. (2004). Constructing the citizen. Political Psychology, 25, 3, 413-440. Leenders, H. & Veugelers, W. (2004). Waardevormend onderwijs en burgerschap. Pedagogiek, 24, 4, 361-375. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2004). Onderwijs, integratie en burgerschap. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2005). Wetsvoorstel 29959 ‘Bevordering actief en burgerschap en sociale integratie’. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Mouffe, C. (2008). Over het politieke. Kampen. Uitgeverij Klement. Nussbaum, M. (1997). Cultivating Humanity. Cambridge MA: Harvard University Press. Oser, F. & Veugelers, W. (eds. ). (2008). Getting Involved. Global Citizenship Development and Sources of Moral Values. Rotterdam/Taipeh: SensePublishers. Parker, W. (2004). Teaching Democracy. New York: Teachers College Press. Sen, A. (2006). Identity and Violence. New York: W. W. Norton & Company. Spring, J. (2004). How educational ideologies are shaping global society. Mahwah, NJ: LEA. Suransky, C. & Manschot, H. (2005). Patriottisme of kosmopolitisme? Tijdschrift voor Humanistiek, 6, 21, 62-72. Thayer-Bacon, B. (2008). Beyond Liberal Democracy in Schools. New York: Teachers College Press. 71 Veugelers, W. (2003). Waarden en normen in het onderwijs: Zingeving en humanisering: autonomie en sociale betrokkenheid. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek (oratie). Veugelers, W. (2006). Democratie leren. Pedagogische Studiën, 83, 156-166. Veugelers, W. (2007). Creating Crtical-Democratic Citizenship Education: Empowerinh Humanity and Democracy in Dutch Education. Compare, 37, 1, 105119. Veugelers, W. , Derriks, M. & Kat, E. de (2005). Actieve participatie leerlingen en burgerschapsvorming. De pedagogische Dimensie, nr. 41. Amsterdam: ILO Universiteit van Amsterdam. Veugelers, W. , Derriks, M. , Kat, E. de & Leenders H. (2006). Burgerschapsvorming in het Algemeen Bijzonder onderwijs. De pedagogische Dimensie, nr. 42. Amsterdam: ILO Universiteit van Amsterdam. Veugelers, W. , Kat, E. de & Derriks, M. (2006). Education and major cultural incidents in society: September 11 and Dutch Education. Journal of Peace Education, 3, 2, 235-249. Westheimer, J. & J. Kahne (2004). What kind of citizen? The politics of education of democracy. American Educational Research Journal, 41, 2, 237-269. Westheimer, J. (2008). On the relationship between political and moral engagement. In: Oser, F. & Veugelers, W. (eds. ). (2008). Getting Involved. Global Citizenship Development and Sources of Moral Values. (17-30). Rotterdam/Taipeh: SensePublishers. Winter, M. de (2007). Opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid in het algemeen belang; de noodzaak van een democratisch pedagogisch offensief. In: Lieshout, P. A. H. van, Meij, M. S. S. van der & Pree, J. C. I. de (red. ) Bouwstenen voor een betrokken jeugdbeleid (225-270). Amsterdam: Amsterdam University Press. 72 Publicaties in de reeks ‘De Pedagogische Dimensie 1 Roede, E. (1999). Geweld, wat kan de school? De Pedagogische Dimensie, nr 1, Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Roede, E., Klaassen, C., Veugelers, W., Derriks, M. & Schouten, C. (1999). Andere kwaliteiten van de school. De Pedagogische Dimensie, nr 2 , Amsterdam: SCOKohnstamm Instituut, UvA. Derriks, M. & de Kat, E. (1999). Mij maakt het niets uit, Homo- en vrouwonvriendelijk gedrag in het voortgezet openbaar onderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr 3, Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Klaassen, C., Schouten, C. & Leeferink, H. (1999). Werken aan de School alsGemeenschap. Ontwerp voor een pedagogisch en levensbeschouwelijk schoolbeleid voor scholen voor voortgezet onderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr 5, Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Klaassen, C., Theunissen, M., van Veen, K. & Sleegers, P. (1999). Het is bijna je Hoofdtaak. De Pedagogische Dimensie, nr 6, Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Vogel, L. Klaassen, C., Dam, G. ten & Veugelers, W. (1999). Pedagogische waarden in het basisonderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr 7, Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. 1 De verschillende publicaties zijn alleen te verkrijgen bij de betreffende uitvoerende instelling, namelijk: ◦ SCO-Kohnstamm Instituut, UvA: tel. 020 5251201; http://www.sco-kohnstamminstituut. uva.nl ◦ Sectie Onderwijs en Educatie, KUN: 024 3612585; http://www.socsci.kun.nl/ ped/owk/index.html ◦ Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA: tel. 020 5251289; http://www.ilo.uva.nl 73 Veugelers, W. & Kat, E. de. (2000) De ideale leraar. Leerlingen als spiegel voor het pedagogisch handelen. De Pedagogische Dimensie, nr. 8, Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Veugelers, W. (1999). De waarde van een mentor-mentee relatie. De Pedagogische Dimensie, nr 9, Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Leeferink H. & Klaassen C. (2000). De waardevolle leerling. Leerlingen van katholieke scholen over waarden, levensbeschouwing en opvoeding op school. De Pedagogische Dimensie, nr 10. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Klaassen C. & Schouten C.(2000). Leerlingen over het nieuwe leren. Een onderzoek door leerlingen naar de beleving van het studiehuis. De Pedagogische Dimensie, nr. 11. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Roede E. & Derriks M. (2000). Dat maak ik zelf wel uit.Ontwikkelen van zelfbeschikking bij seksuele vorming in het onderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr 12. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Roede E., Derriks M. & Klaassen C. (2000). Montessori Gemeten? De Pedagogische Dimensie, nr 13. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Vogel L. & Veugelers W. (2000). Culturele en kunstzinnige vorming als vak in havo en vwo. Ervaringen van docenten en leerlingen met CKV 1. De Pedagogische Dimensie, nr 14. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Veugelers, W & Kat, E. de (2001). De Pedagogische Opdracht van het Studiehuis. De Pedagogische Dimensie nr 15. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Roede, E., Bijstra, J.O., Derriks, M. & Moorlag, H. (2001). Cool-down en RAM; Twee programma’s voor het verminderen van agressie bij kinderen. De Pedagogische Dimensie, nr 16. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Leeferink H. (2001). Waarden op school, een onderzoek onder ouders en docenten. De Pedagogische Dimensie, nr 17. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. 74 Veugelers, W. & Kat, E. de (2001). De pedagogische identiteit van de openbare en algemeen toegankelijke school, een verkenning van relevante elementen en procedures. De Pedagogische Dimensie, nr 18. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Derriks, M. & Roede, E. (2001).Observeren & registreren, invoering en gebruik van het Montessori kindvolgsysteem. De Pedagogische Dimensie, nr 19. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Klaassen, C., Tolsma, B. & Veugelers, W. (2002). "Hier is de start van je toekomst”. Een onderzoek naar de relatie tussen jeugdcultuur en zelfsturing in het onderwijs op ROC Drenthe-College. De Pedagogische Dimensie, nr. 20. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Roede, E. & Gijtenbeek, J. (2002). Zelfstandigheid en mondigheid; ook op islamitische basisscholen. De Pedagogische Dimensie, nr 21. Amsterdam: SCOKohnstamm Instituut, UvA. Veugelers, W. & Zwaans, A. (2002). Pedagogisch handelen van docenten en waardenontwikkeling van leerlingen. De Pedagogische Dimensie, nr. 22. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Klaassen, C. & Linden, P. van der. (2002). De pedagogische schoolleider; schoolleiders basisonderwijs over het pedagogische beleid. De Pedagogische Dimensie, nr. 23. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Derriks, M., Roede, E. & Veugelers, W. (2002). Samenwerkingsscholen,van richtingenbundeling tot verantwoorde identiteit. De Pedagogische Dimensie, nr 24. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Roede, E., Derriks, M. & Veugelers, W. (2003). De inbedding van waarden in de school. De Pedagogische Dimensie, nr 25. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Klaassen, C. & Linders, W. (2003). Religie op school, een exploratief onderzoek naar het functioneren van docenten godsdienst/levensbeschouwing in het voortgezet onderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr. 26. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. 75 Klaassen, C. (2003). Het beroepsethos van de docent. De Pedagogische Dimensie, nr. 27. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Veugelers, W., Kat, E. de & Roede, E. (2003). Het beoordelen van waarden en normen. De Pedagogische Dimensie, nr. 28. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Roede, E. (2003). Emoties van leerlingen en de rol van de school. De Pedagogische Dimensie, nr 29. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Derriks, M., Roede, E. & Veugelers, W. (2003). Betekenisvol leren in het lwoo. De Pedagogische Dimensie, nr 30. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Veugelers, W., Derriks, M. & Kat, E. de. (2004). Onderwijs en ingrijpende maatschappelijke gebeurtenissen; 11 september en het onderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr. 31. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Roede, E. (2004). De ontwikkeling van respect bij dove leerlingen, wat kan een leraar op school? De Pedagogische Dimensie, nr 32. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA Klaassen, C. (2004). Waardengestuurd handelen van docenten. De Pedagogische Dimensie, nr. 33. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Veugelers, W., Derriks, M. & Kat, E. de. (2004). Aandacht voor geestelijke stromingen in het openbaar basisonderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr. 34. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Derriks, M.& Roede, E. (2004). Sociaal leren in praktijk. De Pedagogische Dimensie, nr 35. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Klaassen, C. (2005). Identiteit en diversiteit. Een onderzoek naar de pedagogische, levensbeschouwelijke en interculturele identiteit van een school. De Pedagogische Dimensie, nr. 36. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Klaassen, C. (2005). Leren in een waarde(n)volle schoolcontext. De Pedagogische Dimensie, nr. 37. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. 76 Klaassen, C. & Moll, B. (2005). Kwaliteitsbeleid montessori onderwijs. Uitgangspunten, kenmerken, procedures. De Pedagogische Dimensie, nr. 38. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Emans, B.& Roede, E. (2005). Hoe katholiek zijn katholieke scholen? Specifiek katholieke accenten in beleid, praktijken en activiteiten op katholieke scholen. De Pedagogische Dimensie, nr 39. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Blok, H., Derriks, M. & Kat, E. de. (2005). Werken aan een veilige school; vereisen homodiscriminatie en antisemitisme afzonderlijk beleid? De Pedagogische Dimensie, nr. 40. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Veugelers, W., Derriks, M. & Kat, E. de. (2005). Actieve participatie leerlingen en burgerschapsvorming. De Pedagogische Dimensie, nr. 41. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Veugelers, W., Derriks, M., Kat, E. de & Leenders H.. (2005). Burgerschapsvorming in het algemeen bijzonder onderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr. 42. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Klaassen, C. & Huwaë, S. (2006). Scholen die werken aan burgerschap. Een verkenning van inspanningen en leerlingvolgsystemen. De Pedagogische Dimensie, nr. 43. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Klaassen, C. & Van der Linden, W. (2006). Waardengericht Onderwijs in Authentieke Contexten. De Pedagogische Dimensie, nr. 44. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Emans, B. & Roede, E.. (2006). Sanctioneren of argumenteren? Onderzoek naar de beleving van schoolregels en normoverschrijdend gedrag op school. De Pedagogische Dimensie, nr. 45. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Veugelers, W. (2006). Docenten en waardenvormende dialogen. De Pedagogische Dimensie, nr. 46. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. 77 Boogaard, M. & Roede, E. (2006). Het meten van waarden en normen in interculturele context. De Pedagogische Dimensie, nr. 47. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Klaassen, C. (2007). Morele moed. Een onderzoek onder ROC-docenten.. De Pedagogische Dimensie, nr. 48. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Klaassen, C. (2007). Pedagogische opvang. Een studie naar pedagogische aspecten van de buitenschoolse opvang.. De Pedagogische Dimensie, nr. 49. Nijmegen: Sectie Onderwijs en Educatie, KUN. Veugelers, W., Derriks, M. & Kat, E. de. (2007). Gevoel van erkenning en binding bij leerlingen. Leerlingen en leraren over school en de identiteitsontwikkeling van leerlingen. De Pedagogische Dimensie, nr. 50. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, UvA. Veugelers, W., Derriks, M., Kat, E.de & Leenders, H. (2007). Dimensies van morele ontwikkeling. De Pedagogische Dimensie, nr. 51. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding UvA. Veugelers, W., & Klaassen, C. (2007). Burgerschapsvorming in het basisonderwijs. De Pedagogische Dimensie, nr. 52. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding UvA. Derriks, M. & Kat, E. de. (2007). Leerlingen de baas; beginnende vrouwelijke docenten en orde in de klas. De Pedagogische Dimensie, nr. 53. Amsterdam: SCOKohnstamm Instituut, UvA. Roede, E.. (2007). Tijdig signaleren van gevaarlijk gedrag. Mogelijkheden voor leraren. De Pedagogische Dimensie, nr. 54. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. Veugelers, W (2008). Levensbeschouwing en onderwijs, nieuwe ontwikkelingen en consequenties voor docenten godsdienst/levensbeschouwing. De Pedagogische Dimensie, nr. 55. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding UvA. 78 Roede, E.. & Derriks, M. (2008). Zijn Montessori scholen toekomstbestendig ingericht? De Pedagogische Dimensie, nr. 56. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut, UvA. 79 KO RT L O P E N D O N D E RW I J S O N D E R Z O E K Mondiale vorming en wereldburgerschap Scholen worden nu geacht aandacht te besteden aan burgerschapsvorming. Burgerschap heeft daarbij niet alleen betrekking op Nederland, maar ook op Europa en de wereld als geheel. In de jaren zeventig en tachtig was er in het onderwijs veel aandacht voor mondiale vorming, voor wat er buiten Nederland gebeurde en hoe wij de ontwikkelingen buiten Nederland konden verbeteren. Mondiale vorming was sterk gericht op ‘human development’, sociaal-culturele ontwikkeling, economische ontwikkeling en een versterking van de democratie. Wat is de situatie van een ‘global perspective’ nu? Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie, gesprekken met vakdeskundigen en met docenten. Deze publicatie wil bijdragen aan een verdere conceptuele verheldering van het begrip wereldburgerschap en docenten in het voortgezet onderwijs ondersteunen bij het werken aan burgerschapsvorming. Pedagogische kwaliteit Mondiale vorming en wereldburgerschap Wiel Veugelers Mechtild Derriks Ewoud de Kat 70