Handleiding filosofische leesvaardigheden Marieke Borren Rijksuniversiteit Groningen 2012 Inhoudsopgave Voorwoord................................................................................................................ Inleiding: actief lezen en de vraagmethode................................................................ Academische leesvaardigheden...................................................................... De academische leeshouding.......................................................................... 3 4 5 6 1. Het maken van een samenvatting: leeswijzer en opdracht..................................... De vraagmethode: het opsporen van het hoofdargument............................... Verwijzen: citeren en parafraseren................................................................. Het formuleren van verhelderingsvragen....................................................... De context van de tekst................................................................................... De vraagmethode: contextualiseren................................................................ Opdracht 1: samenvatting............................................................................... Aanwijzingen en valkuilen: inhoudelijk en stilistisch........................ Beoordelingscriteria voor een samenvatting....................................... 7 7 9 9 10 11 11 12 14 2. Het maken van een KAVV: leeswijzer en opdracht................................................ Opnieuw: de vraagmethode............................................................................. Kritisch analyseren........................................................................................... Verbanden leggen............................................................................................. Toepassen......................................................................................................... Het innemen van een eigen standpunt.............................................................. Het formuleren van een discussievraag............................................................ Aanwijzingen en valkuilen................................................................... Opdracht 2: KAVV........................................................................................... Beoordelingscriteria voor een KAVV.................................................. 15 15 15 16 16 17 17 18 19 20 Literatuur en webbronnen.............................................................................................. 21 Afbeelding voorpagina: Simone de Beauvoir, ongedateerd 2 Voorwoord Deze handleiding bespreekt een methode voor het leren lezen en interpreteren van filosofische teksten. Ik heb deze methode ontwikkeld, beproefd en aangescherpt in het onderwijs in vele inleidende academische cursussen filosofie, in verschillende subdisciplines, zoals Geschiedenis van de filosofie, Wijsgerige antropologie, Politieke en sociale filosofie en Cultuurfilosofie. De verplichte literatuur in deze cursussen bestond steeds uit een combinatie van handboekteksten (hierna 'secundaire literatuur' genoemd) en canonieke teksten uit de geschiedenis van de filosofie, van Plato tot Habermas (hierna: 'primaire literatuur'). Met name het lezen van primaire teksten blijkt studenten die voor het eerst kennismaken met de filosofie nogal eens moeilijkheden op te leveren. Deze teksten sluiten immers vaak minder dan handboekteksten aan bij aanwezige leeservaring en bestaande leesgewoonten. De voorliggende methode wil dan ook vooral een hulpmiddel zijn bij het lezen van primaire teksten. Deze methode is niet alleen geïnspireerd door mijn eigen onderwijservaring, maar knoopt daarnaast ook nadrukkelijk aan bij twee belangrijke tradities in de (continentale) filosofie, namelijk de hermeneutiek en de kritische theorie. De laatste omvat Kritische Theorie in enge zin (de Frankfurter Schule), maar in brede zin ook het denken van bijvoorbeeld Marx, het poststructuralisme (vb. Foucault), postkoloniale theorievorming, feministische filosofie, cultural studies etc. Verwijzingen naar deze tradities heb ik zo beperkt mogelijk willen houden. Immers, de hierna volgende tekst beoogt een methodische handleiding te zijn, en geen inleiding in de geschiedenis van de filosofie. Daarom zullen deze tradities en de verschillen ertussen niet inhoudelijk worden toegelicht. Wie meer wil weten over deze tradities, verwijs ik naar de literatuurlijst achterin. Ik heb deze handleiding ontwikkeld voor (en met) eerstejaars studenten filosofie en cursisten in het Hoger Onderwijs voor Ouderen. Hopelijk is deze ook bruikbaar voor anderen die voor het eerst filosofische teksten lezen. Uitgangspunt van deze methode is echter wel dat filosofische teksten in groepsverband worden besproken. Studenten en cursisten lezen de teksten uiteraard eerst zelfstandig, maar voor het goed begrijpen is discussie met anderen (bijvoorbeeld in een werkgroep of cursusbijeenkomst) onmisbaar, bijvoorbeeld aan de hand van verhelderings- of discussievragen van de studenten of cursisten, en de opdrachten in deze handleiding. Tot slot: deze handleiding is minder geschikt voor vakgebieden als Logica, en wellicht ook voor andere disciplines binnen de analytische filosofie, vanwege de aard en de rol van teksten in deze tradities. Over de auteur Dr. Marieke Borren promoveerde in 2010 aan de Universiteit van Amsterdam op een filosofisch proefschrift over Hannah Arendts politieke fenomenologie. Ze is als docent verbonden geweest aan de faculteiten filosofie van de Universiteit van Amsterdam, de Rijksuniversiteit Groningen en de Radboud Universiteit Nijmegen. Aan de laatste universiteit heeft ze ook enkele filosofiecursussen voor Hoger Onderwijs voor Ouderen verzorgd en heeft ze tevens onderwijs gegeven in genderstudies. Daarnaast heeft ze talrijke gastcolleges gegeven aan andere Nederlandse universiteiten en een cursus Academische vaardigheden begeleid aan de Universiteit voor Humanistiek. Op dit moment is ze universitair docent Praktische filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen en affiliated postdoctoral fellow aan het Institute for Gender Studies, Radboud Universiteit Nijmegen. Voor meer informatie, zie: www.xs4all.academia.edu/MariekeBorren 3 Inleiding: actief lezen en de vraagmethode Lezen en schrijven zijn binnen de geesteswetenschappen, dus ook de filosofie, onmisbare vaardigheden, omdat hierin sterker dan bij andere academische disciplines teksten centraal staan. Filosofie bestaat ten diepste uit literatuuronderzoek en argumenteren. Doel van het studievaardighedenonderdeel 'leesvaardigheden' is het oefenen van actief lezen. Het lezen van filosofische teksten is namelijk geen passieve aangelegenheid, maar vergt dat je als het ware intensief in gesprek gaat met de tekst door er kritische vragen aan te stellen. Het dialogische en kritische karakter van deze manier van lezen sluit aan bij verschillende perspectieven (benaderingen, methoden) in de filosofie, zoals de geesteswetenschappelijke interpretatieve benadering (hermeneutiek) en de kritische theorie (kritiek). Een andere manier om deze praktijk van actief lezen te verhelderen is door het te vergelijken met het werk van een detective of rechercheur. Wie de dader is, onder welke omstandigheden en hoe zij haar misdrijf heeft gepleegd en met welke motieven, is aan het begin van het onderzoek per definitie niet gegeven. Niets spreekt voor zich of is vanzelfsprekend. Een detective moet dus actief op zoek gaan naar aanwijzingen en bewijsmateriaal. Daarbij komt het aan op het zo zorgvuldig mogelijk deze aanwijzingen te onderzoeken en vervolgens te interpreteren, om zo te kunnen reconstrueren wat de toedracht van het misdrijf is. Daarbij moet een rechercheur beschikken over een kritische houding en in staat zijn om zijn of haar vooroordelen opzij te zetten. Doet zij dat niet, dan dreigt het gevaar van de beruchte 'tunnelvisie'. Goed kunnen lezen is een voorwaarde om (a) te kunnen discussiëren met anderen over de teksten, bijvoorbeeld in werkgroepen en (b) om zelf een academisch (filosofisch) betoog te kunnen schrijven. Onder een filosofisch betoog wordt verstaan: een stuk van beperkte omvang dat een beargumenteerd en gedocumenteerd standpunt presenteert met betrekking tot een bepaald (theoretisch) probleem. Denk daarbij aan het beantwoorden van essayvragen (tentamens) of het schrijven van papers, scripties, maar ook aan het voorbereiden van een mondelinge presentatie. Een wetenschappelijk of academisch essay beperkt zich dus niet tot de kale presentatie van informatie of de parafrase van andermans standpunten, maar neemt stelling ten opzichte van het onderwerp in kwestie. Hierbij gaat het niet zozeer om een puur persoonlijke mening, maar om een standpunt dat je kunt onderbouwen met gegevens uit relevante literatuur. Opnieuw: het is daarom van belang dat je het zorgvuldig kunnen lezen van filosofische teksten onder de knie hebt. Lezen en schrijven kunnen uiteraard niet goed los van elkaar worden gezien. Zoals gezegd, vergt goed schrijven dat je goed kunt lezen, maar het omgekeerde geldt ook. Je zult je bevindingen - de resultaten van het actieve leesproces - moeten opschrijven, zodat ze niet slechts in jouw hoofd zitten en je er met anderen over kunt spreken, in dit geval bijvoorbeeld in de werkgroepen (mondelinge opdrachten), de schriftelijke opdrachten en het tentamen. Op die manier toets je of het eigenlijk wel klopt wat je denkt gelezen te hebben. Schrijven is bovendien voor veel mensen de beste manier om ook voor zichzelf een tekst goed in de vingers te krijgen. Kortom, lees- en schrijfvaardigheden hangen met elkaar samen, maar in deze vaardighedenwijzer ligt de nadruk op het eerste. Uiteraard heb je al ervaring met het lezen van teksten. Daardoor zul je bepaalde leesmethoden ('praktijken'), leeshoudingen en leesgewoonten hebben ontwikkeld, of je je daarvan nu bewust bent of niet. Sommige daarvan zul je misschien moeten veranderen. Filosofische teksten zijn vaak behoorlijk pittig. Dat vraagt om een heel zorgvuldige en actieve leeswijze, die wel eens anders zou kunnen zijn dan je bent gewend, zeker als dit je eerste kennismaking met de filosofie is. Filosofische teksten geven zich over het algemeen niet zomaar prijs; ze zijn weerbarstig. Ze spreken zelden voor zich, en vragen dus om 4 interpretatie. Meestal zul je actief 'in gesprek' moeten gaan met zo'n tekst om te begrijpen waar het een auteur om te doen is. Een voorbeeld van zo'n manier is om als het ware 'vragen te stellen' aan de tekst. Hoewel veel van de auteurs die we lezen allang zijn overleden of anderszins onbereikbaar, is deze manier van lezen 'dialogisch' van aard. Dat de teksten nogal eens complex en weerbarstig zijn, betekent dat je niet altijd tijdens je eerste lezing helemaal zult begrijpen waar een auteur nu eigenlijk heen wil. Wees geduldig. Meestal zul je de tekst minstens twee maal moeten lezen. 1. Vorm je eerst een globaal beeld van de te lezen tekst: bekijk titel en kopjes. Lees de inleiding of eerste alinea en de conclusie of slotalinea. Probeer te bedenken waar de tekst over gaat. Noteer eventuele vragen. 2. Lees nu de tekst helemaal. Onderstreep belangrijke zinnen en zet vraagtekens bij wat je niet begrijpt. Lees de tekst in elk geval helemaal uit, ook als je nog niet alles begrijpt wat er staat. Worden er veel begrippen gebruikt die je niet kent, zoek die dan op in bijvoorbeeld een filosofische encyclopedie (zie literatuurlijst achteraan voor literatuursuggesties). Nietfilosofische woordenboeken (bijvoorbeeld Van Dale) zijn hiervoor niet geschikt, omdat filosofen begrippen vaak op een andere manier gebruiken dan in het dagelijks taalgebruik! Voorbeelden zijn 'negativiteit', 'idealisme' en 'rationalisme'. 3. Nu je de tekst eenmaal helemaal hebt gelezen, lees je de tekst nog eens met speciale aandacht voor de passages waar je vraagtekens bij hebt gezet. Doordat je inmiddels kennis hebt van de hele tekst, krijg je meer begrip voor de (moeilijke) delen. Hermeneutici spreken hier van een zogenaamde 'hermeneutische cirkel': het interpreteren van delen van een tekst in het licht van het geheel, en het geheel in het licht van haar delen. Soms zul je er ook op deze manier niet uitkomen. Dat is niet erg, maar schrijf zo veel mogelijk je vragen op en neem ze mee naar de werkgroep of cursus (zie hieronder: 'Het formuleren van verhelderingsvragen'). De vaardigheden en houdingskenmerken die nodig zijn voor het lezen van (moeilijke) filosofische teksten kun je aanleren en trainen door ermee te oefenen. De vraagmethode vormt daarvoor een goed instrument. Deze handleiding bevat bovendien twee schriftelijke opdrachten; een samenvatting en een zogenaamde KAVV (Kerncitaat - Argument - Verband Vraag). Deze opdrachten kunnen zelfstandig gemaakt worden, of dienen als basis voor een eventuele beoordeling. Deze opdrachten worden hieronder toegelicht. Hieronder volgen een aantal voorbeelden van vragen die je aan de tekst kunt stellen en die je kunnen helpen om teksten beter in de vingers te krijgen. Uiteraard zijn er nog veel meer vragen mogelijk. Overigens kun je voorbeelden van de vraagmethodes ook achteraf gebruiken, als een soort checklist om voor jezelf te controleren of je de tekst goed hebt begrepen. Academische leesvaardigheden Actief lezen omvat een aantal leesvaardigheden die met elkaar samenhangen, en hieronder uitgebreid zullen worden toegelicht. Deze leesvaardigheden zijn samen nodig om een tekst goed te kunnen interpreteren (begrijpen en beoordelen). - analyseren en samenvatten - het formuleren van verhelderingsvragen - contextualiseren (historisch en theoretisch) - kritisch analyseren en problematiseren - toepassen - verbanden leggen - het innemen van een eigen beargumenteerd standpunt 5 - het formuleren van discussievragen De academische leeshouding Verder vergt actief lezen een bepaalde leeshouding ten aanzien van de tekst. De belangrijkste kenmerken van deze leeshouding die hieronder zullen worden besproken zijn: geduld, onbevooroordeeldheid, welwillendheid, en kritische distantie. Het eerste houdingskenmerk, geduld cq. zorgvuldigheid, is hiervoor al aan de orde geweest. Verwacht niet dat je een tekst na één keer lezen volkomen zult hebben begrepen. Reserveer voldoende tijd om de tekst zeker twee a drie keer te lezen. Wat betreft onbevooroordeeldheid: misschien denk je voor je begint te lezen al te weten wat een tekst te zeggen heeft, of vorm je je tijdens je eerste lezing al direct een mening over de tekst. Soms zal de schrijfstijl van een auteur je direct aanspreken, soms niet. Vaak gaat het daarbij om wat hermeneutici een 'prereflexief' (een nog niet bereflecteerd of beargumenteerd) oordeel noemen, letterlijk: een voor-oordeel. Dit oordeel zal soms kloppen, maar vaak ook niet. Het volgende kenmerk van de actieve leeshouding gaat nog een stapje verder dan onbevooroordeeldheid. Het geldt als een academische deugd om een tekst in eerste instantie met een houding van welwillendheid tegemoet te treden. Het is het meest vruchtbaar voor het begrip van een tekst als je er van uitgaat dat deze je iets zinvols te zeggen heeft. Achteraf, dus na grondige bestudering van de tekst, kun je misschien de conclusie komen dat dat niet zo is, maar in dat geval kun je op grond van kennis van het standpunt en de argumenten van de auteur een beargumenteerd oordeel vellen. De houding van welwillendheid sluit aan op die van respect. Net als in de dagelijkse gesprek tussen mensen verwijst respect hier naar de eis dat je kritiek fair is en zakelijk, dus ingaat op de argumenten, niet op de persoon (ad hominem of ad feminam) van de auteur. Deze welwillende, zakelijke (faire en respectvolle) en onbevooroordeelde houding wil niet zeggen dat je de tekst onkritisch moet lezen, of je klakkeloos overlevert aan de auteur. Het gaat om het - tijdelijk - opschorten, tussen haakjes plaatsen, van je oordeel. Dat niet hoeft te betekenen dat je je helemaal onthoudt van een oordeel, maar dat je de directe mening die een tekst bij je oproept even uitstelt, hoe moeilijk dat soms ook zal zijn. Eventueel noteer je vooraf je verwachtingen en tijdens het lezen wat de tekst bij je oproept. Houd deze notities apart van je samenvatting en kijk naderhand nog eens terug of je je verwachtingen al dan niet hebt moeten bijstellen. Dit sluit overigens goed aan bij de uitgangspunten van de hermeneutische benadering, maar ook bij de alledaagse (morele) intuïties die de meeste mensen hebben over de passende houding in, opnieuw, een gesprek tussen concrete personen. De leesvaardigheden die in deze handleiding worden besproken kennen een opbouw. Met de tweede opdracht (de KAVV) oefen je meer en complexere leesvaardigheden dan met de eerste opdracht (de samenvatting), zoals kritisch lezen en het formuleren van discussievragen. Een kritische leeshouding innemen betekent dat je het standpunt van de auteur en de argumenten die hij of zij daarvoor aanvoert, niet zomaar voor zoete koek slikt. De cultuurfilosofie is een kritische discipline, die voortdurend vanzelfsprekendheden ter discussie stelt, inclusief de eigen vooronderstellingen en aannames. Maar kritisch lezen veronderstelt dat je je eerst zo onbevooroordeeld en zorgvuldig mogelijk hebt verdiept in de argumenten die de auteur naar voren brengt. 6 1. Het maken van een samenvatting: leeswijzer en opdracht Bij het maken van een samenvatting van een tekst gaat het er bovenal om het hoofdargument van een tekst op het spoor te komen. De vraagmethode: het opsporen van het hoofdargument Je zult merken dat in filosofische teksten (en dat geldt zeker voor de oudere teksten, maar niet alleen voor deze) een eenduidig geformuleerde probleemstelling, vraag of stelling nogal eens ontbreekt. Dat betekent dat je die zelf moet reconstrueren door vragen te stellen aan de tekst. Kortom: teksten vragen om interpretatie en spreken meestal niet voor zich. Filosofen houden zich vaak niet aan de traditionele opbouw van een tekst waar je waarschijnlijk aan bent gewend: inleiding (met een vraag) - middenstuk (waarin de vraag stapsgewijs wordt beantwoord met argumenten) - conclusie (het antwoord op de vraag). Toch loont het bij elke tekst te beginnen met het lezen van de eerste en de laatste alinea's te lezen, om je zo een beeld te vormen van waar het de auteur om is te doen. Hieronder volgen enkele voorbeelden van vragen die je aan de tekst kunt stellen. Zo nu en dan zal een en ander worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld, en wel een klassiek essay van Immanuel Kant, getiteld 'Wat is Verlichting?' (1784). Vraagmethode 1: onderzoeksvraag (a) Wat is de vraag, of de probleemstelling van de betreffende auteur? (b) Hoe probeert de auteur deze vraag te beantwoorden, dat wil zeggen: volgens welke argumentatie? Eventueel kun je jezelf daarna nog de volgende vragen stellen: is deze argumentatie intern consistent en overtuigend? Past de argumentatiewijze bij de opgeworpen probleemstelling? (c) Tot welke conclusie (antwoord op de probleemstelling) leidt deze argumentatie? Eventueel kun je jezelf daarna nog de volgende vragen stellen: is deze conclusie een adequaat antwoord op de oorspronkelijke probleemstelling? Is het een 'oplossing' van het probleem waar de auteur mee zit? En zo niet, waarom niet? Vraagmethode 2: inzet / (doel)stelling Een andere mogelijke manier is om na te gaan wat de auteur de lezer eigenlijk wil zeggen, of duidelijk wil maken. Wat is de inzet van de tekst die je leest? Wat is zijn of haar 'punt', de pointe van zijn/haar betoog? Welk doel streeft hij na? En op welk probleem is dit een antwoord? Je zult overigens merken dat de laatste vraag vaak op verschillende manieren, ofwel 'niveaus', beantwoord kan worden. Je kunt enerzijds kijken welke vraag of probleem de auteur min of meer expliciet in de tekst opwerpt. Anderzijds kun je onderzoeken welke vraag of welke kwestie er 'achter' deze vraag schuil gaat. Vaak zal het gaan om een kritiek op of discussie met voorgangers in de filosofie: met wie of welke positie/school zet de auteur zich 7 uiteen? Dit wijst al op de leesvaardigheid die verderop in deze handleiding pas besproken zal worden: contextualiseren. Vraagmethode 3: kernargument (a) Is er in de tekst een kernargument (kernpunt, centrale stelling) aan te wijzen? (b) Welke argumenten gebruikt de auteur om de lezer te overtuigen van dit argument, of deze stelling? Vraagmethode 4: kernbegrippen, conceptuele onderscheidingen en stijlfiguren Bij deze vragen speur je aanvankelijk wat meer aan de oppervlakte van de tekst: je gaat op zoek naar belangrijke begrippen (of begrippenparen), en / of beeldspraak. Ze kunnen je echter helpen om vervolgens de diepte in te gaan, dat wil zeggen: naar de kernargumenten. (a) Wat zijn de kernbegrippen die in de tekst gebruikt worden? Benoem ze en leg uit wat de auteur er onder verstaat. Als het om een vertaalde tekst gaat dan is het soms interessant om in het origineel op zoek te gaan naar het oorspronkelijke begrip. Klassieke filosofische teksten die voor de twintigste eeuw zijn gepubliceerd zijn vaak digitaal in het publieke domein te vinden (zie de literatuurlijst aan het einde voor een aantal tips). Voor twintigste-eeuwse teksten zul je meestal de (universiteits-)bibliotheek moeten induiken. Vraag je bij het vergelijken van vertaling en originele bron af: vind je dat de vertaler voor een juiste vertaling heeft gekozen? Als dat niet zo is, kun je je vervolgens afvragen: welk argument wordt daardoor eventueel onzichtbaar gemaakt of verdraaid? Wat is het gevolg, het effect, van de verkeerde vertaling voor het begrijpen van het argument? (b) Welke (conceptuele) onderscheidingen maakt de auteur? En wat maken die duidelijk? Welk doel dient dit onderscheid? Waartoe heeft de auteur ze nodig, dus om welk argument te verdedigen? Filosofen zijn over het algemeen dol op het maken van onderscheidingen. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het hoofdzakelijk theoretische, of beter gezegd: begrippelijke (conceptuele), karakter van de filosofie. Dat geldt zelfs voor de filosofen die moeite hebben met de begrippelijke aard van de filosofie. Immers, ook zij bedienen zich noodzakelijkerwijs van taal om hun denken zichtbaar te maken. De semiotiek (een taalfilosofisch perspectief) heeft laten zien dat het een kenmerk is van begrippen, en van taal in het algemeen, dat deze betekenis krijgen door het verschil (differentie) met andere begrippen. Het kan dan gaan om een contrast of tegenstelling, maar soms gaat het ook om genuanceerdere onderscheidingen. (c) Welke stijlfiguren (beeldspraak: beelden, metaforen, figuren) gebruikt de auteur? En waar verwijzen die naar? Wat wil de auteur er duidelijk mee maken? Of welk argument wil hij/zij ermee illustreren of kracht bijzetten? Met name in teksten waarin veel of krachtige stijlfiguren gebruikt worden, leidt het in kaart brengen daarvan vaak ook tot het kernargument. Een voorbeeld is Kants notie van 'onmondigheid', een term die uit het recht stamt (Unmündigkeit heeft in het Duits, net als overigens in het Nederlands, ook de connotatie van 'minderjarigheid'). Ook andere begrippen die hij gebruikt, zoals 'voogd', hebben 8 oorspronkelijk een juridische betekenis. Je kunt ook denken aan figuren als de 'doorsneemens' etc. Vraagmethode 5: kerncitaat Welke zin (of hooguit enkele zinnen) zijn volgens jou cruciaal? Licht het citaat vervolgens toe en geef aan wat het belang ervan is. Verwijzen: citeren en parafraseren Bovenstaande opmerkingen hebben alle betrekking op het op het spoor komen van het hoofdargument van de tekst. Als je dat argument te pakken hebt en hebt opgeschreven, is het van belang om te laten zien waar de auteur dit zegt. Met andere woorden: je moet verwijzen naar de tekst, om te laten zien dat en waar de auteur dit inderdaad beweert, of waarom jij meent dat de auteur dit beweert en dat het niet je eigen mening is. Op die manier voldoe je aan de academische eis van intersubjectieve controleerbaarheid. Verwijzen kent ruwweg twee vormen: parafraseren en citeren. Parafraseren betekent dat je in je eigen woorden het argument van de auteur weergeeft, en daarbij aangeeft op welke passage(s) in de tekst je je samenvatting baseert. Citeren betekent dat je één, hooguit twee, zinnen waarvan je meent dat deze de kern van het argument goed weergeven, letterlijk overneemt. Een citaat plaats je tussen aanhalingstekens, zodat het duidelijk is dat het hier de woorden van iemand anders betreft, en wordt gevolgd door een verwijzing naar de plaats (auteur, tekst en pagina) waar je het hebt gevonden. Let op: het letterlijk overnemen van passages uit een tekst van iemand anders zonder aanhalingstekens en zonder bronvermelding is plagiaat. Dat geldt uitdrukkelijk ook voor het kopiëren van tekstfragmenten of zinnen van internet. Plagiaat geldt als een van de academische hoofdzonden (een andere is het verzinnen van empirische data, zoals het schandaal rond hoogleraar Stapel heeft laten zien, maar dat is voor filosofen vaak minder aan de orde, omdat ze meestal geen (sociaal-)wetenschappelijk onderzoek doen). Er zijn onnoemelijk veel manieren om te citeren, die er echter allemaal op neerkomen dat je de volgende gegevens noemt: auteur, werk (boek, artikel), plaats en jaartal van uitgave en paginanummers. Het komt er vooral op aan consequent te zijn in je keuze. Het formuleren van verhelderingsvragen Geregeld zul je er ook met behulp van de bovenstaande methode niet helemaal uitkomen wat het argument van de auteur nu eigenlijk is. Het is een leesvaardigheid op zichzelf om dan een goede vraag om verheldering te formuleren, zodat je die kunt inbrengen in de discussie in de werkgroep. Dit betreft een vraag om uitleg of toelichting bij een in jouw ogen moeilijke passage in een van de teksten die op het programma staan. Noteer ook eventuele (technischfilosofische) begrippen die je niet kent. Dit is niet hetzelfde als het formuleren van een discussievraag: dat gaat een stap verder door een passage in de teksten te problematiseren. Het formuleren van een discussievraag is een aparte leesvaardigheid die verderop in deze handleiding wordt toegelicht. Ben in je verhelderingsvraag zo specifiek mogelijk en verwijs naar de tekst (pagina, alinea). Probeer zo goed mogelijk uit te leggen wat je waarom niet goed begrijpt of lastig of onduidelijk vindt. Vraag dus niet 'Ik snap niks van de tekst van Kant'. 9 De context van de tekst Auteurs schrijven nooit in een vacuüm. Ze zijn, om het met een filosofische term uit te drukken, altijd gesitueerd. Naast de persoonlijke (biografische) omstandigheden van het leven van de auteur in kwestie, kan een tekst bekeken worden in een historische (maatschappelijke, culturele, politieke, etc.) en een intellectuele context (in de praktijk zullen deze twee vaak door elkaar lopen). Opnieuw, filosofie is een dialogische praktijk: filosofen ontwikkelen hun werk in gesprek met de geldende maatschappelijke omstandigheden en met andere filosofen. Zeker als je nog weinig filosofische teksten hebt gelezen, zal het niet altijd makkelijk zijn om de context waarin iemand schreef te bepalen, vooral wanneer de auteur in kwestie die zelf niet expliciet benoemt. In dat geval is het raadplegen van een handboek of filosofische encyclopedie behulpzaam. In de literatuurlijst aan het einde van deze handleiding staan een aantal suggesties. NB: de kwaliteit en omvang van Wikipedia-lemma's, in het bijzonder de Nederlandstalige, wisselen te zeer om op te kunnen vertrouwen (de kwaliteit van Duitstalige Wikipedia-lemma's over filosofische onderwerpen is overigens vaak verrassend hoog)! De leesvaardigheid van het contextualiseren hangt nauw samen met een andere leesvaardigheid die verderop wordt besproken: verbanden leggen. Ten eerste schrijven filosofen altijd in een bepaalde historische context, dat wil zeggen binnen een bepaalde maatschappelijke, politieke, economische en culturele situatie (verhoudingen, ontwikkelingen en gebeurtenissen). Die context wordt soms expliciet aan de orde gesteld in de tekst. Soms is er zelfs sprake van een directe aanleiding waarom de auteur de tekst heeft geschreven, van maatschappelijke, politieke, economische of filosofische aard. Een voorbeeld is de tekst van Kant, die duidelijk verwijst naar de politieke en culturele situatie in de tweede helft van de 18e eeuw: de Franse Revolutie, de Verlichting, het bewind van Frederik de Grote, etc. Soms wordt die context echter niet expliciet gethematiseerd. Toch loont het altijd om ook dan op te zoeken door wie, wanneer en waar een tekst (voor het eerst) is gepubliceerd. Deze informatie kan, maar hoeft niet perse, van doorslaggevend belang zijn voor het interpreteren van de tekst, en dus voor de betekenis ervan. Daarnaast schrijven filosofen altijd meer of minder expliciet binnen een bepaalde intellectuele context. Deze context verwijst enerzijds naar de positie van de auteur (tekst) ten opzicht van het filosofische debat en de gangbare methoden van haar tijd, anderzijds naar de plaats van een tekst binnen het gehele oeuvre van de auteur zelf. Filosofen staan vaak op de schouders van hun voorgangers, of bouwen voort op het werk van tijdgenoten, of zetten zich daartegen juist af (kritiek). Vaak plaatsen filosofen zelf of anderen hun werk binnen een bepaalde filosofische traditie, school of theoretisch kader. Dit is veelal bepalend voor het perspectief of de positie die een auteur inneemt en niet inneemt. Marx heeft zijn theorie ontwikkelt als een kritiek op Hegel en de hegelianen; op zijn beurt is Hegels denken een reactie op dat van Kant. Dit houdt verband met het semiotische idee van intertekstualiteit (zie vb. Ferdinand de Saussure en Jacques Derrida). Daarom biedt het in kaart brengen van de historische en intellectuele context van een tekst een handvat om verbanden te leggen met andere teksten, auteurs, stromingen, scholen etc. (zie hieronder). De historische en intellectuele context waarin een tekst is ontstaan is dus vaak zeer relevant voor de betekenis van de tekst. Hetzelfde geldt overigens voor de context ('leefwereld' of 'horizon') van de lezer. Betekenis komt onder meer tot stand door een wisselwerking tussen de bedoelingen van een auteur, de historische context van de tekst en die van de (hedendaagse) lezer (jij dus). Dit idee wordt, weliswaar op verschillende gronden, door zowel door de hermeneutische filosoof Gadamer als door Foucault naar voren gebracht. Geen van beide - de context van de tekst / auteur enerzijds en die van de lezer anderzijds - is ooit volledig doorslaggevend voor de betekenis(sen) van een tekst. Die betekenis van de tekst verandert voortdurend, omdat de wereld en wij, de lezers, voortdurend veranderen. Het proces 10 van interpreteren is dus eindeloos; dat wordt uitgedrukt in het idee van de 'hermeneutische cirkel'. Hierbij spelen onder meer historisch veranderlijke machtsverhoudingen in een samenleving een rol, zoals kritische filosofen van Marx, de Frankfurter Schule tot Foucault en anderen laten zien. De vraagmethode: contextualiseren Ook de leesvaardigheid van het contextualiseren kun je oefenen door vragen te stellen aan de tekst. De hoofdvraag hier luidt: wie heeft de tekst geschreven? Die vraag kun je toespitsen door te vragen wanneer en waar een tekst is geschreven. (a) Wanneer? Een eerste set vragen onderzoekt de bredere historische context waarin de tekst tot stand is gekomen. - Wanneer leefde de auteur en schreef hij of zij de tekst? - Verwijst hij of zij expliciet naar de historische (politieke, economische, culturele) omstandigheden van die tijd? Zo niet, probeer die dan zelf uit te zoeken. - Plaatst dit de tekst in een ander licht? Een andere set vragen onderzoekt de plaats van een tekst binnen het hele oeuvre van een auteur. - Is het een vroege tekst, een late, of behoort het juist tot de middenperiode van de betreffende auteur? - Betekent het bijvoorbeeld een breuk met andere (eerder of later geschreven) teksten? Of past het juist goed bij de uitgangspunten, argumenten en aannames die worden uitgewerkt in de rest van het werk? (b) Waar? - Waar (in welk land, bijvoorbeeld) leefde en schreef de auteur? - Is de tekst in te delen binnen een bepaalde filosofische school, stroming, theorie of traditie in die tijd? - Gaat de auteur expliciet in discussie met voorgangers of tijdgenoten? En zo ja, op welke manier: kritisch of juist affirmatief? Zo niet, probeer dit dan zelf uit te zoeken. Werpt dit een ander licht op de tekst? Opdracht 1: samenvatting Vat een tekst - artikel, hoofdstuk, tekstfragment - van ongeveer 10.000 woorden samen in maximaal 500 woorden. Maak in je samenvatting de probleemstelling, de vraag en / of het hoofdargument duidelijk, in je eigen woorden. Maak daarbij gebruik van de vraagmethode. Verwerk in je samenvatting in elk geval de antwoorden op de volgende vragen: - Wat is het belangrijkste thema / onderwerp / kwestie / vraag? - Welke standpunten kun je erin onderscheiden? - Hoe bouwt de auteur zijn/haar argument op? - Wat zijn de kernbegrippen? - Binnen welke sociaal-culturele, sociaal-economische en intellectuele (filosofische) context moet deze tekst worden geplaatst? In hoeverre is deze context relevant voor het argument? Licht je antwoord toe. Verwijs in je antwoorden op deze vragen steeds naar de tekst, zoals hierboven is aangegeven. 11 Aanwijzingen en valkuilen bij het maken van een samenvatting: inhoudelijk en stilistisch 1. Onderscheid hoofd- van bijzaken Ga in de samenvatting niet de tekst 'napraten'. Een goede samenvatting geeft alleen de zaken weer die van belang zijn. Hoe kun je hoofdzaken van bijzaken onderscheiden? Bijvoorbeeld door je voortdurend tijdens het lezen af te vragen: waarom vertelt de auteur mij dit? Waarom moet ik dit weten? Het antwoord op die vragen leidt je meestal naar de hoofdlijn van de tekst toe. Een veel gemaakte fout bij het maken van samenvattingen is dat voorbeelden die de auteur gebruikt om haar/zijn standpunt kracht bij te zetten, opgenomen worden in de samenvatting. In een samenvatting moet dat standpunt er wèl staan, maar het is vaak niet nodig om op alle voorbeelden in te gaan. Je moet dus een duidelijke keus maken in de informatie die je in een samenvatting wel en niet geeft. Daarom is het ook belangrijk dat je samenvatting niet te lang is (in dit geval 500 woorden). Dat dwingt je om alleen de hoofdlijnen weer te geven, en bovendien om dat zoveel mogelijk in eigen woorden te doen. 2. Maak expliciet wie er spreekt Wat vaak misgaat, is dat studenten niet duidelijk maken wie een bepaald standpunt verwoordt en het daardoor doen voorkomen alsof ze De Waarheid (alsof die in de sterren geschreven zou staan) weergeven. Dit is niet aan de orde in de filosofie, in elk geval niet in een discipline als de cultuurfilosofie die normatief van aard is en sterk georiënteerd is op interpretatie (Verstehen) in plaats van verklaren. Dat betekent dat je vaak formuleringen zult moeten gebruiken als 'Kant stelt dat...', 'Foucault beargumenteert dat...', 'Volgens Rousseau...', etc. Dit geldt in een later stadium van deze cursus en later in je studie nog sterker wanneer je zelf de standpunten van een auteur moet becommentariëren en evalueren. Dan is nog sterker van belang dat je expliciet onderscheid maakt tussen het standpunt van de besproken auteur en dat van jezelf. 3. Onderscheid tussen de verschillende standpunten Dit geldt a forteriori wanneer in een tekst verschillende standpunten naar voren komen. De auteur geeft zijn standpunt, maar daarmee onderscheidt zij zich ook van andere auteurs die zij aanhaalt in de tekst. Houd dit onderscheid ook in je samenvattingen scherp: laat ze niet door elkaar lopen, of de vertolker van de betreffende mening vervagen, waardoor het, opnieuw, onduidelijk wordt wie wat zegt. Het kan je helpen om tijdens het lezen in de kantlijn even kort de hoofdpunten van de betreffende mening op te schrijven. 4. Geef niet je eigen mening Een samenvatting is géén boekrecensie. Het is dus niet de bedoeling dat je je eigen mening geeft. Je hebt ongetwijfeld een mening over alles wat je leest, maar tijdens het lezen is het belangrijk om die uit te stellen - je oordeel 'op te schorten' - zodat de tekst tot zijn recht kan komen. Het gebeurt maar al te snel dat je je eigen mening verwart met die van de auteur of dat je tot een oordeel komt, zonder dat je je voldoende hebt verdiept in het standpunt van de auteur. Overigens wil dat niet zeggen dat je eigen oordeel onbelangrijk is. Het is zelfs zinvol om je eigen mening op te schrijven, maar in een samenvatting laat je deze weg. 5. Gebruik eigen woorden Probeer je samenvatting in eigen woorden te vertellen. Uiteraard kun je wel de kernbegrippen 12 (technisch-filosofische begrippen) in de tekst noemen, maar licht deze dan in eigen woorden toe. Door eigen woorden te gebruiken, laat je zien hoe je de tekst hebt geïnterpreteerd. 6. Schrijf eenvoudig en helder Schrijf zo eenvoudig als mogelijk is zonder informatie en nuance te verliezen. Vermijd wollige woorden en zinnen, en gebruik zo min mogelijk jargon. Filosofen gebruiken vaak moeilijke begrippen die niet voorkomen in het alledaagse taalgebruik (de spreektaal), of gebruiken begrippen in een andere betekenis dan in het alledaagse taalgebruik. Leg deze begrippen uit. Gebruik alleen woorden die je zelf begrijpt en kunt uitleggen aan anderen. Neem een publiek van intelligente lezers voor ogen (bijvoorbeeld NRC-lezers), die echter geen filosofie hebben gestudeerd! 7. Vermijd informeel taalgebruik en stijlbreuken In eigen woorden samenvatten en zo eenvoudig mogelijk schrijven betekenen niet dat je spreek-, laat staan straattaal mag gebruiken. Een voorbeeld van te informeel taalgebruik is 'Hannah's argument slaat echt nergens op'. Voorkom stijlbreuken. Soms wisselen schrijvers formeel taalgebruik ineens af met een informele uitspraak, bijvoorbeeld: 'Kant richt zich in zijn essay tegen de het overgeleverde gezag van kerk en staat. Maar dat vind ik echt onzin.' 8. Vermijd passief taalgebruik Een passieve zin is bijvoorbeeld 'De Verlichting wordt nogal eens bekritiseerd', een actieve zin is 'Rousseau bekritiseerde de Verlichting'. Passieve formuleringen zijn vaak vaag en verhullend: het is meestal niet duidelijk wie de actor (degene die handelt) is. 9. Citeren: zo kort mogelijk en altijd controleerbaar Soms kan een verhelderend citaat je samenvatting ondersteunen. Een citaat is echter in de regel nooit langer dan een of twee zinnen. Plaats het citaat altijd tussen aanhalingstekens en geef aan waar je het hebt gevonden. 10. Opmaak: lettertype en regelafstand Gebruik een zakelijk lettertype dat prettig leesbaar is. In de academische wereld worden vaak Times New Roman, Arial of Calibri gebruikt. Deze lettertypen zijn standaard beschikbaar in bijna alle tekstverwerkers. Gebruik geen andere kleuren dan zwart. Kies als regelafstand 1.5, zodat de docent commentaar bij je tekst kan schrijven. Alinea's laat je inspringen op een nieuwe regel, of laat je voorafgaan door een lege regel. Voeg altijd paginanummers in, en voorzie elke pagina van je naam (bijvoorbeeld via de 'header'-functie in MS Word). 11. Spelling, stijl, grammatica, interpunctie, etc. Als je je samenvatting af hebt, lees deze dan nog eens over en controleer zorgvuldig op grammaticale fouten, typefouten, spelling, interpunctie etc. voor je deze uitprint. Als jij geen aandacht besteedt aan je tekst, dan kun je dat ook niet verwachten van je lezer (in dit geval de docent of je medestudenten)! Vertrouw niet blind op de spellingscontrole in je tekstverwerker. Met name -d, -t en -dt fouten haalt deze er niet voor je uit. Hier volgt een (niet-uitputtende!) checklist. Zie ook de literatuurtips achteraan deze handleiding. 13 Beoordelingscriteria samenvatting De samenvatting kan worden nagekeken en beoordeeld door een docent, maar studenten kunnen ook elkaars samenvatting beoordelen aan de hand van onderstaande criteria. Dit beoordelingsschema is ook goed te gebruiken als een checklist na het maken van je samenvatting. ja redelijk nee Inhoudelijke aspecten 1. Benoemt de student de belangrijkste thema's/onderwerpen/kwesties? 2. Benoemt de student de kernbegrippen en licht hij/zij deze toe? Toont student inzicht in de vraagstelling/inzet/probleemstelling van de tekst? 3. Laat de student de opbouw van het argument zien? 4. Is het niveau voldoende? 5. Plaatst de student de tekst voldoende in de intellectuele en historische (maatschappelijke) context? Vormtechnische aspecten 6. Heeft de student aandacht besteed aan de opbouw/structuur van zijn/ haar antwoord? Is de samenvatting systematisch opgebouwd? 7. Verwijzingen: verwijst de student naar de tekst (citeren, parafraseren)? Maakt hij/zij duidelijk waar geciteerd of geparafraseerd wordt? Zijn de verwijzingen correct? Zijn de citaten niet te lang (maximaal 2 zinnen)? 8. Maakt de student expliciet wiens visie hij/zij weergeeft? Maakt hij/zij onderscheid tussen de verschillende standpunten (geen eigen mening!) 9. Geeft de student het argument in eigen woorden weer (zonder de kernbegrippen achterwege te laten)? 10. Is de stijl helder, begrijpelijk en consistent? Zijn de zinnen niet te lang? Lopen de zinnen goed? 11. Is de alinea-indeling van de samenvatting logisch? Zijn alinea's niet te lang? 12. Is de gebruikte spelling van woorden en interpunctie (hoofdletters, leestekens) correct? 13. Is de samenvatting niet te lang (maar ook niet te kort)? 14 2. Het maken van een KAVV: leeswijzer en opdracht Opnieuw: de vraagmethode Een zogenaamde KAVV is een bekende methode voor het actieve lezen en verwerken van teksten, die dus een stapje verder gaat dan een samenvatting. KAVV staat voor Kerncitaat, Argument, Verband, Vragen (soms ook wel: Voorbeeld). Het maken van een KAVV veronderstelt dat je eerst hebt samengevat zoals hiervoor beschreven. Sterker dan bij de vorige opdracht gaat het er om met een zekere afstand naar de tekst (en je eigen pre-reflexieve oordelen) te kijken. In een KAVV worden naast samenvatten, analyseren en contextualiseren, de volgende vaardigheden geoefend: - kritisch analyseren en problematiseren - toepassen - verbanden leggen - het innemen van een eigen beargumenteerd standpunt - het formuleren van een discussievraag Kritisch analyseren en problematiseren Een belangrijke methodische bron voor deze handleiding is de kritische traditie in de filosofie (zie Voorwoord). Ruwweg zijn er twee vormen van kritiek mogelijk: interne (immanente) of externe kritiek. Ook deze twee lopen soms door elkaar. Kritiek is niet hetzelfde als het afkraken van een tekst en ook niet perse als het radicaal verwerpen van het argument. Kritiek kan ook affirmatief zijn. Hier past de academische leeshouding van respect: kritiek moet fair en zakelijk zijn. Op de man (of vrouw) spelen (argumenten ad hominem of feminam) is een zwaktebod en uit den boze. Een andere fout die studenten regelmatig maken is dat ze een tekst bekritiseren, terwijl ze deze (nog) niet goed hebben begrepen. Kritisch analyseren en problematiseren is niet mogelijk zonder voorafgaand begrip van een tekst! Dat betekent dus dat dit veronderstelt dat je de tekst eerst adequaat hebt geanalyseerd, samengevat, geïnterpreteerd en in de juiste context hebt geplaatst. Voorbeelden van kritische vragen: Interne kritiek - Argumentatieve kracht en interne consistentie: bevat het argument tegenspraken of onlogische gevolgtrekkingen? Maakt de auteur waar wat hij of zij aankondigt? Is de conclusie (het argument) eigenlijk wel een antwoord op de vraag? Volgt de conclusie uit het argument, of is er sprake van een zogenaamde non sequitur? - Verzwegen vooronderstellingen: maakt de auteur bepaalde vooronderstellingen niet expliciet die wel degelijk uitmaken voor de argumentatieve kracht en overtuigingskracht van het betoog? Neemt de auteur iets stilzwijgend voor vanzelfsprekend aan, terwijl je daar wel degelijk je vraagtekens bij kunt plaatsen? Wat wordt er niet gezegd? Deze vragen lopen al over in externe kritiek. 15 Externe kritiek - Overtuigingskracht: overtuigt de auteur je met haar argument? Waarom wel / niet? - Tegenargumenten: kun je argumenten (bezwaren) inbrengen tegen die van de auteur die hij of zij zelf niet noemt? Hierbij kun je onder meer gebruik maken van andere teksten die in deze cursus worden gelezen. - Worden bepaalde machtsverhoudingen - meestal impliciet - verondersteld of zelfs versterkt? Wordt de macht of de privileges van bepaalde groepen die de macht hebben in een bepaalde samenleving op onkritische wijze weerspiegeld, bevestigd of versterkt? Dit type vragen sluit aan bij (neo-)marxistische, poststructuralistische, deconstructivistische, feministische en postkoloniale scholen in de filosofie en vormen ook een belangrijk instrument binnen cultural studies. Verbanden leggen Een mogelijk aanknopingspunt voor het leggen van verbanden biedt de intellectuele context van een tekst. Zoals gezegd onder het kopje 'contextualiseren', bouwen filosofen vaak voort op werk van voorgangers of tijdgenoten, of zetten ze zich daartegen juist af (kritiek). Daarom biedt het in kaart brengen van de historische en intellectuele context van een tekst een handvat om verbanden te leggen met andere teksten, auteurs, stromingen, scholen etc. Soms gaan auteurs zelf al in op andere auteurs, theorieën of perspectieven. Soms gaan filosofen letterlijk in gesprek met andere filosofen, of hebben ze op elkaars werk gereageerd in de vorm van artikelen of boeken. Zo bespreekt Michel Foucault Kants essay 'Wat is Verlichting?' (1784) twee eeuwen later uitvoerig in een gelijknamig essay. Vaak zal dit echter niet het geval zijn. Dan komt het er op aan dat jij als het ware, opnieuw, een gesprek tussen verschillende posities moet construeren. Deze praktijk veronderstelt dat je greep hebt op de verschillende teksten om zinvolle verbanden te kunnen leggen. Andere mogelijke verbanden zijn die tussen de betreffende tekst en andere teksten van dezelfde auteur. Vragen: - Hoe verhoudt dit perspectief zich tot andere mogelijke - verwante of conflicterende perspectieven (die je kent, bijvoorbeeld uit het handboek of uit andere teksten, of die hij of zij bespreekt)? Sluiten ze bij elkaar aan, of spreken ze elkaar tegen? - Werpt een vergelijking met eerdere of latere teksten van dezelfde auteur nieuw licht op de tekst? Toepassen Toepassen betekent dat je een theorie (argument, concept) enigszins uit de oorspronkelijke (historische en intellectuele) context waarbinnen deze is geschreven licht en toetst aan een actuele gebeurtenis, situatie of kwestie (binnen het huidige publieke debat, bijvoorbeeld). Toepassen lijkt op vertalen, namelijk van de ene context naar een andere. Hermeneutici spreken hier van 'applicatie' en menen dat toepassen noodzakelijk is voor het begrijpen van een tekst. Soms moet je bij het lezen van een oude tekst onwillekeurig aan een actueel (maatschappelijk of intellectueel-filosofisch) probleem denken. Noteer dat dan voor jezelf. Een goede vorm om een theorie toe te passen, is door het bedenken van een (actueel) voorbeeld. Met het geven van een goed (treffend) voorbeeld laat je ook zien dat je een tekst kunt toepassen en dus goed hebt begrepen (geïnterpreteerd). 16 Vragen: - Kun je een actueel voorbeeld bedenken? Licht dit voorbeeld toe: waarom is het volgens jou precies een goed voorbeeld van het ? Illustratie - Vind je de theorie nog steeds actueel? Of is deze achterhaald? Waarom? Het innemen van een eigen beargumenteerd standpunt Het innemen van een standpunt betekent niet het uitspreken van je persoonlijke smaak, mening (pre-reflexief oordeel) of voorkeur, of die nu positief (affirmatief) of negatief is. Het enige dat telt, is de kracht van je argumenten voor of tegen een bepaald betoog. Criteria voor je beredeneerde en beargumenteerde standpunt kunnen bijvoorbeeld zijn: normatieve overtuigingskracht, (praktische) werkbaarheid, actualiteit, etc. Vragen: - Wat vind je al met al, de hele tekst overziend, de krachten en de zwakten van het betoog? - Ben je het eens met het argument? Ben je overtuigd? Waarom of tot op welke hoogte (in welk opzicht) wel of niet? - Vind je de theorie nog steeds actueel? Of is deze volgens jou achterhaald? Waarom? - Kun je een alternatief perspectief bedenken waarmee het verschijnsel in kwestie beter te begrijpen is? Vind je bijvoorbeeld dat andere auteurs die je kent een beter (overtuigender, passender, actueler) perspectief hebben op de kwestie die aan de orde is? Leg je standpunt uit. Het formuleren van een discussievraag Het zelf formuleren van een goede discussievraag vormt als het ware de bekroning van de vraagmethode voor het lezen van filosofische teksten. Het veronderstelt dat je de tekst goed hebt begrepen (analyseren, samenvatten, contextualiseren), maar doet daarnaast vooral ook een beroep op kritisch analyseren, problematiseren, toepassen en / of verbanden leggen en / of een eigen beargumenteerd standpunt innemen. Filosofie, het is al een aantal maal gezegd, is een discursieve (dialogische, intersubjectieve) praktijk. Filosofen ontwikkelen hun standpunten expliciet dan wel impliciet in gesprek met anderen. Het is daarom zinvol om tijdens een cursus met medestudenten of -cursisten te oefenen met het discussiëren over teksten, naar aanleiding van vragen die de studenten zelf inbrengen. Doel van een discussievraag is het argumenteren voor en/of tegen een bepaalde positie of posities die je in een tekst tegen komt. Dat kan op heel veel verschillende manieren. Hier volgt een aantal voorbeelden van de structuur van een goede discussievraag. - 'Hoe zou A op grond van argument x denken over y?' (toepassen) Formuleer hierbij een hypothese naar aanleiding van de tekst. Wat denk jij dat hij of zij zou betogen en waarom? Geef ook aan waarom je niet zeker weet of je hypothese wel klopt. - 'A beargumenteert x, maar B beargumenteert precies het tegenovergestelde. Welke van de twee posities is het meest plausibel, overtuigend, relevant, consistent, etc.?' (verbanden aanbrengen) - 'A zegt x, maar is dat eigenlijk wel consistent, in het licht van zijn of haar eerder gemaakte opmerking y?' Ook hier: maak duidelijk waarom je dit een belangrijke vraag vindt. - 'A zegt x, maar is dat eigenlijk wel overtuigend / plausibel / legitiem in het licht van / gezien (actueel) gegeven b?' (toepassen) 17 - 'Kunnen we als we argument x volgen, gebeurtenis / gegeven y beter begrijpen, of ziet A iets over het hoofd?' (toepassen) - 'In het publieke debat werd onlangs x beweerd, wat zou A daarvan vinden?' (toepassen) Aanwijzingen en valkuilen bij het formuleren van discussievragen 1. Licht je vraag toe, dat wil zeggen: maak duidelijk waarom je de vraag stelt. Wat staat er op het spel bij de vergelijking van de twee posities, waarom is het volgens jou een belangrijke vraag? Dit is geen autobiografische vraag. Je moet duidelijk maken waarom de vraag niet alleen voor jou betekenisvol is, maar dat ook is of zou moeten zijn voor je werkgroepgenoten. 2. Ben zo specifiek en concreet mogelijk in je vraag, stel geen algemene vragen ('Wat is de zin van het leven?', 'Bestaat de ziel?'). Wat wel mogelijk is dat je vraagt: 'A zegt op pagina n dat de zin van het leven x is, maar ik is dat wel juist gezien reden y en z.' Blijf zo dicht mogelijk bij de tekst die je wilt bediscussiëren en geef duidelijk aan waar de betreffende passage te vinden is ('A zegt x in werk k op pagina n'). 3. Ook in een discussievraag leg je de belangrijkste technisch-filosofische begrippen die je gebruikt kort uit. 4. Concrete voorbeelden kunnen je vraag soms verhelderen, vooral als het een abstract onderwerp betreft. Maar leg wel altijd de relevantie van het voorbeeld uit: 'Als we kijken naar de situatie nu in..., dan...' Voorbeelden kunnen soms verwijzen naar iets dat je zelf hebt meegemaakt, maar zorg ervoor dat het een voorbeeld is dat herkenbaar en relevant is voor je werkgroepgenoten. 5. Eventueel kun je andere (secundaire) literatuur raadplegen, maar dat is niet noodzakelijk. 6. Een discussievraag is geen betoog of essay, maar hoogstens de onderzoeksvraag daartoe. Maak je discussievraag dus niet te lang en ben bescheiden. 7. Een discussievraag mag ook de vorm hebben van een stelling die je inbrengt in de discussie in de werkgroep. Pas wel op dat als je zelf iets claimt (stelt), een positie inneemt, dat je daarvoor dan altijd argumenten geeft (en denk alvast na over feitelijke of mogelijke tegenargumenten). Persoonlijke meningen en voorkeuren zijn geen argumenten! 18 Opdracht 2: KAVV Een zogenaamde KAVV is een bekende methode binnen de geesteswetenschappen voor het actieve lezen en verwerken van teksten, die dus een stapje verder gaat dan een samenvatting. KAVV is een (lelijk) acroniem dat staat voor Kerncitaat, Argument, Verband, Vragen (soms ook wel: Voorbeeld). Deze methode wordt hieronder toegelicht. Maak een KAVV van maximaal 750 woorden van een artikel van ongeveer 10.000 woorden. Kerncitaat Geef een (of eventueel twee) citaat van maximaal twee zinnen dat volgens jou de kern van het argument weergeeft. Vermeld waar je het citaat vandaan hebt (auteur, jaartal van publicatie, pagina). Argument Geef naar aanleiding van het kerncitaat in maximaal 300 woorden het hoofdargument weer en laat zien hoe de auteur zijn of haar standpunt of bevinding beargumenteert. Het argument vormt een toelichting bij het kerncitaat. Verband Geef het verband aan tussen het argument van deze tekst met een argument van een andere primaire of secundaire tekst, bijvoorbeeld een andere tekst die in de cursus wordt behandeld Geef aan hoe de gelezen stukken op elkaar aansluiten. Vullen deze argumenten elkaar aan, of weerspreken ze elkaar? Vraag Formuleer tot slot naar aanleiding van het argument in kwestie een discussievraag (zie hierboven). Tot slot: kijk ook de KAVV zorgvuldig na op correcte spelling, stijl, interpunctie, etc. (zie Opdracht 1)! 19 Beoordelingscriteria KAVV Vormtechnisch: zie Samenvatting Inhoudelijk ja redelijk nee Kerncitaat 1. Is het citaat goedgekozen? Drukt het de kern van de tekst uit? 2. Sluit het citaat aan bij het deel 2 (Argument)? 3. Is er correct geciteerd? En is het citaat niet te lang? Argument 4. Vat de student de kern van het argument goed samen? 5. Sluit het aan bij het Kerncitaat (onderdeel 1)? 6. Worden de kernbegrippen genoemd en toegelicht? 7. Blijkt inzicht in de vraagstelling, probleemstelling, inzet? Verband 8. Legt de student een zinvol verband? Blijkt uit het gelegde verband begrip van beide teksten / auteurs? 9. Zijn de posities goed weergegeven en onderscheiden? 10. Wordt de aard van de relatie goed aangegeven (vb. tegenspraak, verlengde, toepassing, etc.) 11. Eventueel: is het gelegde verband origineel? Vraag 12. Is de vraag puntig geformuleerd? 13. Is de vraag zinvol? 14. Wordt de vraag goed toegelicht? 15. Eventueel: is de vraag origineel? 20 Literatuur en webbronnen Kant, Immanuel (1988), 'Beantwoording van de vraag: Wat is Verlichting?', in: Wat is Verlichting? Vertaling en inleiding door Bernard Delfgaauw. Kampen: Kok Agora, pp. 59-71. Oorspronkelijk: 1784. Naslagwerken filosofie (encyclopedieën, lexica, handboeken, inleidingen, etc.) Bunnin, Nicholas and Eric Tsui-James (eds.) (2002), The Blackwell Companion to Philosophy. Malden: Blackwell Kate, Laurens ten (red.) (2007), Encyclopedie van de filosofie. Van de Oudheid tot vandaag. Amsterdam: Boom. Kunzmann, Peter (2005), Sesam atlas van de filosofie. Amersfoort: Thieme/Meulenhoff. Oxford Handbooks in Philosophy (voor een overzicht van verschenen titels en inhoudsopgaven, zie: www.oxfordhandbooks.com > Philosophy > Books). Routledge Philosophy Companions (voor een overzicht van verschenen titels en inhoudsopgaven, zie: www.routledge.com > Philosophy > Series > Routledge Philosophy Companions). Störig, Hans Joachim (2010), Geschiedenis van de filosofie. Utrecht: Spectrum Willemsen, Harry (red.) (1992), Woordenboek filosofie. Assen: Van Gorcum. Webbronnen: filosofische encyclopedieën Stanford Encyclopedia of Philosophy: plato.stanford.edu Internet Encyclopedia of Philosophy: www.iep.utm.edu Humanistische canon: www.humanistischecanon.nl Webbronnen: primaire teksten in oorspronkelijke taal en vertaling (vooral pretwintigste-eeuwse bronnen) Project Gutenberg: www.gutenberg.org of gutenberg.spiegel.de Marxists Internet Archive (ook veel niet-Marxistische teksten!): marxists.org Internet Archive: www.archive.org 21 Schrijfhandleidingen en stijlboeken Renkema, Jan (2012), Schrijfwijzer, vijfde editie. Amsterdam: Boom. De stijlboeken van de grote dagbladen, meerdere drukken, te raadplegen in openbare bibliotheken: NRC (Stijlboek, zie ook apps.nrc.nl/stijlboek), Trouw (Schrijfboek), Volkskrant (Stijlboek). Het groene boekje / Woordenlijst Nederlandse taal, Den Haag: Sdu. De meest recente editie stamt uit 2005. Tevens beschikbaar in elektronische variant (software). Websites van de Nederlandse Taalunie: woordenlijst.org en taaladvies.net 22