Paragraaf 1. Geleiders = stoffen waardoor elektrische stroom kan lopen.(alle metalen) Elektrolyt = geleidende vloeistof bv water met zout. Isolatoren = Stoffen die geen elektrische stroom /moeilijk doorlaat.(plastic/lucht) Elektriciteits snoer meestal geleider koperdraad. Met een schakelaar stroomkring openen/sluiten Wolfraam heeft een hoog smeltpunt namelijk 3407 graden. straalt bij 3000 graden.Gloeilamp uitgevonden door thomas alva edison Paragraaf 2. Voor een stroomkring heb je altijd een spanningsbron nodig. (batterij,accu,dynamo) Chemische spanningsbronnen = Batterijen en accu’s de spanning word namelijk opgewerkt met behulp van een scheikundige reactie. In een chemische spanningbron heb je altijd: Twee elektroden (gemaakt van 2 verschillende geleidende stoffen) Een elektrolyt (een geleidende vloeistof) Deze wil nog wel een weglekken wanneer de batterij een paar jaar oud is. Bij een dynamo word de kracht opgewekt door een magneet langs de spoel te laten draaien .Hier ontstaat er wisselspanning. De spanning in een stopcontact word opgewekt door generatoren in een elektriciteitscentrale. Spanning word gegeven in volt (V) groote van de spanning is U De spanning die een batterij levert kun je meten met een spanningsmeter.(voltmeter) De minpool moet gekoppeld worden aan de pluspool van de andere batterij. Laagspanning = de spanning kleiner dan 20 volt De rest is hoogspanning, bij hele hoge spanning word het aangegeven. Elle transformator werkt alleen op wisselspaning. Alessandro Volta was ontdekker batterij -> zijn naam naar spanning genoemd. Paragraaf 3. Schakelschema’s = tekeningen waarbij waar bij je met speciale symbolen overzichtelijke tekeningen van schakelingen kunt maken. Je hebt paralelschakeling en serieschakeling. Bij serie als er 1 kapot gaat allemaal uit bij parallel alleen de gene die kapot is. Thuis = netwerkspanning 230 V Paragraaf 4. Stroom van + naar – elektroden van – naar + Stroomsterkte word gemeten in ampere (a). 1 A = 1000 mA 1 mA = 0.001 A Teveel stroom kan twee oorzaken hebben: Overbelasting = er staan te veel apparaten tegelijk aan. Kortsluiting = wanneer de stroomkring dicht is maar er geen apparaat is aangesloten hierbij is dus de + en de –pool aan elkaar verbonden. Zekering = een soort smeltveiligheid (zwakke plek) Tegenwoordig installatie-apparaten. Paragraaf 5. In een stroomkring heeft elk onderdeel zijn eigen functie: 1. De spanningsbron levert elektrische energie (E) 2. De snoeren vervoeren die energie naar het elektrische apparaat. 3. Het elektrische apparaat zet het om in warmte/licht/beweging. Warmte Stroom door draad-draad warmer-elektrische energie →warmte(broodroosters, strijkijzers, straalkachels) Licht Stroom zo warm – licht – bv gloeilamp. Beweging Elektromotor voor iets in beweging te houden bv stofzuiger,mixer,föhn, computer enz. Op een apparaat staat het vermogen (P) Meestal in Watt (w) soms ook kilowatt (1kW= 1000 W) Het vermogen geeft aan hoeveel het apparaat gebruikt per seconde. Hoeveel elektriciteit je gebruikt word gemeten namelijk in kilowattuur (kWh) Vandaar dat zo’n meter kilowattuurmeter genoemd word. Wil je het energieverbruik meten? Energieverbruik = vermogen x tijd = E=PxT Het vermogen staat vaak in W in dat geval moet je het omreken in kilowatt Bv : 75 W = 0.075 kilowatt VB: een lamp 40 w die heeft 5 uur gebrand. E = PxT 0.040 x5 =0.20 prijs is 0.15 per kWh Kosten : 0.2x0.15 = 0.03