 
                                Samenvatting modellen h 1 t/m 6 Hoofdstuk 1crisis 1.2 wat is een crisis Crisis in economische zin:  Een periode waarin de groei van de productie wordt verstoord  Vroeger was invloed van de natuur erg groot op de economie, dat is verminderd  Perioden van voorspoed en verval volgen elkaar op 1.3 het nationaal product Productie= het voortbrengen van goederen en diensten met als doel het verwerven van inkomen door het verkopen van deze producten. productiefactoren Kapitaal Arbeid Natuur(grond) Ondernemersactiviteit Productie=toegevoegde waarde= omzet-geldswaarde ingekochte grond en hulpstoffen NATIONAAL PRODUCT = productie/ toegevoegde waarde van de individuele bedrijven Totale inkomen gezinnen = loon+pacht+rente+winst+huur =NATIONAAL INKOMEN Nationaal product = nationaal inkomen (nationale toegevoegde waarde)  Noodzakelijke gelijkheid !! (identiteit) Binnenlands inkomen + inkomen ontvangen uit het buitenland Inkomen betaald aan het buitenland = Nationaal inkomen 1.4 conjunctuur en structuur Conjunctuur  Vraagkant van de economie  Crisis veroorzaakt door schommelingen in de vraag Vraag van gezinnen/consumenten  Particuliere consumptie= alle goederen en diensten die zijn gekocht bij bedrijven door gezinnen Vraag van ondernemingen  Het kopen van kapitaalgoederen door bedrijven = investeren De vraag van de overheid:  Overheidsinvesteringen  Overheidsconsumptie De vraag van het buitenland:  Export, verkoop van goederen en diensten aan het buitenland  Omgekeerd  import ( altijd in mindering brengen op de totale vraag) De effectieve vraag  Totale vraag De conjunctuur  Golfbeweging van opgang en stagnatie van de productie veroorzaakt door veranderingen in de effectieve vraag  Productie capaciteit= maximaal haalbare productie met inzet van alle productiefactoren  Bezettingsgraad= deel van prod. Cap. Dat daadwerkelijk wordt gebruikt Bezettingsgraad=productie/prod.cap. x 100%  Werkloosheid veroorzaakt door een te kleine prod.cap = conjuncturele werkeloosheid  Productie gelijk aan productiecapaciteit = bestedingsevenwicht  Kleinere productie= onderbesteding  Grotere productie= overbesteding Economische groei= groei van reële bbp ten opzichte van de trendmatige groei Trendmatige groei= groeipercentage gezien over een langere tijd Recessie= afzwakkende economische groei Depressie= krimp van de economie De aanbodzijde  Prod. Cap. Verandert door de hoeveelheid productiefactoren die wordt aangeboden  Productie factor die het minst beschikbaar is bepaalt de omvang van de prod.cap.  Productie capaciteit kan op korte termijn niet snel beinvloed worden, ivm research en prodcuctie Conjuncturele en structurele werkloosheid  Vraag naar arbeid kleiner dan aanbod werkloosheid  ruime markt  Vraag naar arbeid groter dan aanbod krappe arbeidsmarkt  Conjuncturele werkloosheid gevolg van te lage EV  Structurele werkloosheid gevolg van veranderingen aan de aanbodzijde Hoofdstuk 2 hoofdstromingen van crisis theoriën 2.1 de klassieke theorie Benadering vanuit de aanbodzijde Liberalisme= laat elk individu zijn eigen belangen nastreven dan zal ieder zich hard inspannen en wordt de totale welvaart het grootst Markmechanisme  Evenwicht vraag=aanbod  Vraag > aanbod tekort prijzen omhoog ( minder vraag)  Aanbod >vraagoverschot prijzen omlaag ( meer vraag) Wet van Say: elk aanbod schept zijn eigen vraag, als het maar voor de juiste prijs wordt verkocht Economische crises  Ontstaan door verstoring marktevenwicht  Door: overheid, vakbonden etc Overheid:  Moet zich alleen bezig houden met zaken die niet aan de markt overgelaten kunnen worden, law and order. Prijsmechanisme werkt op alle markten : goederen, arbeid, vermogens en valutamarkt 2.2 Keynes BENADERING VANUIT DE VRAAGKANT Theorie:  Prijsmechanisme corrigeert neergaande economie niet, maar versterkt deze  Overheid moet vraag van particulieren stimuleren bij onderbesteding  Vraag remmen bij overbesteding Overheid kan vraag beinvloeden door:  Via verhoging overheidsbestedingen  Veranderingen in bestedingpatroon particulieren veroorzaken door veranderingen in de belastingen, sociale premies en overdrachten. Ideale situatie: Productiecapaciteit=EV= Bestedingsevenwicht Nationaal inkomen wordt beinvloed door de EV, prod cap is gegeven constant. Bij laagconjunctuur loopt het begrotingstekort ( overheidsinkomsten<uitgaven) vanzelf op ( lagere belastinginkomsten)  Stimulerend gedrag van overheid laat dit in eerste instantie toenemen  Als productie stijgt zal het tekort vanzelf weer afnemen  Tekort wordt gefinancieerd door leningen ( overschot spaargeld doordat mensen in laagconjunctuur meer gaan sparen) Hoogconjunctuur  Bestrijding overbesteding door verhoging belastingen en overheidsbestedingen te verlagen  Overschot op de begroting voor aflossingen schulden Conjunctuurpolitiek --> anti cyclisch begrotingsbeleid Hoofdstuk 3 De theorie van Keynes in Modelvorm 3.1 inleiding Economische modellen worden op 3 manieren gebruikt  Om te verklaren hoe de werkelijkheid inelkaar zit  analytisch model  Om te voorspellen hoe de economie de komende tijd zal verlopen  voorspellingsmodel  Om aan te geven hoe de economie beinvloed zal worden door bepaalde beslissingen beslissingsmodel 3.2 de vraagkant van het conjunctuurmodel Inkomensevenwicht  W= nationaal product  Y= nationaal inkomen (loon+pacht+huur+rente+winst)  C= consumptie door gezinnen  S= sparen  Besparingen worden door bedrijven gebruikt als financiering voor investeringen  Investeringen uitbreidingsinvesteringen + voorraadinvesteringen  I= Investeringen Bestedingseffect/inkomenseffect van een investering  Kapitaalgoederenvoorraadproductiecapaciteit  capaciteitseffect van een investering I  bestedingenproductieinkomeninkomens / bestedingseffect van een investering Investeringen  Aanschaf van kapitaalgoederen in een bepaalde periode  Periode/stroomgrootheid Iea= verwachte investeringen Iep= gerealiseerde investeringen Achteraf is S altijd gelijk aan Iep Dus: S= Iep Iep= Iea + gedwongen voorradverandering Iea=Iep dan = S W= EV 3.9       W>EV  voorraadvorming, bedrijven zullen productie inkrimpen W=EV  inkomensevenwicht W<EV voorraadintering, productie wordt verhoogd Iea>S  EV>Wminder investering dan gepland, meer productie Iea=S W=EV geen verandering Iea<S EV<W  meer investering dan gepland, minder productie Model in wiskundige vorm Formules  EV=W  evenwichtsvergelijking (geen rede om productie aan te passen)  Y=W  EV= C+ Iea  definitievergelijking  C= 3/4 Y + 20  gedragsvergelijking ( 3/4 van het inkomen wordt geconsumeerd, rest wrodt gespaard, constante is vaste consumptie)  Identiteit ( altijd waar)  Consumptie functie   Iea= 25  gedragsvergelijking  investeringsfunctie * getallen in de formules zijn x dus kunnen aangepast worden Oplossing van het algebraïsche model lijdt tot vinden van inkomensevenwicht  Eindvergelijking na substituering: EV= 3/4Y=20=25 Gesloten economie zonder overheid heeft altijd dezelfde identiteit, evenwichtsvoorwaarde en EV.  Y= C+ Iea Andere vorm van kijken naar algebraïsch model:  Y=C+S  EV= C+Iea  Y=EV  C+S=C+Iea  S=Iea Spaarfunctie  Complementaire functie van Consumptiefunctie Grafische weergave Als W=EV Lijn 1  W=EV, Y=W  Y=EV  45 graden lijn Lijn 2  EV= 3/4Y+45 rechte lijn Snijpunt 2 lijnen = Evenwichtsinkomen als evenwichtsvoorwaarde is S=Iea  snijpunt S en I is evenwichtsinkomen exogenen worden altijd gegeven endogenen moeten worden uitgerekend via een vergelijking C= cY+Co  c= marginale consumptiequote  deel van inkomen dat wordt geconsumeerd  marginale consumptiequote= C/Y  Co= autonome consumptie Gemiddelde consumptiequote= C/Y De Multiplier werking als de marginaleconsumptiequote 3/4 is, gaan consumenten van elke euro die ze meer krijgen 3/4 deel meer consumeren. Model in vorm van veranderingen:       Y=EV Y=W EV=C+I C=3/4Y=Co I=Io Eindvergelijking: Y=C+I Als er nu 16 miljard extra geïnvesteerd wordt, zal Y met 16 stijgen, waardoor C met 3/4x 16= 12 zal stijgen. Als er nu het volgende jaar weer 16 miljard geinvesteerd wordt, stijgt C met 3/4 x (12+16) aangezien de 16 Miljard van het vorige jaar nog steeds ten dele in de economie omgaat.  In dit geval heeft de multiplier de waarde 4 (wiskundig te bewijzen)  Dan is de maximale stijging van het nationaal inkomen 4x 16 ( impuls)= 64 miljard  Multiplier is afhankelijk van de hoogte van Marginaleconsumptiequote Eenmalige impuls  Leidt ook tot inkomensstijging  Verminderd elke keer met tegenovergestelde van marginaleconsumptiequote  Zal uiteindelijk weglekken Berekenen van de multiplier Multiplier= oorzaak/gevolg Berekening multiplier met formule= 1/1-c 3.3 de aanbodkant van het model Productiecapaciteit wordt beinvloed door productiefactor die het meest schaars is. Gemiddelde arbeidsproductiviteit= productie/aantal arbeiders Model waarbij arbeid schaars is Formules  Y* =apt x Aa  Y*= prod cap. Apt= arbeidsproductiviteit. Aa= arbeidsaanbod (arbeidsjaren)  Aa=Ao  Av=Y/Apt.  Av= arbeidsvraag (werkgelegenheid)  U= Aa-Av  U=werkloosheid bestedingsevenwicht EV=productiecapaciteit Beinvloeden inkomensevenwicht door verandering van I  Uitkomst verkrijgen dmv opnieuw uitwerken model  Werken met multiplier autonome investeringen Verandering van de autonome consumptie:  Multiplier in dit model hetzelfde als van I  Dezelfde uitkomst Verandering door het laten stijgen van marginale consumptiequote  Marginale consumptiequote veranderen door c in functie  Y veranderen door gewenste waarde (Y*) Grafische oplossing van het bestedingsevenwicht  Zie uitleg boek Conjuncturele en structurele werkloosheid Tot nu toe was alle werkeloosheid in het model conjunctureel, maar ook de structurele werkloosheid is in het model weer te geven. Formules:  Y*=a xAa  Y*= a xAia  Aia= inzetbare deel arbeidsaanbod  Aa=Aao  arbeidsaanbod is autonoom, buiten het model om bepaald  Aia= Aiao  inzetbare deel arbeidsaanbod is autonoom, buiten model om bepaald  Av=Y/a  U=Aa-Av  Us=Aa-Aia  structurele werkloosheid= arbeidsaanbod- inzetbare krachten  Uc= Aia-Av=U-Us = Conjunsturele werkloosheid Het model waarbij kapitaal schaars is  In dit model is kapitaal de knelpuntfactor voor de productie Formules:  Y*= k xK  K= kapitaalgoederenvoorraad, k = kapitaalproductiviteit (toegevoegde waarde per eenheid geinvesteerd kapitaal)  K= Ko  K en (k) zijn autonome exogenen  Aa= Aao  Av=Y/a  Omdat prod cap (y*) afhankelijk is van kapitaal, en niet van arbeid, is de vraag naar arbeid begrenst door de prod.cap  vraag naar arbeid kan niet hoger worden dan AV* = maximale werkgelegenheid  Av* = Y*/a  U=Aa-Av  Us= Aa-Av*  Av*-Av= U-Us Nogmaals structurele werkloosheid  Structurele werkloosheid kan je onderverdelen in kwalitatieve en kwantitatieve werkloosheid  Hoogte van arbeidsproductiviteit staat in direct verband met opleiding en gesteldheid van de werknemers  De manier waarop productiefactoren worden gecombineerd  productietechniek  Breedte-investering als bij een investering de verhouding arbeid/kapitaal gelijk blijft  Diepte-investering als arbeid vervangen wordt door kapitaal Hoofdstuk 4 de gesloten economie met overheid 4.1 de sector overheid in het model Het model zal gebruikt worden als analytisch/ beslissingsmodel Er komt een nieuw element in de effectieve vraag de overheidsbestedingen  O= Oo  De overheidsbestedingen zijn autonoom EV= C+I+O Ook de belastingen spelen een grote rol, die zijn deels endogeen afhankelijk van nationaal inkomen (inkomstenbelasting en btw). Voor een deel zijn de belastinguitgaven exogeen Formules belasting  B= bY + Bo  C= c(Y-B) + Co  gehele belastingfunctie wordt hier negatief! Eindvergelijking inkomensevenwicht= Y= -c/(1-c+cb) Bo + 1/(1-c+cb)(Co+Io+Oo)  Multiplier autonome belastingen is negatief  meer belastingen, minder consumptie,minder inkomen.   Multiplier belastingen is lager dan die van consumptie, dit is wiskundig te bewijzen door het schema uit te rekenen. Toch zal zowel een belastingverlaging als een verhoging van de uitgaven de economie stimuleren Zie Pijltjes schema op blz 88. Modellen Model met spaarfunctie            W=EV Y=C+I+O C+S+B=C+I+O S+B=I+O (S-I)+(B-O)=0 S-I  verhouding sparen door gezinnen en investeringen  particulier spaarsaldo B-O belastingen - overheidsuitgaven overheidstekort of overschot overheidssaldo Particulier spaarsaldo + overheidssaldo = nationaal spaarsaldo Nationaal spaarsaldo = 0 bij inkomensevenwicht Spaaroverschot= vraagverkleinend Overheidstekort= vraagvergrotend Conjunctuurbeleid  Overheid heeft de meest effectieve instrumenten in handen om conjuncturele werkloosheid te bestrijden  Belastingverlagingen  Verhogingen overheidsbestedingen  Verlagen marginale belastingquote Multiplier  Y/Bo= Multiplier Belastingfunctie Progressief belastingstelsel  Meer betalen naar mate je meer verdient ( B/Y neemt toe)  B= bY+ Bo  Bo <0  negatief  Negatieve Bo duidt op heffingskorting, je gaat pas betalen als je boven een bepaald inkomen zit. Degressief belastingstelsel  Minder betalen naar mate je meer verdient ( B/Y wordt minder)  B= bY+ Bo  Bo> 0  positief  Positieve Bo duidt op ene algemene heffing, inkomensonafhankelijk Hoofdstuk 5 de open economie met overheid Opnemen buitenland in het model houdt in het toevoegen van export en import  Export  vraag vanuit het buitenland naar Nederlandse producten of diensten  Meer export  toename EV  Export is autonoom  E= Eo    Import is de vraag van Nederland naar Buitenlandse grondstoffen en producten  Meer inkomen  meer import  Meer import  afname EV in Nederland  M= mY m= marginale importquote Nieuwe EV= EV= C+I+O+E-M Eindvergelijking Y= 1/(1-c+cb+m) ( Co+Io+Oo+Eo) + -c/(1-c+cb+m) Bo  Zie pijltjesschema p. 104 van Modellen De betalingsbalans  Overzicht van alle betalingen en ontvangsten van het buitenland in 1 jaar  Inkomenstransactie geld dat in een bepaalde periode verdient wordt  Vermogenstransactie al het geld dat je op een bepaald moment hebt  Lopende rekening van de betalingsbalansexport en import  (E-M)  saldo lopende rekening  Betalingsbalans moet in evenwicht zijn  heeft 1 land een overschot, dan hebben andere landen een tekort  Bij overschot kapitaal export, buitenland leent geld van nederlandse besparingen particulieren Besparingen = investeringen bedrijven+ tekort van de overheid + tekort van buitenland  Kapitaal import bij tekort op lopende rekening Besparingen + overschot buitenland = investeringen bedrijven + tekort overheid Model met spaarfunctie  W=EV  Y= C+I+O+E-M  C+S+B=C+I+O+E-M  S+B=I+O+E-M  (S-I) + (B-O) = (E-M)  (E-M) = Saldo lopende rekening  (S+I)+(B-O)-(E-M)= 0 Conjunctuurpolitiek  Opdrachten in boek werken dit uit aan de hand van het cijfervoorbeeld! Hoofdstuk 6 de economische kringloop   In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar achteraf, en aan het einde van de kringloop is de economie altijd weer in evenwicht Economie zonder overheid= S=I of W=EV Kringloop van een gesloten economie zonder overheid  Bekijk plaatje van kringloop op blz 119.  Gezinnen leveren productiefactoren aan bedrijven  Bedrijven geven hiervoor loon rente winst pacht en huur. Als beloning  Y= inkomen waarmee er gekocht wordt  C wordt gekocht / geconsumeerd  En W wordt er geproduceerd voor consumptie   Er wordt veronderstelt dat gezinnen hun hele inkomen consumeren. Dit is niet waar, zij sparen een gedeelte van hun inkomen  Besparingen worden belegd in bedrijven  Bedrijven gebruiken dit geld om te investeren (I)  Investeringen in kapitaalgoederen of in voorraden ( negatieve investeringen  voorraadintering)  Vervangingsinvesteringen om prod.cap. te behouden.  Bedragen die gereserveerd worden door vervangingsinvesteringen (Iv) worden afschrijvingen genoemd (A) Bruto en netto nationaal product  Bruto nationaal product= consumptie + uitbreidingsinvesteringen +voorraadinvesteringen + Vervangingsinvesteringen  Vervangingsinvesteringen leiden niet tot stijging inkomen gezinnen  Netto nationaal product= consumptie+uitbreidingsinvesteringen+voorraadinvesteringen Bruto en netto nationaal inkomen  Gelijk aan bruto of netto nationaal product Bruto en netto investeringen  Netto investeringen  leiden tot vergroting kapitaalgoederenvoorraad  Uitbreidingsinvesteringen + voorraadinvesteringen  Bruto investeringen  + vervangingsinvesteringen De kringloop van een gesloten economie met overheid Belastingen  Directe belastingen: belastingen die gedragen worden door degenen die ze betalen, over primaire inkomens: loon, huur/pacht, rente en winst.  Indirecte belastingen: belastingen niet gedragen door degenen die betaald worden  gerekend aan bedrijven, die het vervolgens doorrekenen in de kosten kostprijsverhogend Overheidsuitgaven 1. Overdrachtsuitgaven: uitgaven aan gezinnen en bedrijven zonder tegenprestatie (uitkeringen, subsidies)  subsidies verlagen kostprijs  kostprijsverlagend 2. Overheidsbestedingen - Overheidsconsumptie: uitgaven voor kapitaalgoederen door de overheid bij bedrijven (pennen , interieur etc) - Personele overheidsconsumptie: salarissen van de ambtenaren (toegevoegde waarde overheid) Overheidstekort = verschil tussen overheidsuitgaven en overheidsinkomsten  Tekort wordt gefinancieerd door leningen  Leningen worden gefinancieerd door besparingen ( net als netto investeringen voor bedrijven) Besparingen = netto-investeringen + overheidstekort = S+B=I+O = S= I+ ( O-B) Veronderstellingen  overheid doet geen vervangingsinvesteringen  productie vindt alleen plaats bij bedrijven, en gezinnen krijgen alleen inkomen via bedrijven  overheid heeft meestal een tekort de kringloop van een open economie met overheid open economie = met buitenland  wij bieden productiefactoren aan het buitenland aan  krijgen hier uit het buitenland beloningen voor ( primaire inkomensstromen)  veronderstelling: nederland krijgt meer van het buitenland dan het geeft.  Alles uit binnenlandse bedrijven  binnenlands inkomen  Alles incl. inkomen uit buitenland  nationaal inkomen  Productiefactoren naar het buitenland  export  Productiefactoren vanuit het buitenland  import binnenlands product + inkomen uit buitenland -. Inkomens naar buitenland nationaal product als buitenland een tekort op de lopende rekening heeft lenen ze dat van nederlandse besparingen ( Nederland heeft dan een overschot op de lopende rekening) Besparingen = netto investeringen bedrijven +tekort overheid + tekort Buitenland S+B = I+O+E-M of S= I + (O-B)+(E-M)  Saldo primaire inkomens buitenland = (E-M) Als Nederland een tekort heeft op de lopende rekening, wordt er kapitaal geimporteerd vanuit het buitenland Besparingen +overschot buitenland = netto investeringen bedrijven + tekort overheid Het nationaal inkomen van een open economie met overheid Factorkosten = de kosten voor het gebruik van de productiefactoren door overheid en bedrijven  Alleen in binnenland : netto binnenlands product tegen factorkosten  Netto binnenlands product tegen factorkosten = inkomen bedrijven+ inkomen overheid   Inkomen ook ontvangen uit buitenland  Netto nationaal inkomen tegen factorkosten = netto binnenlands inkomen tegen factorkosten + saldo primair inkomen uit buitenland Marktprijzen  Indirecte belastingen werken prijsverhogend  Subsidies werken prijsverlagend  Inkomen tegen factorkosten +belastingen - subsidies = inkomen tegen marktprijzen  Netto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen factorkosten +indirecte belastingen - subsidies   Verschil tussen netto en bruto inkomen  afschrijvingen  Bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen marktprijzen + vervangingsinvesteringen (afschrijvingen) de confrontatie van middelen en bestedingen om te produceren heb je middelen nodig. Deze middelen zijn Y ( netto nationaal product) en M (import). De middelen worden gebruikt voor bestedingen : C (consumptie) , I (investeringen), O (overheidsbestedingen) en E (export) Y+M = C+I+O+E = identiteit confrontatie van middelen en bestedingen Als m naar andere kant = teken  evenwichtsvoorwaarde  Y= C+I+O+E-M Y= C+S+B  Identiteit Dus C+S+B= C+I+O+E-M = (S-I)+(B-O)=(E-M) Nationaal spaarsaldo + overheidssaldo = saldo lopende rekening