Aardrijkskunde uittreksel §1 Altijd anders weer Weer bestaat uit: temperatuur (gemeten in °C), neerslag (dit kan regen, sneeuw, mist etc, zijn gemeten in mm), de windkracht (aangegeven met cijfers van 1 t/m 12), de windrichting, de bewolking (onbewolkt, halfbewolkt en zwaarbewolkt), het aantal uren zonneschijn per dag en de vochtigheid van de lucht (vochtige lucht = regen). In de dampkring (10 km) zitten luchtdeeltjes, vocht en afvalstoffen die wij mensen in de lucht brengen. Al die dingen zorgen voor gewicht, dit noemen we luchtdruk. Dit kun je meten met een barometer (uitgedrukt in hPa (hectopascal)). Op de kaart zijn deze hoge- en lagedrukgebieden aangegeven met isobaren. Anouk Zandbergen §2 Luchtdruk en wind Hoge- en lage druk gebieden hebben vaak een vaste plek, het begint op het tropisch minimum, hier is ook de evenaar. Het tropisch minimum is een lagedrukgebied, hier is veel regen door het condenseren van de warme lucht. Daarna, op 30° N- en ZB kom je in het subtropisch maximum. Dit is een hogedrukgebied waar weinig regen valt en het onbewolkt is. Na het subtropisch maximum komt het subpolair minimum dit bevindt zich op 60° N- en ZB, dit is een lagedrukgebied, de lucht stijgt. Als laatste komt het polair maximum, dit is een hogedrukgebied met weinig regen. Hoge- en lagedrukgebieden kunnen zich verplaatsen, welke kant dat opgaat heeft te maken me de wet van Buys Ballot: een wind waait altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. Op het noordelijk halfrond naar rechts en op het zuidelijk halfrond naar links. Depressies zijn hetzelfde als lagedrukgebieden. Bij hele lage drukgebieden kunnen tropische orkanen ontstaan, ook windhozen hebben met lagedrukgebieden te maken. Anouk Zandbergen §3 Storm en regen Hoe hard het waait heeft te maken met de ligging van hoge- en lagedrukgebieden. Midden in een lagedrukgebied waait het bijna altijd heel hard. In het midden van een hogedrukgebied waait het bijna niet. Als een hoge- en lagedrukgebied ver uit elkaar liggen waait het meestal niet zo hard. Als ze dicht bij elkaar liggen waait het meestal hard. Als het drukverschil hoog is, kunnen er harde windstoten komen. Dit kan veel schade aanrichten. De grenzen tussen twee verschillende soorten lucht noem je een front. Als warme lucht opstijgt, koelt het af. Het vocht dat in de warme lucht zat gaat dan condenseren, er ontsaan wolken en het gaat regenen. Dit noemen we frontale neerslag. Als de watme lucht zo sterk is dat de koude lucht uit een gebied gedreven wordt hebben we te maken met een warmte front. Als de koude lucht sterker is hebben we te maken met een koufront. In Nederland hangt het weer af van het buitenland. Anouk Zandbergen §4 De weerkaart De wind bepaald welk weer wij hebben. Als de wind uit het zuidwesten komt is de lucht meestal vochtig. Als de wind uit het noordwesten komt is de lucht koud. Als de wind uit het noordoosten komt is de lucht ’s winters meestal erg koud en droog. Ook als de wind uit het zuidoosten komt is de lucht meestal koud en droog. Voor een weersverwachting is nodig: waar de wind vandaan komt(hoge- en lagedrukgebieden), temperatuur (deze getallen komen op een grote kaart, de lijnen die daartussen zijn getrokken heten isothermen), regenen of droog en kans op neerslag. Op een echte weerkaart staan nog meer dingen zoals: isothermen, temperaturen uitbereid met isobaren, de H en de L voor hoge- en lagedrukgebieden, fronten (aangegeven als lijn met bolletjes), kou front (aangegeven als lijn met driehoekjes) en gegevens over bewolking. Anouk Zandbergen