Het houden, behouden en overdragen van kunst Mr. Déderiet J.K. van Meggelen1 Wat is het motief om kunst te kopen en te houden? Is dit om rendement te behalen of gaat het om ‘het genieten’? Wat de doorslaggevende reden ook is, als eenmaal een kunstvoorwerp in het bezit is, spelen de volgende vragen: wordt het bezit van kunst belast? Wordt kunst in de heffing van erfbelasting betrokken? Is het gewenst om – vanuit het oogpunt van estate planning – gereguleerde overdracht naar de volgende generatie(s) te doen? Hoe kan er dan voor worden gezorgd dat er grip wordt gehouden op het overgedragen kunstvoorwerp? Wat zijn de gevolgen als het de wens is een groter publiek kennis te laten maken met kunst? Zijn er bijzondere regels voor de vererving van kunst? Op deze vragen ga ik in dit artikel in. Uitdrukkelijk blijft onbesproken het houden van kunst in de (quasi-) ondernemingsfeer. 1. Kunst om (rendement) te genieten? Er zijn onderzoeken die laten zien dat met kunst fraaie rendementen te behalen zijn, zeker op de lange termijn. Een recent onderzoek geeft aan dat wie voor een langere tijd in kunst belegt, een rendement tegemoet kan zien van acht procent. Daarbij zijn dan wel opvallende verschillen tussen bijvoorbeeld moderne kunst en oude, Europese meesters uit de zeventiende en achttiende eeuw.2 Andere onderzoeken laten betere resultaten zien en tonen dat de index voor wat betreft de Europese schilders uit de twintigste eeuw steeg met 83 procent tussen 1992 en 2001.3 Met deze percentages lijken de beleggingsrendementen in effecten te verbleken. Maar zoals altijd: het is niet alles goud wat er blinkt. Dezelfde onderzoeken waarschuwen namelijk dat de verhouding tussen het beleggingsrendement en de risico’s van kunst minder gunstig zijn dan bijvoorbeeld bij aandelen. Rienk Kamer zegt dit heel pakkend: “Het riskante mode-aspect, de grillige trendwisselingen en vooral de zeer beperkt blijvende liquiditeit (inwisseling van de belegging binnen een redelijke termijn tegen cash voor de koopprijs of bijvoorkeur met een redelijk rendement) vinden volgens de kunstbeurs- en veilingervaringen niet voldoende tegenwicht door een ruim boven het gemiddeld van andere beleggingen uitstijgend risico. Daarmee voldoet kunst niet aan de minimale criteria voor een verantwoorde belegging (…).”4 Kunstaankoop kan ook op meer emotionele gronden gebeuren. Het gaat dan om aantrekkingskracht, schoonheid, sentiment, sympathie. Het geeft kortweg een gevoel van ‘geluk’. Is dit niet het hoogst te behalen rendement? 2. Het bezit van kunst De fiscus beoordeelt niet de algemene waardering van kunst (affectiewaarde), maar slechts de financiële waardering (marktwaarde) daarvan. In beginsel behoren ook voorwerpen van kunst en wetenschap tot de grondslag van het forfaitaire rendement van belastingplichtige.5 Art. 5.8 Wet IB 2001 bepaalt evenwel: “Tot de bezittingen behoren niet voorwerpen van kunst en wetenschap, tenzij deze hoofdzakelijk als belegging dienen.” Oorspronkelijk had de gememoreerde vrijstelling een beperktere reikwijdte. Als gevolg daarvan zouden particuliere kunstcollecties onder de rendementsheffing zijn gevallen en zou het niet ondenkbaar en onlogisch zijn geweest dat deze collecties Nederland zouden hebben verlaten. Om verschoond te blijven van box 3-heffing is het, blijkens de wettekst, essentieel of de voorwerpen wel of niet ter belegging worden aangehouden. Bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 heeft de Staatssecretaris aangegeven, dat om de vrijstelling te kunnen genieten het voorwerp niet moet zijn aangekocht en aangehouden met de hoop op waardevermeerdering, maar dat het voorwerp in de eerste plaats moet zijn Senior vermogensstructureerder bij Van Lanschot Private Office Amsterdam. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel. 1 Renneboog in Z24 Geld, 9 augustus 2010. 2 3 En daalde met acht procent tussen 1999 en 2001. Paul van Engen in Money nr. 64 (maart 2003). 4 Kamer in: Financiële Strategie 4/2001. 5 Art. 5.3 Wet IB 2001. Estate Planner Digitaal 2011/07 1 aangekocht met het oog op het voorwerp zelf.6 In beginsel wordt aangenomen dat dit laatste het geval is; de inspecteur zal zo nodig het tegendeel moeten bewijzen.7 Dat zal geen eenvoudige klus zijn, zelfs indien daarbij de intentie van de belastingplichtige mag worden geobjectiveerd. De inspecteur zal specifiek gevallen van belastingarbitrage beogen te bestrijden.8 Belastingarbitrage is bijvoorbeeld aan de orde indien een kunstvoorwerp kort voor de jaarwisseling wordt gekocht, terwijl dit kort na de jaarwisseling weer wordt verkocht. De inspecteur zal dan de poging van belastingplichtige om aan de belastingheffing van box 3 te ontkomen trachten verijdelen. Indien een belastingplichtige op enig moment besluit zijn kunstwerk uit te lenen aan een museum vervalt de vrijstelling niet. Het tweede lid van het gememoreerde artikel bepaalt namelijk: “Als voorwerpen van kunst en wetenschap worden mede aangemerkt voorwerpen van kunst en wetenschap die ter beschikking zijn gesteld aan derden voor culturele en wetenschappelijke doeleinden.”9 De vraag of een gebruiksvoorwerp valt onder de vrijstelling voor kunst en wetenschap is onder de Wet op de vermogensbelasting 196410 regelmatig aan de rechter voorgelegd. De Hoge Raad heeft overwogen dat “daartoe ook kunnen worden gerekend voorwerpen die uit een oogpunt van kunst of wetenschap, door bijvoorbeeld uniekheid, ouderdom of ontwerp, waard zijn om voor het nageslacht te blijven bewaard”.11 Op het eerste gezicht een duidelijk criterium. Toch kregen belastingplichtigen, die qua positie vergelijkbaar waren, van de rechter een andere fiscale behandeling: de ene gebruiker van een oud gebruiksvoorwerp kreeg te horen dat hij een beroep mocht doen op de vrijstelling, de andere belastingplichtige kreeg de vrijstelling niet. De beroepsviolist, die regelmatig zijn oude Guarneriviool bespeelde, kreeg te horen dat hij gebruik mocht maken van de vrijstelling.12 De eigenaar van een oude Ferrari, die deze af en toe op de openbare weg en op het circuit bestuurde, kreeg te horen dat hij de vrijstelling niet kreeg. Wilde hij die vrijstelling wel genieten, dan moest de auto ‘duurzaam aan de oorspronkelijke gebruiksbestemming zijn onttrokken’. Voorzover die voorwerpen niet aan een museum ter beschikking waren gesteld, moesten ze wel op een vergelijkbare wijze worden bewaard. De verklaring voor de andere fiscale behandeling kan 2 Estate Planner Digitaal 2011/07 wellicht worden gevonden in het feit dat een viool kennelijk eerder dan een personenauto de sfeerovergang van gebruiksvoorwerp naar kunstvoorwerp doormaakt. Ook de ouderdom van de viool kan de reden van de andere uitkomst geweest zijn. Het kan ook zo zijn dat de overweging van de rechter is geweest, dat bij de bespeling van een viool in vergelijking met het besturen van een auto (of ander voertuig) meer kans is op instandhouding van het voorwerp.13 Postzegel- en muntverzamelingen, mits een wetenschappelijke waarde, kunnen ook tot voorwerp van wetenschap worden gerekend14 en blijven zodoende ook buiten de heffing. De jurisprudentie die aangeeft wanneer een gebruiksvoorwerp kan delen in de vrijstelling voor kunst en wetenschap behoeft thans minder te worden geraadpleegd. Dit vanwege de in de Wet IB 2001 opgenomen definitie van bezittingen. Roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt behoren niet tot de bezittingen (art. 5.3 lid 2 onder c Wet IB 2001).15 Over de waarde van de Ferrari zou op grond van het vorenstaande vanaf 2001 geen belasting meer worden geheven.16 Belangrijk is de jurisprudentie dus nog voor gebruiksvoorwerpen die worden verhuurd: alleen als zij als kunstvoorwerp kwalificeren wordt geen belasting geheven. Art. 5.8 lid 3 Wet IB 2001 geeft dan tot slot zekerheid aan ‘echte liefhebbers’: het aanhouden van een verzameling van voorwerpen van kunst en wetenschap (een collectie) hoeft op zich niet te duiden op het feit dat sprake zou zijn van een belegging. Concluderend kan dan ook worden gezegd dat in het algemeen zonder box 3-perikelen17 van kunst kan worden genoten. 3. Schenken van kunst 3.1. Algemeen; het schenken aan kinderen De tarieven voor de schenkbelasting zijn gelijk aan die voor de erfbelasting.18 Door vermogen al tijdens het leven over te dragen aan de volgende generatie(s), kan – omdat het geschonkene geen deel van de nalatenschap meer is – een aanzienlijke besparing van de uiteindelijk verschuldigde erfbelasting worden bereikt. In andere woorden, een goed doordacht schenkingsprogramma Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 7, p. 257 (NV). 6 7 De inspecteur moet het tegendeel bewijzen (niet slechts aannemelijk maken), zie Van Soest, Belastingen, pagina 369 (artikel 5.8 onder 2). Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 17, p. 135-137 (NNV). 8 Dat geldt ook indien het kunstwerk in bruikleen (tegen commissie) wordt gegeven. 9 10 Men zou de huidige vermogensrendementsheffing kunnen zien als een voortzetting van de oude vermogensbelasting. Dat is niet het geval: de huidige box 3-heffing is een inkomstenbelasting die het vermogen op forfaitaire wijze naar een vast rendement van 4% belast en niet het vermogen zelf, zoals een vermogensbelasting doet (HR 1 december 2006, BNB 2007/68). Hoge Raad 10 februari 1993, BNB 1993/124 (het Ferrari-arrest) en Hof ’s-Gravenhage 25 februari 2000, nr. 98/2842, V-N 2000/27.17, p. 2401 (koetsen en rijtuigen). 11 Hof ’s-Gravenhage 13 januari 1988, BNB 1989/165 (Guarneri-viool). 12 13 In gelijke zin Cursus Belastingrecht (studenteneditie) paragraaf 5.2.2.A. 14 Hof ’s Gravenhage 30 maart 1982, rolnr. 1518/81, BNB 1983/130. Freudenthal tekent in Cursus Belastingrecht 2.4.4.H, onder b2, naar mijn mening terecht, aan dat verzamelobjecten op zich niet onmiddellijk tot voorwerp van kunst en wetenschap mogelijk worden gerekend. Een dergelijke vrijstelling was er niet onder de Wet op de vermogensbelasting 1964. 15 Een verhuurd kunstvoorwerp geniet de vrijstelling op grond van art. 5.8 lid 2 Wet IB 2001. Een verhuurd gebruiksvoorwerp wordt niet voor persoonlijke doeleinden verbruikt of gebruikt en is dus een bezitting en zal dus – in beginsel – worden betrokken in de box 3heffing. 16 17 Er kan wel heffing zijn als het voorwerp behoort tot een andere box dan box 3, bijvoorbeeld omdat het handelswaar is of omdat het is aangeschaft als beleggingsobject en de belastingplichtige de intentie heeft om het door te verkopen en de belastingplichtige met verstand van zaken kunst en antiek koopt en verkoopt. Het tarief tussen ouders en kinderen bedraagt (voor 2011) vanaf een bedrag ad € 118.708 20%. Beneden het hiervoor gememoreerde bedrag is het tarief 10%. Dit geldt niet als de schenking onder de jaarlijkse kleine vrijstelling ligt. 18 kan leiden tot heffing tegen een lager tarief c.q. een lager verschuldigd belastingbedrag.19 Voordeel van overdracht bij leven is ook dat vermogensgroei van het geschonkene reeds vanaf het moment van overdracht aan de volgende generatie toevalt en dus geen onderwerp meer is voor heffing van erfbelasting. Voorts is een voordeel dat aan de schenking de zo gewenste ‘toeters en bellen’ kunnen worden gehangen. Hierbij dient onder andere gedacht te worden aan het opnemen van een bewindregeling, uitsluitingsclausule, tweetrapsmaking waarbij al in de schenkingsakte wordt bepaald aan wie het vermogen toekomt na het overlijden van een begiftigde of een herroepingsclausule. Er is geen algemene belastingvrijstelling in de Successiewet opgenomen voor kunst. Ook voor kunst geldt dus dat gereguleerde overgang gewenst is. Indien er een kind is of meerdere kinderen en er meerdere kunstwerken zijn, welke ongeveer dezelfde waarde hebben en die tezamen geen collectie vormen, kan eenvoudig vermogensoverdracht worden bewerkstelligd. Aan ieder kind kan een kunstwerk worden verkocht of geschonken. Bij de koopvariant wordt het kunstwerk aan het kind verkocht en wordt de koopsom door het kind aan de ouders schuldig gebleven.20 Belangrijk daarbij is dat de leningsovereenkomst goed wordt geredigeerd en nageleefd.21 De koopsom wordt vervolgens gefaseerd kwijtgescholden. De schenking kan uiteraard geclausuleerd plaatshebben: aan de schenking van de koopsom kunnen bijna alle hiervoor genoemde ‘toeters en bellen’ verbonden worden. De koopsom of het restant daarvan is (in beginsel) belast in box 3 bij de ouder. Het kunstwerk behoort vanaf het moment van de overdracht tot het vermogen van het kind en bij het kind is het kunstwerk, indien geen sprake is van een belegging, vrijgesteld van box 3-heffing. Bij het kind vormt de schuld aan de ouder een schuld in box 3 en deze verlaagt dus in beginsel de rendementsgrondslag. Bij de schenkingsvariant verlaat het kunstwerk het vermogen van de ouder en het werk behoort vanaf dan tot het vermogen van het kind. Het is bij de voormalige en bij de nieuwe kunstbezitter niet terug te vinden in de aangifte IB: het kunstwerk is vrijgesteld van box 3-heffing. Bij de koopvariant is in vergelijking met de schenk- variant, vanwege de mogelijkheid tot spreiding van de schenkingen, veelal een lager bedrag aan schenkbelasting verschuldigd. In de praktijk wordt ondanks dit financiële nadeel toch vaak de voorkeur gegeven aan de schenkvariant. Dit omdat bij de schenkvariant ook de tweetrapsmaking in de schenkingsakte kan worden opgenomen en verder de (toekomstige) aangetrouwde volledig kan worden ‘kaltgestellt’. De waarde (nu en in de toekomst) van het kunstwerk kan buiten iedere gemeenschap van goederen of van enig verrekenbeding, waarin de begiftigde is gehuwd of zal huwen, blijven.22 Bij de schenkvariant rust de anti-schoonzoonclausule feitelijk op het kunstwerk als geheel. Bij de koopsomvariant is dat niet het geval: de uitsluitingsclausule rust alleen op de geschonken of kwijtgescholden bedragen. Dit kan, zeker als het kunstwerk een aanzienlijke waardestijging doormaakt, zich in een fors verschil vertalen. Indien gekozen wordt voor de goedkoopste variant bij de overdracht, kan dit voor de begiftigde uiteindelijk nadelig uitpakken. In de praktijk is de verdeling van kunstwerken of een kunstcollectie over meerdere begiftigden minder eenvoudig. Men stuit bijvoorbeeld op het feit dat een kunstwerk niet deelbaar is. Ook is het lastig om een kunstcollectie dat uit meerdere delen bestaat, waarbij grote waardeverschillen tussen de stukken bestaat, eerlijk te verdelen. Om dit op te lossen zou tot verkoop van de collectie moeten worden overgegaan, hetgeen nu juist veelal niet gewenst is. De wetenschap dat door te schenken tegelijkertijd ook de zeggenschap uit handen wordt gegeven, kan bij de schenker eveneens tot terughoudendheid leiden. Ook het idee dat de kinderen de collectie te gelde gaan maken. Daarom wordt bij overdracht van vermogen in de praktijk veel gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot herroeping van de schenking, bijvoorbeeld indien zich in de ogen van de schenker een ongewenste omstandigheid voordoet23, of van de ‘instrumenten’: fonds voor gemene rekening, certificering of bewind. Bij alle drie vermelde mogelijkheden wordt de waardeontwikkeling en de zeggenschap uit elkaar getrokken. Anders gezegd: in alle gevallen behoudt de schenker (of een derde) grip op (het beheer van) het vermogen. Wat is dan het onderscheid tussen deze drie vormen24 en welke van deze vormen heeft bij kunst te voorkeur? Gedoeld wordt op het “knippen” van het totaalbedrag van de schenking. Enerzijds kan gebruik worden gemaakt van het bedrag van de kleine jaarlijkse vrijstelling. Deze is voor 2011 € 5.030; zie art. 33 onder 5° Succ.w. Anderzijds kan gebruik worden gemaakt van een lager tarief (bijvoorbeeld 10% in plaats van 20%). 19 20 Uiteraard kan de koopsom ook bij derden of een bank worden geleend. In dat geval verkrijgen de ouders geld, welke – in beginsel – wordt belast in box 3. Voor het kind wijzigt er niets: zijn schuld (aan de ouder of de bank) is een schuld in box 3. Het kunstwerk is (meestal) vrijgesteld. 21 In verband met art. 15 Succ.w. Daaronder begrepen geregistreerd partnerschap en/of samenwoonsituatie met voorwaarden die een verrekenbeding kennen. 22 Te denken is bijvoorbeeld aan faillissement van de begiftigde, maar ook aan waardedaling van hetgeen is geschonken. Zie Van Vijfeijken, De fiscale behandeling van de herroepelijke schenking, WPNR 2008/6744 p.173 en Houwer/ Bruggink, Herroepelijke schenking, civiel- en fiscaalrechtelijk nader bezien, WFR 2009/6799. 23 Zie Grotenhuis, Bewind versus certificering, Estate Planner Digitaal 2010/07. 24 Estate Planner Digitaal 2011/07 3 3.2. Fonds voor gemene rekening; algemeen Het fonds voor gemene rekening kent geen regeling in het civiele recht.25 Bij het besloten fonds voor gemene rekening26 kent men grofweg drie betrokkenen: de participanten, de beheerder en de bewaarder. De (klein-) kinderen zijn al dan niet tezamen met de ouder de participanten (daarom wordt het fonds ook wel ‘familiefonds’ genoemd). De beheerder (ouder) is belast met het dagelijkse beleid. Hij voert het beheer over de in het fonds ondergebrachte vermogen.27 De bewaarder is eigenaar van het belegde vermogen. De bewaarder vervult dus een formeel-juridische rol bij de tenaamstelling van de in het fonds ondergebrachte zaken. Meestal is de bewaarder – vanwege verhaalsaspecten – een stichting, waarbij de ouder (eventueel met partner) bestuurder is. Door de juridische structuur van het fonds zijn de juridische eigendom, de economische eigendom en de zeggenschap gesplitst. Bij de participanten ligt de economische eigendom van het belegde vermogen en bij de bewaarder de juridische eigendom. De zeggenschap van het fondsvermogen ligt bij de beheerder. Inbreng van vermogen in het fonds heeft geen fiscale gevolgen.28 Na vaststelling van de voorwaarden van beheer en bewaring geeft het fonds participaties uit waarop de fondsvoorwaarden van toepassing zijn. De deelnemers verkrijgen de participaties overeenkomstig hun inbreng. Met het te voeren beleid hebben de participanten niets van doen: de fondsvoorwaarden geven aan wie het beleid bepaalt. De participanten hebben minimale rechten: zij profiteren slechts van de waardestijging van het vermogen. De participaties kunnen weliswaar worden ingekocht of verkocht en aldus in liquiditeiten worden omgezet, maar die mogelijkheden kunnen aan voorwaarden zijn gebonden.29 Er kunnen zelfs vergaande beperkingen gelden. Zo kan in de fondsvoorwaarden zijn opgenomen dat de deelnemers maar één of een paar keer per jaar participaties ter intrekking aan kunnen bieden. Een andere voorwaarde kan zijn dat de oprichter/ouder/beheerder toestemming moet verlenen voor intrekking van de participaties. De structuur van het fonds voor gemene rekening (waarmee men zeggenschap behoudt) volgt veelal op de wens om vermogen over te dragen (en door spreiding van de schenkingen te profiteren van de progressie in de tarieven voor de erf- en schenkbelasting). 4 Estate Planner Digitaal 2011/07 De meest gebruikelijke methode is dat ouders aan het kind participaties schenken of een geldsom lenen om participaties te verwerven en vervolgens deze lening gefaseerd kwijtschelden.30 De waarde die voor de heffing van schenkbelasting aan de geschonken participaties moet worden toegekend is de waarde van het in het fonds ondergebrachte vermogen. Ik vind het verdedigbaar dat de beperkende voorwaarden die aan de participaties zijn verbonden een waardedrukkend effect hebben bij de berekening van de verschuldigde schenkbelasting.31 25 Zie Van Gompel en Van Meggelen, De mogelijkheden en onmogelijkheden van het Familiefonds, Estate Planner Digitaal 2010/05 en Doorakkers en Mureau, Het ‘familiefonds’; dé mogelijkheid tot vermogensoverheveling met behoud van zeggenschap?!, Estate Planner 2003/4. Beschreven wordt een fonds voor gemene rekening dat niet als personenvennootschap kwalificeert. Er is sprake van een besloten fonds indien de uitgegeven bewijzen van deelgerechtigdheid niet vrij verhandelbaar zijn. 26 In het kort bespreek ik nog de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting van het fonds. Het besloten fonds voor gemene rekening is fiscaal transparant. Dat wil zeggen dat niet het fonds, maar de participanten in beginsel in de heffing van de inkomstenbelasting (box 3) worden betrokken. De participanten geven in de aangifte inkomstenbelasting de waarde van de participaties in het fonds aan (en de eventueel daarmee verband houdende schuld). De in de aangifte te vermelden waarde is in beginsel te relateren aan de waarde van het onderliggende vermogen. Het enkele feit dat de juridische zeggenschap bij een ander dan de economische gerechtigde ligt, is voor de participant geen waardedrukkende factor bij de bepaling van de waarde.32 De beperkende voorwaarden die kunnen zijn neergelegd in de fondsvoorwaarden kunnen wel reden zijn tot een bijstelling van die waarde in neerwaartse zin. Anders gezegd, als de conclusie is dat de participaties – vanwege de voorwaarden – niet vergelijkbaar zijn met het onderliggende vermogen, is voor de heffing van inkomstenbelasting een waardedrukkend effect verdedigbaar.33 Tot slot merk ik dan nog het volgende op. Het familiefonds is een doelvermogen, maar kan vanuit fiscaal perspectief – ook al wordt vermogen afgezonderd en wordt er een particulier belang gediend – niet op een lijn worden gesteld met een zogenoemd afgezonderd particulier vermogen (APV).34 Eenvoudigweg niet omdat bij een fonds wel een geldelijke tegenprestatie wordt verstrekt: de deelnemers krijgen immers tegenover hun inbreng bewijzen van gerechtigheid in het fonds uitgereikt. Overeenkomst is dat beide instituten fiscale transparantie kennen: niet de entiteit wordt belast maar er vindt toerekening plaats en er vindt belastingheffing plaats zoals net beschreven. Het is een misverstand dat in een fonds voor gemene rekening alleen effecten kunnen worden ondergebracht. Eigenlijk kunnen alle zaken in een fonds worden gebracht. Inbreng kan evenwel niet altijd zonder heffing van belasting; zie noot 29. 27 28 Het gaat hierbij uiteraard slechts om de inbreng van kunst of effecten. Bij de inbreng van onroerend goed in een fonds en opvolgende verkoop en/of schenking van de participaties is te denken aan de overdrachtsbelastingaspecten. 29 Men dient hiervoor de voorwaarden van beheer en bewaring te raadplegen. Daarin is verwoord of en in welke mate de participaties kunnen worden overgedragen of liquide kunnen worden gemaakt en ook in welke mate. 30 Andere methoden zijn: ouders geld lenen aan het fonds, ouders lenen geld aan het kind of verkopen participaties waarbij de koopsom wordt schuldig gebleven, ouders of bank lenen/leent na uitgifte van participaties geld aan het fonds. Voor het (volledig) buiten van de schoonzoon/schoondochter is het relevant van welke methodiek gebruik is gemaakt. Zie paragraaf 3.1. van dit artikel en Van Gompel en Van Meggelen, De mogelijkheden en onmogelijkheden van het Familiefonds, onder 3, Estate Planner Digitaal 2010/05. 31 Dit is beslist voor certificaten: Rechtbank Leeuwarden 22 oktober 2009, nr. AWB 08/1561 (LJN BL 1424). Dit is beslist ten aanzien van onder bewind gesteld vermogen. Hoge Raad 22 januari 1958, BNB 1958/89. 32 33 Zie Autar, Baard, Kolkman (red.), Blokland, Compendium Estate Planning p. 135. 34 Art. 2.14a Wet IB 2001. 3.3. Certificering; algemeen Certificering is met name bekend bij familiebedrijven met een aandelenstructuur. Het is een manier om de juridische eigendom van en het economische belang bij dat vermogen te scheiden. Certificering wordt van oorsprong gebruikt om de continuïteit van een onderneming te garanderen, bijvoorbeeld indien de aandelen over veel familieleden (dreigen te) worden verspreid, die ieder hun eigen ideeën hebben over beleid, koers, etc. Om dit te voorkomen is het gebruikelijk dat het te certificeren vermogen wordt overgedragen aan een speciaal daartoe opgerichte stichting (stichting administratiekantoor). De stichting is hierdoor formeeljuridisch eigenaar, beheert het vermogen en bepaalt het beleid en de administratievoorwaarden. De bestuurder van de stichting is veelal (alleen) de directeurgrootaandeelhouder. Tegenover het ingebrachte vermogen geeft de stichting certificaten uit.35 Deze worden aan de overdrager uitgereikt en hij verkrijgt hiermee economische gerechtigdheid tot het vermogen van de stichting. Certificering van box 2-vermogen36 kan, indien de spelregels maar in acht worden genomen, zonder heffing van inkomstenbelasting plaatshebben. Niet alleen voor aandelen van een kapitaalvennootschap is certificering bruikbaar. Ook bij andere vermogensbestanddelen, zoals effecten, schuldvorderingen, onroerend goed of kunst37 kan certificering worden gebruikt. Het voordeel van certificaten is dat deze eenvoudig kunnen worden geschonken. In het geval van kunst, kan door certificering de kunstcollectie worden opgeknipt, zonder dat tot een daadwerkelijke verdeling behoeft te worden overgegaan. Certificaathouders profiteren vanaf het moment van de overgang van de waardestijging van het gecertificeerde vermogen; zeggenschap over het vermogen hebben de certificaathouders niet. Voor de berekening van de verschuldigde schenkbelasting over de certificaten dient men de waarde in het economische verkeer tot uitgangspunt te nemen. De beperkende voorwaarden die aan de certificaten zijn verbonden kunnen hun effect hebben op de waarde daarvan.38 Vanaf het moment van overdracht van de certificaten behoren deze tot de rendementsgrondslag van box 3 van de certificaathouder. Net zoals bij participaties het geval is, is het enkele feit dat de juridische eigendom bij een ander ligt dan de economische gerechtigde geen omstandigheid die leidt tot een lagere waarde voor de inkomstenbelasting.39 Indien de certificaten evenwel niet vereenzelvigd kunnen worden met de gecertificeerde bezittingen, hetgeen slechts afhangt van de certificeringsvoorwaarden, is een waardedrukkende factor voor de bepaling van de waarde van de certificaten voor deze belastingheffing verdedigbaar.40 Is voor kunst, waarvan men eigenlijk nog geen afstand wil doen maar die men wel wil opsplitsen, certificering dus een afdoende instrument? Deze vraag zal ik paragraaf 3.5 beantwoorden. 3.4. Bewind; algemeen Ook schenken onder bewind is geschikt om met behoud van zeggenschap vermogen over te dragen. Immers, ook bewind brengt een scheiding aan tussen zeggenschap en economisch belang.41 Bewind is een door de wet erkende rechtsfiguur.42 Deze maatregel wordt veelal ingesteld indien de begiftigde of erfgenamen (nog) niet de volledige verantwoordelijkheid kunnen (of mogen) dragen voor het door hen verkregen vermogen. Er kunnen desgewenst diverse soorten van certificaten worden uitgegeven: niet-royeerbare, royeerbare en beperkt royeerbare certificaten. 35 Gedoeld wordt op de (fictieve) vervreemdingswinst. Bij aandelen moeten de certificaten wel met de onderliggende aandelen kunnen worden vereenzelvigd. Zie het besluit van 23 november 2006, nr. CPP2006/2674M. 36 Dit kan te maken hebben met de complexiteit van de samenstelling van het vermogen of met de (jonge) leeftijd van de gerechtigde of met bijzondere omstandigheden van de rechthebbende. Of zoals hier besproken, omdat het nu eenmaal de wens van de schenker of testateur is om zijn (klein)kinderen niet zelf het beheer te geven over het aan hen geschonken of nagelaten vermogen. De bewindvoerder is slechts beheerder en kan in beginsel niet zonder medewerking van de hoofdgerechtigde over de onder bewind gestelde goederen beschikken.43 Bewind heeft geen waardedrukkend effect. Anders gezegd: bij het bepalen van de maatstaf van heffing voor de schenkbelasting wordt met een bewind geen rekening gehouden.44 Hetgeen geschonken is, wordt voor de waarde in het economische verkeer in de heffing betrokken. Ook in de inkomstenbelasting wordt bij de waardebepaling geen rekening gehouden met het bewind. Civiel- en fiscaaljuridisch verkrijgt de begiftigde immers de volledige eigendom van de geschonken goederen. 37 Zie Van Helden, De certificering van een Rembrandt, ofwel hoe het onaantastbare beheer behouden over geschonken zaken, KWEP 1997/3. Rechtbank Leeuwarden 22 oktober 2009, nr. AWB 08/1561 (LJN BL 1424) en Dusarduijn, Certificering van vermogens vereenzelviging voor de inkomstenbelasting, WPNR 2008/6737. 38 39 Zie noot 33. 40 Zie noot 34. 41 Art. 4:166 BW. Het fonds voor gemene rekening heeft geen wettelijke basis. Het is een overeenkomst sui generis. Certificering wordt evenwel als instrument wel erkend (zie bijvoorbeeld art. 3:259 BW). 42 43 Art. 4:169 BW. HR 22 juni 1955, BNB 1955/283 en HR 18 oktober 1995, FED 1996/360. Zie ook noot 33. 44 Estate Planner Digitaal 2011/07 5 Vanwege het feit dat het bewind vijf jaren na het overlijden of vijf jaar na het verrichten van de schenking op verzoek van de onderbewindgestelde door de rechter kan worden opgeheven, namelijk indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze kan besturen45, wordt bewind soms minder geschikt geacht c.q. wordt de voorkeur gegeven aan het instellen van een fonds of aan certificering.46 3.5. Welke van de drie instrumenten is bij kunst te verkiezen? Bewind is eenvoudig in te stellen maar is, in tegenstelling tot het fonds voor gemene rekening en tot certificering, in tijdsduur beperkt. Fonds en stichting zijn eeuwigdurend, mits uiteraard de statuten van de stichting en de administratievoorwaarden daarin voorzien. In de literatuur wordt certificering meer geëigend geacht bij ondeelbaar vermogen of bij een emotioneel beladen vermogensbestanddeel, zoals kunst, dan wel bij een consolidatiewens (kunstcollectie, auto’s, etc.). Een fonds wordt in de praktijk meer gebruikt bij overdracht van effectenportefeuilles. Is dan de conclusie, dat bij de overdracht van een kunstwerk of kunstcollectie gekozen moet worden voor certificering? Nee, dat lijkt niet het geval als men kijkt naar de gevolgen voor de box 3-vrijstelling! De rendementsgrondslag omvat de waarde van een aantal limitatief opgesomde bezittingen verminderd met de waarde van de in de wet genoemde schulden. De opbouw van de definitie in de Wet IB 2001 lijkt rechtstreeks afkomstig uit ‘zijn voorloper’, de Wet op de vermogensbelasting 1964.47 De wetgever heeft evenwel aangegeven dat de benutte begrippen, ondanks hun gelijkenis, een andere betekenis hebben.48 In de Wet IB 2001 is er (in tegenstelling tot de Wet op de vermogensbelasting 1964) geen definitie van het begrip bezitting opgenomen. Het daaruit voortvloeiende onderscheid tussen ‘zaak’ en ‘recht’ heeft gevolgen voor de toepasselijkheid van de vrijstelling in box 3. In de parlementaire geschiedenis is dit reeds gememoreerd: “ook vanuit de bedoeling om in de sfeer van de vrijstellingen enkel de waarde van bepaalde zaken zelf vrij te stellen, is verdedigbaar dat het begrip ‘zaak’ enkel ziet op de situatie dat het volledige belang en genot hem aangaan. De box 3-vrijstellingen dienen immers beperkt te blijven tot de waarde van de betreffende zaak en niet tot allerhande rechten die (geheel of 6 Estate Planner Digitaal 2011/07 gedeeltelijk) op het gebruik of de waardemutatie van die zaak betrekking hebben”.49 De eis van volledige eigendom sluit een aantal belastingplichtigen dus uit van de vrijstellingen in box 3.50 De Staatssecretaris geeft ten aanzien van certificering met zoveel woorden aan dat de vrijstelling niet geldt bij juridische constructies ‘waarbij de bezitting van een individuele belastingplichtige bestaat uit een certificaat dat alleen een vorderingsrecht op de juridische eigenaar (een stichting) van het voorwerp van kunst en wetenschap is’.51 Dit standpunt is ook herhaald.52 Het uitsluiten van een grote groep van belastingplichtigen (certificaathouders) is naar mijn mening niet terecht omdat het conflicteert met de reden van de al sinds 1892 in de wet53 opgenomen kunstvrijstelling, te weten het particulier kunstbezit te behouden en te bevorderen. Nu zijn vaak niet fiscale motieven, maar de wens tot het in stand houden van de collectie de reden tot certificering. Dat weet de Staatssecretaris natuurlijk ook, maar hij zegt: “Dat is naar mijn oordeel echter geen reden om af te wijken van het oorspronkelijke uitgangspunt dat de vrijstelling niet is opgenomen voor vorderingsrechten.”54 Conclusie is dan ook dat de certificaathouder verstoken blijft van de box 3-vrijstelling. Dat zou naar mijn mening anders kunnen zijn indien de administratievoorwaarden toestaan dat de certificaathouder met betrekking tot de gecertificeerde kunst een direct gebruiksrecht heeft.55 Namelijk in dat geval zou de certificaathouder gebruik kunnen maken van de eerder genoemde objectieve vrijstelling ‘roerende zaak in eigen gebruik’. Ook is een vrijstelling in box 3 aan de orde indien het kunstvoorwerp aan derden ter beschikking is gesteld voor culturele en wetenschappelijke doeleinden.56 De Staatssecretaris formuleert dit als een uitbreiding van de vrijstelling. Mijns inziens is dit niet het geval. Het is een logische uitkomst van interpretatie van de wet: immers ook bij het ter beschikking stellen van een kunstwerk aan een museum, door een belastingplichtige die volledige eigendomsrechten heeft, mist hij het genot maar hij verkrijgt toch een vrijstelling in box 3.57 45 Hier wordt ervan uitgegaan dat het bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende. Zie in dezen art. 4:178 lid 2 BW en 7:182 lid 2 BW. 46 Zie Grotenhuis, Bewind versus certificering, Estate Planner Digitaal 2010/07. Zie art. 3 lid 2 Wet VB 1964 (oud) en noot 10. 47 48 In zijn brief van 7 april 2006, AFP 2006/190U, merkt de Staatssecretaris zelfs op dat het niet opportuun zou zijn de grondslag van de vermogensbelasting te vergelijken met die van de afgeschafte vermogensbelasting. 49 MvT Kamerstukken II 1998/1999, 26727, nr. 3, p. 245. Ganzeveld in NTFR opinie, 23 april 2002, p. 573 geeft dit ook aan. 50 Besluit van 31 oktober 2005, nr. CPP2005/1272M, BNB 2005/385, ingetrokken bij besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/4308M, Stcrt. 2010, nr. 21344, V-N 2011/3.15. Hoewel dit besluit is ingetrokken, is de redactie van Vakstudie Nieuws van mening dat het standpunt nog steeds geldt, omdat er slechts sprake is van een onderdeel met een voorlichtend karakter (Aantekening 5.8, onderdeel 5.2, Beschouwing). 51 52 Brief Staatsecretaris van 7 april 2006, AFP2006/190U. Wet VB 1892. Zie Hemels, Fiscale kunsten: belastingheffing over kunst in de Wet inkomstenbelasting 2001, WFR 2002, p. 274 53 54 Brief staatssecretaris van Financiën van 7 april 2006, nr. AFP2006/190U, Kamerstukken II 2005/06, 30 375, nr. 3, p. 4-5 (V-N 2006/21.12). 55 Maar veelal bepalen de voorwaarden dit dus niet. Dezelfde conclusie, namelijk het niet van toepassing zijn van de vrijstelling in box 3, moet getrokken worden bij participaties in een fonds. Ook dan is immers Kamerstukken I 1999/2000, 26 727, nr. 202a, p. 66. 56 57 Art. 5.8 lid 2 Wet IB 2001. een splitsing tussen eigendom en zeggenschap aangebracht. De participaties zijn ‘slechts’ vorderingsrechten. Dan lijkt dus bewind nog de enige overblijvende optie? Het antwoord moet bevestigend zijn indien alleen wordt gekeken naar het behoud van de vrijstelling. Ontkennend indien men zeggenschap wil behouden c.q. eigenlijk nog geen afstand wil doen van het kunstwerk. Lettende op de juridische vorm van bewind is bij bewind daarvan nu juist wel sprake. Conclusie is dan ook dat voordat de kunstbezitter middels certificering of via een fonds zijn kunstcollectie probeert veilig te stellen, hij een afweging moet maken tussen het verlies van de box 3-heffing na instelling van het instituut enerzijds en grip op c.q. instandhouding van het vermogen anderzijds! 4. Kunst ter beschikking aan een museum of bij leven overdragen aan een (eigen) museum 4.1. Schenken of verkopen en de periodieke gift Indien een kunstvoorwerp of kunstcollectie aan het museum wordt uitgeleend om een groter publiek daarvan te kunnen laten genieten, dan behoort het werk of de collectie nog steeds tot het vermogen van de uitlener. Heffing van inkomstenbelasting vindt, zoals beschreven, evenwel niet plaats: de belastingplichtige geniet de vrijstelling, zoals neergelegd in art. 5.8 Wet IB 2001. Indien het werk of collectie aan het museum wordt geschonken, dan verdwijnt het bestanddeel uit het vermogen van de belastingplichtige. Een schenking van kunst aan een museum of een andere het algemeen nut beogende instelling is, tenzij aan de schenking een opdracht is verbonden, vrijgesteld van schenkbelasting.58 Het is niet ongebruikelijk om een eigen kunstwerk aan het museum te verkopen of een kunstwerk voor het museum te kopen59, waarbij het museum de koopsom schuldig blijft. Vervolgens scheldt de voormalige kunstbezitter de schuldig gebleven koopsom kwijt. Vanuit fiscaal perspectief is het meest wenselijk om dit te doen door middel van een gift die is vormgegeven als een jaarlijkse periodieke uitkering (de lijfrenteschenking). Deze schenking is vastgelegd in een notariële akte en geldt voor een periode van ten minste vijf jaren. Het jaarbedrag aan giften moet in gelijke termijnen van een vast bedrag worden gegeven. Dit omdat dan geen rekening hoeft te worden gehouden met de bekende drempels60: daardoor mag het gehele bedrag in box 1 (als persoonsgebonden aftrek) worden verantwoord. Het leidt tot besparing van maximaal 52%.61 Tot 31 december 2009 vermeldde de schenker (het restant van) de vordering op het museum in zijn aangifte inkomstenbelasting (box 3). De – contant te maken – verplichting uit hoofde van de periodieke lijfrentegift kon als schuld in box 3 worden verantwoord.62 Hierdoor viel de vordering uit hoofde van de koopsom (vrijwel geheel) weg vanwege de verplichting uit hoofde van de periodieke (lijfrente)gift. Vanaf 31 december 2009 kwalificeert de lijfrenteverplichting niet langer als schuld. Dat betekent concreet dat vanaf het moment van de overdracht of aankoop van het kunstwerk belastingheffing in box 3 plaatsheeft over het bedrag van de nog openstaande vordering. Het is financieel bezien een verslechtering ten opzichte van de situatie daarvoor, ook al is onveranderd (en het meest essentieel) de mogelijkheid tot aftrek van de toegekende termijnen als persoonsgebonden aftrek. Een vaak vergeten aandachtspunt bij de koop-/lijfrentevariant is het opnemen van een legaat in het testament van (het restant van) de koopsom, indien en voorzover op het moment van overlijden het museum de koopsom nog niet geheel heeft afgelost. 4.2. Schenken aan een eigen museum Op zich is het stichten van een eigen museum en het overdragen van de kunstcollectie (nog steeds) een mogelijkheid. Om te kunnen kwalificeren als een het algemeen nut beogende instelling (hierna ook: ANBI) en daardoor te kunnen profiteren van de fiscale faciliteiten die een goeddoelinstelling ten deel vallen63, moet de instelling wel (nagenoeg) uitsluitend64 het algemeen nut dienen. Verder heeft men te doen met een strikt na te leven regelgeving.65 Men dient te beseffen dat de overgedragen kunst onvoorwaardelijk uit het vermogen van de voormalige eigenaar is. Door zitting te nemen in het bestuur van de stichting kan nog enige invloed worden uitgeoefend op het overgedragen vermogen. Enige invloed, want de bestuurder of beleidsbepaler mag niet meer over het vermogen van de instelling beschikken alsof het zijn eigen vermogen is (er moet sprake zijn van een 58 Art. 33 onder 4° Succ.w. geeft aan dat deze vrijstelling niet geldt indien aan de schenking een opdracht is verbonden, welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn gedaan in het algemeen belang. 59 Dit vanwege de kortingen die wel aan een particulier maar niet aan een museum worden toegekend. 60 Art. 6.33 en 6.39 Wet IB 2001. Indien voor aftrek in box 1 geen ruimte is, vermindert de gift het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en indien deze onvoldoende is het inkomen uit aanmerkelijk belang (art. 6.2 Wet IB 2001). 61 HR 27 februari 2009, nr. C07/168HR, LJN BG6445. 62 Gedoeld wordt op onder andere de giftenaftrek voor diegenen die aan de ANBI willen schenken en het, zonder heffing van schenkbelasting, kunnen schenken door de ANBI (mits gedaan in het algemeen belang). Een ANBI kan zonder heffing van schenk- of erfbelasting giften, legaten en erfstellingen ontvangen. 63 64 De instelling moet zich ten minste voor 90% inzetten voor het algemene nut. 65 Zie www.belastingdienst.nl/anbi. Estate Planner Digitaal 2011/07 7 afgescheiden vermogen). Concreet betekent dit dat geen van de bestuursleden een meerderheid van zeggenschap mag hebben. Bij de beoordeling of feitelijk sprake is van het beschikken over vermogen als ware er sprake van eigen vermogen, kan de aanwezigheid van familierelaties voor de belastingdienst een indicatie zijn voor een nader onderzoek.66 4.3. Schenken aan een fonds op naam Wat nu indien men geen kunst wil overdragen, maar wel kunst een warm hart toedraagt en daarvan ook wil laten blijken? Veel musea kennen een zogenoemd Museumfonds. In het Museumfonds wordt geld ondergebracht en aangewend voor een door de schenker specifiek aangegeven doel of project. Veelal is dit doel gelijk aan de persoonlijke interesses van de donateur. In ruil voor de donatie kan de naam van de schenker, de familienaam of een fictieve naam aan het fonds worden gegeven. Het Museumfonds is geen fonds voor gemene rekening. Het is slechts een boekhoudkundige methode om ontvangen gelden te administreren; er is sprake van een soort van projectadministratie. De verkrijging door een erkende instelling die (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut beoogt is vrijgesteld. De schenker kan de schenkingen fiscaal optimaal structureren door te schenken in de vorm van de in paragraaf 4.1. beschreven periodieke lijfrentegift. 5. Het vererven van kunst 5.1. Het nalaten van kunst aan verwanten Bij de totstandkoming van ‘de nieuwe Successiewet’ zijn er stemmen opgegaan om in het belang van het cultuurbehoud in Nederland een algemene vrijstelling in de Successiewet op te nemen.67 Het toekennen van een vrijstelling bij schenking of vererving van zaken waaraan een maatschappelijk belang wordt toegekend is zeker niet ongebruikelijk: er gelden vrijstellingen in de erfbelasting voor familiebedrijven en landgoederen. Aan de oproep is jammer genoeg geen opvolging gegeven. Dat betekent dat kunst in de erfbelasting wordt betrokken voor de waarde in het economische verkeer op het moment van overlijden. Belangrijk is hierbij een besluit voor de heffing van inkomstenbelasting te noemen. Ten aanzien van kunst is in het besluit van 13 februari 2001, CPP2000/3210M68 expliciet aangegeven dat 8 Estate Planner Digitaal 2011/07 “de vrijstelling voor kunst en wetenschap alleen van toepassing is wanneer een belastingplichtige de volle eigendom heeft van het voorwerp van kunst of wetenschap. Van volle eigendom is sprake als men het volledige gebruiks- en genotsrecht én het gehele belang bij de waardemutatie van het voorwerp van kunst of wetenschap heeft. Wanneer een belastingplichtige bijvoorbeeld alleen het vruchtgebruik heeft van een schilderij dat bij hem in eigen gebruik is, behoort die waarde van het vruchtgebruik tot de grondslag in box 3 en is de vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap niet van toepassing.” Voor de goede orde: bij een afwikkeling waarbij de situatie van onverdeeld eigendom ontstaat, is het genoemde besluit niet van toepassing. De onverdeeld eigenaar heeft altijd belang bij de waardemutatie van het voorwerp (te weten voor zijn aandeel). Het lijkt verder logisch dat de onverdeelde eigenaren afspraken hebben gemaakt over het gebruik en genot. Zij zullen ook wel de verzekeringsaspecten van het object afdoende hebben geregeld. Anders gezegd: bij onverdeeld eigendom is de box 3-vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap van toepassing. Bij een andere afwikkeling van de nalatenschap moet men wel dit besluit in gedachten houden, omdat men anders de vrijstelling in box 3 niet verkrijgt en men dus in beginsel jaarlijks 1,2% inkomstenbelasting over de waarde van het kunstvoorwerp betaalt. Een goede reden voor bezitters van een kunstcollectie om testamenten (met name vruchtgebruiktestamenten) nog eens goed onder de loep te nemen? 5.2. Het nalaten van kunst aan een eigen museum Soms wordt een kunstcollectie krachtens legaat of via erfstelling nagelaten aan een museum. Dit, omdat het de wens van de erflater is om een groter publiek van zijn collectie te laten genieten of kennis over te dragen. Ook komt dit in de praktijk aan de orde als er geen naaste verwanten zijn. Of het is een combinatie van beiden. Historisch is wel bekend Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778). Teyler richtte bij zijn testament een stichting op die eigenaar werd van zijn bezittingen. In het geval van Teyler ging het om een geldsom en vanwege zijn brede belangstelling voor wetenschap en kunst een omvangrijke en belangwekkende verzameling van dergelijke voorwerpen. Vorenbedoelde stichting is thans eigenaar van het Teyler Museum. In de conceptregeling voor de huidige ANBI wetgeving stond dat tweederde van de bestuursleden geen familie van elkaar mocht zijn). Dit criterium is terecht vervallen: niet de familierelatie, maar een daadwerkelijk onafhankelijk handelen moet het toetsingscriterium zijn. 66 67 Auerbach in Financieel Dagblad 6 maart 2008. BNB 2001/187 en V-N 2001/14.2. zie ook het besluit van 12 december 2003, nr. CPP2003/2145M, BNB 2004/94 (V-N 2004/2.12). 68 Met Teylers initiatief ontstond het eerste en oudste museum van Nederland, dat al sinds 1784 het publiek welkom heet om in Haarlem te komen kijken naar voorwerpen van kunst en wetenschap en ook naar het pand dat nog volledig de sfeer van de achttiende eeuw uitademt. Het nalaten van kunst aan een museum is voor het museum op grond van art. 32 lid 1 onder 3° Succ.w. vrijgesteld van erfbelasting. 5.3. Nalaten aan een fonds op naam Het is mogelijk dat een museum wordt aangewezen als erfgenaam (voor een deel) van het vermogen of van de kunstcollectie. Bij het nalaten van het kunstwerk blijkt dat veelal uit een aantekening naast het kunstwerk. Bij het nalaten van geld kan door de erflater worden aangegeven welk doel met het geld moet worden nagestreefd. Is dat laatste het geval, dan kan dit geldbedrag een apart en zichtbaar onderdeel van een museumfonds worden (of wordt toegevoegd aan een reeds bestaand fonds van de erflater; zie 4.3). De gestorvene verkrijgt als het ware een stukje onsterfelijkheid. 6. Geef de Keizer wat des Keizers is! Na indiening van de aangifte volgt de aanslag erfbelasting. Deze moet worden betaald in geld. Soms zijn liquide middelen niet of niet in onvoldoende mate beschikbaar, bijvoorbeeld in het geval de nalatenschap een grote kunstcollectie omvat.69 Dit zou dan kunnen betekenen dat de erfgenamen genoodzaakt worden tot (snelle) verkoop van de kunst, waarbij die voorwerpen dan vaak naar het buitenland ‘verhuizen’. De wetgever heeft ingezien dat gestimuleerd moet worden dat waardevol cultuurbezit voor Nederland behouden moet blijven. Daarom is sinds 1997 in de Successiewet opgenomen dat de erfbelasting soms – geheel of gedeeltelijk – ‘betaald’ kan worden door de voorwerpen aan de Staat over te dragen.70 Betaling in natura dus, zonder dat daarbij de liquiditeit van de erfgenamen wordt getoetst. De regeling is vorm gegeven als een kwijtscheldingsbepaling en is terug te vinden in art. 67 lid 3 Succ.w. De bepaling luidt: “Onze Minister kan, in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen en volgens daarbij te stellen regels, geheel of gedeeltelijk kwijtschelding verlenen van de verschuldigde erfbelasting (…) indien voorwerpen uit de nalatenschap met een nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang, door de verkrijger in – in beginsel volle – eigendom worden overgedragen aan de Staat.”71 Het bedrag van de kwijtschelding beloopt 120% van de waarde van de overgedragen voorwerpen, maar niet meer dan de verschuldigde belasting en de in rekening gebrachte heffingsrente. Die ophoging tot 120% is bedoeld als stimulans om van de regeling gebruik te maken. Hoe moet men handelen om de kwijtschelding te verkrijgen? Door alle verkrijgers tezamen (of door degene die het voorwerp uit de nalatenschap heeft verkregen) dient, uiterlijk acht weken na het onherroepelijk worden van de aanslag – door tussenkomst van de inspecteur – een beroep op kwijtschelding te worden gedaan.72 Bij het verzoek dient tevens een omschrijving van het voorwerp en een opgave van de waarde in het economische verkeer te zijn gevoegd. In de praktijk is dit onmogelijk gebleken zonder tussenkomst van een deskundige op het betreffende kunstgebied in te schakelen. Deze deskundige heeft vaak nog een andere taak: hij vormt vaak de brug tussen de betrokkenen. De minister van Financiën neemt vervolgens het besluit om het verzoek wel of niet in te willigen. Vooraf moet hij zich laten adviseren door een adviescommissie, voluit: ‘Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen’.73 Met de regeling wordt, zoals gezegd, beoogd om, in aanvulling op andere bestaande regelingen, een bijdrage te leveren aan het behoud van cultureel erfgoed voor Nederland. Hét toetscriterium voor de adviescommissie is dan ook telkens of het nationale culturele belang voorop staat of als vaststaat dat het een verarming van de Nederlandse cultuur zou betekenen als die voorwerpen buiten Nederland terecht zouden komen.74 De regeling is beperkt tot roerende zaken of verzamelingen. Als de Minister positief beslist geeft hij dit in zijn besluit aan, alsmede de waarde welke op het tijdstip van toepassing van de regeling in het economische verkeer aan het voorwerp kan worden toegekend. Deze waarde kan overigens een andere waarde zijn dan de waarde die bij de aangifte erfbelasting in aanmerking is genomen. Dit is ook logisch, omdat tussen het moment van overlijden en de waardevaststelling nu eenmaal een tijdspanne ligt. Daarnaast stelt de Minister in 69 Voor een nalatenschap waartoe (bijna) alleen een eigen woning in de zin van 3.111 Wet IB 2001 behoort waarin de langstlevende echtgenoot blijft wonen, is een rentedragend uitstel geregeld in art. 35g Succ.w. De rente is gelijk aan de (hoge) invorderingsrente. De bedrijfsopvolgingsregeling ex art. 35b Succ.w. ziet op de verkrijging van ondernemingsvermogen. 70 Met een dergelijke regeling sluit Nederland aan bij een opzet die internationaal (o.a. Frankrijk, Het Verenigd Koninkrijk en enkele Zwitserse kantons) gebruikelijk is. 71 Derhalve behoort niet tot de mogelijkheden de overdracht aan provincies, gemeenten en aangewezen musea. Zie Nader Rapport, Kamerstukken II 1996/1997, 25052, nr.B, p. 7. Dit betekent niet dat deze voorwerpen niet voor het publiek toegankelijk zijn: de voorwerpen worden immers doorgaans aan een museum (en dat kan bijvoorbeeld ook een provinciale of gemeentelijke instelling zijn) in bruikleen worden gegeven. Het gaat in beginsel om de verkrijging van de volle eigendom, maar met mede-eigendom kan onder voorwaarden genoegen worden genomen: zie Wet van 20 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 1997) (Stb. 654). Zie art. 11 lid 2 Uitv.besl. Succ.w. De termijn van 8 weken is gelijk aan de termijn binnen welke de aanslag moet zijn voldaan. Het verzoek is een aanvraag in de zin van art. 1:3 lid 3 Algemene wet Bestuursrecht. 72 73 Behalve als het verzoek kennelijk ongegrond is of niet-ontvankelijk is (zie in dezen art. 12 lid 1 Uitv.besl. Succ.w.). De commissie bestaat uit drie leden. Een daarvan wordt benoemd op voordracht van de Minister van Financiën, een op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en een op voordracht van beiden. De leden zijn te benoemen voor een periode van vier jaren en vervolgens herbenoembaar. Aan de vergaderingen van de commissie kan deelnemen de algemeen directeur van het Instituut Collectie Nederland. De algemeen directeur van voornoemd instituut heeft de deskundigheid, of kan daarover beschikken, om juiste taxaties te plegen en om te kunnen adviseren over de vraag of voldaan wordt aan de in art. 15 van het besluit aan de voorwerpen te stellen eisen. Hij heeft dan ook een raadgevende stem. Onvervangbaar of onmisbaar zijn in de zin van art. 2 van de Wet tot behoud van cultuurbezit of anderszins van groot cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang zijn; zie art. 15 onder b en c Uitv.besl. Succ.w. 74 Estate Planner Digitaal 2011/07 9 een afzonderlijk besluit het bedrag van de kwijtschelding vast en het tijdstip waarop het voorwerp in eigendom moet worden overgedragen. De kunstbezitter kan reeds bij zijn leven duidelijkheid verkrijgen of zijn voorwerpen onder de kwijtscheldingsregeling kunnen vallen, indien daarom na zijn overlijden wordt verzocht. Dat schept helderheid terwijl de beslissing of het kunstvoorwerp na zijn dood ook daadwerkelijk wordt overgedragen ter betaling van de erfbelasting kan worden uitgesteld c.q. kan worden overgelaten aan zijn erfgenamen.75 Nu aan de oproep om kunst een algemene vrijstelling in de Successiewet te geven, geen gehoor is gegeven, is de kwijtscheldingsregeling zeer zinvol. Ook is prettig dat de kunstbezitter al bij leven duidelijkheid kan verkrijgen over de toepasselijkheid daarvan. Lettende op doel en strekking van de bepaling, te weten een bijdrage leveren aan de instandhouding van de kwaliteit van belangrijke Nederlandse musea en het behoud van waardevolle kunstvoorwerpen voor Nederland76, is wel een kritische kanttekening te plaatsen bij het feit dat indien de verschuldigde erfbelasting minder bedraagt dan 120% van de waarde van de overgedragen kunst, er niet zonder meer contante terugbetaling door de Staat aan de overdragende erfgenaam plaatsvindt. Dat gebeurt slechts als het surplus uit het budget van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen kan worden bekostigd. Daarmee kan de weg naar het buitenland of een verkoop op een buitenlandse veiling nog steeds aantrekkelijk zijn77 of moet de belastingplichtige er maar in berusten dat het kwijtgescholden bedrag lager is dan de waarde van het aangeboden kunstwerk. 7. Samenvatting Ook bij het houden en behouden van kunst komen alle facetten van estate planning aan bod: civiel recht, fiscaliteit, financiën, emotie en creativiteit. Soms raken deze facetten elkaar, soms staan ze los van elkaar. Soms wordt een aandachtspunt in de loop ter tijd minder belangrijk, terwijl een ander juist meer de aandacht behoeft. In beginsel is kunst vrijgesteld van box 3-heffing. Dat 10 Estate Planner Digitaal 2011/07 geldt ook indien de collectie voor een groter publiek wordt opengesteld. Indien men kunst aan een museum wil schenken, kan dit zonder schenkbelasting. Dat geldt ook indien men ‘slechts’ geld aan het museum wil geven om kunst aan te kopen, te onderhouden, etc. Indien kunst tijdens leven binnen de familie wordt overgedragen, gelden de normale regels: schenkbelasting is verschuldigd. Indien de schenker grip wil houden op het vermogen kunnen niet alle ‘normaal benutte’ beheersstructuren worden gebruikt: bij het instellen van een fonds en ook bij certificering gaat de vrijstelling in box 3 (in beginsel) verloren: de participanten en certificaathouders krijgen de vrijstelling in box 3 niet. Bewind is qua duur beperkt en is vanuit dat aspect niet afdoende. Als men kunst aan verwanten nalaat, is erfbelasting verschuldigd. Om de vrijstelling in de inkomstenbelasting (box 3) niet te verliezen is het van belang dat bij de verdeling van de nalatenschap de erfgenaam de volle eigendom verkrijgt of een aandeel in de onverdeelde eigendom. Het nalaten van een kunstcollectie aan een (eigen) museum of het nalaten van geld middels een fonds behoort eveneens tot de opties. Dat kan, mits het museum kwalificeert als ANBI, zonder heffing van erfbelasting. Als er geen middelen zijn om de erfbelasting te voldoen, kan deze (onder voorwaarden) in natura worden voldaan: kunst kan aan de Staat ter betaling worden aangeboden. Erflaters vinden het soms prettig om voor hun dood te weten of hun kunstwerk daarvoor in aanmerking komt. Het is goed om te weten dat de Belastingdienst reeds bij leven duidelijkheid verschaft over de (niet-) toepasselijkheid van de kwijtscheldingsregeling. De wet- en regelgeving omtrent kunst is nauwlettend in acht te nemen. Met name indien men vanwege besparing van erf- en schenkbelasting de voorwerpen nu al binnen de familie wil overdragen, maar wel grip wil houden op het overgedragen vermogen. Indien men namelijk een foute weg inslaat, missen de begiftigden de belastingvrijstelling die is neergelegd in de Wet IB 2001. Dat betekent dat zij dan – in beginsel – jaarlijks 1,2% over de waarde van hun participaties of certificaten aan inkomstenbelasting verschuldigd zijn. MvT, Kamerstukken 1996/1997, 25052, nr. 3, p. 7, 8 en 21en Advies Raad van State, Kamerstukken II 1996/1997, nr 25052, nr. B, p. 6-7. Het kan evenwel zo zijn dat op het moment van overlijden aan het voorwerp geen behoeft meer bestaat. Daarom is opgenomen dat aan de verklaring voorwaarden kunnen worden verbonden. 75 76 Het hoeft daarbij niet te gaan om een van oorsprong Nederlands voorwerp. 77 Bedenk wel dat er een lijst is van voorwerpen die Nederland niet mogen verlaten. Zie hiervoor: www.erfgoedinspectie.nl.