- Scholieren.com

advertisement
2.1 De aarde als systeem
4 sferen:
- Atmosfeer: Dampkring, bestaande uit gassen
Bestaat uit 4 lagen:
o Troposfeer:
 8-18 km dik
 Essentieel voor leven
 Water -en koolstofkringloop en klimaatprocessen
 Stikstof en zuurstof
o Stratosfeer:
 35 km dik
 Ozon: blokkering instraling UV-straling
o Mesosfeer
o Thermosfeer
- Hydrosfeer: vloeibare gedeelte van aardse sferen
- Lithosfeer
- Biosfeer: alle levende organismen op aarde
Waterkringloop:
- Evaporatie: verdamping uit zeeën, meren en rivieren
- Transpiratie: verdamping door planten
- Water terug naar zee door neerslag, infiltratie bodem en afstroming over aardoppervlak
Koolstofkringloop:
- Aangevuld door: vulkanen, industrie, chemische verwering en ademhaling
- Verlies door: veen, fotosynthese door planten (land) en plankton (oceaan)
- Opslaan koolstof: sinks/putten
Energiebalans: verhouding tussen kortgolvige instraling (zonlicht) en de naar het heelal
teruggekaatste straling en langgolvige uitstraling (warmte) van de aarde.
Verschillen in energiebalans door:
- Dag/nacht
- Breedtegraad
- Soort oppervlak --> Albedo: Deel van zonnestraling dat door een oppervlak wordt teruggekaatst
Energieoverschot tropen --> transport warmte naar polen
2.2 Klimaten
Lagedrukgebied
Hogedrukgebied
- Stijgende lucht
- Dalende lucht
- Veel bewolking
- Geen bewolking
- Veel neerslag
- Geen neerslag
Stijgende lucht --> Tekort luchtdeeltjes --> Aangevuld vanuit hogedrukgebied --> Wind
Corioliseffect: Rotatie aarde --> Afwijking wind: Noordelijk halfrond: rechts, Zuidelijk halfrond: links
Schuine aardas: --> breedtegraad loodrechte instraling zon verplaatst --> ITCZ schuift mee
Juli: boven evenaar, 20 NB, moesson: halfjaarlijkse zuidwester wind naar ITCZ op noordelijk
halfrond met veel neerslag
Januari: onder evenaar, 20 ZB, aflandige, droge noordoostmoesson
Land warmt snel op: verschuiving ITCZ het grootst
Water warmt langzaam op: verschuiving ITCZ klein
Oceanen noordelijk halfrond: noordoostpassaat
Oceanen zuidelijk halfrond: zuidoostpassaat
Warmwateroppvervlakestromen:
o Mengt warme water met kouder water tot max. 100 meter diepte -->
warmwateroppervlaktestromen --> verplaatst door wind
o Circulatiepatronen wind herkenbaar in zeestromen
o Warm --> Koud: Warme zeestroom
o Koud --> Warm: Koude zeestromen
Thermohaline circulatie:
- Dieptestroom
- Ontstaat door:
o Verschillen zoutgehalte
o Temperatuur
- Noorden Atlantische Oceaan: water koelt af --> bevriest --> zouter --> hogere dichtheid --> zinkt
naar bodem
- Koude diepwaterstroom: Noorden --> Antarctica --> Vermenging
- Golfstroom: warme water vanuit Golf van Mexico naar noorden door westenwind --> Verder
noordwaarts naar Groenland --> Koelt af --> Water zinkt…
- Te weinig afzinking water: Golfstroom tot stilstand --> Klimaatverandering
Standaardcirculatie Grote Oceaan: Zuidoostpassaten --> oppervlakte water bij westkust Zuid-Amerika
weggeblazen --> Warm water naar Oost-Azie --> Westkust Zuid-Amerika aangevuld met koel water
uit diepte oceaan --> Niet veel verdamping, weinig regen --> Water oceaanbodem: voedingstoffen -->
Chili, Peru en Ecuador
Standaardcirculatie
El Nino: hogedrukgebied bij Zuid-Amerika zwakker --> Zuidoostpassaat zwakker --> Warm
oppervlaktewater niet meer weggeblazen --> Minder opwelling koud water, dus warm
oppervlaktewater --> Meer neerslag en minder vissen
El Nino
Klimaatfactoren:
- Invalshoek zon: breedteligging, scheve aardas: invalshoek beïnvloed
- Hoogteligging: atmosfeer van onder verwarmd, hoe hoger, hoe kouder
- Ligging aan zee/ver landinwaarts: grotere warmcapaciteit water, zeewinden
- Zeestromen (bij aanlandige wind): transport bovenliggende lucht zeestroom
Neerslagfactoren:
- Luchtdrukgebieden:
- Hoge zonnestand: lucht stijgt op, koelt af, waterdamp condenseert: stijgingsregens
- Hogedrukgebieden: dalende lucht, warmer: geen neerslag
- Lagedrukgebieden gematigde zone: botsing koude poollucht en warme zuidelijke
luchtstroom, warme lucht stijgt, condenseert: regen
- Wind tussen hoge -en lagedrukgebieden: aanlandige wind voert vochtige lucht mee: regen.
Aflandige wind: droog
- Ligging aan zee/ver landinwaarts: invloed zeewinden bij zee groter dan landinwaarts
- Ligging van gebergten: berg --> stijging luchtmassa, koelt, condenseert, stuwingsneerslag.
Andere kant: daling vochtige lucht, warmer, verdamping, geen neerslag = lijzijde
Klimaten:
A = Tropisch regenklimaat
B = Droog klimaat
C = Zeeklimaat
D = Landklimaat
E = Polair klimaat
Isotherm: grens tussen klimaten op basis van temperatuur
Naam:
Temperatuur:
Af
Tropisch regenwoudklimaat
Winter: +18C
Aw Savanneklimaat
Winter: +18C
As Savanneklimaat
Winter: +18C
BS Steppeklimaat
BW Woestijnklimaat
Cf
Gematigd zeeklimaat
Zomer: +10C
Winter: -3C - 18C
Cs Middellandse Zeeklimaat
Zomer: +10C
Winter: -3C - 18C
Cw Chinaklimaat
Zomer: +10C
Winter: -3C - 18C
Df Landklimaat
Zomer: +10C
Dw Landklimaat met droge winter Zomer: +10C
ET Toendraklimaat
Zomer: 0 - 10C
EF Sneeuwklimaat
Zomer: <0C
EH Hooggebergteklimaat
Groot dag -en nachtverschil
Neerslag:
Hele jaar
Drogere winter
Drogere zomer
200-500 mm/jaar
<200mm/jaar
Hele jaar
Drogere zomer
Drogere winter
Hele jaar
Drogere winter
Weinig (sneeuw)
Weinig (sneeuw)
Veel (sneeuw)
2.3 Verwering en erosie
Verwering: Uiteenvallen van gesteenten
2 soorten:
Fysische verwering: gesteente valt uiteen zonder verandering samenstelling
3 oorzaken:
- Koude klimaten: Sijpelen water in gesteentescheuren --> bevriest ’s nachts --> zet uit --> steeds
dieper in gesteente --> splijten gesteente: Vorstverwering
- Droge gebieden: Grote temperatuurverschillen --> zet uit/krimpt --> scheuren --> uiteenvallen in
kleine stukken: Insolatie
- Gebieden met vegetatie: Plantenwortels dringen gesteentescheuren binnen --> groeien uit -->
verguizing gesteente
Chemische verwering: gesteente valt uiteen en samenstelling verandert
- Mineralen gesteente reageren met water/zuurstof --> sommige mineralen lossen op, vooral in
combinatie met zuur water (kalksteen).
- In warme klimaten: zuur water door veel plantengroei in water --> veel bacteriën,
produceren zuren.
- Water ook zuur door mens: zure regen
CO2 komt in bodemwater --> omringend kalksteen lost op --> Bij daling waterspiegel: grotten
toegankelijk --> waterdruppels met opgelost kalk aan plafond --> stalactieten
vallende waterdruppels: verdampen op grond --> stalagmieten
Karstverschijnselen: ontstaan landschapselementen door oplossing kalksteen
Verweringsfactoren:
- Aard moedergesteente: kalksteen gevoelig voor zuur, graniet verweert moeilijk
- Klimaat: temperatuurverschillen, plantengroei
- Aanwezigheid dekkende bodemlaag: trage verwering bij afwezigheid dekkende bodemlaag: rots is
droog. Wel bodemlaag: water vastgehouden --> plantengroei
- Tijd
Erosie: Uitschurende werking van sediment dat getransporteerd wordt
Sedimentatie: Neerleggen van sediment
Soorten erosie:
- Glaciaal: ijs van gletsjers beladen met steen --> U-dalen
- Eolisch: door de wind
- Losse deeltjes in droog gebied weggeblazen --> bodem met los/grover puin blijft over
- Wind beladen met stof/zand --> zandstraling gesteenten --> grillige rotsformatie
- Fluviatiel: door rivieren
- V-dal, 2 manieren:
 Gebied komt omhoog, rivier snijdt zich door erosie diep in
 Grote hoogteverschillen --> hoge stroomsnelheid --> water in staat grote stenen/los
verweerd bodemmateriaal mee te nemen --> Canyons
- Meanderen: rivier door vlak gebied met genoeg waterafvoer --> brede lussen, water
stroomt niet snel --> sedimentatie klei/zand, nauwelijks erosie --> deltakusten aan
monding: ophoping van sedimenten
- Vlechtende rivier: gebieden met onregelmatige waterafvoer, veel verweringspuin:
beddingen geblokkeerd --> water zoekt andere weg: meerdere waterlopen.
Aan voet berg: erosiemateriaal door lagere snelheid neergelegd: puinwaaiers
- Marien: door golven/zee:
- Rivier legt zand aan monding --> meegenomen door golven --> elders gesedimenteerd
- Zeewater met zout: golven --> ondermijning rotskusten
Massabeweeging:
- Aardverschuiving: plotseling naar beneden schuiven grote stukken aarde
- Bergstorting: gesteentelawine
- Modderstroom: door vulkaanuitbarsting (lahar) of regenval
- Creep: bodem kruipt heel langzaam de helling af
Aanleidingen:
- Natuurlijk: aardbeving, vulkaanuitbarsting, regenval
- Menselijk: bomen kappen op steile hellingen
2.4 Donau en Colorado
Colorado:
- Oorsprong in Rocky Mountains
- Ingesneden in landschap: Canyons
- Gevoed door kleine gletsjers en smeltende sneeuw
- Veel overstromingen begin 20e eeuw --> Dammen: hydro-elektriciteit, drinkwater en water voor
landbouw
- Te veel water afgetapt: monding droog --> verzilt
- Slecht voor scheepvaart
- Sociaalgeografisch: dammen
- Fysisch-geografisch: stroomversnellingen, geen verbinding met zee
- Droog klimaat stroomgebied
Donau:
- Oorsprong in Zwarte Woud
- Stroomt door 10 landen
- Veel zijriviertjes
- Stroomt door kloven
- Grote stroomversnellingen: sluizen
- Bovenloop: Gebergte Zuid-Duitsland tot Slowakije
- Middenloop: Hongarije tot Roemenië
- Benedenloop: meanderend
- Monding: splitsing in 3 takken --> enorme delta
- Bron voor drinkwater
Download