Biologie h7 paragraaf 1 Micro-organismen zijn alle organismen die zo klein zijn dat je niet kan zien met het blote oog zoals bacterën en schimmels. Voedselvergiftiging ontstaat door giftige afvalstoffen van ziekteverwekkers. Bij een voedselinfectie zijn de darmen ontstoken. Vier rijken: planten, dieren, bacteriën en schimmels; plantencellen en schimmelcellen onderscheiden zich van dierlijke cellen door hun celwand. Plantencellen verschillen van schimmelcellen doordat ze plastiden(bv. Bladgroenkorrels) kunnen bevatten en schimmelcellen niet. Planten zijn heterotroof in tegenstelling to dieren, schimmels en bacterïen. Prokaryoten = ontbreken van een celkern(bacteriën) Eukaryoten = cellen met kern (planten, schimmels en dieren) Virussen zijn ziekteverwekkers, ze bestaan niet uit cellen maar uit stukjes erfelijk materiaal (DNA of RNA) omgeven door een eiwitmantel. Virussen dringen een cel binnen en ‘dwingen’ de cel nieuwe virussen te produceren, waarna de cel doodgaat en de nieuwe virussen andere cellen gaan binnendringen. Virussen planten zichzelf dus niet voort maar vermeerderen zichzelf door gastheercellen. Doordat virussen niet zelf voortplanten vertonen ze niet alle levenskenmerken, dat is een reden om ze niet tot de levende organismen te rekenen. 7.2 Voedselconserving: - Invloed van gassen op het voedsel: je kunt voorkomen dat schadelijke micro-organismen in contact komen met het vlees door het vacuüm te verpakken. Door gebrek aan zuurstof kunnen bacteriën zich niet vermeerderen - Osmose toepassen: jam is langer houdbaar dan de vruchten waarvan het gemaakt van is. De meeste micro-orgnismen kunnen niet in voedsel leven waar suiker of zoet aan toegevoegd is. Door de hoge osmotische waarde die ze veroorzaken, ontrekken ze water aan het voedsel en de bacteriën en zonder water is geen leven mogelijk. - Conserveringsmiddelen: augurken kun je in azijnzuur lang bewaren. Het zuur verhindert de ontwikkeling van bacteriën. - temperatuurbehandeling: micro-organismen hebben elk een optimumtemperatuur waarbij ze zich het snelst ontwikkelen. Maar als je de temperatuur heel laag brengt verlangzaam je de enzymen, en een hoge temperatuur denatureren hun eiwitten en gaan ze dood. Maar dit gaat soms ten koste van het eten daarom kan je pasteuriseren, dat is verhitten na 70 graden maar dan gaan de bacteriestukken niet dood. Steriliseren gebeurt bij een temperatuur van 120 graden. Dit doodt ook de sporen van bacteriën. Bij UHT-technologie blaast een machine stoom van 140 graden door bijvoorbeeld melk. Bacteriën en sporen overleven deze temperatuur schok niet maar door de korte duur van de behandeling beperkt het de schade van de smaak. - Doorstralen: is een speciale techniek om de schimmel te doden: doorstralen met gammastraling. Voordeel is, dat de straling dwars door de verpakking heen gaat. Natuurwetenschappelijk onderzoek begint met een onderzoeksvraag. Je formuleert een hypothese en toetst deze in een experiment. Uit de resultaten trek je een conclusie. Is de hypothese niet bevestigd, dan leidt een nieuwe hypothese tot vervolgonderzoek. 7.3 Celmembraan houdt de inhoud van een cel bij elkaar. Moleculen verplaatsen zich van een hoge concentratie naar een lage concentratie van die stof: diffusie. Diffusie is passief transport, het kost de cel geen energie. De energie voor diffusie komt van de moleculen zelf, door de beweging. Omdat de moleculen willekeurig alle kanten op bewegen verdelen ze zichzelf gelijkmatig over de hele ruimte. Niet alle moleculen kunnen een celmembraan passeren, O2 en CO2 kunnen dat via diffusie, voor andere stoffen is het membraan een barrière die ze alleen op een speciale manier kunnen nemen. Celmembranen bestaan uit een dubbele laag van fosfolipiden(vetachtige stoffen) met eiwitten. In de membraan liggen de ‘staarten’ van de fosfolipiden naar elkaar toe. Hierdoor kunnen watermoleculen niet door het celmembraan heen. Ze gebruiken daarvoor speciale, door eiwitten gevormde, waterkanaaltjes in het membraan. Dit heet osmose. Osmose is een vorm van passief transport; gebruikt geen energie omdat het altijd van een oplossing met een hoge concentratie water naar een lage concentratie water. Ionen en kleine moleculen zoals glucose hebben net zoals watermoleculen hun eigen transportkanaaltjes in het celmembraan, allemaal gevormd door eiwitten. Passief transport = van hoge concentratie naar lage concentratie Actief transport = transport tegen de richting in van laag naar hoge concentratie Endocythose = het proces waarbij de cel stoffen opneemt die door de celmembraan werden ingesloten. De stoffen die de celmembraan door mogen, worden ingesloten doordat de celmembraan verder naar binnen toe instulpt. Als het deeltjes zijn die de cel wil verteren dan transportblaasje een voedselvacuole. Na endocythose versmelt een voedselvacuole met een lysosoom. Enzymen in het lysosoom verteren het opgenomen deeltje. Exocythose = als transportblaasjes, gevormd door het Golgi-systeem, versmelt met het celmembraan dan ontstaan er kraters die stoffen ‘uitspuwen’ Celwanden zijn permeabel; ze laten water met opgeloste stoffen door. Celwanden zijn selectief-permeabel; een cel regelt het transport en andere stoffen de cel in en uit. Plasmolyse = als er buiten (bv. Planten)cellen minder water is dan binnen dus dan kan het water zonder problemen de cel uit, de stoffen niet. Doordat er meer water de cel uit gaat dan erin komt, krimpt de cel en laat het celmembraan los van de celwand. Zo verliezen de cellen hun turgor (stevigheid) kwijt. Turgor = de druk waarmee de celinhoud van binnen uit teem de celwand duwt (kan vergelijken met een band van fiets) Als de turgor daalt en de celmembraan laat nog net niet los van de celwand, dan heet dat grensplasmolyse Hoe meer stoffen in water zijn opgelost hoe lager de osmotische waarde is vandie oplossing Osmotische waarde geeft aan hoe groot de druk is die de opgeloste deeltjes veroorzaken. Heb je 2 verschillende osmotische waarde dan noem de sterkere oplossing hypertonisch vergeleken met de zwakkere, en omgekeerd noem je de zwakkere hypotonisch. Oplossingen met een gelijke osmotische waarde noem je isotonisch ten opzichte van elkaar. Dierlijke cellen hebben geen celwand, daarom bij dierlijke cellen rekt het celmembraan bij wateropname uit tot het knapt. 7.4 Voordat je een conclusie mag trekken, hoor je controle-experimenten uit te voeren. Voorwaarde voor een goed onderzoek s, dat er maar één variabele factor in het spel is. Dat maakt de conclusie van het onderzoek eenduidig: het resultaat kan alleen veroorzaakt zijn door die ene variabele. Placebo-effect = denken dat het medicijn werkt en daardoor een effect voelen. Blind onderzoek = proefpersonen weten niet of ze het echte medicijn krijgen of nep(placebo-effect voorkomen) Dubbelblind = als de onderzoeker ook niet weet welk patiënt een medicijn krijgt of een nep pil Onafhankelijke variabele = de variabele die je onder controle hebt. Afhankelijke variabele = de variabele die je niet onder controle hebt Onafhankelijke variabele altijd op de x as en onafhankelijke altijd op y as 7.5 Moderne biotechnologie voegt aan het DNA van een organisme DNA-code toe afkomstig van een ander organisme van een ander soort, het organisme krijgt daarmee nieuwe eigenschappen. Gewijzigde DNA heet recombinant DNA, het organisme met het toegevoegde DNA heet dan een transgeen organisme. Toepassing van moderne biotechnologie in landbouw en geneeskunde kan voordelen opleveren. Maar het is niet zonder risico’s