Kaart 1 Fletio De Romeinen kwamen over zee met kano’s. Later voeren ze met luchtballonnen naar het gebied dat nu Nederland heet. Romeinen reisden altijd door de lucht en over het water. Dat kwam omdat ze geen zaag hadden voor al die bomen die op het land in de weg stonden. Hier zie je de resten van de oude Romeinse weg. Die weg heet de Limes. Hier in Leidse Rijn vonden ze ook resten van Romeinse schepen. Net als in Woerden. Daar zijn ook opgravingen geweest. De Romeinen kwamen vooral voor onze kaas. Daar waren zij dol op. En op onze pizza’s. Die hadden ze niet in Noorwegen. Wij weten zoveel van de Romeinen omdat hun foto’s, krantenberichten en video’s bewaard zijn gebleven. Het Romeinse rijk was namelijk van 1901 tot 1950. De onderstreepte zinnen zijn niet waar. Kaart 2 Fectio De Romeinen waren woeste jongens met lange haren en grote spierballen. Waar/niet waar Ze hadden knotsen om mee te slaan. Waar/niet waar Ze plunderden de dorpen in de bergen. Waar/niet waar En namen al het goud mee. Waar/niet waar Ze vochten met de Noormannen. Waar/niet waar Ook met de Friezen. Waar/niet waar Friezen woonden in het zuiden, bij Maastricht in de buurt. Waar/niet waar De Romeinen bouwden forten langs de Rijn. Waar/niet waar Alle forten waren van steen. Waar/niet waar In de forten woonden alleen soldaten. Waar/niet waar Ze noemden zo’n fort een kazerne. Waar/niet waar De Romeinen droegen een helm en een metalen vest als bescherming tegen pijlen. Waar/niet waar Dat hadden de Friezen nog nooit gezien. Waar/niet waar Hier sta ik bij een nagemaakte Romeinse toren. Waar/niet waar Op deze plek stond er in de Romeinse tijd net zo één. Waar/niet waar Uiteindelijk werden de Romeinen de baas over het gebied langs de rivier de Rijn. Waar/niet waar Maar alléén in de provincie Utrecht. Waar/niet waar Ze wilden graag de baas zijn over een heel groot gebied. Waar/niet waar Kaart 3 Levefanum De Romeinen hadden niet zoveel vrienden. Waar/niet waar Dat kwam omdat ze vaak weg waren om gebieden te veroveren. Waar/niet waar Na een verovering bouwden ze eerst een castellum. Waar/niet waar Daarna woonden ze in dat castellum en hielden het gebied in de gaten. Waar/niet waar Ze verveelden zich een beetje. Waar/niet waar Want er waren geen vrouwen en kinderen. Waar/niet waar Daarom gingen ze de buurt verkennen. En wat bleek? Waar/niet waar De Germanen hadden iets te verkopen. Waar/niet waar Koeien en kaas, tv’s en radio’s. Waar/niet waar Met die spullen konden de Romeinen fijn spelen. Waar/niet waar En de Germanen waren erg blij met de kralen en spiegeltjes die zij kregen als betaling. Waar/niet waar Van Nederlands eten hielden de Romeinen niet. Waar/niet waar Ze misten olijven, tomaten en salami. Waar/niet waar Dus hadden ze een ander plan. Waar/niet waar Ze bouwden een weg van stenen langs hun bezettingen. Waar/niet waar Zo konden ze snel naar Rome reizen. Waar/niet waar Zo gebeurde het. Waar/niet waar Want per slot hadden ze allemaal heimwee. Waar/niet waar En door die weg waren ze al in twee dagen thuis. Waar/niet waar Kaart 4 Traiectum De Romeinen waren arm en klein, maar dapper. Waar/niet waar Thuis in Rome woonden ze in kleine hutjes van hout. Waar/niet waar Dat heet een castellum. Waar/niet waar De stad Rome had rechte, brede wegen en straten. Waar/niet waar Zo konden de paarden en wagens er makkelijk door. Waar/niet waar En de vrachtwagens ook. Waar/niet waar De Romeinen werkten hard. Waar/niet waar Ze hielden ook heel veel van sport. Waar/niet waar Dat kwam omdat het in de hutten zo koud was. Waar/niet waar Al hadden ze vloerverwarming. Waar/niet waar En stromend water. Waar/niet waar Ze zaten nooit onder het eten. Waar/niet waar Dat deden ze staand aan een tafeltje. Waar/niet waar De Germanen leerden aan de Romeinen hoe je een badhuis bouwt. Waar/niet waar Dat konden de Germanen goed. Waar/niet waar Met vloerverwarming, warm water en prachtige mozaïeken op de vloer en tegen de muur. Waar/niet waar Er werd gesport en gegeten. Waar/niet waar Of vergaderd. Waar/niet waar Dat wilden de Romeinen ook wel. Waar/niet waar Kaart 5 Laurium Er was geen Romein die kon tekenen, schilderen, of beeldhouwen. Waar/niet waar In de stad Rome was het dan ook maar een saaie bende. Waar/niet waar Daarom waren ze naar deze streken gekomen. Waar/niet waar Om de kunst af te kijken bij de Friezen en de Germanen. Waar/niet waar Want dat waren goede kunstenaars! Waar/niet waar Ze maakten de mooiste beelden en muurschilderingen. Waar/niet waar Zo versierden de Romeinen hun badhuizen toen ook. Waar/niet waar Dat badhuis noemden ze castellum. Waar/Niet waar De Romeinen konden goed rekenen en schrijven. Waar/niet waar Het Romeinse alfabet gebruiken we nog steeds. Waar/niet waar Net zoals de maanden van het jaar. Waar/niet waar Die hebben we ook nog van de Romeinen. Waar/niet waar Ze gingen niet allemaal naar school, sommige kinderen kregen thuis les. Waar/niet waar Op de computer. Waar/niet waar Het was voor de Friezen wel eens lastig dat die Romeinen zoveel goden hadden. Waar/niet waar Daar moest je altijd offers aan brengen en dat vergaten de Friezen wel eens. Waar/niet waar En dat vonden de Romeinen weer onbeleefd. Waar/niet waar