Geschiedenis H5 §1 samenvatting Het genieten van het leven hier op aarde in plaats van het te zien als een tussenfase waarin je je voorbereidde op het leven na de dood, was typerend voor de renaissance. In de middeleeuwen was de relatie met God het belangrijkste wat er was. Van ongeveer 1300 tot 1600 maakte Europa een mentaliteitsverandering door. Men begon meer op zichzelf te vertrouwen en zichzelf centraal te stellen. De mens had allerlei talenten waarin hij zich kon ontplooien en men werd steeds meer geïnteresseerd in het leven op aarde en de werking van natuur en samenleving. Het ideaalbeeld werd de algemeen ontwikkelde mens; de uomo universale. Een belangrijk aspect van de renaissance was de geleerde interesse in antieke literatuur, poëzie en geschiedenis. Dit noemen we humanisme. Middeleeuwers leunden ook op de kennis uit de oudheid, maar vooral op die van schrijvers als Aristoteles. In de renaissance was er ook aandacht voor andere schrijvers. De mentaliteitsverandering was in veel opzichten op te merken. In de middeleeuwen was literatuur vooral het domein geweest van de geestelijkheid. In de renaissance nam het bewustzijn van nietchristenen toe, zoals blijkt uit de literatuur in landstaal in plaats van Latijn, veelal over niet-religieuze onderwerpen. Middeleeuwse kunstenaars hielden zich vaak bezig met het uitbeelden van godsdienstige onderwerpen. De symbolische betekenis moest duidelijk zijn, of het natuurgetrouw was maakte weinig uit. Kunstenaars uit de renaissance hielden zich meer bezig met dat de dingen die ze afbeeldden er natuurgetrouw uitzagen. Daarom werkten ze met perspectief, licht, schaduw en natuurgetrouwe kleuren. Ze hadden ook meer aandacht voor de anatomie van het lichaam en emoties. In politieke denkwijzen waren ook veranderingen. In de middeleeuwen werd politiek gezien als iets goddelijks waarbij een vorst het recht had te regeren omdat God dat wilde. In geschriften uit de oudheid konden humanisten dat niet terugvinden; daar zeiden ze dat machthebbers te handelen in het belang van de mensen. Niccolò Machiavelli schreef een boek waarin hij vorsten adviseerde eerst te zorgen voor stabiliteit, iets waar Italië enorm gebrek aan had. De staat als geheel kwam vóór het welzijn van een aantal individuen. Later is de betekenis van machiavellisme geworden dat het doel alle middelen heiligt. Machiavelli dacht bij politiek meer aan de daadkracht van een heerser om het lot naar zijn hand te zetten dan aan christelijke voorschriften. Er is geen strikte breuk geweest tussen de middeleeuwen en de renaissance: de mentaliteitsverandering begon bij een paar voorgangers en werd later overgenomen door andere geleerden, schilders en schrijvers. Het begon in Italië en verspreidde zich naar Noord-Europa. Mensen die geïnteresseerd waren in het leven op aarde bleven meestal gewoon in God geloven en bedachten manieren om de klassieke en christelijke cultuur met elkaar te combineren. Er zijn een aantal oorzaken voor het ontstaan van die grote verandering in denken: 1. In Italië waren zelfstandige stadsstaten ontstaan, waar een aantal mensen rijk waren geworden door handel en nijverheid. Zij wilden hun rijkdom vaak tonen en gaven kunstenaars opdrachten gaven om een schilderij of gebouw te maken. Zo ontstond er een culturele bloei en vernieuwing waarin godsdienst nog steeds belangrijk was, maar wat meer in de achtergrond stond. 2. Kunstenaars richtten zich erg op de antieke oudheid. Dit kwam doordat rijke burgers in Italië voorkeur hadden voor kunstenaars die hun band met de oudheid karakter gaven. 3. Veel verloren gegane teksten van klassieke auteurs waren weer beschikbaar. Een deel was teruggevonden in Italiaanse kloosters, maar het contact met de Arabische wereld bleek ook belangrijk. Er bleken vertalingen van onbekende Griekse geschriften te bestaan. Nieuwe denkbeelden konden zicht snel verspreiden door de boekdrukkunst, die rond 1450 werd uitgevonden. Hierdoor kon ook het centrum van wetenschap en kunst zich vanaf de 16e eeuw naar Noord-Europa verplaatsen. Daar hadden humanisten invloed op de manier waarop men tegen de kerk aankeek. Sommigen streefden naar een persoonlijker geloof dan via de kerk mogelijk was. Humanisten hadden veel kennis in Latijn en Grieks en keken kritisch naar de in het Latijns vertaalde Bijbels. Erasmus was een van de belangrijkste Bijbelse humanisten. Hij vertaalde het Nieuwe Testament rechtstreeks vanuit het Grieks om te kijken in hoeverre de geloofspraktijk afweek van de oorspronkelijke leer. Erasmus was ook kritisch op het gedrag van priesters en monniken. Hij vond dat ze zich niet gedroegen hoe God dat wilde en wilde hier iets aan doen, maar wilde niet dat de christelijke geloofsgemeenschap hierdoor uiteen zou vallen.