171 Democratie, burgerschap en religieuze participatie Hoe de mannen van de Atheense democratie burgers leerden zijn S a r a Wi j m a Vaak wordt gedacht dat met de geboorte van ’s werelds eerste democratie, in Athene in 508 v. Chr., ook een politiek en juridisch strak afgebakend burgerschap het licht zag. De Atheense mannen die de volksvergadering vormden, waren zogezegd liberale burgers avant la lettre. Dit artikel gaat uit van een nieuw paradigma in het onderzoek naar Atheens burgerschap, waarin wordt benadrukt dat participatie in de Atheense polisreligie van essentieel belang was voor het uitdragen, articuleren en leren van burgerschap. Vanuit dit paradigma wordt hier onderzocht op welke manieren de leden van de volksvergadering aan deze religie deelnamen. In het jaar 508 voor Christus voerde Kleisthenes, een lid van de beroemde Atheense familie der Alkmeoniden, een reeks hervormingen door die van het bestuur van de Atheense polis een democratie maakte. Alle vrijgeboren mannen van Atheense afkomst namen vanaf 508 op gelijke voet deel aan het politieke leven in de polis, ongeacht familieachtergrond of bezit. Om de gelijkwaardige deelname van al deze Atheense mannen mogelijk te maken deelde Kleisthenes de polis op een radicaal nieuwe wijze in. Allereerst werd Attika formeel opgedeeld in ongeveer 139 demen, die wellicht het beste Ti j d sc hr if t vo o r G esc h ieden is - 126e j a a rga n g, n um m er 2, p. 170-181 zijn te omschrijven als geaccrediteerde dorpsgemeenschappen en stadswijken. Deze 139 demen werden vervolgens ingedeeld in dertig grotere gebieden, zogenaamde trittyes, die op hun beurt deel uitmaakten van tien nieuwe phylai. Deze administratieve indeling vormde de logistieke basis van de Atheense democratie. Wilde je als Atheense man deel uitmaken van de democratie, dan moest je, na goedkeuring van je Atheense afkomst, in de deme van je voorvaderen worden ingeschreven als demotes. Door die inschrijving was je automatisch lid van een trittys en daarmee van een Kleisthenische phyle en daarmee van de demos, die als collectief de macht in Athene had. Vaak wordt aangenomen dat we voor de vroegste wortels van ons huidige burgerschap terug moeten naar de demotai van Kleisthenes’ democratie. Velen menen dat vanaf 508 v. Chr. Atheens burgerschap ‘net als nu’ gedefinieerd zou kunnen worden als een individuele juridische status die de burger op basis van afkomst bij het bereiken van de volwassen leeftijd van achttien jaar een aantal politieke en militaire rechten en plichten verschafte; deze rechten en plichten zouden hem zowel beschermen tegen als deelgenoot maken van de overkoepelende staat.1 Steeds meer oudhistorici benadrukken echter dat in contemporaine Atheense bronnen burgerschap wordt omschreven als actieve participatie in de polis (μετέχειν τῆς πόλεως) en bovenal 1 Zie voor een uitgebreid overzicht van auteurs die onderdeel uitmaken van het oude paradigma de verwijzingen in de studies die in de volgende noot worden genoemd. Je zou kunnen stellen dat bijna iedereen en vooral Angelsaksische auteurs die vóór de jaren negentig van de vorige eeuw over Atheens burgerschap hebben geschreven behoren tot het oude paradigma. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het feit dat specialistische naslagwerken en handboeken doorgaans moeite hebben los te komen van een overwegend politieke invulling van het concept burgerschap en ook blijven verwijzen naar rechten en plichten. 172 S ara Wijma in het religieuze leven van de polis (μετέχειν τῶν ἱερῶν καὶ τῶν ὁσίων), terwijl over politieke rechten en plichten of een juridische status nooit wordt gesproken. De prominente rol die burgers speelden in de Atheense polisreligie moet volgens deze historici niet begrepen worden als de ceremoniële franje van een geprivilegieerde juridische status, maar als een kernaspect van het Atheense burgerschap.2 Daarbij konden verschillen in de wijze waarop mensen aan de Atheense polisreligie deelnamen, zoals kleinere of grotere porties offervlees, in- en uitsluiting bij bepaalde onderdelen of de volgorde in een processie, de verschillen tussen groepen en hun (onderlinge) posities binnen de gemeenschap tot uitdrukking brengen: mannen en vrouwen, en in (veel) beperktere mate ook kinderen, immigranten en slaven hadden elk hun eigen plaats en rol in een ideaalbeeld van de maatschappij dat regelmatig en bij grote herhaling – er is wel eens berekend dat in klassiek Athene een derde van het jaar gevuld was met officiële feestdagen3 – werd opgeroepen in de context van de Atheense polisreligie. Dit idee sluit nauw aan bij gangbare antropologische en sociologische benaderingen die rituelen beschouwen als een collectief cognitief systeem waarmee niet alleen cohesie maar ook rollen en relaties binnen een gemeenschap weergegeven en vormgegeven (kunnen) worden. Deelname aan de officiële polisreligie was dus van groot belang voor het uitdragen van burgerschap en het articuleren van verschillende rollen binnen de gemeenschap. Zo bezien wordt het interessant om de veronderstelde antieke wortels van ons huidige burgerschap eens onder de loep te nemen vanuit religieus perspectief. Dit artikel zal dan ook gaan over de religieuze participa2 Bijvoorbeeld P.B. Manville, ‘Toward a new paradigm of Athenian citizenship’, in: A.L. Boegehold en A.C. Scafuro ed., Athenian identity and civic ideology (Baltimore en Londen 1994) 21-33; E.E. Cohen, The Athenian nation (Princeton 2000), vooral hoofdstuk 1; M. Ostwald, ‘Shares and rights. “Citizenship” Greek style and American style’, in: J. Ober en C. Hedrick ed., Dēmokratia. A conversation on democracies ancient and modern (Princeton 1996) 49-61; J.H. Blok, ‘Oude en nieuwe burgers’, Lampas 36 (2003) 5-26; idem, ‘Becoming citizens. Some notes on the semantics of “citizen” in archaic and classical Athens’, Klio 87 (2005) 7-40; idem, Citizenship, cult and community in classical Athens, te verschijnen. Zie ook N. Evans, ‘Feasts, citizens, and cultic democracy in classical Athens’, Ancient Society 34 (2004) 1-25. 3 J.D. Mikalson, The sacred and civil calendar of the Athenian year (Princeton 1975). 4 F. de Polignac, Cults, territory and the origin of the Greek city-state, J. Lloyd vert. (Chicago 1995); F. van den Eijnde, ‘Cult and society in early Athens. Archaeological and anthropological approaches to state formation and group participation in Attica’ (ongepubliceerde dissertatie, Universiteit Utrecht 2010). 5Aristoteles, De zaken van de polis, 1275a. tie van het collectief van mannen dat in 508 v. Chr. toegang kreeg tot de Atheense democratie: hoe namen de Kleisthenische burgers deel aan de Atheense polisreligie en wat zegt dit over de rollen die deze mannen geacht werden binnen de Atheense gemeenschap te vervullen? Voordat we uitgebreid gaan kijken naar de religieuze participatie van deze burgers, zullen we echter eerst kijken naar de recente paradigmaverschuiving in het onderzoek naar Atheens burgerschap. Atheens burgerschap: van politiek naar religie Zoals gezegd wordt het jaar van Kleisthenes’ hervormingen behalve als het geboortejaar van de Atheense democratie vaak gezien als het jaar waarin het politieke burgerschap zijn oorsprong vindt. Dit politieke burgerschap wordt geplaatst tegenover het overwegend cultische burgerschap van de archaïsche periode (ca. 750 - 500 v. Chr.), waarin gemeenschappen die waren opgebouwd rond een kleine elite van (aristocratische) families samen vochten en samen raadgaven, maar vooral ook samen deelden in de offers aan de gemeenschappelijke goden en helden. Bij die cultische activiteiten was sprake van (grote) verschillen in de wijze van deelname: leden van de elite zullen in de meeste gevallen als eersten gedeeld hebben in de offers aan de goden en ontvingen waarschijnlijk de grootste stukken vlees, terwijl de rest van de bevolking, verder onderverdeeld naar geslacht, leeftijd en rijkdom, op andere manieren deelnam. De deelname in gemeenschappelijke culten zorgde zo voor cohesie tussen alle leden van de polisgemeenschap, maar bracht ook tot uitdrukking dat binnen die gemeenschap verschillende groepen bestonden.4 In tegenstelling tot het lidmaatschap van de cultische gemeenschappen in de archaïsche periode, wordt dat van de democratische Atheense polis meestal omschreven in strikt politieke en juridische termen. Men ziet zich hierbij gesterkt door Ta Politika (letterlijk ‘De zaken van de polis’) van Aristoteles, die stelt dat zijn ideale burger door niets zoveel wordt bepaald als door het recht op deelname aan gerechtelijke functies en in politieke ambten (πολίτης δ᾽ ἁπλῶς οὐδενὶ τῶν ἄλλων ὁρίζεται μᾶλλον ἢ τῷ μετέχειν κρίσεως καὶ ἀρχῆς).5 In de geest van het liberalisme, met de nadruk op de bescherming van de vrijheid van het individu tegenover de staat door 173 Democratie, burgerschap en religieuze participatie middel van een juridisch scherp omlijnde burgerstatus met beschermde rechten en plichten, is deze functionalistische definitie van Aristoteles gretig omarmd.6 Nu zijn de demotai allicht te begrijpen als de meest toonaangevende burgers van de Atheense democratie – in ieder geval zijn zij het die ons bronnenmateriaal overheersen – en hun rol in de polis bestond inderdaad grotendeels uit politieke, juridische en militaire bezigheden. Uit contemporaine klassieke bronnen blijkt de politieke ratio de cultische cohesie en articulatie echter geenszins te hebben verdrongen als definiërend kenmerk van de Atheense burgergemeenschap. Meermaals wordt Atheens burgerschap omschreven in termen van delen in de polis (μετέχειν τῆς πόλεως), waarbij dit ‘delen in’ regelmatig wordt uitgespeld als delen in de hiera en de hosia van de polis (μετέχειν τῶν ἱερῶν καὶ τῶν ὁσίων), wat zoveel betekent als ‘de dingen van de goden die zij van de mensen (behoren te) krijgen’, zoals dierenoffers, wijdingen, kransen, processies, koren en fakkelraces, en ‘de door de goden gesanctioneerde zaken en gedragingen die een goede orde tussen mensen en goden en tussen mensen onderling bewerkstelligen’, zoals ‘heilige’ wetten, traditionele mores en later ook meer seculiere wetten.7 Zo sprak rond 342 v. Chr. de redenaar Apollodorus in een Atheense rechtbank zijn twijfels uit over het burgerschap van een zekere Neaera en haar dochter Phano, die, oh schande, in allerlei Atheense culten hadden deelgenomen, terwijl ze, zo stelt Apollodorus, niet eens burgers waren! Tijdens de rechtszaak citeerde hij een Atheens volksbesluit waarmee een groep Plataeërs rond 427 v. Chr. Atheens burgerschap had verkregen, om daarmee het contrast met de buitenlandse Neaera en haar dochter te onderstrepen. In het decreet, zoals voorgelezen door Apollodorus, stond dat de Atheners hadden besloten dat ‘de Plataeërs vanaf deze dag Atheners zullen zijn, dat ze hetzelfde aanzien zullen genieten als de andere Atheners, dat ze zullen delen in alle zaken waarin de Atheners delen, zowel de hiera als de hosia [...]’.8 Op eenzelfde wijze kon Demosthenes in 352 de juryleden eraan herinneren dat ‘wij het waren, mannen van Athene, die van Charidemos een burger maakten en met die schenking hem een deel gaven in onze hiera en hosia, onze wetten en al het andere waaraan wijzelf deelnemen’.9 Atheens burgerschap bestond dus uit actieve participatie in de polis, bovenal in het religieuze leven van de polis. Langs dezelfde lijnen is bij een Begriffsgeschichte naar burgerschapstermen in archaïsch en klassiek Athene aangetoond dat je als Athener niet passief burgerschap bezat, maar veeleer actief burger was – een identiteit die grotendeels werd uitgedragen in cultische activiteiten.10 De Atheense polisreligie bleef na Kleisthenes dus een belangrijke context voor het uitdragen en bevestigen van burgerschap. Dit strookt ook met het feit dat vrouwen, die uitgesloten waren van de politieke en juridische besluitvoering maar een belangrijke rol speelden in de religieuze zaken van de polis, wel degelijk werden aangeduid als politai, als burgers dus.11 Een groeiend aantal historici geeft dan ook blijk van ongenoegen over de juridische en politieke definitie van Atheens burgerschap. Zij bepleiten een nieuw paradigma, met meer aandacht voor collectieve participatie in de polis, waaronder religie.12 Eigenlijk grijpen al deze historici daarmee terug op Fustel de Coulanges, die in 1864 in zijn fameuze La cité antique al stelde dat ‘si l’on veut donner la définition exacte du citoyen, il faut dire que c’est l’homme qui a la religion de la cité’.13 De Fransen zijn hoe dan ook wegbereiders geweest in deze paradigmaverschuiving: het waren de structuralisten van de zogenaamde ‘Parijse School’ die eind vorige eeuw stelden dat er in premoderne samenlevingen een grote overlap was tussen religie en politiek en dat gemeenschappelijke activiteiten zoals het symposium, gemeenschappelijke offers aan de goden of atletiekwedstrijden belangrijke parapolitieke contexten (zogenaamde structures de participation) vormden voor het op terugkerende basis verstevigen en uitdragen van een gedeeld lidmaatschap en het afbakenen van verschillende rollen binnen die offerende, 6 Over het gebruik en misbruik van deze en andere passages uit Aristoteles in het debat over Atheens burgerschap zie Blok, ‘Becoming citizens’, 31-35. 7 W.R. Connor, ‘“Sacred” and “secular”. Hiera kai hosia and the classical Athenian concept of the state’, Ancient Society 19 (1988) 161-88. 8[Demosthenes], Tegen Neaera 104. 9Demosthenes, Tegen Aristocrates 65. 10 Blok, ‘Becoming citizens’. 11 Ibidem; C. Patterson, ‘Hai Attikai. The other Athenians’, in: M. Skinner ed., Rescuing Creusa. New methodological approaches to women in antiquity (Helios 13/2) (Austin 1986) 49-68. 12 Zie noot 2. 13 N.D. Fustel de Coulanges, La cité antique. Étude sur le culte, le droit, les institutions de la Grèce et de Rome (Paris 1864) 246. 174 S ara Wijma dinerende, en wedijverende gemeenschap.14 We zien op dit vlak ook de invloed van antropologische en sociologische inzichten uit de jaren tachtig die stellen dat festivals en andere ceremonies door hun bijzondere status ten opzichte van alledaagse zaken en door hun terugkerende karakter uitermate geschikt waren voor een groep die zichzelf wilde (her)definiëren en een ideaalbeeld van haar gemeenschap wilde presenteren aan buitenstaanders.15 De riten van de Atheners zouden we dus kunnen beschouwen als reflecties van hun ideale gemeenschap. Deze spiegels veranderden uiteraard als gevolg van nieuwe ideeën over en veranderingen binnen de Atheense polissamenleving.16 Toen de Atheners in de vijfde eeuw v. Chr. bijvoorbeeld geconfronteerd werden met een enorme en al snel onmisbare toestroom van immigranten, smeedden zij een aparte status voor deze immigranten, die grotendeels vorm kreeg door middel van gedifferentieerde participatie in enkele grote Atheense festivals.17 Ook werd vanaf de derde eeuw v. Chr. de radicaal nieuwe, overkoepelende machtspositie van hellenistische vorsten over de voorheen grotendeels autonome Griekse poleis geaccepteerd en vormgegeven binnen het relatief nieuwe verschijnsel van de heersercultus, waarbij de vorst als een god geëerd werd met onder meer offers, altaren en festivals.18 Deze cultische zelfrepresentaties onderbouwden zo een ideaalbeeld van hoe de deelnemers hun wereld zouden willen hebben. Laten we met die inzichten nu eens terugkeren naar de hervormingen van 508 v. Chr. 14Bijvoorbeeld P. Schmitt-Pantel, La cité au banquet. Histoire des repas public dans les cités grecques (Rome 1992); M. Detienne en J.-P. Vernant ed., The cuisine of sacrifice among the Greeks, P. Wissing vert. (Chicago 1989). 15 Zie vooral C. Geertz, The interpretation of cultures (New York 1973); E. Muir, Civic Ritual in Renaissance Venice (Princeton 1981); idem, Ritual in Early Modern Europe (Cambridge 1997); C. Bell, Ritual theory, ritual practice (Oxford 1992). 16 Zo stelt W.R. Connor: ‘civic identity could not be taken for granted; it had to be constructed and reconstructed in each generation by shared myths, by participation in cults, festivals, and ceremonies’: ‘The problem of Athenian civic identity’, in: Boegehold en Scafuro ed., Athenian identity, 34-44, aldaar 41. 17 S.M. Wijma, Embracing the immigrant. The participation of metics in Athenian polis religion (5th-4th c. BC), te verschijnen. Zie ook C. Sourvinou-Inwood, die opmerkt dat elke (nieuwe) groep binnen de polis een religieuze definitie had: ‘What is polis religion?’, herdrukt in R. Buxton ed., Oxford readings in Greek religion (Oxford 2000) 13-37. 18 S. Price, Rituals and power. The Roman imperial cult in Asia Minor (Cambridge 1984). 19 Zie voor het religieuze leven in de demen: J.D. Mikalson, ‘Religion in the Attic demes’, American Journal of Philology 98 (1977) 424-35; D. Whitehead, The demes of Attica, 508/7 - ca. 250 BC. A political and social study (Princeton 1986) 177-222; R. Parker, Polytheism and society at Athens (Oxford 2005) 50-78. 20 De Attische maand Metageitnion komt overeen met augustus/september. 21 Dat wil zeggen dat het offervlees ter plekke geconsumeerd moest worden. 22 De Attische maand Boedromion komt overeen met september/oktober. 23 Supplementum Epigraphicum Graecum (SEG) 21.541. A 1-16. Hoe de Kleisthenische demotai burgers (leren) zijn Door de hervormingen van Kleisthenes was de reële indeling van de Atheense samenleving radicaal omgegooid en bevonden vele Atheners zich in geheel nieuwe groepen en daarbij behorende maatschappelijke rollen. In de meeste moderne studies ligt de nadruk op de politieke en juridische rollen die de Kleisthenische burgers gingen vervullen. De nieuwe polisindeling vertaalde zich echter ook in verscheidene nieuwe cultische rollen. Deze religieuze deelname was zelfs van essentieel belang voor de positie van de nieuwe demotai: enerzijds droegen ze op die manier uit dat ze burgers waren, anderzijds namen zij deel aan de constructie van een ideaalbeeld van de drastisch veranderde Atheense gemeenschap dat werd gecreëerd tijdens festivals en kleinere riten. De belangrijkste bronnen voor het religieuze leven van de demotai zijn de zogeheten demenkalenders: grote inscripties, daterend van ca. 430 tot het einde van de vierde eeuw, die in indrukwekkende lijsten vastleggen welke goden en helden de leden van een deme vereerden, welke offers gebracht moesten worden, wanneer dat gebeurde en hoe duur die offers moesten zijn.19 In de kalender van de deme Erchia, uit ca. 375-350, vinden wij aan het begin van vijf grote kolommen bijvoorbeeld de volgende verplichtingen: In Metageitnion,20 op de twaalfde, aan Apollo Lykeios, in de stad, een schaap, [het vlees] niet meenemen21, 12 drachme. Op de twintigste, aan Hera Thelchinia, op de Heuvel in Erchia, een geheel zwarte ram, [het vlees] niet meenemen, 7 drachme. In Boedromion,22 op de zevenentwintigste: aan de Nympen, op de Heuvel in Erchia, een schaap, 10 drachme.23 175 Democratie, burgerschap en religieuze participatie Deze demenkalenders geven een uniek beeld van het kleurrijke en bruisende religieuze leven van de demotai van individuele demen; in de kalender van de deme Erchia worden bijvoorbeeld 43 individuele goden en helden genoemd, die verspreid over 35 locaties offers ontvingen. Het moet gezegd worden dat de meeste riten die op deze kalenders staan ver vóór Kleisthenes hun oorsprong vonden – veel lokale helden en culten werden al eeuwen door de inwoners van deze lokale gemeenschappen vereerd.24 Interessant blijft echter dat op verschillende manieren de deelname van de demotai aan riten op polisniveau wordt vastgelegd. Zo maakt de kalender van Erchia melding van deelname aan een festival voor Zeus Polieus ‘in de stad’ (het polisfestival de Dipoleia in Athene), en van een offer van een schaap aan Demeter in het grote polisheiligdom van deze godin in Athene.25 De kalender van de stadsdeme Skambonidai meldt deelname aan de Panathenaia, de Dipoleia, een festival voor Apollo, en aan de Synoikia, een festival dat de symbolische eenwording van Attika vierde.26 De kalender van de deme Thorikos vermeldt vele lokale riten, maar er werd ook ‘een voortreffelijk lammetje’ geofferd aan Poseidon in Sounion, waar zich een belangrijke poliscultus voor de zeegod bevond.27 Andere kalenders zijn dan weer opvallend leeg op momenten wanneer er grote polisfestivals gevierd werden. De kalender van de deme Theitras is bijvoorbeeld spaarzaam in het midden van de Attische maand Boedromion, wanneer de beroemde Eleusinische Mysteriën gevierd werden, en in Erchia gebeurde weinig op de dagen van de Panathenaia, waarschijnlijk om de demotai een kans te bieden deel te nemen aan deze festivals.28 Naast deelname aan lokale riten die een lokale identiteit van de demotai van bijvoorbeeld Erchia uitdroegen, was deelname aan polisriten van belang om de leden van de individuele demen samen te brengen en de collectieve identiteit van deze (nieuwe) groep te benadrukken.29 Bij deze kalenders moet echter opgemerkt worden dat demen ook al vóór 508 op eigen initiatief konden deelnemen aan festivals en culten op polisniveau. Vanaf de late achtste en vooral in de zevende en zesde eeuw zien we zelfs vooral op cultisch vlak een groeiende integratie van kleinere gemeenschappen in een overkoepelende Attische polis.30 De vierde-eeuwse demenkalen- 1. Offerkalender uit de deme Thorikos (ca.440-420 v. Chr.) Bron: J. Paul Getty Museum, Inv. 79.AA.113; foto Remi Mathis 24 R. Parker oppert dat de meeste lokale culten en riten van archaïsch Athene door proto-demen verzorgd werden: Athenian religion. A history (Oxford 1996) 114-18. 25 SEG 21.541. C 16-18 (Dipoleia); B 4-6 (schaap aan Demeter). 26Skambonidai: Inscriptiones Graecae (IG) I3 244. A 19; C 14-22. 27Thorikos: SEG 33.147.20-21. 28Theitras: SEG 21.542; Erchia: SEG 21.541. 29 Sourvinou-Inwood, ‘What is polis religion?’, 27-32. 30 Zie noot 4. 176 S ara Wijma ders lijken echter wel te wijzen op een toenemende organisatie van de deelname van de leden van demen aan polisfestivals. Nog sterker bewijs voor een nieuwe rol van de Kleisthenische burgers in de Atheense polisreligie komt van besluiten die niet op het niveau van de individuele deme, maar op het hoogste niveau van de polis zijn genomen en die de deelname van ‘de demotai’ aan polisfestivals uiteenzetten. Voor 508 namen dezelfde Atheners waarschijnlijk ook al deel aan deze festivals, maar nu werd er van hen verwacht dat zij dat deden als demotai in plaats van als Atheners of, bijvoorbeeld, Erchianen. Deze Erchianen bevonden zich daardoor opeens in een andere, veel grotere groep, vervulden vaak andere rollen en werden zodoende geconfronteerd met andere spiegels van hun positie en rol in de Atheense gemeenschap. Een deel van de processie van de Panathenaia, het grootste en beroemdste festival dat de Atheners elk jaar voor hun beschermgodin Athena Polias hielden, werd bijvoorbeeld georganiseerd door de demarchen, de hoogste bazen van de demen die waarschijnlijk door Kleisthenes zijn ingesteld.31 Zij moesten erop toezien dat hun demotai op ordelijke wijze deelnamen aan deze enorme optocht. Daarnaast wordt in een polisdecreet van rond 334 v. Chr. uiteengezet dat een groot deel van het vlees van de offers aan Athena tijdens de Kleine Panathenaia moet worden verdeeld onder de demotai: ‘[De hieropoioi] delen de porties [vlees] uit aan elke deme al naar gelang het aantal leden in de processie dat elke deme heeft verschaft’.32 31 Scholium op Aristophanes, Wolken 37. Elk onderzoek naar Atheense festivals moet nog steeds beginnen bij L. Deubner, Attische Feste (Berlijn 1932, herdrukt in 1966); en met het overzicht in Parker, Polytheism, 456-86. 32 IG II2 334 B 26-28. Zie het commentaar en de vertaling in P.J. Rhodes en R. Osborne, Greek historical inscriptions, 404-323 BC (Oxford 2004) nr. 81. Zie ook Demosthenes, Tegen Leochares 37. In dit geval lijken de kalenders van Thorikos en Skambonidai, die de deelname van hun eigen demotai aan de Panathenaia vermelden, dus echt te verwijzen naar een nieuwe rol voor de Kleisthenische demotai in een ouder polisfestival. 33 Zie vooral Schmitt-Pantel, La cité au banquet, voor de sociale aspecten van banketten. 34 IG I3 82. 35 In dit geval hebben we wellicht ook het perspectief van een individuele deme: in een lex sacra uit de deme Paiania uit 450-430 v. Chr. lijkt een verwijzing naar de deelname van deze demotai aan de zogenaamde Hephaesteia te staan (IG I³ 250.4-7). 36 E. Kearns, ‘Change and continuity in religious structures after Cleisthenes’, in: P.A. Cartledge en F.D. Harvey ed., Crux. Essays in Greek history presented to G.E.M. de Ste Croix on his 75th birthday (Exeter 1985) 189-207, aldaar 192-99. Zie ook N.F. Jones, ‘The Athenian phylai as associations: disposition, function, and purpose’, Hesperia 64 (1995) 503-42, aldaar 506-11 voor een overzicht van (phyle)documenten gerelateerd aan de heiligdommen van de eponieme helden. Deze Atheense mannen, die vóór 508 elkaar in de meeste gevallen niet eens kenden, marcheerden in de klassieke periode dus samen en kregen ook publiekelijk een portie vlees in hun rol van demotai. Dat vlees werd vervolgens waarschijnlijk ook door hen geconsumeerd als demotai – we kunnen ons een enorm banket voorstellen waarbij de afbakening, definitie en (bekrachtigde) cohesie van de groep noch aan de (dinerende) deelnemers, noch aan de (hongerige) buitenstaanders kan zijn ontgaan.33 Een vergelijkbaar geval vinden we in een inscriptie van een polisdecreet uit 421 v. Chr., waarin de reorganisatie van een festival voor Hephaestus wordt vastgelegd.34 In dit decreet vinden we in regel 12 een geïsoleerde verwijzing naar ‘de demotai’. De term lijkt ingezet om in cultische termen het collectief van Atheense demotai te onderscheiden van een andere groep, namelijk die van immigranten (de metoikoi), die ook deelnamen aan het festival. Interessant is dat de metoiken hun vlees rauw ontvangen en dus niet ter plekke mogen opeten, terwijl de Atheense demotai wellicht weer met een groot banket hun collectiviteit vieren.35 Naast het lidmaatschap van een Kleisthe­ nische deme bracht het lidmaatschap van een Kleisthenische phyle ook religieuze activiteiten met zich mee. Om te beginnen werden er in 508 v. Chr. door het orakel in Delphi uit een lijst van honderd namen tien eponieme mythologische helden gekozen die hun naam verleenden aan de tien Kleisthenische phylai. Dit waren in de meeste gevallen Attische helden met een bestaande cultus, die in 508 naar voren werden geschoven als cultische focus van een phyle: hun heiligdommen dienden vaak als centrale vergaderplaats waar vaak ook de besluiten en eredecreten van de phyle werden gepubliceerd en er was een gezamenlijk, meestal jaarlijks, offer aan de eponieme held. Daarnaast zien we dat de helden als herkenbare symbolen en zelfs als exempla gingen dienen voor de leden van de afzonderlijke phylai.36 De Kleisthenische phyle-organisatie werd bijvoorbeeld een belangrijk organiserend principe bij de publieke begrafenis van gevallen soldaten: niet alleen werden er tijdens het ceremonieel tien cipressen kisten in een stoet naar de openbare begraafplaats gebracht, elk met de beenderen van de doden van een phyle, maar ook werden de namen van de gevallenen 177 Democratie, burgerschap en religieuze participatie 2. Reconstructie van het vierde-eeuwse monument van de Eponieme Helden op de Atheense Agora Bron: Athenian Agora Excavations, tekening D.W. Dinsmoor Jr. (1969) op grote publieke inscripties vermeld onder de phyle waartoe ze behoorden.37 Bovendien lezen we in een vierde-eeuwse lijkrede, waarmee de gevallen Atheense soldaten van dat jaar werden herdacht, hoe Demosthenes de nabestaanden van de afzonderlijke phylai troost en ze oproept het exemplarische gedrag van hun eponieme held na te streven.38 Verder verscheen in de vijfde eeuw op de Atheense Agora, het bestuurlijke en economische centrum van de stad, het zogenaamde Monument van de Eponieme Helden. Dit monument bestond uit een hoge basis met daarop, in ieder geval in de vierde eeuw, de bronzen beelden van de tien helden. Aan de basis konden berichten worden opgehangen die voor de leden van een phyle bedoeld waren, zoals aankondigingen van bijeenkomsten en oproepen tot militaire acties.39 We zien in deze gevallen dat de Atheense burger na 508 v. Chr. niet meer op lokale of familiebasis (werd) herdacht of werd geïnformeerd, maar samen met de andere leden van een phyle en verbonden aan de eponieme helden vocht, stierf en (werd) herdacht.40 Behalve bij de binding van de Kleisthenische phyletai met de eponieme helden, is het belangrijk stil te staan bij de vele wedstrijden die na 508 v. Chr. toegevoegd werden aan beroemde festivals en die georganiseerd werden op phyle-basis. Wederom, deze festivals bestonden al langer, soms veel langer, maar de Atheners namen opeens deel als phyletai: als leden van dezelfde phyle liepen ze samen in optocht naar het festival, trainden ze samen, namen ze samen deel aan de wedstrijden en, als ze wonnen, deelden ze de prijs. Soms zetten ze gezamenlijk een overwinningsmonument op, zoals de phyle Aiantis deed toen die in het midden van de vierde eeuw een fakkelrace had gewonnen.41 Deze wedstrijden 37 Voor de cipressen kisten: Thucydides, De Peloponnesische Oorlog 2.34. Voor de lijsten met namen: D.W. Bradeen, ‘Athenian casualty lists’, Hesperia 33 (1964) 6-62; idem, ‘The Athenian casualty lists’, CQ 19 (1969) 149-59. 38Demosthenes, Lijkrede 27-31. 39 T.L. Shear, ‘The monument of the eponymous heroes in the Athenian agora’, Hesperia 39 (1970) 145-222. 40 I. Morris, Death-ritual and social structure in classical antiquity (Cambridge 1992) 103-55. 41 IG II² 1250, met N.V. Sekunda, ‘IG II² 1250. A decree concerning the lampadephoroi of the tribe Aiantis’, ZPE 83 (1990) 149-82. 178 S ara Wijma 3. Roodfigurige Atheense vaas met een afbeelding van de godin van de Overwinning (Nike) die drie leden van het winnende team in een fakkelloop naar een altaar leidt (ca. 420-400 v. Chr.) Bron: British Museum, Inv. 1898.7-16.6; foto Marie-Lan Nguyen waren daarmee instrumenteel voor het samenbrengen van de phyletai, die doorgaans zeer verspreid over Attika leefden. De teams van phyletai namen daarbij deel aan nieuwe onderdelen, die alle evident competitief, maar ook vaak fysiek zwaar en zelfs militaristisch van aard waren, en soms een relatie benadrukten tussen de phyletai en een ideaal van schoonheid. Zo waren er vanaf de (vroege) vijfde eeuw fakkelraces voor in ieder geval Hephaestus, Prometheus en Athena, waarbij de leden van een phyle over enkele kilometers in een estafetterace een fakkel aan elkaar door 42 Over dit ritueel: F. van Straten, Hiera Kala. Images of animal sacrifice in archaic and classical Greece (Leiden 1995) 109-13. moesten geven. Bij de Hephaesteia namen phyletische teams verder ook deel aan een ingenieus ritueel waarbij stieren door groepen jongeren op het altaar van Hephaestus getild moesten worden.42 Aan de Panathenaia - het grootste festival van de Atheners ook wat betreft deelnemers en toeschouwers, en daarmee een belangrijke context voor de constructie(s) van een ideaalbeeld van de Atheense maatschappij - werden na 508 behalve een fakkelrace nog veel meer phyletische onderdelen toegevoegd. Enigmatisch is nog steeds de euandria, letterlijk ‘wedstrijd van mannelijke excellentie’, een soort schoonheidswedstrijd voor teams van de langste en mooiste 179 Democratie, burgerschap en religieuze participatie mannen uit een phyle, waarbij men hun kalokagathia, de combinatie van morele en fysieke schoonheid, beoordeelde; hoe is niet helemaal duidelijk. Ook was er de beroemde Pyrrhische dans, een rituele krijgsdans waarbij phyletische teams, onderverdeeld in jongens, jongeren en mannen, in volledige wapenuitrusting tegen elkaar streden. De prijs voor het winnende team was een os die aan Athena geofferd diende te worden; ook hier zien we dat de banden tussen de leden van een (winnende) phyle via gezamenlijk offeren (en feesten) versterkt en getoond werden. Ten slotte was er nog een bootrace op de laatste dag van de Panathenaia, waarbij wederom phyletische teams tegen elkaar streden.43 Een bijzondere vermelding verdienen verder de Stedelijke Dionysia. Dit relatief recente polisfestival, waarschijnlijk ‘pas’ eind zesde eeuw voor de eerste maal gehouden, is vaak op basis van indirecte bewijsvoering en valse vooraannames als ‘Festival van de Democratie’ bestempeld.44 Het festival is echter niet direct te verbinden met de hervormingen van Kleisthenes en de individuele onderdelen, zoals het tentoonspreiden van tribuutgelden die waren geïnd van ‘bondgenoten’, het paraderen van de zonen van oorlogsslachtoffers, het omroepen van eerbewijzen voor goede burgers of zelfs de opvoering van toneelstukken, lijken inderdaad niet zozeer een democratische als wel een imperialistische en patriottistische ideologie van de Atheense polis te onderstrepen.45 Echter, als we kijken naar de deelnemers aan dit festival kunnen we haast niet anders concluderen dan dat het wel degelijk een festival van de Kleisthenische burgers was. De focus van de Stedelijke Dionysia lag in de eerste plaats op Atheense jongens en mannen. Deze focus komt waarschijnlijk voort uit de phyletische basis van de dithyrambische wedstrijden, de selectie van de juryleden, en later de selectie van de financiers van de komische toneelstukken. Het winnende team in de dithyrambische wedstrijden, waarbij phyletische teams van wel vijftig jongens of mannen met elkaar wedijverden in lofzangen op Dionysus, kreeg een driepoot, die doorgaans op een groot monument gewijd werd in de beroemde Straat der Driepoten aan de voet van de Akropolis. Daar bevond zich op den duur dan ook een bonte collectie van trotse overwinningsuitingen van de leden van zegevierende phylai – van mensen dus die vóór 508 v. Chr. nagenoeg niets met elkaar te maken hadden gehad.46 Als laatste wil ik nog verwijzen naar de Atheense efebie, de tweejarige opleiding of staatsopvoeding die Atheense jongens ontvingen in aanloop naar hun inschrijving in een Kleisthenische deme. Pas voor het eind van de vierde eeuw krijgen we een duidelijk beeld wat de efebie inhoudt. Dan hebben hervormingen, in 335-34, ervoor gezorgd dat alle Atheense jongens dienst moeten doen als ephebos (een term die wij als adolescent zouden vertalen), en gedurende twee jaar continu getraind worden in het dienen en verdedigen van de polis.47 Ook in dit geval van expliciete burgerschapseducatie zien we dat deze efeben niet alleen militaire training kregen, maar ook bij vele festivals deelnamen aan onderdelen als militaire optochten, bootraces, fakkelraces en herdenkingen van fameuze velden zeeslagen.48 Op die wijze werd hun plaats en rol in de Atheense samenleving afgebakend en getoond, net zoals dat met de Kleisthenische demotai en phyletai gebeurde. Vóór deze tijd is er ook al sprake van een efebie, maar hier weten we weinig van: de bekende redenaar Aeschines vermeldt in 348 v. Chr. dat hij ephebos is geweest en in de tragedie De Zeven tegen Thebe van Aeschylus uit 467 v. Chr. komen we ook efeben tegen.49 Een cultische rol lijkt ook voor deze (proto)efeben verzekerd: in de eed waarin de efeben trouw zwoeren aan de polis en haar instellingen – zoals gevonden op een vierde-eeuwse inscriptie die waarschijnlijk 43 Voor een bespreking van het bewijsmateriaal (voornamelijk Panathenaïsche prijsamforen) en de datering van deze wedstrijden: G. Anderson, The Athenian experiment. Building an imagined political community in ancient Attica 508-490 BC (Ann Arbor 2003) 165-74. 44 Zie vooral de ideeën van S. Goldhill, ‘The Great Dionysia and civic ideology’, Journal of Hellenic Studies 107 (1987) 58-76, en W.R. Connor, ‘City Dionysia and Athenian democracy’, in: W.R. Connor e.a. ed., Aspects of Athenian democracy (Copenhagen 1990) 7-32. 45 H.S. Versnel, ‘Religion and democracy’, in: W. Eder ed., Die athenische Demokratie im 4. Jahrhundert v. Chr.: Vollendung oder Verfall einer Verfassungsform? (Stuttgart 1995) 367-87, aldaar, 378-80; P.J. Rhodes, ‘Nothing to do with democracy. Athenian drama and the polis’, Journal of Hellenic Studies 123 (2003) 104-19. 46 Zie ook D. Pritchard, ‘Kleisthenes, participation, and the dithyrambic contests of late archaic and classical Athens’, Phoenix 58 (2004) 208-28. 47 C. Pélèkidis, Histoire de l’éphébie attique des origines à 31 avant Jésus-Christ (Parijs 1962); O.W. Reinmuth, The ephebic inscriptions of the fourth century BC (Leiden 1971). 48 Naar de religieuze taken van efeben is nagenoeg geen onderzoek gedaan, terwijl de efebische inscripties, zoals verzameld en behandeld door Reinmuth, Ephebic inscriptions, grotendeels afkomstig zijn van decreten opgezet na een overwinning in een cultische context. 49Aeschines, Tegen Timarchus 49. Over de verwijzing in Aeschylus: H.Y. McCulloch and H.D. Cameron, ‘Septem 12-13 and the Athenian ephebia’, ICS 5 (1980) 1-14. 180 S ara Wijma een weergave is van een vijfde-eeuwse eed50 – staat naast militaire trouw de verdediging van de voorvaderlijke hiera hoog op de agenda: Ik zal mijn gewijde wapens niet onteren noch de man naast mij verlaten daar waar ik in de linie sta; ik zal zowel de hiera als de hosia verdedigen, en zal het vaderland niet verminderd doorgeven, maar groter en sterker, zowel alleen handelend als met iedereen, ik zal altijd gehoorzaam zijn aan degenen die wijs regeren, en aan de wetten die nu van kracht zijn en die in de toekomst wijs zullen zijn opgesteld. Als iemand iets onderneemt om ze te vernietigen, zal ik het niet toelaten, zowel alleen handelend als met iedereen, en ik zal de voorvaderlijke culten eren [hierna volgt een lijst met goden aan wie de eed gezworen dient te worden].51 Conclusie 4. Het beroemde Lysikratesmonument in Athene (335/334 v. Chr.) langs de Straat der Driepoten, dat ooit dienst deed als basis voor een bronzen driepoot Bron: foto Jean Housen 50 P. Siewert, ‘The ephebic oath in fifth-century Athens’, JHS 97 (1977) 102-11. 51 Voor de vertaling en commentaar zie Rhodes en Osborne, Historical inscriptions, nr. 88. 52[Aristoteles], De constitutie van de Atheners 21. 6. 53 Zie bijvoorbeeld de vier verschillende gene die tot in de eerste eeuw na Chr. belangrijke cultische functies in Eleusis vervulden: K. Clinton, The sacred officials of the Eleusinian Mysteries (Transactions of the American Philosophical Society 64) (Philadelphia 1974). 54 M. Jameson, ‘Religion in the Athenian democracy’, in: I. Morris e.a. ed., Democracy 2500? Questions and challenges (Dubuque 1997) 171-95. De meeste moderne auteurs die ingaan op de relatie tussen Atheense democratie en Atheense polisreligie constateren dat het wel meeviel met de impact van de hervormingen van Kleisthenes op het religieuze vlak. Zij verwijzen daarbij vaak naar een beschrijving in de Aristotelische Athenaion Politeia (letterlijk ‘De constitutie van de Atheners’), waarin staat dat Kleisthenes ‘de zaken van de gene [d.w.z. familiegroepen die personeel voor polisculten leverden] en de phratries [d.w.z. archaïsche ‘broederschappen’ die de Atheense afkomst van toekomstige burgers controleerden], en de priesterschappen in stand liet volgens voorouderlijk gebruik’, waarmee in feite gezegd wordt dat de instituten die voorheen de polisreligie reguleerden ook na 508 bleven bestaan.52 Ook al voegde Kleisthenes nieuwe organisatiestructuren toe, deze waren ‘slechts’, zo wordt vaak benadrukt, een toevoeging en geen vervanging van de oude instellingen. En het lijkt er inderdaad op dat de meeste archaïsche instituten na 508 nog een bloeiend bestaan kenden, soms zelfs tot ver in de Romeinse tijd.53 Zoekend naar ‘democratische’ culten, democratisch aangewezen personeel en een toenemende grip van de demos op cultische financiën, merkte Michael Jameson dan ook verbaasd op dat Kleisthenes’ hervormingen maar weinig effect lijken te hebben gehad op het religieuze landschap van Attika.54 Ook Henk Versnel stelt dat ‘as far as the 181 Democratie, burgerschap en religieuze participatie fifth century is concerned, it turns out to be extremely hard, if not impossible, to find any clearcut connections between democratic ideology and religion’.55 En in zijn boek over Athenian religion vraagt Robert Parker zich zelfs af ‘Was there, then, no Kleisthenic revolution?’56 Een belangrijk punt van kritiek op bovengenoemde auteurs is dat zij een mogelijke connectie tussen democratie en polisreligie enkel vanuit instituten onderzoeken. Ze richten zich zonder uitzondering op individuele culten, goden, codes, ambten en organisaties en volgen daarmee, al dan niet expliciet, de eerdergenoemde Aristotelische Athenaion Politeia. Als wij echter onze blik bijstellen en, in plaats van naar instituten, kijken naar de groepen die deelnamen aan de Atheense polisreligie en de manieren waarop zij dat deden, dan zijn de diepgaande effecten van de hervormingen van Kleisthenes onmogelijk te ontkennen. Deze verschuiving in benadering is gerechtvaardigd door de nieuwe visie op Atheens burgerschap, dat ook niet langer meer vanuit politieke en juridische instituten bekeken moet worden, maar gezien kan worden in termen van participatie in de (religieuze) zaken van de polis, waarbij de riten van de Atheners beschouwd kunnen worden als spiegels van hun ideale gemeenschap. Vanuit deze inzichten hebben we gezien hoe de Kleisthenische burgers gingen deelnemen aan de Atheense polisreligie en wat dit zegt over de nieuwe rol die deze mannen idealiter binnen de Atheense gemeenschap zouden moeten vervullen. Zo zagen we dat vanaf 508 veel Atheners als demotai of phyletai aan vaak eeuwenoude polisfestivals gingen deelnemen. Deze festivals waren instrumenteel voor het samenbrengen van de nieuwe Kleisthenische burgers en daarmee voor het bewerkstelligen van de cohesie tussen de leden van deze nieuwe indelingen. Daarnaast zagen we dat de Kleisthenische demotai en phyletai vaak deelnamen aan dezelfde soort festivalonderdelen: we zagen hen in fakkelraces, bootraces, dithyrambische opvoeringen, wapendansen, schoonheidswedstrijden, en zelfs in een ritueel waarbij een stier op een altaar getild moest worden. Vuur, boten, schoonheid en Dionysus hebben wellicht op het eerste gezicht niet veel van doen met democratische ideeën, de verscheidene cultische activiteiten die we in dit artikel behandeld hebben verbonden echter wel de leden van de nieuwe indeling van Kleisthenes die zo de logistieke en ideologische basis van de Atheense democratie belichaamden. Deze demotai en phyletai werden op hun beurt weer verbonden met masculiene, competitieve en soms nogal militaristisch aandoende riten, wat de identiteit van deze nieuwe groepen als mannelijk, mooi, moedig en strijdlustig onderstreepte. In de context van deze festivals en riten werd zowel het publiek als de deelnemende Kleisthenische burgers een niet te missen boodschap meegegeven over de positie van de demotai en de phyletai in de Atheense polisgemeenschap. Sara Wijma is universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen (sara.wijma@rug.nl). In 2010 is zij aan de Universiteit van Utrecht gepromoveerd op een proefschrift over de ontwikkeling van een status voor metoiken in de context van Atheense polisreligie. Een verwerking hiervan zal verschijnen bij Historia Einzelschriften onder de titel Embracing the immigrant; the participation of metics in Athenian polis religion (5th-4th c. BC). 55 Versnel, ‘Religion and democracy’, 387. 56Parker, Athenian religion, 116. Frontispice en openingszin van De Civitate Dei: “(G)loriosissimam civitatem Dei”, manuscript gemaakt in het Benedictijnse klooster St. Pantaleon bij Keulen, ca. 1150-70 Bron: Privécollectie