DPB- Gent / PEDIC Nascholing : DE DA VINCI CODE Woensdag 17 januari 2007 GESCHIEDENIS Agnes Claeys agnes.claeys@vsko.be AANKNOPINGSPUNTEN BIJ DE LEERPLANNEN 2DE EN 3DE GRAAD 1. Bronnenkritiek: omgaan vanuit de historische methode met het gevarieerd (visueel en geschreven) historisch informatiemateriaal De leerlingen kunnen diverse soorten primaire en secundaire bronnen herkennen. Ze kunnen historische en algemene vaardigheden toepassen op uiteenlopende soorten bronnen waaronder ook producten en media van de informatie- en communicatietechnologie. (doelstelling 25) De leerlingen kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen, wat betekent zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel. ..... (doelstelling 20) 2. Bewustzijn van het constructie- en interpretatiekader De leerlingen kunnen het discussie- en constructiekarakter van de historische kennis aantonen. Ze kunnen argumenten geven voor de verschillende interpretaties van het bestudeerde verleden. (doelstelling 24) 3. Zelfstandig een onderzoeksopdracht uitvoeren De leerlingen kunnen tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen zelf de te volgen procedures vinden. .... (zie doelstellingen 21, 22) 4. Actualiteit De leerlingen kunnen actualiseren. Ze kunnen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen op het heden betrekken ....(doelstelling 23) 5. Gevallenstudie kunnen synchroon en diachroon zijn. Historische figuren, belangrijke historische feiten, historische mythen enzovoort zijn enkele voorbeelden ... (leerplan p. 25) 6. Vakoverschrijdend denken en werken (leerplan p. 33) Geschiedenis - 2 Omgaan met bronnen Inhoud Inleiding 1. Zin en onzin van de canon. Relevantie van de inhouden. 2. De wetenschappelijke methode 3. Wat doet de Da Vinci Code. 3.1 3.2 Problemen van de onderzoeksvraag Probleem van het geschiedenisbeeld 4. BBC reportage: onderzoek van de televisiemakers Simon Raikes (producent), Kashaf Chaudhry (regisseur), gepresenteerd door de acteur Tony Robinson. Zie ook syllabus NEDERLANDS – Beatrijs VAN DER PAELT, Een lees- en kijkoefening) ‘The real Da Vinci code’, documentaire van BBC, 2006. 5. Wat is de rol van het beeld en het woord in de interpretatiegeschiedenis? Geschiedenis - 3 Omgaan met bronnen1 Inleiding Ankersmit, één van de belangrijkste Nederlandse geschiedsfilosofen, stelt de vraag hoe we het verleden present kunnen stellen. Het verleden is niet meer aanwezig, en is een niet recupereerbaar feit. Historici creëren dus een geschiedenisbeeld (Huizinga is nog steeds een goed voorbeeld) of construeren via een onderzoek een samenhangend verhaal dat zelf heel wat interpretatie bevat. Dat onderzoek moet beantwoorden aan een wetenschappelijke methode, die we gewoonlijk bronnenonderzoek noemen. Sommige historici pogen dit verleden tot leven te wekken en hebben het over de historische ervaring of sensatie (Jo TOLLENBEEK en Tom VERSCHAFFEL, De Vreugden van Houssaye, Apologie van de historische interesse, Wereldbibliotheek, 1992) en willen de geschiedschrijving als belangeloos presenteren, dus met geen ander doel voor ogen dan zichzelf. Anderen zijn van mening dat het geschiedenisonderzoek in dienst moet staan van het heden vanuit de welbekende opvatting dat we het verleden moeten kennen om het heden te begrijpen. Nog anderen menen dat het perspectief van geschiedenisonderwijs vanuit het hedendaags belang moet bestudeerd worden. Meerdere onderwijskundigen zijn ervan overtuigd dat vooral de onderzoeksmethodes moeten aangeleerd worden, dat de canon (en de inhoud) er niet toe doet en dat in onze informatiemaatschappij de verdediging ervan een voorbijgestreefd standpunt is en zelfs ideologisch geladen is (nl. wie of wat bepaalt de canon?). Welke gevaren uit een eenzijdige visie kunnen voortvloeien toont de Da Vinci code aan. 1. Zin en onzin van de canon. Relevantie van de inhouden. Ik herhaal hier voor de niet-historici/ae wat in de Diocesane Mededelingen van december is geformuleerd. Op 12 november verklaarde de bekende Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum in een interview met Jean-Pierre Rondas op Klara dat ze voorstander is van de vorming van de ‘humanitas’ in het onderwijs door literatuur, kunst, geschiedenis, kortom door ‘Bildung’, die heden ten dage te lijden heeft aan de overaccentuering van de vaardigheden en competenties. Ze vindt dit belangrijk om de jonge mensen te leren omgaan met de wereld van vandaag en om morele gevoeligheid te ontwikkelen. Ook het kritische denken moet voortdurend geoefend worden. Ze staat met haar inzichten recentelijk niet alleen. Verontrust over de gebrekkige kennis van de geschiedenis is in Nederland de discussie op gang gekomen over de canon en is een speciale commissie samengesteld die een aantal items (een 50tal) heeft opgesteld. Deze zouden de identiteitsvorming beogen. Hier wringt het schoentje. Bij nalezen van deze thema’s valt het op dat vooral de Nederlandse geschiedenis beoogd wordt. Bovendien is de noodzaak om een Nederlandse identiteit te bevorderen via deze items zeer problematisch. Hier zit het gevaar van politieke en ideologische beïnvloeding. Zoals we weten wordt en werd geschiedenis voortdurend gebruikt in allerlei argumentaties. Niet gehinderd door historische kennis en besef kan heel wat onzin verteld worden en zijn manipulaties mogelijk. In Geschiedenis Magazine (januarinummer, 2006) wijst Kees Ribbens op het gevaar en het probleem van de selectie van de inhoud die altijd 1 Het onderwerp van de Da Vinci code is inhoudelijk niet van directe toepassing in de 3de graad, wel eventueel in de 2de graad. Bronnenkritiek is exemplarisch voor alle jaren. De bijdrage bevat mogelijke onderzoeksvragen voor de vrije ruimte. Op de website van THOMAS, www.godsdienstonderwijs.be, ‘In de kijker’ (zie in de syllabus ‘godsdienst’) vind je heel wat passende onderzoeksvragen. Geschiedenis - 4 een soort manipulatie inhoudt. Anderzijds wil ik de bekende en gerenommeerde historicus H. W. von der Dunk citeren, die provocerend stelt dat “de verwaarlozing van die (culturele) erfenis vandaag in het onderwijs neerkomt op een intellectuele castratie”. (Steeds minder leren, essays, Uitgave vrienden van het Gymnasium, Utrecht). Tegelijk stijgt de belangstelling voor de ‘lieux de mémoire’ en hebben politici initiatieven genomen om het bewustzijn van het recente verleden te actualiseren in het kader van “Nooit meer oorlog en nooit meer Auschwitz”. Zonder ernstige historische vorming schieten deze lovenswaardige initiatieven echter hun doel voorbij, was het standpunt dat heel wat Vlaamse historici hebben ingenomen. Dat kennis belangrijk is lijkt me evident. Marc Reynebeau heeft onlangs een lijstje van allerlei historische verwijzingen in de krant en het nieuws van een bepaalde week opgesteld. Het kan dus geen kwaad van één en ander op de hoogte te zijn. Kritische zin ontwikkelen in het luchtledige kan natuurlijk niet; er moet kennis zijn. Historische vorming en besef betekent echter meer dan een lijstje met leerinhouden. Hoewel de hedendaagse situatie niet bepalend kan zijn voor de inhoudelijk relevantie, speelt het toch mee in de keuzes van de leerinhouden. Medespeler zijn is niet hetzelfde als bepaler zijn. De selectie is altijd een ingreep maar hoeft niet willekeurig te zijn of enkel te beantwoorden aan soorten onderzoeksvaardigheden of aan de belangstellingswereld van de leerlingen. De selectie moet rekening houden met wat overgedragen moet worden om inzicht te krijgen in de evolutie zoals die zich tot in onze tijd uitstrekt en is geënt op het inzicht in de wortels van de cultuur (of culturen), waaraan we schatplichtig zijn. Ons onderwerp vraagt een bewustzijn van de christelijke en verlichtingstraditie in Europa (en het westen). Dat dit bewustzijn er alleen kan zijn als we kennis genomen hebben van deze traditie is vanzelfsprekend. Dat die kennis er niet (meer) is, is o.a. de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Geschiedenis heeft tot taak deze evolutie in de perceptie van de wereld en de mens inzichtelijk te maken. 2. De wetenschappelijke methode De wetenschappelijke methode volgt de weg van de feitelijkheid en wil in het voetspoor van Ranke weten “wie es eigentlich gewesen ist”. Vandaar dat de historische waarheid de bronnen kritisch leest en bekijkt en de leerlingen attent maakt op het verschil tussen primaire en secundaire bronnen en tussen subjectief en objectief. Dit laatste is echter allesbehalve evident, waarover later meer. De bronnen zijn meestal complex en vragen om interpretatie. Dit is een tweede moeilijkheid. Deze interpretatie wordt bepaald door de aard van de bronnen, door de vraagstelling, door de verbanden die gelegd worden, door het herkennen van structuren. Deze worden gevoed door het bestaande arsenaal aan kennis en geschiedenisbeelden. De methode maakt gebruik van een grote variëteit aan bronnen, van verhaal en beeld tot statistieken, cijfermateriaal, getuigenissen en interviews enz. Het bestaan maar ook de afwezigheid van bronnen is relevant voor de probleemstelling. Dat we een geschiedenisbeeld construeren (zie een goede inleiding door Chris LORENZ, De constructie van het verleden, Boom, Amsterdam) wil niet zeggen dat deze niet aan strenge en kritische onderzoeksregels onderworpen is. Ik wil hier enkele punten onder de aandacht brengen om deze te confronteren met ons thema van de Da Vinci code (zie 3). Geschiedenis - 5 2. 1 Problemen van de onderzoeksvraag. Selectie van het thema. Waardoor wordt het thema bepaald? Werkhypothese. Keuze en selectie van het bronmateriaal. Studie van de bronnen. Hoe de taal van het verleden begrijpen (hermeneutiek, contexten)? Interpretatie (zie punt 2) 2.2 Problemen van het geschiedenisbeeld. Naast analyse is er nood aan een samenhangend geheel, wat betekenis genereert. Er is steeds een spanning tussen de hedendaagse observator en het verleden. (Peter Schmidt poogt bij het bekijken van het Lam Gods door te dringen in de betekeniswereld van die tijd.) Het verleden heeft een duurzaamheid (een evoluerende, maar ook werkzame traditie). 3. Wat doet de Da Vinci code? Demystificatie staat machteloos tegenover diegenen die in mythes willen geloven. Hobsbawn Werkelijkheid en fictie De roman van Dan Brown heeft als plot een (‘historisch’) onderzoek. Zijn bron is M. Baigent, Richard Leigh, H. Lincoln, (Holy blood, holy grail) Het heilige Bloed en de heilige Graal, Baarn, Trion, 1999. Dan Brown mag dat doen, want het is fictie, maar suggereert wel het bestaan van een historische werkelijkheid: “Alle beschrijvingen van kunstwerken, architectuur, documenten en geheime rituelen zijn waarheidsgetrouw”. De grens tussen fictie en realiteit wordt hier dun. De lezer bepaalt zelf zijn interpretatiekader: wil hij er een realiteitsdimensie aan geven of is hij uit op leesplezier (spannend plot). De gehele verantwoordelijkheid ligt dus bij de lezer. Iets anders is het gesteld met het ‘historisch’ werk(en) waarop de roman gebaseerd is; er zijn zoveel overeenkomsten dat de lezer de indruk krijgt met de historische werkelijkheid te maken te hebben (zie de notie fact-fiction, syllabus Nederlands-3de graad TSO - Riet DE VOS, p.5). 2 Het boek creëert dus een historisch beeld dat zijn eigen dynamiek kent. Als Marguerite Yourcenar of Hella Haase de geschiedenis voor hun roman bestudeert, is er een zekere trouw aan de geschiedenis. Ook voor de recent bekroonde roman Les Bieveillantes heeft Littell heel wat archiefwerk verricht en historische literatuur geraadpleegd. Wat hier problematisch wordt, is dat er een letterlijke werkelijkheidswaarde aan wordt toegekend en dat het een waardegeladen thema (religie) betreft. In de 18de en vooral 19de eeuw ontstond de historische wetenschap en tegelijk de historische roman. Dankzij de vooruitgang van de (exacte) wetenschappen heeft de verlichting (met het humanisme als voorloper) de kritische en rationele dimensie in het hart van het denken geplaatst, 2 Umberto Eco heeft op een meer intellectueel verantwoorde manier hetzelfde gedaan met de Naam van de Roos en hanteerde in een meesterlijke mix enerzijds middeleeuwse teksten en beelden en anderzijds verwijzingen naar de twintigste-eeuwse schrijver Borges. Geschiedenis - 6 hetgeen in elk onderzoek een vaste verworvenheid is. Anderzijds heeft de romantiek de geschiedenis tot inspiratiebron gemaakt voor fictie maar ook voor ideologie. Zo spoorde die culturele stroming bijvoorbeeld met het opkomend nationalisme, waarin de volkeren hun eigen verleden uitvonden (vooral roemruchte veldslagen zoals de Guldensporenslag, de slag op het Merelveld in Servië-Kosovo spraken tot de verbeelding en dienden de historische retoriek). In de beeldende kunst waren de historische taferelen in (vb. Gallait, Dernier hommage aux comtes d’Egmont et de Hornes). Er ontstonden feestelijkheden met mythische allures. Ook andere interpretatiekaders ontstonden, er was marxistische en liberale geschiedschrijving. Ze vormen historische beelden (kruistochten, ridderverhalen), die een eigen leven gaan leiden. Peter Schmidt maakt er ons attent op dat Jezus “beurtelings een romanticus, een socialist (cf. Ensor, De intrede van Christus), een universeel denkend filosoof, een apocalypticus enz....” werd. Ook de 20ste eeuw heeft een heel arsenaal aan interpretatieve kaders opgebouwd. Het besef van interpretatiekaders is dus belangrijk (zie punt 3). Het probleem begint echter wanneer deze interpretaties niet op streng wetenschappelijke onderzoeksregels stoelen en niet in dialoog staan met de bestaande kennis en interpretatie, en dus de lezer misleiden. Onderzoeksvragen3 - Vergelijk enkele passages uit de roman met beweringen uit Heilig Bloed, heilige Graal. - Geef enkele bronnen waarop de onderzoekers van Heilig Bloed, heilige Graal zich steunen. Confronteer deze met historische onderzoekscriteria. - Geef enkele bronnen uit de Da Vinci code en beoordeel deze vanuit historische criteria: betrouwbaarheid ( t.a.v. enkele criteria), contexten, interpretatie. (zie verder) - Hoe verwerken auteurs historisch materiaal? (kan aanleiding zijn tot een vakoverschrijdend thema) Hoe verwerken films een historisch thema? 3.1 PROBLEMEN VAN DE ONDERZOEKSVRAAG DE SELECTIE VAN HET THEMA wordt hier beïnvloed door de eigen cultuur (zie achtergrondtekst Peter MALFLIET: Hoe de Da Vinci code kraken? ). Feminisme is een relatief recent verschijnsel. De homofilie is niet nieuw maar staat wel in de hedendaagse belangstellingssfeer. Sexualiteit is uit de privésfeer gekomen. Vandaar de belangstelling voor Maria Magdalena en de visie op de vrouw, het ‘huwelijk’ van Jezus, de Johannesfiguur op het schilderij van Leonardo Da Vinci. We leven in een cultuur van het wantrouwen. Vooral de kerk blijft massale kritiek torsen. Vragen worden dan in dit perspectief gesteld zoals de vrouwvijandige kerk (verbod van het priesterschap voor vrouwen). In de Da Vinci code wordt de pastoor van Rennes-le-Chateau, Saunière, verdacht gemaakt wegens zijn riante levensstijl, die de speculaties voedt dat hij over geheime inkomsten beschikt4. Alle ideologieën delen in dit wantrouwen (het ‘einde van de grote verhalen’). Er is een erosie van elke waarheidsaanspraak. Hier komen we in een paradoxale situatie terecht: aan de ene kant is er in onze tijd een fascinatie voor de realiteit in zijn pure feitelijkheid. De symbolische werkelijkheid ligt moeilijk. Het onthullen van de waarheid krijgt als functie door wetenschappelijk onderzoek de letterlijke zekerheid te bieden. Anderzijds heeft de kritische dimensie vooral twijfel gezaaid aan de overgeleverde ‘waarheden’ en is er een wildgroei aan allerlei alternatieve opvattingen en geloofszekerheden (soms in sekten en organisaties, waartegen een organistatie als Skepp reageert). Er lijkt een nood aan geloof (zie achtergrondtekst - Peter MALFLIET: “De 3 Alle onderzoeksvragen generen verschillende subvragen. Er zijn uitgebreide rekeningen (o.a. missen) gevonden die de zogenaamde extreme rijkdom verklaren. 4 Geschiedenis - 7 post-moderne mens stoot tegen de grenzen van het louter rationele en wetenschappelijke denken.” p. 4 ; Umberto Eco: “Omdat men in niets gelooft gelooft men alles”). De hedendaagse interesse voor het mysterieuze en het apocriefe is groot (zie achtergrondtekst - Peter MALFLIET, p.4). Weliswaar kunnen complottheorieën, esoterie en geheimzinnigheid altijd op grote belangstelling rekenen, maar vooral in tijden van uitgeholde zekerheden, gecombineerd met een zucht naar de sensatie, die de kassa doet rinkelen, zijn complottheorieën verzekerd van succes. Talloos zijn de voorbeelden van verdachtmakingen (cf. bijdrage van Klassieke Talen - Geert KENTANE over Plinius). In de middeleeuwen waren heksen en joden verantwoordelijk voor het uitbreken van de pest; joden werden ook geacht de wereldheerschappij te veroveren en dus gevaarlijk voor de eigen cultuur (zowel in Rusland als in Duitsland circuleerden complottheorieën. Deze ‘Protocollen van de wijzen van Sion’ werden door Hitler en zijn geestesgenoten zeer ernstig genomen.) In de Da Vinci code is de graal het geheim van het nakomelingenschap, zijn de tekens geheime codes, zijn de bronnen de apocriefe evangeliën, legenden, ridderverhalen, ...... De vermenging van fictie en realiteit is in de media schering en inslag is. De documentaires worden docudrama’s. Ook de reality-tv kan rekenen op grote belangstelling. Het verleggen van de grenzen betekent een vervaging ervan. In de Da Vinci code is er sprake van heel wat historisch feitenmateriaal (Tempeliers, Katharen, ....) Onderzoeksvragen 1. Wat is de relevantie van de vraag?5 2. Waarom en wanneer werden sommige evangeliën apocrief verklaard? Welke historische gebeurtenissen, organisaties, opvattingen enz. komen ter sprake? Illustreer de vermenging van fictie en realiteit met voorbeelden. Wanneer ontstonden de verhalen van de Graal? .... Geschiedenis en bijbelexegese Sinds de historische wetenschap ontwikkeld is, wordt de vraag naar de historische Jezus natuurlijk gesteld (zie bijdragen van Peter Malfliet, Geert Kentane). De exegese doet reeds decennia lang onderzoek. Ook de kerkgeschiedenis is uitputtend beschreven. De specificiteit van het verscheiden bronmateriaal noopt tot diversiteit in de onderzoeksmethodes en aangepaste hermeneutiek. Evangeliën, legenden, mythen, ridderromans, kronieken, verhalen, moeten in hun eigenheid begrepen worden. Stichtelijke literatuur, volksverhalen zijn ingebed in culturele context. Hier past literaire kritiek (zie verder). Een onderzoek van een religieus onderwerp als de boodschap van de historische Jezus is evident verschillend van een onderzoek naar andere historische figuren. Enerzijds is er het probleem van de verre onbereikbare oorsprong (je kan in plaats van zekerheid een hoge mate van waarschijnlijkheid bereiken wanneer de diverse bronnen een zekere mate van convergentie vertonen). Anderzijds zijn het verleden en de traditie als een palimpsest overschreven geraakt door de geschiedenis van de receptie van de boodschap, aangepast aan allerlei contexten, door de talrijke aanslibbingen, teweeggebracht door de kerk, die de hoeder is van de traditie, en door de theologisch-filosofische verwerkingen. De specificiteit van het religieuze thema, dat een geloofshouding herbergt, beïnvloedt (en bemoeilijkt ) een sereen onderzoek, zowel van de exegeten die van binnenuit en dus op de zaak betrokken zijn, als van de ‘buitenstaanders’. Van 5 Het thema geeft aanleiding om de eigen culturele achtergrond te bevragen. Zo ligt de religie in de hedendaagse belangstellingssfeer, met beeldvorming van de islam, het christendom, het creationisme enz. Geschiedenis - 8 deze moeilijkheid en complexiteit maken de schrijvers van Heilig Bloed en de Da Vinci code e.a. gebruik. Hier bevindt zich de spanning tussen de historiciteit en de a-historisch (“eeuwige”) opgevatte waarheid, tussen de letterlijkheid van de oorsprong en de betekenissen, tussen de feitelijkheden en de symbolische orde, tussen de duurzaamheid van de geschiedenis en het actuele, tussen het begrijpen in de context en de uitlopers naar (en confrontatie met) het heden, tussen de zovele disciplines onderling (geschiedenis, theologie, filosofie, sociologie, psychologie, politieke en sociale- maatschappelijke en cultuurwetenschappen e.a.). Het samengaan van “Ratio en Fides” is een moeilijke evenwichtsoefening en uitdaging. De status van de wetenschap als bron van de waarheid is zeer groot. Dus het vormen van kritisch denken is essentieel in het onderwijs en hoort men te weten hoe onderzoek gevoerd wordt. Als een “noodzakelijke voorwaarde” schrijft Raoul Bauer (in Tertio 26-01-05) “voor elke eerlijke poging om te komen tot historisch inzicht”...moet het verleden “in zijn eigen tijd (moet) gelaten worden, met alles wat dit meebrengt aan contextualiteit. Tegelijk speelt het verleden een rol in het heden: de verbondenheid over de tijd heen is nodig, omdat ze toelaat om de vroegere personages in hun menselijk optreden te begrijpen”. WERKHYPOTHESE Op zoek naar het geheim willen de auteurs de kerk ontmaskeren die haar gezag (macht) en de traditie (wantrouwen tegenover sexualiteit, vrouwonvriendelijke houding) wil handhaven. Daaruit volgt het opzoeken en gebruiken van alternatief bronmateriaal (esoterie, apocriefe geschriften, geheime genootschappen). KEUZE VAN BRONMATERIAAL De figuren zijn zeer dubieus en subjectief: Voorbeelden: Pierre Pantard, zogenaamde afstammeling van de Merovingische koningen, een extreem-rechtse antisemiet, oprichter van ‘Rénovation nationale française’ in 1941, in het oog gehouden door de politie, grootmeester van de Priorij van Sion die in tegenstelling tot zijn beweringen in plaats van 3245 slecht 4 leden telde, kortom een mythomaan. William Saint-Clair van Rosslyn. Gérard de Sède en zijn surrealistische spielerei. Gebruik van valse bronnen: vb. de ‘Dossiers secrets’ met de leden van de Priorij van Sion. Weglaten van alle bronnen die het verhaal tegenspreken. De confrontatie met de historici gaan de auteurs uit de weg (zie videofragment). De interpretatie is gegeven en suggestief (zie 3.2). Onderzoeksvragen Geef een voorbeeld van een valse bron. Welke bronnen werden gebruikt en waarom?6 6 Het is van belang dat de leerlingen motiveren waarom ze bepaalde bronnen gebruiken (leren verantwoorden en beoordelen van de bronnen, vooral bij gebruik van internetsites; daarvoor moeten ze de historische criteria hanteren). Geschiedenis - 9 3.2 PROBLEEM VAN HET GESCHIEDENISBEELD Er is altijd een onderzoekskader; dit betekent een stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek en een interpretatiekader, dat steeds bijgesteld kan worden. Naast strenge bronanalyse is er een interpretatieve samenhang nodig. In het geval van de Da Vinci code en het omstreden historisch werk is er wel samenhang door de selectie van de bronnen vanuit de vooropgestelde these en dus niet vanuit een cultuurhistorische analyse. Er wordt geen rekening gehouden met de aard van de bronnen: o.a. het vermengen van de genres als legenden, ridderromans, evangeliën, mythes; de tijdsdimensie wordt vervalst of verwaarloosd: middeleeuwse achtergrond, 19de-eeuwse en 20ste-eeuwse fictie. Ook het beeldmateriaal en de symboliek in de architectuur worden aangepast aan de stelling. Het begrijpen van de symboliek gebeurt niet via het inzicht in zijn inbedding in de tijd en cultuur maar wordt vooral een zoektocht naar (geheime) codes (vb. Rosslyn Chapel; Het laatste avondmaal van Da Vinci). De interpretatie is vooral suggestief. De radicale andersheid van de bronnen behoedt voor argumentatie, waardoor er geen mogelijkheid is tot verificatie (door het geheim van de bron). Toch is falsificatie in dit geval gemakkelijk (zie tv-reportage, THOMAS-website, M. ETCHEGOIN, F. LENOIR, De Da Vinci code gekraakt, Spectrum, 2005). Voor uitgewerkte voorbeelden, zie xyllabus Nederlands - Beatrijs VANDERPAELT, Een lees- en kijkoefening). Beeldvorming is belangrijk. Ook het leren omgaan met beeldtaal is dus belangrijk. Onwetendheid (kennis) en gebrek aan ervaring (vaardigheid) zijn de voedingsbodem voor het gebrekkige kritisch denken. (zie ook esthetica). Geschiedenis - 10 4. BBC reportage: onderzoek van de televisiemakers, Simon Raikes (producent), Kashaf Chaudhry (regisseur), gepresenteerd door de acteur Tony Robinson. Zie ook syllabus NEDERLANDS – Beatrijs VAN DER PAELT, Een lees- en kijkoefening) 1. Status Quaestionis Uitgangspunt is het laatste Avondmaal van Leonardo Da Vinci Onderzoekskader rond het centrale thema: het gegeven met het klassieke bijbelse verhaal Introductie tot de vraag: de roman de Da Vinci code en het alternatief verhaal met de bewering dat het berust op feiten (interview met Dan Brown). Onderzoek naar de historische feiten (verificatie- en falsificatiemethode van de theorie) of de Queeste van “The Real Da Vinci”. 2. Opbouw rond 6 iconen (pentagram met Maria Magdalena in het midden) 1. 2. 3. 4. 5. 6. De Graal, (als beker of geheim) Tempeliers Maria Magdalena Katharen Priorij van Sion Rosslyn Chapel 3. Methode 1. Opzoeken van al de plaatsen uit de roman. 2. Informatie verzamelen over alle thema’s (Tempeliers, Katharen, legenden, literatuur, tradities, architectuur enz.) door interviews met specialisten, onderzoekers en betrokkenen (Opus Dei). Zo komt het onderscheid tussen fictie en realiteit duidelijk uit de verf. 3. Confrontatie van M. Baigent met de wetenschappers en specialisten terzake (historici, filologen) door gebruik van interviews (zie voorbeeld in syllabus Nederlands – Beatrijs VAN DER PAELT, Een lees- en kijkoefening.) Bronnen verifiëren en falsifiëren (betrouwbaarheid van de personen en documenten). 4. Uitgebreid beeldmateriaal. 4. Conclusie “ Dan Brown heeft veel argumenten om te bewijzen dat de graal de bloedlijn is, maar dit is het meest overtuigende. Het is zuiver, logisch, het voelt authentiek, het is zinnig. Er is maar één probleempje, het is larie." De ‘reporter’ (acteert en) hanteert de regels van de historische onderzoeksmethodes en stelt zich open en objectief op. Hij erkent de verschillende soorten bronnen die in hun eigenheid gerespecteerd worden (legenden), heeft oog voor de contexten, de traditie enz. De presentatie is levendig en boeiend. Goede montage van het beeldmateriaal, afwisseling Voice over (informatie) en presentator, interviews en illustratieve beelden van de tocht. Geschiedenis - 11 5. Wat is de rol van het beeld en het woord in de interpretatiegeschiedenis? Op de video zien we een interview met Da Vinci codetoeristen, die hun ‘gedeeltelijk’ geloof aan de Dan Brownroman bevestigen. Beelden zijn hardnekkig en creëren mythes en voeden opvattingen. Nieuwe inzichten vinden moeilijk hun weg tot bij het ruimere publiek. Het voortdurend in vraag stellen en bijstellen van de inzichten behoren tot de wetenschappelijke activiteit. Elke tijd kent zijn beeldvorming. Om een klassiek voorbeeld aan te halen: de ‘renaissancemens’ (o.a.Vasari) was ervan overtuigd dat een nieuwe tijd aangebroken was (wat inderdaad op veel vlakken het geval was) na de donkere periode die de naam middeleeuwen kreeg. De breuk met de klassieke oudheid werd lange tijd in de verf gezet, wat manifest onjuist is. Het zijn de middeleeuwers en de arabische filosofen, die Aristoteles en de antieke filosofie behoed hebben van de vergetelheid. In vorige eeuw deden Régine Pernoud en met haar veel andere historici hun best om die periode te rehabiliteren. In de publieke opinie blijven de middeleeuwen echter duister, irrationeel, barbaars en achterlijk. Hetzelfde gebeurt met het fenomeen van de verlichting, die gericht is op een toekomst van vooruitgang en ontvoogding. Deze gedachte wordt bijvoorbeeld voortdurend naar voren gehaald om de islam als niet-verlichte godsdienst te kenmerken. Er zijn talloze voorbeelden van mystificaties, tendentieuze en ongenuanceerde representaties en ideologisch gebruik en misbruik van de geschiedenis. Romans en films spelen hierbij een grote rol (De impact van films zoals Schindlers list, Der Untergang, De pianist e.a. historische films is zeer groot). Dit is geen probleem. De verbeelding, creativiteit en interpretatieve denkactiviteit zijn belangrijke kwaliteiten van een cultuur. Alleen moeten zij in hun eigen zijnswijze en eigen waarheid begrepen worden. Dan Browns roman is echter een (vervalsende) spielerei met historische gegevens in dienst van een ‘spannend’ plot en een provocerende inhoud. Historici zijn geacht mythejagers te zijn (Hobsbawn) maar moeten beseffen dat ook zij in een interpretatief (en steeds voorlopig) kader werken, dat geëxpliciteerd moet worden. Ze kunnen naast hun kritische, ontmaskerende activiteit zich inleven in een tijd en een coherent beeld ontwikkelen door hun verbeelding, door literatuur, filosofie en kunst te betrekken, door de verscheidenheid van de bronnen te raadplegen, en dat in eerbied voor het bronmateriaal. Zo proberen ze de mens, zijn geschiedenis en traditie te begrijpen. In dit denken moeten we de leerlingen inleiden en begeleiden.