Opgave 1. Welke bewering is juist? I Gezinnen kunnen zich uitsluitend een (primair) inkomen verwerven met behulp van de productiefactoren waarover zij beschikken. II De gebruikelijke indeling van productiefactoren is: grond, natuur, arbeid, ondernemersactiviteit, kapitaal en kapitaalgoederen. a. b. c. d. Alleen bewering I is juist. Alleen bewering II is juist. Beide beweringen zijn juist. Beide beweringen zijn onjuist. Opgave 2. Gezinnen verkopen de productiefactoren waarover zij beschikken aan bedrijven en overheid. Vul in de volgende tabel in welke beloning bij een bepaalde productiefactor hoort. –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Productiefactor Beloning –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– natuur _________________ arbeid _________________ kapitaal _________________ ondernemersactiviteit _________________ –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Opgave 3. De volgende figuur geeft inzicht in het gezinsinkomen van de familie Draathuis in twee opeenvolgende jaren. –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– jaar 1 jaar 2 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– euro’s –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– loon 18.550 19.250 huursubsidie 775 750 inkomstenbelasting 585 600 rente van spaartegoeden 650 575 sociale premies 5.450 5.650 kinderbijslag 925 1.150 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Bepaal de procentuele verandering van het primair inkomen van de familie Draathuis in jaar 2 in vergelijking tot jaar 1 in twee decimalen nauwkeurig. Opgave 4. De volgende figuur geeft inzicht in het gezinsinkomen van de familie Draathuis in twee opeenvolgende jaren. –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– jaar 1 jaar 2 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– euro’s –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– loon 18.550 19.250 huursubsidie 775 750 inkomstenbelasting 585 600 rente van spaartegoeden 650 575 sociale premies 5.450 5.650 kinderbijslag 925 1.150 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Bepaal de procentuele verandering van het secundair inkomen van de familie Draathuis in jaar 2 in vergelijking tot jaar 1 in twee decimalen nauwkeurig. Opgave 5. Welke bewering is juist? I Het inkomen dat wordt verdiend met het ter beschikking stellen van productiefactoren aan bedrijven en overheid, noemen we het primaire inkomen. II Het primaire inkomen van een gezin is gelijk aan de koopkracht van dat gezin. a. b. c. d. Alleen bewering I is juist. Alleen bewering II is juist. Beide beweringen zijn juist. Beide beweringen zijn onjuist. – – – – – – – – Opgave 6. Als we het over het inkomen van een gezin hebben, is het wenselijk onderscheid te maken tussen het bruto-inkomen en het besteedbaar inkomen. Hieronder volgt een aantal begrippen: werkgeversaandeel ziektekostenpremies bruto-inkomen uit arbeid (loon) inkomstenbelasting winst uit onderneming premies volks- en werknemersverzekeringen inkomsten uit vermogen kinderbijslag inkomsten uit eigen woning. Zet deze begrippen in een zodanige volgorde, dat uit de opstelling duidelijk blijkt op welke wijze het totale bruto-inkomen en het totale besteedbare inkomen van een gezin kunnen worden berekend. – – – – – Opgave 7. Bij de beoordeling van de inkomensverschillen tussen individuen wordt gebruik gemaakt van verschillende inkomensbegrippen. Zo onderscheiden we: primair inkomen, secundair inkomen, besteedbaar inkomen, bruto-inkomen, netto-inkomen. Leg uit op welke wijze deze begrippen met elkaar samenhangen. Opgave 8. De 45o-lijn in figuur 1 geeft de inkomensverdeling onder optometristen in Dellonië weer. figuur 1 a. Wat kun je opmerken over de inkomensverschillen tussen de optometristen in Dellonië? De inkomensverdeling van alle natuurlijke personen in Dellonië in een bepaald jaar zijn in de volgende tabel gegeven. ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– inkomensklasse natuurlijke inkomen (× € 1.000) personen (% van het totaal) (% van het totaal) ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 0 - < 20 66,0 35,5 20 - < 40 26,7 36,0 40 - < 100 6,3 18,5 100 - en meer 1,0 10,0 ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– b. Teken in figuur 2 de lijn die de inkomensverdeling van alle natuurlijke personen in Dellonië weergeeft. figuur 2 Opgave 9. a. b. c. d. Omschrijf het begrip arbeidsinkomensquote. Waaruit bestaat de restquote? Leg uit waarom de som van arbeidsinkomensquote en restquote steeds gelijk is aan 100%. Leg uit waarom een stijgende arbeidsinkomensquote samengaat met een dalende restquote. Opgave 10. In Dellonië is het bedrag van de inkomstenbelasting, ongeacht de hoogte van het inkomen, 20%. Vervolgens vindt een verlaging van het belastingtarief plaats. Deze verlaging houdt in dat iedereen een maximale korting op het te betalen belastingbedrag krijgt van 1.000 geldeenheden. Deze korting kan overigens nooit hoger zijn dan de te betalen belasting. a. Laat met behulp van een rekenvoorbeeld zien of er vóór de belastingverlaging sprake was van een nivellerende werking van de inkomstenbelasting op de inkomens. b. Laat met behulp van een rekenvoorbeeld zien in hoeverre er van de belastingverlaging een nivellerende werking van de inkomstenbelasting op de inkomens uitgaat. Opgave 11. In en bepaalde bedrijfstak werken 2.000 werknemers tegen een gemiddeld loon van € 25.000 en 2.000 werknemers tegen een gemiddeld loon van € 30.000. Er zijn in deze bedrijfstak 100 zelfstandigen werkzaam. De toegevoegde waarde van deze bedrijfstak is € 150 miljoen. a. Bereken de arbeidsinkomensquote in deze bedrijfstak in 2 decimalen nauwkeurig. b. Hoe groot is de restinkomensquote in deze bedrijfstak? Motiveer het antwoord. Werknemers in deze bedrijfstak dwingen een loonsverhoging van 10% af, terwijl de arbeidsproductiviteit slechts met 5% toeneemt. c. Bereken de nieuwe arbeidsinkomensquote in 2 decimale nauwkeurig. d. Welk gevolg heeft deze ontwikkeling gehad voor de winstpositie van bedrijven? Motiveer het antwoord. Opgave 12. Progressieve belastingtarieven, sociale premies en inkomensoverdrachten maken de verdeling van de secundaire inkomens gelijkmatiger dan de verdeling van de primaire inkomens. II Door het bestaan van premiegrenzen betalen mensen met lagere inkomens relatief meer sociale premies dan mensen met hoge inkomens. I a. b. c. d. Welke bewering is juist? Alleen bewering I is juist. Alleen bewering II is juist. Beide beweringen zijn juist. Beide beweringen zijn onjuist. Opgave 13. Het geven van inkomensafhankelijke subsidies aan groepen in de samenleving die daarvoor in aanmerking komen, is een manier om inkomens te nivelleren. II Het betalen van BTW en accijnzen heeft een nivellerende werking omdat deze heffingen relatief zwaarder drukken op het budget van mensen met lage inkomens dan op het budget van mensen met hoge inkomens. I a. b. c. d. Welke bewering is juist? Alleen bewering I is juist. Alleen bewering II is juist. Beide beweringen zijn juist. Beide beweringen zijn onjuist. Opgave 14. In Colonia zijn alle productiefactoren in handen van vijf families. De tabel geeft inzicht in de bijdragen van deze families aan de totale productie van Colonia. De bedragen zijn uitgedrukt in de colon (Cl), de munt van Colonia. –––––––––––––––––––––––––– familie inkomen ( Cl 1.000) –––––––––––––––––––––––––– A 50 B 75 C 100 D 125 E 150 –––––––––––––––––––––––––– a. Teken in de figuur de curve die de personele inkomensverdeling in Colonia weergeeft. Na een bittere strijd verwerft familie D de eigendom van alle productiefactoren in Colonia. b. Laat in de reeds getekende figuur zien op welke wijze nú de personele inkomensverdeling kan worden weergegeven. Opgave 15. In de figuur geeft de lijn OAB de personele inkomensverdeling in Laarland weer. Het totale inkomen in Laarland is La 550 miljard (La is de munteenheid van Laarland.) a. Bepaal hoeveel procent van het totale inkomen toevalt aan de rijkste 20% van de inwoners. b. Bepaal welk bedrag de armste 20% van de inwoners gezamenlijk verdienen. De armste 20% van de inwoners van Laarland hebben allemaal hetzelfde inkomen. c. Schets in de volgende figuur de lijn die de personele inkomensverdeling van de armste 20% van de inwoners van Laarland weergeeft. (Denk aan het correct benoemen van de assen.) Opgave 16. Het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon wordt in hoofdzaak bepaald door de collectieve lasten. a. Welke zijn de twee belangrijkste bestanddelen van de collectieve lasten? b. Waardoor zal de collectieve lastendruk stijgen bij toename van het inkomen? Neem aan dat de wig wordt verkleind door een verlaging van de premies volksverzekeringen. c. Wat zal er met de collectieve uitgaven moeten gebeuren, als de wig wordt verkleind en het financieringstekort gelijk blijft? Verklaar het antwoord. d. Wat is het belangrijkste verschil tussen een daling van het nettoloon en een daling van de loonkosten voor: 1. de werknemer; 2. de werkgever? Opgave 17. Voor een bepaald land zijn de volgende gegevens over de categoriale inkomensverdeling bekend: –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– Jaar Arbeids- Restquote (%) inkomensquote (%) –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 2000 75 25 2001 77 23 2002 78 22 2003 82 18 2004 85 15 –––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– a. b. c. d. Geef een definitie van de arbeidsinkomensquote. Noem drie inkomenssoorten die onder het begrip ‘restquote’ vallen. Beschrijf de invloed van de geschetste ontwikkeling gedurende de jaren 2000-2004 op de werkloosheid. Zal de geschetste ontwikkeling aanleiding zijn tot nivellering of tot denivellering? Motiveer je antwoord. Opgave 18. De regering van een bepaald land wil een beleid voeren van een steeds verdergaande nivellering van de inkomens, o.a. door middel van het verstrekken van uitkeringen. Ze vraagt een economisch onderzoeksbureau om de nadelen van zo’n beleid op een rijtje te zetten. Stel als medewerker van het betreffende bureau daartoe een kort memorandum op. a. b. c. d. e. f. Opgave 19. Een economisch onderzoeker beveelt een aantal maatregelen aan om de inkomensverdeling te veranderen. We kennen drie soorten inkomensverdeling: de primaire, de secundaire en de tertiaire verdeling. Geef van onderstaande maatregelen beredeneerd aan welke verdeling ze beïnvloeden. De premiegrens met betrekking tot de sociale premies wordt verhoogd. De aftrek van de hypotheekrente wordt afgeschaft. Bij loononderhandelingen krijgen alle inkomens er een gelijk percentage bij. De progressieve tarieven van de inkomstenbelasting worden vervangen door eenzelfde percentage voor iedereen. Bij loononderhandelingen krijgen alle inkomensgroepen er hetzelfde bedrag in euro’s bij. Het school- en collegegeld wordt inkomensafhankelijk gemaakt. Opgave 20. Wat de personele inkomensverdeling betreft is er de afgelopen jaren een denivellering opgetreden. Een nieuwe regering wil het roer omgooien en de inkomens nivelleren. Ze heeft daarbij overigens niet zozeer de primaire inkomens op het oog, alswel de secundaire inkomens. De regering vraagt jouw mening over twee zaken: – Met behulp van welke instrumenten kan zo’n nivellering gerealiseerd worden? – Welke economische effecten kan de bedoelde nivellering hebben? Geef je mening over de genoemde zaken in een kort betoog. Opgave 21. Uit de krant: ----------------------------------------------------------------------------------Loonstijgingen Het CPB heeft de sociale partners opgeroepen de loonstijgingen voor volgend jaar te beperken, omdat Nederland zich anders in Europa uit de markt dreigt te prijzen. In 2001 stijgen de lonen met gemiddeld 4%, maar ook de inflatie komt op dit niveau. Voor 2002 komt de voor eenmalige effecten geschoonde inflatie op 1,75% uit, maar zullen de lonen volgens het CPB met 3,25% stijgen. Dat is een reële toename van 1,5%. Bij deze prognose is nog geen rekening gehouden met de invloed van de krapte op de arbeidsmarkt. De lonen zouden hierdoor mogelijk nog eens met een procentpunt kunnen stijgen, hetgeen gevolgen heeft voor de arbeidsinkomensquote. Ondanks de hoge loonstijgingen blijkt de arbeidsproductiviteit de laatste jaren onvoldoende te zijn gestegen. Vooral de winstgevendheid van bedrijven komt daardoor onder druk te staan. Dit zal tot gevolg hebben dat de werkloosheid niet verder meer zal dalen en de groei van de werkgelegenheid kan terugvallen tot slechts 1,25%. Volgens het CPB is voorzichtigheid in de loononderhandelingen voorts op zijn plaats omdat de wereldhandel veel minder snel groeit dan in de afgelopen jaren, hetgeen voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door de groeivertraging in de Verenigde Staten en andere belangrijke handelspartners van Nederland. Zo steeg de uitvoer vorig jaar nog met maar liefst 10%, maar daalt dit percentage nu naar circa 6%. Met name door de hogere dollar werd een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie tot nu toe weggenomen, maar indien de dollar de komende maanden verder wegzakt en de euro sterker wordt, dreigt volgens het CPB een probleem. ----------------------------------------------------------------------------------a. Bepaal in twee decimalen nauwkeurig de procentuele verandering van het reële loon in 2002 ten opzichte van 2000. b. Beredeneer welke invloed de krapte op de arbeidsmarkt kan hebben op de ontwikkeling van de reële lonen. c. Leg uit op welke manier hoge loonstijgingen een stijging van de arbeidsproductiviteit uitlokken. d. Leg het verband uit tussen loonstijgingen, veranderingen van de arbeidsinkomensquote en veranderingen in de groei van de werkgelegenheid. e. Leg uit op welke wijze de groei van de wereldhandel de groei van de werkgelegenheid kan beïnvloeden. f. Verklaar op welke wijze de koers van de dollar ten opzichte van de euro de groei van de werkgelegenheid kan beïnvloeden.