BSM samenvatting. Fitheid en Testen Leerdoelen: 1. Je kunt onderscheid maken tussen kort, middellang en lang uithoudingsvermogen. 2. Je kunt een relatie leggen tussen gezondheid en bewegen 3. Je kunt fitheids en gezondheidsbevorderde effecten van het bewegen schetsen. 4. Je kunt een aantal fitheidtesten toepassen en de resultaten hiervan interpreteren. 5. Je hebt inzicht in de volhoudtijd en de intensiteit van een bepaalde sportactiviteit. 6. Je kunt een eenvoudig trainingsprogramma maken (opdracht). §1 Energieproductie Onze spieren kun je vergelijken met een accu die geladen is. Een geladen accu kan energie leveren. Rustende spieren hebben een bepaalde hoeveelheid opgeslagen energie waarmee ongeveer 10 seconden arbeid van maximale intensiteit is uit te voeren. De energie is spiercellen is opgeslagen in tweetal chemische producten: - ATP = adenosine-tri-fostaat (adenosine met 3 fosforzuren) - CP = creatine-fosfaat (creatine met 1 fosforzuur) Wanneer we explosieve energie nodig hebben gebeurd het volgende: ATP wordt gesplitst in ADP + P + energie (ADP met 2 forforzuren). CP moet het ATP aanvullen. Want als ATP energie moet leveren, splitst het zich in ADP en P en energie. CP kan samen met het vrijkomen van ADP, ATP vormen. De hoeveelheid ATP en CP samen, bepaalt uiteindelijk hoeveel energie we beschikbaar hebben voor een direct uit te voeren maximale prestatie van korte duur. (An)aërobe glucose afbraak Bij een inspanning die langer duurt moeten we op een andere manier aan energie kome. Door glucose kunnen we op twee manieren ATP maken: 1. Anaërobe zonder zuurstof, afbraak van glucose (=een koolhydraat of suiker) 2. Aërobe met zuurstof, afbraak van glucose. Vb. Glucose wordt afgebroken zonder zuurstof tot: energie en melkzuur: Glucose melkzuur + energie Met de vrijgekomen energie kan ATP worden opgebouwd. ADP + P + energie ATP Wanneer je een verlengde sprint doet, schakelt ons lichaam vanzelf over op dit systeem. Ons lichaam kan deze lichamelijke zware inspanning niet lang volhouden, omdat we door de ontstane melkzuur snel moe worden. Bij een langdurige rustige inspanning kunnen we ook vet als brandstof gebruiken. Vet(zuren) en zuurstof worden omgezet in energie, kooldioxyde en water. Met vrijgekomen energie wordt weer ATP opgebouwd. Samenvattend: De meest directe bron van energie voor alle activiteiten van het menselijk lichaam is, het adenosinetrifosfaat (ATP). De wijze waarop ATP in de werkende spier wordt gevorms, langs anaërobe of aërobe, hangt af van de intensiteit en duur van de verrichte inspanning. §2 Belangrijke organen Bij inspanning levert het lichaam een hoeveelheid energie die afhankelijk is van de werking van een aantal organen. Met behulp van energie kan een mens een bepaald vermogen leveren. De verschillende organen in het lichaam zorgen er voor dat de spieren voldoende voedingsstoffen en zuurstof ontvangen en dat afvalproducten zo goed mogelijk worden afgevoerd. Het bloed Als je sport bewegen je spieren, die hebben daarvoor zuurstof nodig. Bloed zorgt voor het vervoer van de zuurstof. Bloed bestaat uit vloeistof (plasma) met daarin bloedcellen, voedingsstoffen, zuurstof, koolstof en afbraakproducten van voedingsstoffen en water. Het bloed zorgt ervoor dat warmte die in de spieren ontstaat, wordt afgevoerd naar een ander gebied waar de temperatuur iets gedaald is. Verschillende soorten bloedcellen: de rode bloedcellen, bevatten hemoglobine, bindt zuurstof en geeft bloed rode kleur. En witte bloedcellen, zorgt voor afweer van indringers (bacteriën, virussen enz). De longen Zuurstof die je nodig hebt om te bewegen wordt ingeademd door je luchtwegen en zo naar de longen vervoert. De luchtwegen vertakken zich in de longen vele malen en uiteindelijk eindigt elk takje in een soort longblaasje. Een longblaasje is heel teer en omgeven door kleine bloedvaatjes. In de longblaasjes vindt uitwisseling plaats tussen bloed in ingeademde lucht. Het bloed dat wordt aangevoerd bevat veel koolzuur en weinig zuurstof. Door in- en uit ademen wordt de lucht in de longen voortdurend ververst en kan de uitwisseling steeds doorgaan. Het hart De wand van het hard bestaat uit spierweefsel. Het hart heeft een eigen elektrische gangmaker (sinusknoop) die de hartspier ritmisch doet samentrekken. De hartfrequentie is het aantal keren dat het hart klopt. Dit is in rust bij ongetrainden +- 70-75 per minuut. De maximale hartfrequentie ligt tussen de 180 en 200 slagen per minuut. De totale rondgepompte hoeveel bloed per minuut wordt het hard-minuut-volume genoemd. Een slagvolume van 70 en hartfrequentie van 71 pompt het hart in rust bijna 5 liter bloed rond per minuut. De lever Zonder lever kan geen mens leven en ook sportprestaties zijn niet mogelijk als de lever niet optimaal functioneert. De lever is de opslagplaats voor suikers (koolhydraten). Na elke maaltijd slaat de lever een groot deel van de voedingsstoffen op en geeft deze langzaam af. Ook moet hij ervoor zorgen dat in het bloed een vrij constante hoeveelheid van de verschillende voedingsstoffen aanwezig is. De lever zorgt ook voor afbraak van allerlei stoffen, zoals alcohol en medicijnen. En maakt het allerlei eiwitten die nodig zijn voor bloedstolling. De huid De huid vormt de bescherming van het lichaam. De huid voorkomt uitdroging en is een barrière voor allerlei invloeden en binnendringers van buitenaf. Een van de belangrijkste taken is het regelen van de warmteafgifte. De nieren De belangrijkste taak van de nieren is de water- en zouthuishouding. Drinken we bijv. meer dan we nodig hebben of nemen we teveel zout, dan zorgen de nieren ervoor dat de vocht- en zoutbalans weer gecorrigeerd wordt. Nieren kunnen allerlei stoffen via de urine uitscheiden. Het maag-darmkanaal Maag-darmkanaal zorgt ervoor dat de stoffen die we eten, verteerd worden en in het bloed worden opgenomen. Voor goede vertering zijn organen als alvleesklier en lever ook nodig. Zenuwstelsel Er vinden veel activiteiten in het lichaam plaats. Die activiteiten worden gecoördineerd door het zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel wordt gevormd door de hersenen en het ruggenmerg. Vanuit de hersenen en het ruggenmerg lopen zenuwen overal naartoe, zorgen voor het vervoer van informatie en opdrachten. Hormonen. Ook zijn er processen die minder snel hoeven worden geregeld. Hormonen zijn stoffen die in een hormoonklier worden gemaakt en die aan het bloed worden afgegeven. Als een bepaalde hormoon in het bloed komt, is dit voor sommige organen een teken om iets wel of niet te doen. §3 De spieren Spieren bestaan uit langwerpige cellen gevuld met allerlei bestanddelen. Zo’n lange spiercel wordt spiervezel genoemd. In de spiervezels zitten eiwitten die kunnen samentrekken waardoor beweging mogelijk is. in het spierweefsel treffen we veel bloedvaten aan. Niet alle spiervezels zijn gelijk. Er kunnen twee hoofdsoorten worden onderscheiden: De witte (of snelle) en de rode (langzame) spiervezels. Elke spier bevat normaal een mengeling van deze rode en witte spiervezels. Elke spier bevat normaal een mengeling van deze rode en witte spiervezels. een spier met overwegend rode spiervezels is in verhouding langzaam maar kan wel langdurig achtereen werken. Deze spiervezels krijgen hun energie via aërobe vetverbranding. Een spier met veel witte spiervezels is snel en krachtig maar ook snel moe. Deze spiervezel krijgen hun energie via aërobe vetverbranding en glucose afbraak. Ook zijn er witte spiervezels voor het echte korte werk die krijgen hun energie via de CP splitsing. Door trainen is het type spiervezels enigszins te veranderen. Vooral de anaërobe energiestofwisseling kunnen we beter ontwikkelen. Van een rode spiervezel kun je alleen geen witte maken. Bij spierarbeid worden niet alle spiervezels tegelijkertijd gebruikt. Bij lichte arbeid zullen vooral de rode, langzame spiervezels worden gebruikt. Als de intensiteit toeneemt, worden eerst de witten spiervezels ingeschakeld die het wat langer vol kunnen houden. Bij zeer zware inspanning worden de snel vermoeibare witte spiervezels ingeschakeld. sneller vermoeid. Spierkracht de maximale kracht die een spier/spiergroep eenmalig tegen een belasting of (weerstand) kan uitvoeren. Kracht en snelheid zijn factoren die een sportprestatie behoorlijk kunnen beïnvloeden. Afhankelijk van de sport is kracht en/of snelheid meer of minder belangrijk. Er zijn verschillende vormen van kracht: - Statische spierkracht: maximale spierkrachtontwikkeling zonder dat de spier zich kan verkorten. Max. kracht zonder dat het gewicht van zijn plek komt. Bv. Hunnebed optillen. - Dynamische spierkracht: spieren bewegen wel maar leveren een bepaalde kracht. Bv. Naar huis fietsen. Hoeveel arbeid een spier kan leveren is afhankelijk van een aantal factoren oa. - Spiermassa - Type spiervezel - Structuur van de spier - Stand van het gewricht Het vermogen is afhankelijk van de kracht en de snelheid. Spieren trekken met een bepaalde kracht en bepaalde snelheid samen. Onder versnelling wordt verstaan het vermogen om te versnellen vanuit stilstand tot het moment dat de snelheid niet meer toeneemt. §4 Hartfrequentie Meten van de hartslag De intensiteit van een training wordt vaak aan de hand van de hartfrequentie gecontroleerd. Het meten doe je als volgt: 1. Plaats de toppen van je vingers op de hals- of polsslagader 2. Tel 10 seconden de slagen 3. Vermenigvuldig dit aantal met 6 en je hebt de hartslag per minuut. Met een hartslagmeter is het makkelijker, en voordeel daarvan is dat je tijdens de inspanning de hartslag kunt meten. De hartfrequentie in rust ligt bij een ongetrainde ongeveer 70-75 slagen per minuut. Bij getrainde mensen is de rusthartslag zo’n 40-60 slagen per minuut. Het is fout dat de rusthartfrequentie een maat is voor de conditie. Een verhoogde rusthartfrequentie kan wijzen op onvoldoende herstel (blessures enz.). De maximale hartfrequentie ligt meestal tussen 180 en 200 slagen per minuut. De maximale hartfrequentie is mede afhankelijk van de leeftijd. Met het ouder worden gaat het omlaag. Leeftijd Max. hartfrequentie 20-39 190 - 210 30-39 180 - 200 40-49 170 - 190 50-59 160 - 180 60-69 150 - 170 70-79 140 - 160 De frequentie moet tijdens de inspanning worden gemeten, omdat de hartslag snel omlaag gaat na het stoppen van de inspanning. Aan de snelheid waarmee de hartslag omlaag gaat na een sportprestatie of conditietest, kun je zien of het uithoudingsvermogen goed, redelijk of slecht is. Om dit te meten neem je direct na de prestatie de hartslag op. Twee minuten later doe je dat nog een keer. Wanneer de hartslag 2/3 van de eerste meting bedraagt, is het uithoudingsvermogen goed. §5 Training Door training kan het lichaam zich aanpassen aan de inspanning. Bij het trainen moet je rekening houden met het ‘overload’-principe. De hoeveelheid trainingsarbeid moet groter zijn dan de arbeid tijdens een normale wedstrijd en de inspanning moet regelmatig en intensief zijn. Wet van de verminderde meeropbrengst Een ongetrainde kan door een bepaalde hoeveelheid training sneller zijn prestaties verbeteren dan een getrainde met dezelfde hoeveelheid trainingsarbeid. Het is makkelijker de prestaties van ongetrainden te verbeteren dan van goed getrainden. Zonder talent kunnen we zelfs met de beste training nooit een topper worden. Iemand met veel talent voor lange afstandslopen zal geen sprintkampioen worden. Het doel van de training is om het prestatievermogen te verhogen. Tijdens de training vinden er in het lichaam allerlei processen plaats. Deze processen zorgen voor het verstoringen en veranderingen in het lijf en dat uit zich in vermoeidheid. In de herstelfase worden deze verstoringen en beschadigingen weer ongedaan gemaakt. Voor een sporter is het algemeen uithoudingsvermogen belangrijk: hoe lang kunnen we sporten en hoe snel herstellen we daarvan. Als we het uithoudingsvermogen willen opbouwen, moeten we voldoen aan 3 basiseisen voor de training: - Aantal: train 3x per week. - Lengte: train minimaal 30 minuten per keer. - Intensiteit: de inspanning moet boven een bepaalde drempel komen. Die ligt bij een minimale hartslag van: 170 – je leeftijd. Bij teveel trainingsarbeid kunnen we in een toestand van overtraining raken. De prestaties worden minder, maar ook aan andere symptomen kunnen we in overtrainde herkennen: hartslag in rust wordt hoger, sprake van gewichtsverlies, slechte eetlust, slecht slapen, onrustig en depressief. Spierpijn is een teken van overbelasting. Dit betekent dat elke belasting die spierpijn geeft, te zwaar is geweest. Spierpijn wordt veroorzaakt door beschadiging van spiervezels. Vooral als ongewone inspanning wordt gedaan treedt overbelasting op. Die overbelasting veroorzaakt beschadiging van de samentrekkende eiwitten in de spier ontstekingsreactie in de spier. De meeste pijn treedt op 24 tot 48 na de inspanning, daarna treedt snel verbetering op. Volledig herstel duurt 7 tot 10 dagen. Basisprincipes van training - Zorg voor een goede warming-up en cooling-down. - Gebruik goed materiaal - Bouw de training geleidelijk op en voer nooit snel sterke veranderingen door - Voer eerst de afstand of de duur op tot het gewenste niveau en voer dan pas het tempo op - Wissel lichtere en zwaardere trainingen af - Train elementen die in een wedstrijd nodig zijn (specifieke training) - Effecten van de training kunnen na een paar weken weer verdwenen zijn als er wordt gestopt met trainen. Hoe je traint hang er in sterke mate af welke sport je beoefent en op awat voor niveau. Elke trainingsvorm heeft weer een ander trainingseffect. Er zijn veel trainingsvormen, drie meest voorkomende: 1. Duurtraining: probeer je een bepaalde prestatie over een langere tijd vol te houden. 2. Intervaltraining: kenmerkt zich door de rustperioden die zijn ingebouwd. Intervaltraining richt zich vooral op werking van het hart. Het hart moet zich aanpassen aan de wisselingen in het lichaam. Bij inspanningen moet het hart sneller kloppen dan bij rust. 3. Sprinttraining: richt zich volledig op de sprintkracht, spierkracht. Het zo snel mogelijk uit de startblokken komen of het zo snel mogelijk bij de bal komen. Dit is een zeer explosieve beweging en vraagt veel van de spieren. Bij regelmatige training vinden er in het lichaam een reeks van veranderingen plaats. Onder andere gaat het hart beter functioneren en neemt het iets in omvang toe. Hierdoor kan met elke slag wat meer bloed worden uitgepompt. Dit heeft als resultaat dat er bij max. inspanning meer bloed kan worden getransporteerd en prestaties beter worden. In rust krijgt men een lagere hartslag omdat een groter hart minder vaak hoeft te kloppen om dezelfde hoeveelheid bloed te transporteren. De longen nemen iets in grootte toe en de ademhalingsspieren worden krachtiger. In de spieren neemt het aantal haarvaten toe, waardoor de zuurstof gemakkelijker kan worden afgegeven. Verder gaan de spieren efficiënter werken en kunnen gemakkelijker vet verbranden bij duurarbeid. Een sporter merkt niet wat er veranderd in het lichaam. Wel kan hij merken dat het gewicht omlaag gaat en rustpols lager wordt. Als je traint kun je de volgende lichamelijk effecten verwachten: - Longen kunnen meer zuurstof opnemen uit de lucht en meer zuurstof afgeven aan het bloed. - Het hart kan meer bloed door het lichaam pompen bij inspanning, terwijl het bij rust minder vaak hoeft te slaan. - De hartslag herstelt sneller na een sportprestatie. - De spieren, boten, pezen, banden worden sterker. - Het totale vetgehalte van het lichaam wordt lager. - De bloeddruk wordt lager. Tegenwoordig trainen de topsporters in perioden. Een aantal dagen van zware training worden afgewisseld met een aantal dagen met een lichtere training. Dit wordt periodisering genoemd. Eigenschappen die je moet trainen: Bij elke sport zijn een aantal eigenschappen van belang en deze moeten zo goed mogelijk worden ontwikkeld. De eigenschappen waar het bij duursporten om gaat zijn: 1. De maximale zuurstofopname of het maximale vermogen (aërobe capaciteit). Het aërobe vermogen is vooral van belang bij intensieve belastingen tot ongeveer 10-15 minuten. 2. Het vermogen om korte afstanden tot ongeveer 2 minuten in zo kort mogelijke tijd af te leggen worden door het anaërobe lactische vermogen bepaald. Dit speelt ook een rol als bij een duurinspanning gedurende korte tijd een extra tempoverhoging moet worden gedaan. 3. Duursporten, langer dan 5 min, kun je niet met een maximale zuurstofopname uitvoeren. De zuurstofopname zal bij duursporten onder het maximum liggen. 4. Ook het pure duurvermogen is bij sommige sporten van belang. 5. Coördinatie. Succes in een sport wordt ook bepaald door de coördinatie. Coördinatie wordt door het zenuwstelsel geregeld. De coördinatie is beter, naarmate een bepaalde beweging minder energie vraagt. Het trainen van het anaërobe vermogen moet met zorgvuldigheid worden gedaan, omdat dit gemakkelijk tot overbelasting kan leiden. Belangrijks is dat maximaal wordt getraind. Dus de pols moet max. waarden bereiken. Er zijn verschillende manieren om dat te doen: - 4 tot 6 keer 2 minuten voluit trainen met een actieve rust van +- 5 minuten. - Op- en aflopende training: 1,2,3,2,1 min arbeid met steeds een actieve rust van +- 4 min. - 15 seconden voluit trainen gevolgd door 15 sec rust, 15 seconden voluit trainen… enz. Verbeteren van het aërobe vermogen (aërobe glucose afbraak). Dit kan het beste bereikt worden door inspanningen van 2-4 minuten bij een polsslag van ongeveer 95-98% van de max. pols. Na elke belasting wordt ongeveer 2-3 minuten rustig aan gedaan. Verbeteren van het steady-state vermogen. Deze eigenschap is goed te trainen door belastingen te doen op ong. 90% van de max. pols met een rust van 1 minuut dit 5-10 herhalen. Verbeteren van het duurvermogen. Duurvermogen is alleen maar te trainen door kilometers te maken. Het aantal kilometers dat in één keer wordt afgelegd, moet minstens één keer per week iets meer zijn dan de wedstrijdafstand. Hoogtetraining. Bij toenemende hoogte neemt de luchtdruk af en wordt de lucht ijler. Om evenveel zuurstof in te kunnen ademen, moet de ademhaling toenemen. Ook zorgt de verminderde zuurstofspanning in de lucht ervoor dat het beenmerg meer rode bloedcellen gaat aanmaken. Mentale training. Het komt vaak voor dat een topatleet faalt als het eropaan komt. Voor falen op het beslissende moment is een aantal oorzaken aan te geven: teveel wedstrijdspanning, te weinig slaap, gebrek aan zelfvertrouwen, negatieve faalangst, enz… Een zekere wedstrijdspanning is goed, maar zenuwen moeten niet de baas gaan spelen. §6 Voeding In sportkringen wordt vaak gedacht dat bepaalde voedingsmiddelen een directe positieve invloed hebben op het prestatievermogen. Dit komt vooral tot uiting in de grote hoeveelheid tabletten, capsules, drankjes en preparaten waarmee veel atleten hun dagelijks menu aanvullen. De belangrijkste brandstoffen die spieren nodig hebben zijn suikers en vet. Bij een gebrek aan koolhydraten merkt de atleet dit door een snel intredend hongergevoel, zweterigheid en vooral een sterk gevoel van slapte. Niet alleen de spieren, maar ook het zenuwstelsel functioneert minder goed. Koolhydraten worden in het lichaam omgezet in suikers en suikers worden opgeslagen in een glycogeenvoorraad. De voorraad glycogeen zit in de spieren en in de lever. Bij inspanningen die ong. 2 uur of langer duren is de glycogeenvoorraad van beslissend belang. De voorraad kan vergroot door twee tot drie dagen voor de wedstrijd geen al te lange en zware trainingen doen. Bij inspanningen die langer dan twee uur duren raakt de glycogeenvoorraad op en wordt het belangrijk om onderweg te eten. Het probleem is echter dat het maag-darmkanaal tijdens inspanning minder goed werkt, waardoor voedsel minder goed wordt verdragen. Een goed alternatief en minder belastend voor het maag-darmkanaal zijn de vloeibare koolhydraten. Dus eten tijdens en na de wedstrijd! Vitamines zijn essentiële stoffen die niet door het lichaam zelf worden gemaakt. We kennen verschillende soorten en ze worden aangeduid met een letter: - Vitamine A - Vitamines B (meerdere): bruinbrood, groenten, fruit, vlees, lever, gist, ei en melkproducten. - Vitamine C : fruit, groente en aardappels. - Vitamines D en K. Het opnemen van vitamines bij natuurlijke voeding is geen probleem, want met de voedingsstoffen worden meteen vitamines opgenomen. Omdat de huidige voeding vergaand gezuiverd is, is er verlies van vitamines opgetreden. Zo bevatten suiker, koekjes, witbrood en sportdranken geen vitamines. Voor het goed functioneren van het lichaam zijn ook mineralen nodig. Dit zijn stoffen als calcium (kalk), natrium, kalium, magnesium en ijzer. De normale gevarieerde voeding bevat deze stoffen in mate. Eiwit is een belangrijke bouwstof voor het lichaam. Eiwitten zijn opgebouwd uit 24 verschillende bouwstenen, de aminozuren. Een groot aantal van de aminozuren kan het lichaam zelf maken, maar een achttal niet. Deze acht worden essentiële aminozuren genoemd. De essentiële aminozuren moeten via voeding worden opgenomen. Eiwitrijke voedingsmiddelen zijn: ei, vlees, melkproducten en vlees. §7 Motivatie Tot de Middeleeuwen was sport voornamelijk een aangelegenheid van militairen. Sport was een vorm van militaire training en diende er ook voor om soldaten ‘scherp’ te houden. Maar in de Middeleeuwen gaan ook gewone mensen zich met sport bezig houden. In dorpen en steden worden evenementen gehouden, waar de plaatselijke bevolking zich met elkaar kan meten in onder andere ringsteken. Er zijn drie algemene redenen waarom mensen bezig zijn met sport: - Spelplezier. We sporten omdat we het leuk vinden. Sport heeft vaak een spelelement. - Prestatie. Er wordt een prestatie geleverd, die kunnen met anderen worden vergeleken. Samen dingen doen. Met name in teamsporten is een vorm van organisatie. Dit betekend dat je je houdt aan regels, afspraken en systemen. De mate waarin dat gebeurt, heet de organisatiegraad. Andere redenen kunnen zijn: - Ontdekken wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van het eigen lichaam zijn - Verkrijgen en behouden van goede gezondheid - Eerzucht - Anderen leren kennen - Afreageren van agressie - Initiatieven nemen En zo heb je er nog een paar.. Een sporter heeft meerdere motieven, die kunnen veranderen onder invloed van bijv. persoonlijke ontwikkeling, leeftijd en de omgeving. Sport en sportbeleving zijn dus altijd in beweging. §8 Testgebruik Het lichamelijke prestatievermogen is afhankelijk van een aantal motorische basiseigenschappen: - Kracht - Snelheid - Uithoudingsvermogen - Coördinatie - Lenigheid Door middel van een test kunnen we allerlei verschillende lichamelijke of mentale eigenschappen meten. Aan de hand van die getallen kunnen sporters, trainers of onderzoekers controleren of de sporter voldoet aan bepaalde verwachtingen. Een goede test moet voldoen aan een aantal eisen: - De betrouwbaarheid. Daaronder verstaat men, de herhaalbaarheid van een test. Wanneer een test een tijd later weer wordt gedaan, moet de uitslag gelijk zijn. Betrouwbaarheid is afhankelijk van de proefpersoon zijn motivatie, vermoeidheid, afleiding enz. - De validiteit. Is waarin een test aan het gestelde doel voldoende beantwoordt. - De norm. De schema’s die bij een test horen, zijn gemiddelden van oude testresultaten van andere proefpersonen. betekend dat deze schema’s slechts te gebruiken zijn met mensen met dezelfde conditie, leeftijd, geslacht enz. - Het waardeoordeel. Wanneer een test is afgenomen wil je graag weten of het resultaat goed of slecht is. Of een score goed of slecht is, is afhankelijk van de statistieken en de grenzen. - De kosten. De kosten van een test moeten worden afgewogen tegen de waarde van de informatie van de test. - Waarvoor gebruiken we een test? De eisen, die men aan testen stelt, worden mede bepaald door het doel. §9 Testen Verschillende testen kunnen zijn: - De 12 minutenloop (Coopertest), Een manier om het uithoudingsvermogen te testen. - De 10 x 5 meter sprinttest, Het versnellend vermogen (acceleratie vermogen) - De Harvard-steptest, Aëroob uithoudingsvermogen. (30 keer per minuut bank op en af). - De statische handknijpkracht, statische kracht berekenen. - De ‘’sit en reach-test’’, Je lenigheid berekenen. - Huidplooimetingen, Je vetpercentage berekenen