HOOFDSTUK 1 WAT IS ETHIEK ? 1- Begripsomschrijving 1.1 Etymologie zedelijk moralis (Cicero) êthikos: ‘wat het êthos betreft’ Ethos: gewone verblijfplaats v dieren = gewoonte, zede: geheel v gedragsvormen en -regels samenleven mogelijk maken die geordend = gezindheid, innerlijke houding: zedelijke gesteldheid een bep gewoonte aan te nemen adj: synoniemen subst: zie 1.3 1.2 Het morele (zedelijke, ethische): 3 criteria het morele: praktische dimensie, domein vh geregelde menselijke gedrag a-moreel vs (im)moreel criteria: - Verantwoordelijkheid: 1- action: wat we doen, reden, waartoe, verstaan, teleologisch 2- event: wat er gebeurt, oorzaak, waardoor, verklaren, mechanistisch verantwoordelijk 1 en 2 complementair: morele handeling enkel 2: geconditioneerd of arbitrair: subjectieve willekeur mens weet zich aangesproken + gebonden door betekenis die willekeur overstijgt kan in morele zin goed/kwaad handelen - Onvoorwaardelijkheid: eigen daad of bedoeling confronteren met norm, criterium, regel = normatief voorschrift met universeel gehalte (redelijke wezens, = situatie) niet alle regels zijn moreel, bijvoorbeeld: - constitutieve regels: Where saying makes it so (Searle), verband tss uitspreken - situatie - regulatieve regels: reguleren v gedrag dat ook los vd regels zou bestaan, instrumenteel deze gelden voorwaardelijk (nieuwe situatie creëren of doel nastreven middel-doelvragen) morele regel: zelf-evident, in se verplichtend en onvoorwaardelijk: geldt op zich en niet op grond van iets anders, een uitwendige voorwaarde (niet vragen: Waartoe dient het?) - Totaliteit: 1 intrinsieke waarden die deelaspecten van ons menszijn aanspreken: nietmoreel morele waarden: betrekking op het ‘menselijk totaalproject’ groeiwaarden (Maslow): waarden v zelfontplooiing, bevorderen totale leven als mens waarden die in wezen samenvallen met de waardigheid van ons menszijn zelf morele waarden: (opm ivm verhouding moreel - niet-moreel) - formeel op de rug van andere waarden, ontstaan wanneer andere waarden vanuit de intentie de kwaliteit vh leven v zichzelf en anderen te bevorderen - niet totaliteir: verdrukken de andere waarden niet, prioritair enkel in de zin dat andere deelwaarden hen niet in het gedrang mogen brengen 1.3 Moraal, moraliteit, ethiek: een gradering van reflectie re-flectêre = terugbuigen þ reflecteren: dat wat onm gegeven is in vraag stellen Moraal: de heersende zeden en gebruiken, het soort fatsoen dat in de mode is (Ferrini) - onpersoonlijk: niet door bep pers uitgevaardigd, socialisatieproces individu erin opgenomen þ objectiveerbaar (bij culturen + individuen (Rokeach)) - vanzelfsprekend: onbereflecteerd, aanvaard - aangelegenheid vd gemeensch: gelden voor gem., individu: eraan onderworpen Moraliteit: bewustzijn van individu genormeerd te zijn dr normen die in zichzelf gelden, zijn geweten aanspreken - oorsprong: gemeenschapsmoraal (heteronomie) - meer dan de geïnterioriseerde wet vd anderen (autonomie) (Piaget: Le Jugement Moral de l’enfant), morele genieën stellen ontoereikende moraal in vraag persoonlijk, niet vanzelfsprekend (reflexiever, afwegen), aangelegenheid vh individu (moreel economisch nuttig of legaal) Ethiek = wetenschappelijk-kritische reflectie over moraal en moraliteit - pos wetenschappelijk: descriptieve ethiek of moraalwetenschap - : wijsgerige ethiek of moraalfilosofie = meta-ethiek + normatieve ethiek 2- Vormen van ethiek 2.1 Moraalwetenschap = pos-wet reactie tegen moraal, midden 19°E, onder impuls van A. Comte: Cours de Philosophie Positive: ontplooiing individueel en collectief denken 3 stadia: 2 - theologisch/mythologische stadium: innerlijke wezen vd werkelijkheid, beroep op bovennatuurlijke principes, krachten (kind: sprookjeswereld) - /metafysische stadium: ook essentie, maar abstracte begrippen en ideeën (puberaal) - wetensch/positieve stadium (positum= dat wat gegeven is): uitwendige verschijning van fenomenen + onderlinge samenhang, zoeken nr wet om alles te verklaren beperking tot feitelijke gegevens þ reducerende tendens !!! descriptief: beschrijft het positum (moraalwet= descriptieve ethiek) explicatief: wetmatig verband met andere feitelijke en objectiveerbare fenomenen (Wilson: Sociobiology, the new Synthesis: biologische factoren als basis van moraal) evaluatief: louter in technische en niet in morele zin, geen normen opstellen of funderen wel: praktische aanwijzingen voor saneren/harmonieren maatschappelijk leven 2.2 Moraalfilosofie 2 denkwijzen moraalwet en -: kunnen complementair zijn, soms echter moet men kiezen 1- Normatieve Ethiek: filosofische reflectie: krisch + coherent zoeken nr zin en betekenis het laatste waarom, transempirisch fundament = ‘radicaal’ normatief: niet- geëngageerde denktrant van moraalwet. norm, waarde, goed, juist = centrale begrippen verwijzend naar mensbeeld: antropologie, oog op mens- en maatsch beeld dat aan de waarden ten grondslag ligt en zich erin manifesteerd praktische filosofie: theorie, maar verschilt nr doelstelling en object (Aristoteles) nr doelstelling T: weten dat om zichzelf gewikkeld wordt, op zichzelf afgerond systeem P: weten over handelen owv handelen, een weten hoe iets te doen naar object: T: kennis vd fund zijnsstructuren vd werkelijheid, universele en noodzakelijke waarheden P: betrekking op het veranderlijke, werkelijkh zoals die zou moeten zijn gebrek aan acribie: nooit in staat haar obj exact te beschrijven, werkelijkh = veel rijker dan allse wat we erover kunnen zeggen 2- Meta-ethiek: reflectie van de 2° orde term = analoog met metataal: zegt iets over de objecttaal 3 (1) in brede zin: fundamentele meta-vragen over het ethische domein (2) in enge zin: kritische reflectie op linguistisch en logisch instrumentarium (+vb) dat in de normatieve ethiek wordt gebruikt (De filosoof houdt zich bezig met het voertuig, niet met wat het voertuig vervoert (Ryle)) vooral aanwezig in de Angelsaksische wijsbegeerte Opmerkingen ... 3- Vormen van normatieve ethiek 3.1 Algemene en bijzondere ethiek 1) Algemene ethiek: normatieve problemen in hun algemeenheid, zonder toespitsing op specifieke gebieden/situaties 2) Bijzondere ethiek = toegepast ethiek þ interdisciplinaire samenwerking “de ethische specialist” 3.2 Individuele en sociale kritiek 1) Individuele ethiek: betrekking op sfeer van directe, tussenmenselijke situaties veronderstelt: - enkeling = subj van ethische overweging en handeling - relatie tot de ander = een ik-jij relatie - keuzealternatieven: binnen de competentie vd enkeling 2) Sociale ethiek: ivm de zedelijkh van die gedragingen met samenlevingsverband als context vh handelen in enge zin: micro-ethiek in ruime zin: macro-ethiek zodra: - groepsverbend = subj van ethische overwegingen - relaties tot de andere = structurele relaties - er collectieve beslissingen genomen moeten worden Vaak conflict tss micro- en macro-ethiek: beheersd door een andere ethische context 4 HOODSTUK 2 ETHIEK: MODERN EN POSTMODERN 1- Crisis van de Postmoderne ethiek 1.1 Inleiding moderne postmoderne samenleving: - landbouw industrie + dienstensector - economische mondialisering - gecentraliseerd bureaucratisch bestuur - individualisering tendensen: - verscheidenheid in waardenbeleving - einde van grote verhalen (Lyotard), invraagstelling vd trad. Waarden ervan, scepticisme door: problemen veroorzaakt dr techniek, uitwassen bewustzijn van complexiteit en onbeheersbaarheid Diderot: “heden als bron voor problemen vd toekomst” - tendens tot individualisering en secularisatie: meer situatieethiek (zie: onderzoek bij jongeren VUB) (ethiek ‘à la carte’) Moderne ethiek wil rationeel zijn: voor alle redelijke wezens geldig + politiek toepasbaar mogelijkheid = betwist ! (deconstructie vd ethiek als theoretisch project) crisis met 2 complementaire aspecten: legitimeringscrisis en crisis vh ethische debat 1.2 Legitimeringscrisis Gangbare Voorstelling: morele normen en waarden kunnen niet langer rationeel gewettigd en rechtvaardigd worden vanuit een objectieve grondslag (1) Noodzakelijk technologische consequenties van wet. verantwoordelijkheid op planetaire schaal (verhoogde draagwijdte van implicaties, kennis van implicaties, groeiende onderlinge afhankelijkheid van individuele handelingen, standptn op mondiale schaal) (2) Onmogelijk positieve wetenschap = waardevrije beschrijving van wetmatige feitelijkheid ethiek = subjectieve irrationele willekeur Bespreking: context van de crisis, culturele achtergrond Vanwaar de drang om het monopolie van zekerheid toe te kennen aan empirischrationele procedures? Is morele zekerheid niet van een heel 5 andere aard? (redelijkheid in de ruime zin vh woord) diepere crisis = crisis van de morele zekerheid: tendens tot verzakelijking en verwetenschappelijking vd ethiek spanning met specifiek-ethische intenties: wetenschap ≠ ethiek: (1) Afstandelijkheid kennis afstandelijkheid (reflectie: denker neemt afstand door zich op zichzelf terug te buigen) reflexieve afst.: steeds meer beklemtoond, geldt als zelfstandig ideaal heel erg in wetenschap: (onbereikbaar) einddoel = zuiver objectieve, afstandelijke rede deze afst. en neutraliteit ook praktisch-ethisch ideaal! Moderne ideaal van afstandelijkheid: heel vruchtbeer maar ook beperkingen (vooral als praktisch-ethisch ideaal) ernstige reductie vd ethische intentie! Ethische houding: zekere mate van afstandelijkheid, nl transcendentie vd eigen onmiddellijkheid en willekeur, maar wel van een heel andere aard: ze verwijst immers tegelijk naar een houding van concrete pers. betrokkenheid en geïnteresseerdheid (2) Scheiding feit/waarde Wetenschap splitst levensdomeinen op en verzelfstandigt ze: detotaliseert wat ethish gezien één geheel uitmaakt, maakt onderscheid feit-waarde = ethisch onjuist! Scheiding: soms gezien als ‘eeuwige wet’ van de logica: evaluatieve/imperatieve conclusie kan niet uit feitelijke premissen getrokken worden 1 eval. premisse vereist (syllogisme-wet: concl mag geen bredere omvang hebben dan premissen) moreel standpunt niet afleidbaar uit objectiviteit vd werkelijkheid scheiding = veel meer dan een logische wet, eerder typisch axioma vd moderniteit Gr/ME : geen splitsing, waarden in zijnsstructuur vd werkelijkheid besloten omdat deze teleologisch is Begin Moderne tijd: anti-Aristotelis aanvaardt geen essentie/telos, alleen de verschijnselen en hun kwantificeerbare, wetmatige verbanden. effecten van handelingen berekenen, niet doelstellingen/waarden formuleren Toegepast op het concrete ethische leven is deze splitsing onhoudbaar, ‘zelf’ vd mens = realiteit + idealiteit 1.3 De crisis van het ethische debat Gangbare voorstelling: de onbeslisbaarheid vh etisch debat paradoxale structuur bv: rechtvaardige verwerving (belang v bezitter) rechtvaardige verdeling (belang van behoeftige) op zich coherent en aspect van onpartijdigheid maar conceptueel onverenigbaar geen algemeen argument, geen zelfde maat om ze mee te meten 6 willekeur? opl: contractualisme / conventionalisme: subj voorkeuren en belangen zijn niet tot een consensus te dwingen, maar wel pragmatisch te verzoenen door een proces van publieke wilsvorming via de formele regels van een verdrag/conventie/compromis democratisch besluitvormingsmodel = enig mogelijk paradigma v morele legitimering geen inhoudelijk geheel van waarden maar formeel geheel van procedures gewettigd door procedure met vastgelegde regels door de wijze van beslissing (procedurele democratie substantiele democratie !) dringt sterk door, ook op privé-vlak Bespreking: context van de crisis: pluraliteit van inhoudlijke visies: godsdienstoorlogen ethiek probeerde minimale consensus te consolideren vermijdingsstrategie: vermijden van debat over inh visies op het goede leven, enkel in privé-leven ethiek: zich toeleggen op conflictbeheersing en –vermijding, op vreedzame regulering vh maatschappelijk verkeer nood aan formulering van # dunne/minimale principes = minimumprincipes die rationeel inzichtelijk zijn en voor ieder op precies dezelfde wijze gelden (autonomiebeginsel, schadebeginsel, principe van weldoen) Moderne ethiek = minimale en procedurele ethiek: het ‘hoe’ vd beslissing (procedure) is –op vanzelfsprekende wijze- belangrijker dan het ‘wat’. tendens tot juridisering vd ethiek, maatsch en pers mens interactie conventie !!! Kunnen formele waarden wel gelden zonder verwijzing naar inhoudelijke betekenissen?? geen louter formeel pluralisme maar inhoudelijk formalisme: voortdurend debat 2- Gevolgen van de Crisis twee ideeën kenmerkend voor de postmoderne samenleving: geen overkoopelend universeel ideaal meer mogelijk beheersing en vormgeving van eigen leven nr eigen inzichten tendens tot relativisme en estheticisme 2.1 Relativisme Drie vormen, drie domeinen: - descriptief relativisme: fund ethische overtuigingen van mensen en maatschappijen = ‘feitelijk’ verschillend conflicten - meta- ethisch relativisme: geen objectief-geldige rationele criteria, alle fundamentele oordelen zijn even geldig (= filosofisch agnosticisme) - normatief/ethisch relativisme: overtuigd zijn van eigen ethische waarden maar inzien dat ze voor anderen of in andere omstandigheden niet hoeven te gelden (3: volgt niet uit 1 en 2) 7 Descriptief en ethisch relativisme betrekking op 3 domeinen: normen zijn … 1- individueel relatief: idee van de Sofisten, heropgenomen in atheïstisch existentialisme van Sartre*: elke ethische handeling = zuiver particulier, nt algemeen-menselijk Postmodernisme = omvorming van Modernisme universele gemeenschap van redelijke individuen die hun samenleven gezamenlijk gestalte geven elk particulier individu richt zijn leven in naar eigen inzicht gebleven: verlangen naar beheersing vh leven mbv wet en techn hulpmiddelen PM: staat = organisatie ve neutrale ruimte die de coördinatie van lifestyles in al hun pluraliteit mogelijk moet maken 2- historisch relatief: ethische normering noodzakelijkerwijs in fie van particuliere feiten ve historische situatie, evolutionistische ethiek = typisch voor MT: identificatie van modern-zijn met vooruitgaan 3- cultureel relatief: elk universeel standpunt = vermomd etnocentrisme judgements are based on experience, and exp is interpreted by each individual in terms of his own enculturement (Herskovits) doelstellingen van elke samenleving: verschillend (bv Pinxten: Culturen sterven langzaam) doel van cultuurrelativisme (Am. Boas-school): cultuurpluralisme = opvatting dat men moet leren leven in een mondiale samenleving waarin alle culturen gelijkwaardig zijn en waarin het Westen haar waarden en normen niet langer oplegt. Bespreking: kritische fie: ontmaskeren van morele verabsolutering die misbruikt worden (bv Sofisten) zeker relevant maar problematisch als consequente ethische overtuiging !!: 1- theoretische contradictie: het statuut vd stelling “alles is relatief” opl: stelling behoort tot meta-taal ze geldt niet voor zichzelf 2- praktische contradictie: gelijkwaaridgheid van alle culturen, recht op etnocentrisme voor geen kritiek toegankelijk, op geen gronden te veroordelen 3- overbodig: mogelijk om recht te doen aan de bestaande pluriformiteit zonder algemeen-geldende normen af te wijzen, wet. onderzoek : cross-culturele, algemeen-geldende normen: - respect voor de waarheid - dankbaarheid en vergelding - rechtvaardigheid - wederzijds respect en wederzijdse bijstand - zelfrespect en zelfontplooiing meer concrete normen wijken af: toepassingsveld, feitenkennis, context, 8 onderlinge verhoudingen van beginselen. 2.2 Estheticisme postmoderne tendens = esthetisering vh ethische leven: esthetische ervaring beschouwen als het eigenlijke ethische ideaal bestaan ≠ ethische opdracht tot zelfwording maar als een spel, een persoonlijk kunstwerk ( ethetisering vd kunst) ethiek: moeizame zoektocht naar duurzame identiteit estheticisme: zichzelf nt fixeren onbeperkte zelfverruiming, eindeloze verkenning en exploratie van eigen mogelijkheden nieuwsgierige intellectueel, ironisch, speels, vrij en inventief (Rorty) Zygmunt Bauman: ‘1 vd hoofdkenm. vd postmoderne samenleving’ 4 levensstijlen: 1- De Flaneur: menselijke realiteit als reeks episodes, zonder verleden/gevolgen, observator, geen deel (Baudelaire: Oh toi, que j’eusse aimer) 2- De Vagebond: niet onder controle, geen plan, hoort nergens thuis, voorlopigheid, alles blijft mogelijk (vroeger: marginaal!) 3- De Toerist: id maar welbepaald doel: zoekt bewust de ervaring vh nieuwe, het vreemde wel: afschudbaar en getemd, aangenaam plooibare wereld (B: wereld = ziekenhuis waar alle patienten geobsedeerd zijn door het wisselen van bed) 4- De Speler: niets voorspelbaar/controleerbaar en niets onveranderlijk/onheroepelijk risico’s, intuïtie, anticipatie maar geen mentale littekens/wrok zijn ambivalent en verschillen, maar ook gelijkenissen: - uitgesproken rusteloos, wispelturig en besluiteloos - menselijke relaties: fragmentair en discontinu, tegen hechte banden, blijvende netwerken, wederzijdse plichten - afstand tss individu en andere = obj van esthetische ipv morele beoordeling - ethische ordening centraal, de attributen vh ordenende subject als uitgangspunt wereld als reservoir van potentieel interessante objecten 9 HOOFDSTUK 3 MORAALFILOSOFISCHE THEORIEËN: KORT OVERZICHT EEN (enkele mogelijke invalshoeken, overlappen en doorkruisen elkaar) 1- Ethiek van zelfverwerkelijking of van zelfbeperking 1.1 Een ethiek van zelfrealisatie is maximalistisch hoe een mens moet leven om een volkomen menselijkheid te bereiken, gericht naar ideëel eindpunt: ideale goede en gelukte leven eudaïmonistische ethiek (eudaimonia = geluk) morele regel in fie van het bereiken van dit doel: teleologisch niet: wat we moeten doen, maar hoe we moeten zijn deugdenethiek: houdt zich bezig met kwaliteiten en disposities die ons leven goed maken vertolkt een levenshouding, hangt samen met een socialisatie- en acculturatieproces contextgebonden, bepaald type mens en samenleving waarin het thuishoort + vb verschilt grondig van opvatting waarin de ideologie van zelfbeschikking, van individuele autonomie centraal staat = verbonden met idee dat mens eerst zichzelf wordt in de beaming van betekenissen die hem wezenlijk transcenderen. Homo Ethicus (Aristoteles, eenh deugd-geluk, teleologisch) vs Homo Moralis (Kant, splitsing deonthologisch) deugd-geluk, 1.2 Een ethiek van zelfbeperking is minimalistisch levensidealen: buiten bevoegdheid, overgelaten aan pers voorkeur wel: elk levensproject veronderstelt minimum aan veiligheid, vrijheid, voorspelbaarheid van gedrag, zelfrespect en zelfdiscipline slechts gewaarborgd in geordend samenlevingsverband inperking vd willekeur: als morele regels beschouwd (negatieve restricties, verboden) Minimalistische ethiek: morele regels = minimumeisen die nodig zijn owv de gebrekkige menselijke constitutie, niet: aanduiding van menselijke volkomenheid (‘no harm’-principe) Theorie vh sociale contract: (Hobbes, Locke, Rousseau) (contractualisme) rechtvaardiginstheorie , geen empirische beschr ve historisch gegeven toestand zonder politieke/juridische ordening: homo homini lupes (Hobbes) politieke ordening als onvermijdelijke beperking vd vrijheid vh individu 10 ( Aristotelische wereldbeeld: polis als telos van menszijn) uit eigenbelang, vrijwillig deel vd eigen macht overgedragen aan autoriteit door deze vrijwillige zelfbeperking in staat om eigen doelstellinge maximaal te verwezenlijken. Doel: bereiken vd ‘vrede’ = ‘vermijden van oorlog’ beheerst groot gedeelte van hedendaagse moraalfilosofie inherent: pessimistisch mensbeeld op drie domeinen 1- de menselijke natuur: egoïstisch, begeerten: niet helemaal te ‘verredelijken’ Hobbes: mens als bundel driften, zonder contract: bellum omnium contra omnes 2- de menselijke kennis: kan doel en essentie van mens. leven niet achterhalen Popper: geen essentialistische kennis, want gebaseerd op falsifieerbare en dus veranderlijke uitspraken. als 3- De menselijke samenleving: hét oord van conflicten, morele regels middel om zich er tegen te wapenen Nozick: elk individu rechten, staat: schendt deze onvermijdelijk immoreel 2- Consequentiele ethiek of intentie-ethiek Elke handeling leent zich tot morele beoordeling Wat beoordeelt men? consequentiele ethiek (= resultaatsethiek) of intentie-ethiek 2.1 Consequentiele ethiek steeds doelethiek of teleologische ethiek: welk doel wordt door ons handelen bevorderd? criterium voor ethische handelingen: waarde die door handelen verwezenlijkt wordt het “goed” uiteenlopend bepaald bv. hedonisme: doel = subjectieve behoeftebevrediging geluk voor grootste # mensen sociaal hedonisme of utilitarisme: grootst mogelijk gevaar: doel heiligt de middelen? Geen aandacht voor ethische kwaliteit vh handelen zelf 2.2 intentie-ethiek steeds plichtsethiek of deontologische ethiek: we handelen overeenkomstig met wat we als onze plicht beschouwen handeling = ethisch goed owv haar intrinsieke eigenschappen, ongeacht het resultaat vb: Satre: akt-deontologische theorieën: fundamentele plichtsoordelen = zuiver bijzonder Kant: regel-deontologische theorieën: ethische norm = 1/meer regels (concreet/abstract) - geldig los van het feit of ze het goede vermeerderen ( resultaatlethiek) 11 - fundamenteel, bijz. gevallen: steeds in het licht van deze regels ( akt-deontol.) gevaar: extreme rigiditeit, abstractie van context en gevolgen (fiat justitia, pereat mundi) 3- Inhoudelijke of formele ethiek 3.1 Inhoudelijke ethiek ethische norm geldt owv een inhoud uit de werkelijkheid zelf - de ontologische werkelijkh: mens realiseert zijn essentie (Aristoteles), respecteert natuurlijke (Stoa) of goddelijke (Th v Acquino) orde - de empirische werkelijkh: mens bevredigt zijn feitelijke behoeften (hedonisme, utilitarisme), komt tegemoet aan overlevingseisen ve periode (evolutionistische ethiek) gevaar: te zeer belast met ideologische en wereldbeschouwende elementen 3.2 Formele ethiek tracht universeel standpunt op te stellen op basis van formele eisen waaraan handelingen of regels moeten voldoen om als ‘moreel’ te kunnen worden gekwalificeerd ethische regel-theorieën: goede bepaald vanuit de a priori-eisen ve redelijke instemming vb. universeel gewild ?(Kant), produkt van redelijke dialoog (Habermas, communicatieve ethiek), resultaat van billijk contract? (Rawls, Justice as Fairness) goede kernschets van wat een ethische houding impliceert, maar kan deze nooit inhoudelijk opvullen 12 HOOFDSTUK 1: CONSEQUENTIELE ETHIEK 1- Algemene Beginselen consequentiele ethiek: wijst essentialistische metafysica af + mogelijkh om ethische normen te gronden in een obj wezensbepaling vd mens traditionele moraalfilosofie toch: universeel ethisch standpunt uitbouwen gebaseerd op empirische natuur vd mens 1- Utiliteitsbeginsel: handelingen beoordeeld op hun uitwerking, ethisch oordeel mag nooit beïnvloed worden door evaluatie vd morele waarde vd actor 2- Hedonistisch beginsel: het goede is per definitie subjectrelatief (≠ subjectief), Ethisch criterium: niet in het soort behoefte dat bevredigd wordt, maar in het ondervinden zelf vd bevrediging geluk = genot preferentie-ethiek, komt tegemoet aan feitelijke preferentie vd subjecten 3- Beginsel vd Instrumentele rationaliteit: ethische waarden buiten gebied vd rat. enkel over de middelen kan, moet rationeel worden beraadslaagd Max Weber: Entzauberung der Welt waardenrat. moet plaatsruimen voor instrumentele rationaliteit = praktische vaardigheid om optimale middelen te kiezen voor vooropgestelde doeleinden doelrat.!!!: mens kiest uit mogelijke waarden degene die hij relevant acht Genot/behoefte vh singuliere subject: ethisch egoïsme of prudentialisme Genot/behoefte van alle subjecten: Utilitarisme 2- De behoefte van het singuliere subject 2.1 Prudentialisme (Aristoteles: prudentia = inzicht, verstandigheid) voor de mens is het het meest verstandig + moreel om eigenbelang na te streven ambigu, meerzinnig begrip van rationaliteit (=verstanddigheid): het is ‘verstandig’ - om eigenbelang na te streven (ethisch egoïsme) - om passende middelen voor dit doel te kiezen (instrumentele rationaliteit) - om volgens morele principes te leven vooral in: vóórbewuste/prereflexieve moraal, gezegden, kijkspelen, 13 wetenschap (epicurisme tot hedendaagse sociobiologie) grootste invloed in domein economische en politieke filosofie: Contracttheorie van Thomas Hobbes: Leviathan: bestaat uit individuen, gerechtvaardigde tiran bellum omnium contra omnes, homo homini lupes mens heeft er baat bij een verdrag te sluiten met de anderen, draagt vrijwillig deel van zijn vrijheid over aan de staat, praktisch: afstand v rechten principieel: eigenbelang primeert voluntaristische opvatting: vrijwillige keuze + wil van absolute heerser theologisch voluntarisme wil van heerser wil van volk: geen inh criteria, alle wetten afhankelijk van bepaalde wil 2.2 Bespreking 1- uitgangspunt = eigenbelang vh singuliere subject mens is van nature egoïst (psychologiscg egoïsme), dit ontkennen = onredelelijk, onrealistisch en hypocriet (sofist Glauco: Gyges’ring) 1- altruïstische handeling bevrediging omdat doel bereikt is geen egoïstische motivatie, geen handelen owv die bevrediging genot: nooit autonoom, wel begeleidend, subj weerslag ve gelukt streven 2- elk tegenvoorbeeld = een bewijs te meer niet falsifieerbaar geen empirische hypothese, maar een uitgangspunt (geldig tegenvoorbeeld, maar: denken alle prudentialisten zo?) 2- enkeling die eigenbelang nastreeft, behartigt tevens algemeen belang - Bernhard de Mandeville: The Fable of the Bees private vices, public benefits ondeugd en zelfzucht heeft positief effect op welvaart vd samenleving - Adam Smith ( ≠ prudentialist): The Wealth of the Nations invisible handgedachte economie: gebaseerd op natuurlijk en zelfregulerend systeem dat egoïstisch belang en algemeen welzijn op elkaar afstemt (door invisible hand afgestemd) geen ethische maar een economische theorie: individu gedwongen via beroep op egoïsme (winst) om aan de vraag (alg belang) tegemoet te komen) onze samenleving = gebaseerd op markteconomie, maar mogen de regels ervan op onze samenleving toegepast worden ?! 3- niet zozeer een ethische theorie, wel: een leefregel = indien je wilt dat het je goed gaat, ga na wat in je eigen belang is en kies zo ationeel mogelijk efficiente middelen om het te bereiken moeilijk om prudentialisme op coherente wijze te funderen 4- echter niet ethisch irrelevant bv in de sociale wetenschappen belangrijke toepassing in De Speltheorie: 14 (homo ludens = homo moralis = homo economicus) prisoner’s dilemma: coöperatief handelen uit eigenbelang (in veel sociale situaties) = bevestiging van prudentialisme??? Vraag: kan men dit handelen uit eigenbelang niet verbreken? (Levinas: ja, vooral op micro-ethisch vlak) 3- De Behoefte van de gemeenschap 3.1 Utilitarisme (sociaal hedonisme) uitdrukkelijk universeel standpunt, belangen van allen die bij handeling betrokken zijn Francis Hutcheson één vd grondleggers vh utilitarisme Jeremy Bentham : An introduction to the Principles of Morals and Legislation (= belangrijkste vd sociaal bewogen, hervormingsgezinde liberalen uit de bloeiperiode) 2 souvereine heersers over de mens = pijn en genot (hedonistisch) bepalen ons feitelijk gedrag + normatieve betekenis: grondslag van moreel stelsel: geluk realiseren dmv rede en wet = doel handelingsutilisme of daadutilisme: goed en kwaad kunnen voor elke handeling op puur kwantitatieve basis berekend worden 7 є om vast te stellen wat het meest in overeenstemming is met nuttigheidsbeginsel: intensiteit vruchtbaarh. duur en vastheid zuiverheid nabijheid uitgebreidh. Vooral vanuit laatste: the greatest happiness of the greatest number (of people) kwantiteit = criterium, niet kwaliteit wat met genot in strijd is: vermijden (ascetisme = hypocriet, sympathie = willekeurig) in eerste instantie: individueel geluk zal gemeenschap te goede komen want gemeenschapsbelang = som vd individuele verlangens herhalen van handelingen (dr associatiepsychologie) in welke mate ze bijragen tot genot regelutilisme of veralgemeend utilisme verschuiving van consequentiele ethiek naar deontologische moraal (Kant) = kwantitatieve en organisatorische opvatting vd samenleving John Stuart Mill: Utilitarianism organische opvatting vd maatschappij algemeen belang gaat eigenbelang vooraf en bepaalt werkelijk eigenbelang nadruk op gezamelijke verantwoordelijkheid voor samenleving en schepping geen algemeen verlangen naar geluk (B) maar verlangen naar algemeen geluk 15 moraal = regels die grootst mogelijk geluk verzekeren aan heel de werkelijkheid besef van verbondenheid met medemensen = beslissende factor voor moreel leven. fundamenteel: kwalitatieve nuttigheid sommige vormen hoger dan andere (bv geestelijk boven lichamelijk genot ???) kwalitatieve berekening berust op voorafgaande kwalitatieve differentiëring bevoegdheid om handeling te beoordelen: raad van competentie ( regelethiek!) Sociaal hedonisme: verlangen naar algemeen geluk Bentham: algemeen verlangen naar geluk Verdere Evolutie - gelukstilisme (hedonistische opvatting van nut, zowel B als M) utiliteit = geluk als psychische toestand van vreugde en tevredenheid door genot H.Sidgwick (The Methods of the Ethics) en JJ Smart (Utilitarianism for & against) - voorkeursutilisme: nuttigheid bepaald door voorkeur van zij die gevolgen vd handeling ondervinden R.M. Hare (Moral thinking. It’s level, Method and Point) subjectieve/wensgerichte voorkeuren: wensen van handelende pers. indentificeren, geen rekening houdend met lange/korte termijn objectieve/ideaalgerichte preferenties: bepalen wat mensen zouden denken als ze rationeel, geïnformeerd, helder denkend zouden kiezen + rekening met gevolgen op lange termijn. 3.2 Bespreking Succes vd utilitaristische theorie 3 factoren 1- theoretische basis voor hedendaagse verzorgingsstaat of welvaartseconomie publiek welzijn en macro-ethiek: hoe veel mensen hun lot zal verbeteren/verslechteren? = zinvolle vraag, vaak rationeel argument 2- tendens van verwetenschappelijking: rede = instrumenteel geeft technisch advies over de beste middelen om een (subj) doel te realiseren (geen inhoudelijke waarden meer) 3- hedonistisch beginsel van democratische pluriforme maatschappij: geen beoordelen van morele levenspatronen, neutraal, obj staan tov inhoud vd wensen Minder sterk als ethische maatstaf voor handelend individu 3 bezwaren 1- het inhoudsloze geluk: 16 A. geluk blijft inhoudsloos welk geluk moet individu nastreven ??? B. reductie van geluk tot subjectieve bevrediging: echter meer, nooit iets autonooms begeleidend verschijnsel in functie van zelfwording en als zodanig veronderstelt het realisatie van inhoudelijk morele waarden bv Oakshott: Ik verlang niet naar geluk, wat ik verlang is wandelen in Avignon., Carusso horen zingen. 2- de individuele persoon: verschillen worden verwaarloosd in term alg geluk individuën als anonieme recipiënten van hoeveelheden geluk, criterium van goed en kwaad wordt uitgehold niet langer in te zien hoe een daad, hoe vreselijk ook, uit zichzelf slecht zou zijn. 3- de vergelijkbaarheid vh geluk: geluk als psychische toestand die wij positief evalueren handeling = moreel als zij evenveel tevredenheid tot stad brengt als andere mogelijke handelingen (indien méér tevredenheid: morele plicht) slechts zin wanneer versch soorten gelijk vergelijkbaar zouden zijn maar kwantitatieve (B) en kwalitatieve (M) rekenkunde = onhoudbaar Voorkeursutilisme: “Zouden degenen die de uitwerkingen ondervinden er de voorkeur aan geven deze te ondervinden ?” - subjectief vu: wat de individuën zelf wensen partijdigheid wordt verondersteld - objectief vu: onpartijdigheid op basis van vergelijking en rationele voorkeuren voorschrijven van bep handelingen en regelutilisme uitwerken universaliseerbaarheid als criterium maar: veronderstelt dat men afstapt van hedonistisch beginsel = grondslag van utilitarisme !!! 17 HOOFDSTUK 2: INTENTIE-ETHIEK Beoordeelt de ethische handeling niet naar het resultaat, maar naar de intentie. (ook: plichtsethiek en deontologische ethiek) Immanuel Kant 1- Probleemstelling Kant = einde vd Aufklärung: soort emancipatiebeweging (Locke Rousseau, Voltaire, Montescieu Kant), uittreden vd mens uit onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Zijn denken = Copernicaanse revolutie: centrum vh denken verschoven van object naar subject, objecten richten zich naar onze begrippen, kennis = maat vd dingen ( φ’s realisme: kennis essentie vd werkelijkheid) Werken: Kritik der reinen Vernunft; Kritik der praktischen vernunft “kritische Wijsbegeerte”: een denken (Rede) dat zichzelf onderzoekt, ‘kennis die zich met onze wijze van kennis van objecten voorzover die a priori mogelijk is’ = “transcendentale kennis”: onderzoekt a priori bewustzijnsstructuren A- Kritik der reinen Vernunft: het speculatieve, ‘reine’, theoretische denken Hoe is wet kennis mogelijk, gezien de bewustzijnsstructuren? geldige kennis veronderstelt: materieel element (empirie) en formeel element ‘gedachten zonder inhoud zijn leeg’, ‘ervaring zonder begrijpen is blind’ speculatieve kenvermogen = bekwaamheid vd rede om theoretische voorstelling te maken vd wereld, enekl kennis van ‘das Ding für mich’ ‘das Ding an sich’, noumenale werkelijkheid: ontoegankelijk voor speculatief kenvermogen. mogelijkheid van metafysische kennis vervalt (‘Metaphysik’: kritische studie van a priori- elementen van onze kennis) Hoe verloopt het Kennisproces? 18 1) Zintuiglijk bewustzijn: fysische indruk gedet. door a-priori vormen vh zintuiglijk bewustzijn (ruimte en tijd) fenomeen verschijnt 2) Verstand: fenomeen in verstand gedet. door a-priori vormen in verstand (categorieën als oorzakelijkheid en causaliteit) wet. oordeel mogelijk werkelijkheid “für mich”, als determinatie, causaliteit, natuur, “fenomenale werkelijkheid” (o.a. mens als Sinnenwesen in z’n streven naar Wohl Weh) = Copernicaanse revolutie 3) Rede: totaal andere kennis dan wetenschappelijke, ≠ verstand (ratio) wetenschap enkel empirische kennis, kan niets zeggen over individu “an sich” = eenheid, continuïteit (wet. niet te bewijzen), ook zo met wereld Rede: probeert de veelheid van kennis tot eenheid te brengen, een laatste verklaring te zoeken / vinden in 3 eenheidsprincipes of –ideeën: Ik (omvattende eenh vh subj), Wereld (vd obj) en God (vd realiteit) = “regulatieve ideeën”: ‘alsof-ideeën’, helpen ons de werkelijkheid te reguleren ‘an sich’ ideeën niet wet. te verklaren, maar wel nut van studie over de werkelijkheid zoals wij ze veronderstellen. B- Kritik der praktischen Vernunft: het praktische denken ivm ons ethisch handelen kenvermogen is praktisch voor zover het de wil tot handelen bepaalt. ruim: technisch-praktische rede, enger: ethisch-praktische reden (bekwaamheid van moreel bewustzijn om ons morele normen op te leggen) Analyse van 3 hoofdproblemen: 1- Wat kan de mens weten? grondgegeven (factum) vd specukatieve reden: wet kennis bestaat vraag naar transcendentale mogelijkheidsvoorwaarde (bewustzijnsstructuren) 2- Wat moet de mens doen? grongegeven vd speculateve rede: elk mens heeft moreel bewustzijn vraag naar transcendentale mogelijkheidsvoorwaarde (welke a prioristructuren) 3- Wat mag de mens hopen? 3 postulaten: realiteit van God, onsterfelijkheid vd morele persoon, bevrijding 19 van elk kwaad: zonder deze zou morele bewustzijn niet fundeerbaar en het ethische handelen zinloos zijn. monden uit in centrale vraag: Wat is de mens? Wij beperken ons tot 2: Wat is de fundering (mogelijkheidsvw) vh morele bewustzijn? 2- Analyse van het Morele bewustzijn 2.1 Uitgangspunt = “het morele feit”: elk mens heeft een normbesef dat zich met absoluut verplichtingskarakter aan hem opdringt, verplichtingsbewustzijn echter niet een feit in de empirische betekenis vh woord (nooit met zekerheid vast te stellen of een morele daad gesteld werd, mogelijk egoïstische motieven) fundering: niet empirisch maar transcendentaal: gaat a priorisch terug naar de Grund vh morele bewustzijn, regressieve analyse naar bewustzijnsstructuren, mogelijkheidsvw 2.2 Regressieve analyse: 5 fasen via een analyse vh morele bewustzijn doordringen tot ultieme grondslag van dit bewustzijn 1) DE GOEDE WIL Wat is moreel goed? uitsluitend gelegen in de gezindheid of de intentie van de wil (niet in nagestreefd object, wat men bereikt of talenten) Wat is een goede wil? een wil die handelt uit plicht (niet vanuit neigingen of uit angst voor straf) legalisme zedelijk bewustzijn is van een onvoorwaardelijk appèl NB: kritiek van rigorisme (te strenge maatstaven) + repressieve moraal (spontaneïteit wegnemen) maar: K wijst neigingen niet af, maar ze mogen nooit criterium zijn voor moreel gedrag, mens is meer dan een consumptiewezen, rigorisme uit methodologische bekommernis plicht: slechts voorlopige bepaling vh zedelijke, echte grond = vrijheid Wat betekent het te handelen uit plicht? handelen uit achting voor de zedenwet, owv waarde vh morele zelf ( geluk/beloning) 20 2) DE CATEGORISCHE IMPERATIEF handelen uit achting … = in opvolging vd onvoorwaardelijke eis die in het moreel-goede als zodanig besloten ligt, volgens gedragsregel met absolute waarde = kategorische imp. gedragsregels: - sujectief: niet veralgemeenbare ‘maxime’ - objectief, praktisch beginsel = imperatief (intersubj en ivm wilshandelen, ingezien en bepaald door de rede) 2 soorten imp: hypothetische (verplichtend, maar voorwaardelijk) en kategorische imperatief (absoluut, onvoorwaardelijk verplichtend) wil die handelt volgens de kategorische imperatief Wat is mogelijkheidsvw ervan? ontleding van kat. imp. in 3 formuleringen om te tonen dat ze toepasselijk is op de mens: 3) EERSTE FORMULERING: UNIVERSALISEERBAARHEID VAN DE MAXIMES ”Handel steeds volgens een dergelijke maxime dat je tevens kunt willen dat het een universele wet wordt.” maxime = subj., praktische regel, waaraan bep. subj. beslist heeft zich te houden Hoe kan maxime karakter krijgen van kategorische imp? 2 aspecten: - materieel: inh kan nooit beslissend zijn want willekeurig, afhangkelijk van onze ingeschakeldheid in de wereld (vb Wohl vs Weh: empirisch) - formeel: eis tot veralgemeenbaarheid (rationaliteit) redelijkheid zedelijkheid; rede = eis tot universaliteit, coherentie, consequentie, niet-contradictie Verduidelijkingen: - een maxime kan geen morele gedragsregel zijn als ze niet veralgemeend kan worden, veralgemening ve niet-morele regel leidt tot contradictie vd wil. - principe van veralgemeenbaarheid ≠ pos. criterium om concrete daden te beoordelen. eerder metha-regel om te zeggen welke regels zeker niet in aanmerking komen. - formele ethiek (morele karakter bepaald door vorm, niet door inh.), maar niet louter formalistisch (geen bron voor inh. regels, maar neg. criterium voor regels + indien niet 21 enigszins formeel dogmatisch) 4) TWEEDE FORMULERING: DE MENS ALS DOEL OP ZICH ”Handel steeds zo dat je mens-zijn, zowel in je eigen persoon als in die van elk ander, nooit louter als middel, maar tegelijk ook als doel beschouwd wordt.” op zoek naar meer inhoudelijke formulering van KI (méér dan formele typering) wil ve redelijk wezen das Vermogen der Zwecke, vermogen te handelen volgens bewuste doeleinden: subjectief (dus relatief) of objectief (universeel, inwendige waarde, doel op zich!) goede wil (handelt volgens KI) veronderstelt objectieve doeleinden. Wat kan als doel op zich gewild worden? De mens en elk redelijk wezen bestaat als doel-op-zich, niet louter als middel. want: mens is subject van goede wil (absolute en innerlijke waarde) morele aanleg en geen morele bestemming, mogelijkheid tot eerbied voor de zedenwet impliceert eerbied voor de drager vd zedenwet, nl. de mens als redelijk wezen. Belang van deze formulering: - waardigheid vd menselijke persoon afgeleid uit diens morele kwalificatie (ipv externe factoren). Deze waardigheid = meer dan een relatieve waarde. - “zowel in je eigen persoon, als in die van elk ander”, sociale dimentie primeert niet over de individuele, morele eisen niet zonder meer afkomstig vd waardigheid vd andere, het ethische komt nl niet van buiten maar van mijzelf. - “nooit louter als middel maar steeds tegelijk als doel”: geen rigorisme! Geen verbod, maar grens aan gebruiken als middel, eerbied voor mens-zijn beperkt drang naar behoeftebevrediging. 5) DERDE FORMULERING: AUTONOMIE ALS GRONDSLAG VOOR HET MORELE BEWUSTZIJN ”Handel steeds zo dat uw wil door zijn maximes, zichzelf tegelijk als algemeen 22 wetgever kan beschouwen.” = synthese vd 2 eerste formuleringen en tevens eindpunt vd analyse vh morele bewustzijn. 1- elk ethisch wezen moet handelen volgens veralgemeenbare gedragsregels zedelijkheid = redelijkheid 2- KI gebiedt redelijke wezens te beschouwen als doel-op-zich (mens: niet louter in dienst van externe wet) mens moet bron (= wetgever) zijn vd universele wet waaraan hij zich onderwerpt. Je moet handelen volgens de wet (praktische redelijkheid) die je erkent in jezelf Geen willekeur want redelijk algemeen Kant verwerpt elke heteronomie in de ethiek, wijst elke empirische moraal af (vb hedonisme, psychologisme, sociologisme) + elke wet van buitenaf opgelegd uiteindelijk fundament = autonomie: vrijheid om zichzelf de zedenwet op te leggen Ethiek van de vrijheid ipv van de imperatief: mens bepaalt zichzelf, vrijheid = mogelijkheidsvw vd KI en van de zedenwet in 1° instantie verplichtend karakter want mens ≠ volmaakt redelijk Zedenwet = kerngrond vd vrijheid; vrijheid = zijnsgrond vd zedenwet du kannst denn du sollst verwijst naar imperatief verplichting is onvoorwaardelijk, dus moet je uiteindelijk aannemen dat je ze aankunt Vrijheid ≠ psychologische vrijheid (kiezen tss empirische goederen) want afh. tav obj. geen fenomenale vrijheid, maar vrijheid die behoort tot “fenomenale / intellegibele wereld” fenomenale wereld = verschijning van noumenale, noumenale = grond van fenomenale Noumenale wereld bestaat op zichzelf, maar is niet kenbaar. 3- Bespreking morele handeling = autonoom, nooit ten dienst van prudentieel / utilitair doel toch: rijkdom vh ethische bestaan niet uitgeput denkt de morele persoon immers zeer universalistisch en dualistisch fenomenale natuur vs mens als moreel wezen gedetermineerd vs vrijheid 23 Mens is moreel in zoverre dat hij zichzelf identificeert met zijn eigen redelijkheid Bedenkingen: - K beklemtoont gelijkheid van elk mens als ethisch wezen mag echter niet abstract of numeriek worden opgevat, alsof het ethsiche alleen te maken heeft met universele, bovenpersoonlijke standpunten: elk individu immers onvervreemdbare uniciteit ethiek, maar in het hier en nu, het particuliere, niet los van singulierheid - ethisch gezien: persoon = roeping tot vrijheid, maar om deze gestalte te geven moeten we fund. gegevenheden erkennen: mens ≠ louter rede (biologischlichamelijk) - het morele: méér dan algemene wet waarbij ik de ander erken als gelijk (symmetrie) ook: assymetrie zie Levinas men staat onder de wet van de ander, heteronomie 24 HOOFDSTUK 3: DEUGDENETHIEK deugdenethiek: intentie + consequentie samengebracht, vraag naar juiste levenswijze prototype = Aristoteles (belangrijke rol doorheen de geschiedenis) 1- Aristoteles eerste die een systematisch werk schrijft over ‘ethiek’: na zijn dood titel: Nikomachische ethiek: bakent als eerste het ethisch domein af als relatief zelfstandig en ordent het materiaal systematisch ( spreuken, totaalφ reflecties) Hoe ordent A. het Ethische domein? Allereerst eigen aard verduidelijken vd kennis die zich met het domein inlaat. A: φ = moederwetenschap: - theoretische wetenschap (kennis vd kennis) - praktische wet.: hoe moet ik handelen en wet. gericht op produceren van iets (poietische wet.) 1.1 Ethiek als praktische wetenschap theoretische houding: ivm fundamentele structuur vd wereld onafhankelijk van mij zin = te weten wat er is, de beginselen, de dingen enkel kennen als spectator praktische houding: interesse voor wat nog niet is, maar pas bestaat door activiteit: het handelen, het maken kunnen zin: ligt in het verwezenlijken, bevorderen ontstaan en ontwikkeling van mens. praxis Ethiek: een praktische wet. metafysische en psychologische inzichten: enkel gebruikt als verhelderend hulpmiddel voedingsbodem in Grieks gedragsnormen van 4°EvC verschilt ve theoretische wet wegens haar doelstelling, voorwerp en bron: 1- Doelstelling: moet relevant zijn voor het morele leven zelf, leiden tot coherent, harmonisch gedrag, degelijk en deugdzaam handelen (eu-praxie) toch: pragmatische overstijgen, echte wetenschappelijke interesse (inzicht, kritisch onderzoek en systematiek) 25 2- Voorwerp: niet exactheid van theoretische wet./epistèmè (syllogismen) bij ethische verwerking vh mens. handelen: zich beroepen op ervaring wel: ethische richtlijnen (empirisch-inductief afgeleid) maar approximatief en over het algemeen van kracht geen hogere graad van exacth. verwachten ! 3- Bron: Kennis vh ethische ≠ mogelijk zonder morele praxis ( Platoonse opvatting over Idee vh Goede als transcendente norm) inh. ve ethsiche handeling kan niet afgeleid worden uit een algemeen ideaal het ethische: te maken met deugdzame levenspraktijk (in concrete handelen gerealiseerd) onderscheid theoretisch-praktisch: niet radicaal, maar ethiek als ander soort v kennis! 1.2 Eudemonistische ethiek eudemonisme = φ leer volgens welke zin/betekenis vh morele leven bestaat in het bevorderen vd eudmonie (= menselijk welslagen of geluk) homo ethicus: uitgesproken verband tussen geluk(≠ geluk v. utilitarisme) en ethisch leven Eudemonie door A. bepaald op 2 manieren: psychologisch en ontologisch/metafysisch 1) de eudemonie als hoogste goed: elke bewuste mens. activiteit maar begrijpelijk voor zover afgestemd op een telos, vindt vervulling in een goed = noodzakelijke horizon vh mens. handelen. doeleinden: versnipperd naast elkaar of complexe eenheid? A.: hierarchie, afgestemd op 1 finaal doel, nl de eudemonie, het geslaagde leven = laatste bepalende grond vh handelen (wie het geluk bereikt heeft, vraagt zich niet af waartoe het dient) 2) ontologische fundering: utilitarisme en prudentialisme: geluk als genotvolle, subjectieve toestand A: sluit het subj. niet uit, maar het doel = objectief te omschrijven volgt nl. uit de mens. aarde zelf, uit zijn ontologische/metafysische structuur Categorieënleer: substantie als 1ste en 9 accidenten hylemorfisme: 26 vorm/act vs materie/potentie teleologie: levende substantie = erop uit om eigen vorm zo volkomen mogelijk te realiseren (hiërarchie: anorganisch – organisch: plantendieren-mensen = animale rationalis) redelijk leven = hoogste doel + bron vh ware geluk ‘vorm’: 2 betekenissen uiteindelijke vorm (hierop staat men altijd achter) + dynamiek van wezen om zich te ontwikkelen (reëel werkzaam principe) splitsing feit-waarde = zinloos: elk zijnde (sein) is immers door dit vormprincipe tegelijk bepaald ald een zijnsopdracht (waarde, sollen) Deugd en geluk = voor A heel nauw verbonden: deugd = die dispositie waarin de persoon zijn eigen wezenlijke mogelijkheden realiseert (ethische opdracht tot zelfrealisatie) geluk (= hoogste doel van elke levensopdracht) is een resultaat, natuurlijk bijverschijnsel (geluk: vereis wel vervulling van secundaire voorwaarden als vrijheid, manzijn, rijpere leeftijd, welstand, …) 1.3 De Deugd = gewoonte (geen emotionele passie of aangeboren vermogen) van redelijk gedrag waarbij lagere vermogens (vegetale en animale) door hogere (rationaliteit) beheersd worden en waarbij de rede/het verstand op de juist wijze werkzaam is. ’Wie eenmaal deugdzaam is, zal nooit meer lage dingen doen.’ = vrij naïef 1) De Karakterdeugd: regelt streefvermogen en passioneel leven volgens aanw.vd rede levende wezens: strevingen, impulsen mens: kan dit dynamisme gebruiken voor zijn handelen en beheren door zijn rede: van buitenaf, door gewoonten en wetten, maar kan ook uit zijn gewenning leren transformeert gewenning tot eigen keuze een door gewenning geordende emotie = aretè of deugd, een voortreffelijke houding deugd ≠ passieve houding, maar ingesteldheid (kracht van emoties beheren) karakterdeugd = een door gewenning verworven blijvende dispositie, die ons op duurzame wijze in staat stelt met overleg en doorzicht te kiezen. brengt harmonie en evenwicht, vermijdt irrationeel axces, midden tss 2 27 extremen tarijke karakterdeugden: openbaren harmonie die rede in irrationele leven brengt. Juist begrip van karakterdeugd veronderstelt inzicht in wederzijdse houding tss streving (stuwing vh emotionele leving) en kennis (licht vd rede). 2) De Verstandsdeugd: regelt activiteit vd rede zèlf, ivm juiste denken, juist gebruik vd rede 2 gesteldheden waardoor mens waarheid kan bereiken: - de praktische wijsheid: bekwaamheid vd rede om zich op de juiste wijze te bezinnen op wat bevorderlijk voor een goed leven, zonder deze geen karakterdeugd mogelijk, zin, feeling voor het ethisch goede zonder karakterdeugd ook geen PW mogelijk want overwoekerd door emoties = ‘verstandigheid’ = ‘phronèsis’ = Lat. prudentia geweten, evaluerend vermogen - de theoretische wijsheid: wat mens tot mens maakt, verwant met het goddelijke zijn hoogste activiteit en hoogst geluk: in de TW of contemplatie in staat de onveranderlijke beginselen vd werkelijkheid te achterhalen tijdelijke beoordelen in licht vh tijdloze en het onveranderlijke. beoefend in het schouwen, vreugdevol inzicht in de beginselen (=φ) = hoogste mens. vervulling ethiek = praktische wet. maar theoretische wet.: toch hoger gereserveerd voor φ-en 1.4 Bespreking 1) als mens zijn natuur verwezenijkt vreugde- en geluksgevoel als gevolg = essentieel voor ‘eudemonie’ 2) weinig oog voor morele fout en schuld want olv rede geen afwijking in de ethische daad ethische mens: geen reden tot berouw, moreel slechte mens: kan het niet opbrengen sterke typologie (geen overgang) + Christelijke begrippen (meer verantwoordelijkheid bij individu: ‘wil’ niet weten) 3) rand van ethisch intellectualisme (kennis = deugd) wel: A.aanvaardt impliciet wilsvrijheid: morele mens is verantw. voor onwetendheid, oordeelt zelf over de oorsprong van zijn gewoonten 28 meester over zijn waardeoordelen 2- Hedendaagse Deugdenethiek 2.1 Voorbije Decennia: toenemende interesse deugd in de ethiek: lange tijd verwaarloosd (kleinburgerlijk), maar groeiende interesse vooral MacIntyre’s After Virtue ook belangrijk: klassieker Modern Moral Philosophy (artikel) van Elisabeth Anscombe: begrippen morele ‘plicht, verplichting, juist’ en ‘verkeerd’ moeten afgeschaft worden want overblijfselen van begrippenkader dat nu niet meer gangbaar is enkel begrijpelijk vanuit theïstisch-religieuze context, psychologisch aftreksel resteert ander soort ethiek, nl à la Aristoteles: moraal heeft te maken met bloei vh leven regulering: noodz. voor gelukkig leven niet: gehoorzamen aan zedenwet, maar product van redelijk inzicht “deugd” centraal in levensvatbare hedendaagse ethiek adequate ‘philosophy of psychology’ nodig (morele psychologie) kennis over structuur en bestanddelen vd deugden moeten uitgewerkt worden 2.2 Narratieve ethiek: MacIntyre’s After Virtue in Anscombe’s voetsporen: het morele discours is terechtgekomen in een proces van desintegratie, ethiek vandaag is er nog niet in geslaagd het onsamenhangende terug samenhang te geven. "liberalisten" (politieke denkers in lijn van Kant: rat. waarden): proberen incoherentie vh morele betoog te bezweren door abstract-rationele principes bv. John Rawls: Theory of Justice rat. principes, los van groepsverband / gemeenschappelijk goed "communitaristen": mens ingeschakeld in netwerk van gegevens, etische begrippen pas betekenis vanuit de concrete praktijk ve historisch gesitueerde gemeenschap, niet afsnijden vh feitelijke leven ! (bv. MacIntyre, Sandel, Walzer) 2.3 Onderscheid tussen smalle en brede ethiek onderscheid plichtsethiek / deugdenethiek en liberale / communitaristische 29 ethiek analoog met onderscheid smalle en brede opvatting van ethiek ook: met ethiek van zelfbeperking / zelfverwerkelijking (gesimplifieerfd !) Plichtsethiek - Kantiaans - modern - rationaliteit Deugdenethiek - Aristoteles - pre-/post-modern - moderne psychologie rat. actor + universele waarden mens gesitueerd in gemeenschap - homo moralis - homo ethicus (ethisch streven = streven naar geluk) Liberalisten Communitaristen - J.Rawls - MacIntyre - autonomen rationele individuën- concrete praktijk - universele principes - hist. context vd gemeenschap - rationele ethiek - narratieve ethiek Ethiek van zelfbeperking Ethiek van zelfverwerkelijking Smalle ethiek Brede ethiek - minimumprincipes - concrete dagelijkse verhalen (vermijdingsstrategie) - procedureel, formeel - professionele ethiek - 'brede' morele concepten - onzekerheid en tragiek vh bestaan Smalle opvatting: ethiek teruggevoerd tot formele, rationele beslissingsmethode, individu aan particuliere situatie onttrokken, beperktheid van zijn persoon: overstegen door geheel van vooraf afgesproken regels die rat. inzichtelijk zijn en universeel van belang om # dunne/minimale principes te verwoorden.(autonomiebeginsel, schadebeginsel, principe van weldoen) minimale, procedurele en rationele ethiek met hoofdklemtoon op de publieke sfeer. onontkoombaar (grondpeiler vd moderne democratische samenleving), althans op macro-ethisch vlak ook vicieuze problemen kan deze 'smalle' opvatting wel autonoom functioneren? noodzakelijkerwijze een 'brede' opvatting voorondersteld? Brede opvatting: ethiek nauw verbonden met geheel van concrete dagelijkse verhoudingen tot onszelf en onze omgeving, uitgaan ve ethos, een concreet engagement, houding van appelleerbaarheid, niet louter formeel, ook inh. moreel aspect, narratieve ethiek ( regeletiek) concrete ('brede') morele concepten centraal. gebondenheid aan concrete situaties kwetsbaar en onzeker, tragiek van mogelijk verkeerde houding / keuze redelijkheid: niet die van de cognitieve en /of instrumentele rationaliteit, maar in verband met mensbeeld, met diepste opvattingen over het grondproject ve 30 volwaardig menselijk leven + besef dat plaats vd ethische ervaring = geheimvolle plaats, plaats van ontmoeting met de ander. kenmerken: verwijst naar … - bestaan als project ivm levenshouding en verantwoordelijkheid van individu - ethos, feitelijke beleving context van cultuur en gemeenschap - redelijkheid eerder dan rationaliteit - concreet, besef van eindigheid en kwetsbaarheid vh bestaan 31 HOOFDSTUK 1 HET ZELF ALS EEN ETHISCHE OPGAVE ethische leven ≠ deelaspect vh menselijke bestaan, maar het bestaan is een ethische opgave elk Sein is tegelijkertijd ook een Sollen, 'zelf' vd mens niet zonder meer gegeven maar levenslange opdracht. Elke ethische opgave veronderstelt een voorafgegeven bestaansstructuur fundamentelee kenmerken proberen te achterhalen. 1- Probleemstelling poging om het menselijk wezen te begrijpen: komt neer op zoeken van evenwicht tss 2 uitersten vaak: confrantie met dualiteit en contradicties mens: intern in de wereld schijnbaar extern aan de wereld hele menselijke ervaring vertoont deze tweeledigheid a) Wereldgebondenheid: mens als object, ding tss de dingen, lichaam en psychisch leven: aan materialiteit gebonden (wetenschap: tot somatische of materiele componenten terugvoeren b) Wereldtranscendentie: ik ervaar mezelf als subject, inwendig oriëntatiepunt van waaruit de wereld betekenis krijgt, zingever die wereld integreert in ikervaring. Verschillen tss mentale toestanden (bewustzijnsactiviteiten) en fysische t. ve stoffelijk obj.: 1- (Niet-)ruimtelijkheid: stoffelijke ruimtelijk uitgebreid en localiseerbaar 2- Intimiteit: toegankelijk voor observatie door een derde vs onherroepelijke privacy ve inwendig 'ik', gedachten niet toegankelijk 3- Spontaneïteit: gedetermineerd, afh. van inwerking andere stoff. factoren vs gedachten en wilstoestanden spontaan uit inwendig aktcentrum (niet louter reactie op stoff.-mechanische impulsen) 4- Intentionaliteit: stoff.obj. is wat het is, ontwikkelt geen relaties naar het andere toe vs bewustzijn = referentieel, intentioneel (Husserl) bewust zijn van iets = denken aan iets 5- Reflexiviteit: stoff.obj. gaat niet uit naar iets, ook niet naar zichzelf (zelfreferentie) vs bewust dat je bewust bent, op jezelf betrokken 32 Hoe beide tegengestelde ervaringen samendenken ? 3 visies: 1- Dualistische visie: 2 verschillende substanties materieel (lichaam en zijn neigingen) en geestelijk (ziel en haar strevingen) vb Plato: ontologisch1 en antropolgisch dualisme (lichaam als kerker van ziel) vb Descartes: zelfbewustzijn (cogito) en lichamelijkheid als afz. substanties vrijheid als wezen van bewustzijn vs lichamelijkh. onderworpen aan mechanische wetten van natuur + culturele gevolgen (mensen vs dieren) 2- Monistische visie: ontkenning vh contradictorisch karakter vd existentie, reductie van alle aspecten van menszijn tot 12 zijnskarakterisitiek, wel graduele maar geen wezenlijke verschillen. Meest bekende vormen: - idealistisch monisme: alle mens. zijnskarakteristieken herleid tot geestelijkheid, lichamelijkheid = moment/manifestatie/articulatie vd geest (Hegel) - materialistisch monisme: reduceert alle karakteristieken tot materialiteit, bewustzijn als louter stoff. processen (Feuerbach3: der Mensch ist was er isst; Marx: 'bovenbouw' gedetermineerd door 'onderbouw') 3- Eenheidsopvatting: beklemtoond tegen het dualisme de eenheid en tegen het monisme de innerlijke oppositie beide aspecten komen tot hun recht, rekenschap van zowel de spanning als de eenheid.(bv. neuro-psycholoog Oliver Sacks: bewustzijnsactiviteit niet mogelijk zonder fysiologische activiteit en omgekeerd + vb wiskundige met migraine) 2- Eenheidsopvatting 2.1 De Mens als Existerend Wezen existentie = het feit dat/de act waardoor iets/iemand bestaat essentie = dat wat iets/iemand wezenlijk is, de fundamentele eigenschappen In existentiële φ: existentie ≠ louter bestaan, = bestaansbeleving exclusief voor de mens, het zelf vd mens is nl. een te doorleven spanning van relatie en 1 niet echt want aardse werkelijkheid bestaat dankzij ideeënwereld =monos 3 ook: 'hersenen scheiden gedachten af zoals nieren urine' 2 33 autonomie 2.2 Spanning Relatie - Autonomie Wat is het zelf van de mens? Kierkegaard: "een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt" 'zelf': wezenlijke spanning: door en door relationeel + ook een autonome dimentie ( ~ ex-sistere = gericht zijn op en = op zichzelf staan) Constitutief voor mens.bestaansbeleving: radicale relatie met het andere dan zichzelf M. Buber: Der Mensch wird am du zum Ich mens: intentioneel betrokken op het andere dan zichzelf (betrokkenheid en zelfs verzet bv koppigheidsfase) Mens wordt maar authentiek door zijn betrokkenheid tot het andere. Maar mens is ook wezenlijk zelfverhouding, in zekere zin buiten de wereld, autonoom Zelfwording: veronderstelt bewust worden van deze spanning (= 1 vd meest wezenlijke kenmerken van ons bestaan) grote ethische opdracht voor elke mens Illustraties vanuit culturele antropologie en ontwikkelingspychologie: 1) Het zelfbeeld in de primitieve (en archaïsche4) cultuur ononderscheiden ineendenken van het geestelijke en het lichamelijke: duidt toch samenhang aan die φ te veel uiteen-gesteld heeft - Ziel op diffuse manier beleefd: ze behoort tot de mens en is er tevens vreemd aan mens beheerst door krachten o.a. ziel(en) - Eenheid tss het profane en het sacrale: het geestelijke en het materiele inéén gegeven - Mens gaat op in de socio-mythische ruimte: nog geen afgeronde eenheid, geen scheiding van binnen-en buitenwereld lichaam en ziel niet afgelijnd Wat is er nodig opdat de primitieve mens tot zelfbesef komt? 1- onderscheid tss levens-en dodenziel moet overwonnen worden eenheid vd persoon vanuit de ziel kan dan pas erkend worden. 2- scheiding tss de religieuze en de profane sfeer 3- besef van onvervreemdbare lichamelijkheid, voorwaarde voor afbakenen van lichaam 4 primitieve mentaliteit als achtergrond van ons eigen wereldbeeld,oorsprong van onze cultuur 34 = ervaring van persoonlijk zielenleven ziel en lichaam aan elkaar ontdekt 2) Ontwikkeling vh zelfbeeld bij het kind kind: weinig gespecialiseerd ongeoriënteerd ( dier), het 'nicht festgestellte Tier' (Nietsche) bevrediging in de ervaring zelf van zinloze bewegingen en klanken verwachtingen ontstaan (ervaring der objecten = een communicatieve) in de ervaring vh gemis vat de intentie zichzelf en ontstaat de gedachte. ook: taal gebruikt om via anderen behoefte te bevredigen een hiaat als er geen directe behoeftebevrediging is oriënterende drang vat dan zichzelf, er ontstaat een innerlijke buitenwereld = 'ziel', baby wordt zich bewust vh 'ik' doordat het niet samenvalt met de Moeder, 'ik' en 'niet-ik' aan elkaar ontdekt Het tekort schept de indirectheid, het op zichzelf betrokken worden van beweging en klank, het tekort wordt ziel / geest. 2.3 Kenmerken van Zelfwording mens existeert: hij wordt een zelf en dit slechts doorheen zijn relatie met het niet-ik 3 STRUCTUURMOMENTEN: 1- een wordingsproces: mens als natuurlijk, onmiddellijk wezen gaat grotendeels op in zijn verhouding tot de buitenwereld maar deze beweging-naar-buiten-toe maakt zijn bestaan niet concreet. Existeert nog niet in de diepste zin, hij wordt geleefd zich loswikkelen uit dit abstracte zijn (Levinas), mogelijk zelf werkelijk zelf proces: nooit ten einde, positief (geworden) wezen, maar steeds negativiteit 'wonde vd negativiteit' openhouden, wie met het leven klaar is voor het klaar is met hem heeft zich vd ethische dimensie ontdaan. 2- een ethische opdracht: proces geen noodzakelijk verloop, een vrij en ongewis worden een 'project' (Heidegger), een 'hebben-te-zijn' (Sartre), de enige levenslange, alomvattende ethische opdracht beroep op eigen inzet en vrijheid, gedeeltelijk bewust gerealiseerd niet: ideologie vd maakbaarheid vh zelf, (post-)moderne idee van zelfconstructie = illusie wel: verwijzing naar ethische betrokkenheid en bewogenheid (een 'kunde'+ reflexiviteit) 35 een praxis, handelen: mogelijkheid werkelijkheid: door vastbeslotenheid waarmee men zich aan een mogelijkheid bindt, krijgt leven eenheid, continuïteit, geschiedenis eerst in deze besluitvaardigheid, actieve beaming, krijgt zijn leven een concreet gehalte 3- existentiële spanningen integreren: concreet zelf worden in ethische bewogenheid waar komt deze vandaan ? mens = paradoxaal wezen, een samenstelling van (zijn en niet-zijn), een interesse5 tussen gegevenheid-mogelijkheid, lichaam-ziel, eindigheid-oneindigheid, singulariteit-algemeenh. Grondspanning: - in zijn psychosomatische structuur: beperkt door/gebonden aan materie en tijd, eindigh., noodzakelijkh. (realiteit), wezen van 'facticiteit' (Heidegger) - door geestelijke vermogens: wezen van mogelijkheid, algemeenh., oneindigh. (idealiteit) Angst = uiting vd grondspanning ethisch opdracht = ermee omgaan - angst omdat wat nu is, beklemt. - angst omdat wat er nog zijn kan, bedreigt. door 'interesse' in zichzelf zich bewust worden vd spanningen ze integreren, tot harmonie brengen, en zo zichzelf realiseren = de ethische opdracht, zelfkennis als begin van ethiek. Voorbeelden: - wijze waarop onm. mens wereld en werkelijkh. beleeft: uitgedrukt in 2 extremen leven in droomwereld, weemoedig verlangen naar onbereikbare 6 idealen dan weer in wereld die beklemt en verstikt7. ethische mens: brengt eenheid in tegenstelling door ethische keuze, door intentie om zijn ideaal vorm te geven ( kinderen: fases van omnipotentie verlorenheid) - het zelf als volkomen singulier vs noodzakelijkheid op te gaan in een collectiviteit ethsiche mens brengt deze spanning tot een harmonie: mens die in 5 zowel 'tussenzijn' als 'geïnteresseerdheid' Romantisch ideaak vd Eerst Liefde, onbereikbaar ethisch ideaal: DQ-achtig 7 Kafkaiaanse wereld 6 36 een concrete situatie ethisch handelt tegelijk algemene betekenis8 - vrijheid alles willekeurig plooibaar vs een illusie, enkel het lot ethische mens: bewust van spanning tss mogelijkheid en gegevenheid echte vrije keuze: samengaan van deze 2 aspecten Samengevat: een concreet zelf worden ≠ vanzelfsprekend proces, ethische opdracht lijkt oervervelend, slechts op zich te nemen 'door zichzelf te verliezen' Kierkegaard: angst die overgang esthetische-ethische stadium markeert Ethische mens: zijn 'zelf' = een in beweging zijnde zelfverhouding, nooit definitief verworven interesse, een 3° synthetisch element dat de tegengestelde bestaansstructuren fundeert en samenhoudt. 2.4 (On)Waarachtigheid streven naar verwerkelijking leidt naar een waarachtig leven, een leven inde-waarheid9 waarheid ≠ resultaat vh denken, maar de kwaliteit ve pers.leven niet louter een intellectuele, reflexieve toegang, maar altijd ook emotioneel gestemd niet willekeurig (afh.van subj.) maar openbaart zich enkel door persoonlijk, hartstochtelijk engagement met het eigen leven, naarmate men waarachtig is, komt men tot waarheid. Ethische opgave: maakt bestaan uniek 'uitverkiezing' vd ethische persoon10 uniciteit verworven in ethische opgave willekeur overstegen als ethisch wezen verbonden met mezelf + menselijk geslacht uniciteit maakt bestaan niet willekeurig of solliptisch algemene betekenis: niet gelegen in wereldhistorische gebeurtenis, maar in intensiteit waarin menswaardige uitgedrukt wordt. Zonder wil en vermogen tot beslissingen: leven nooit meer dan verstrooide veelheid van prikkels en dromen, enkel relatieve verhoudingen, ontvluchten absolute levensopdracht (vb melancholie: nastreven van intense ervaringen, niet bewust vd ongrijpbaarheid) Voorzover bewust: een vorm van het kwade !!! 8 vb van democratisch dissident in totalitair regime V.Havel 10 M.Buber en Levinas 9 37 vb. Pollefeyt: holocaust als een alledaags kwaad 'keuze voor het kwade gebeurt zelden uitdrukkelijk en met veel lawaai, zij is veeleer geruisloos' kwade begint met desinteresse in werkelijkheid opbouwen van fantasieverhouding tot werkelijkheid fragmentatie, isolement, depersonalisatie, banalisering Ethiek: nauw verbonden met waarachtigheidsideaal niet: idee van zelfcreatie want 'waarachtig worden' = per definitie een dialogaal gebeuren: authenticiteit komt in stand in verbondenheid met de (het) a(A)ndere, in het uitgaan naar en ingaan op betekenissen die mijn feitelijk zelf overstijgen nader ingaan op concrete vrijheidservaring Inleiding H2 en H3 vrijheid als concrete werkelijkheid = gave en opgave, vrijheid van en vrijheid tot 1) Vrijheid = uitganspunt vh handelen: formele handelings-of keuzevrijheid als mens ≠ wezenlijk vrij, kan hij het ook nooit worden (ook: vrije keuze voor werken voor de realisatie van zijn vrijheid zelf) psychologische vrijheid: H2 2) Vrijheid is ook een opdracht: voltrekt zich door daadwerkelijke realisatie vd waarden = een gesteldheid, habitus (arètè) die ontwikkeld moet worden axiologische vrijheid: H3 38 HOOFDSTUK 2: DE PSYCHOLOGISCHE VRIJHEID ivm psychologische vrijheid of handelingsvrijheid + 2 aan elkaar tegengest. opvattingen die bestaan ervan ontkennen of ware aard miskennen Concrete vrijheidservaring: echte vrije keuze: mogelijkheid om steunend op motieven handelingen te richten op gekozen doel veronderstelt 2 aspecten: ( spanninsverhouding) - Mogelijkheid: idealiteit, mens overstijgt louter gegevenheid, zelf doeleinden stellen en richting geven. Maar: leeg en abstract zonder gegevenheid ! 1 - Gegevenheid : mens is ook facticiteit, onontkoombare gegevenheid mogelijkheid moet zich uiten binnen hier en nu, binnen de gegeven situatie. 1- Deterministische opvattingen = Vrijheid ontkennen, loochenen van vrije wil vanuit gedachte dat alles facticiteit is. in elke mens. handeling: beslissing (antecedens) bepaald door motief (consequens) tussen A en C heerst een noodzakelijkheidsverband zodat vrijheid niet bestaat aard van noodakelijkheidsverband op versch.wijzen uitgelegd versch. vormen 1.1 Natuurkundig Determinisme inzichten in fysica mechanistisch wereldbeeld, math. formuleerbare natuurwetten 'teleologie2' moet vervangen worden door 'causaliteit' hele natuur overheerst door absoluut determinisme geen plaats meer voor keuzevrijheid Isaac Newton3: wet vd zwaartekracht4 overtuiging dat alle verschijnselen beheerst worden door één zelfde mechanisch gedrag5. (+ vb van Diderot: Le rève d'Amebert: verschil tss standbeeld en levend wezen) 19°-20°E: specifieke vorm: het fysiologisch determinisme: 1 Wittgenstein: moeilijk voor de mens om zich te zien zoals hij echt is. Aristoteles 3 sterk religieus geïnspireerd !!! 4 Thomas van Acquino: beweging van planeten door krachten van God 5 Pierre-Simon de Laplace over God: 'Je n'avais pas besoin de cet hypothèse-là.' 2 39 beslissingen bepaald door uitsluitend fysiologische factoren cfr. Behaviorisme van BF Skinner: mens. gedrag geconditioneerd door omgeving, beslissingen volgen schema van Stimulus en respons, psycholoog = gedragsingenieur6 (+ vb. Skuse: vrouwen 'geprogrammeerd' om sociale situatie beter in te schatten geen andere afloop mogelijk !!!) opmerking: mechanistische handelingspatronen sluiten creatieve existentiebeleving niet uit zich losmaken van de gegevenheid (bv leren van taal door stimuli en confrontatie met welbepaalde perspectieven maar: creativiteit) bewustzijn vd gegevenheid = noodzakelijk, gegevenheid eerst volledig kennen ( verband kindertekeningen – Picasso) 2- Indeterministische opvattingen slechts een mens., vrije handeling indien volkomen los van elke feitelijkh./noodzakelijkh. wil = vermogen tot willekeur (tov al het vooraf gegevene, ook de motieven) vrijheid = willekeur cfr. de ezel van Buridan: deze vrijheid = onleefbaar 2.1 Natuurkundig Determinisme ontstaan uit bevindingen van Quantumfysica (niet-zintuiglijk waarneembaar)7: Hoe plant lichtenergie zich door de ruimte voort? deeltjestheorie van Newton of golftheorie van Huyghens??? Heisenberg: electron gedraagt zich als deeltje (bij bep. van plaats) of als golf (bij vaststellen impuls en snelheid) naargelang de observator het wenst waar te nemen !!! op microscopisch vlak verlopen natuurprocessen onvoorspelbaar, nietgedetermineerd. Het onbepaalde, onvoorspelbare vd natuur: soms gezien als voorwaarde voor en voorafbeelding vd menselijke creativiteit = ontoelaatbare overgang !!! gedetermineerdheid/onvoorspelbaarh. van nat. processen: leert niets over afwezigh./ voorhanden zijn van mens. vrijheid. (bv. gedet. natuuropvatting kan leiden tot gedet. mensopvatting, maar ook tot conclusie 6 7 reinforcement: gewenst gedrag versterken, ongewenst gedrag ontmoedigen enkel electro-magnetisch 40 mens = vrij) idem voor godsbestaan: deterministische natuuropvatting verenigbaar met godsbegrip (Newton), indeterministische met afwezigheid ervan (Monod). (bv. op grond van zelfde ervaringen conclusie dat God wel of niet bestaat) 2.2 Existentialisme van Sartre - Ontologisch dualisme: mens valt uiteen in 2 aan elkaar tegengestelde, nooit tot elkaar te herleiden categorieën: en soi = facticiteit, materialiteit, zonder rede, toevallig, geen verh. tot iets anders pour soi = ontkenning vh en soi, niet-iet, néant, bewustzijn, vrijheid, mogelijkheid om het dingmatige te overstijgen - Antropologisch monisme: mens = geheel en al pour soi, geen andere maatstaf dan zichzelf, heer en meester over eigen keuzen, ontwerper van zichzelf. 2.3 Voluntarisme overbeklemtoont wilsaspect 'in staat elke gedet. op eigen kracht te overwinnen8' - Pedagogisch voluntarisme: in opvoeding wilskracht bijbrengen om zich te verzetten tegen neigingen. Kritiek: teken van zwakheid, echte wilskracht geënt op goede dispositie, goede streving wil = overbeklemtoond omdat goed ook zekere appellerende kracht heeft niet enkel tégen het kwade, dan valt men er uiteindelijk aan ten prooi het kwade ook leren kennen om er tegen te winnen - Moreel voluntarisme: deugdzaamheid meten aan inspanningen om het goede te doen Kritiek: kunnen echter bewijs zijn van niet-deugdzaamh., echt deugdzame mens doet het goede spelend, spontaan. Nabeschouwing 1) det. en indet. abstracte opvatting vh zelf vd mens verband tss begrippen noodlot en willekeur: noodlot slaat willekeurig toe + wie willekeurig handelt daagt noodlot uit 8 als we het goede kennen, doen we het ook Neen, het hangt af vd wil !!! 41 Gaan beide uit van eenzijdigheid verwevenheid van gegevenheid en mogelijkheid 2) concrete vrijheid = gave (psychologisch) en opgave (axiologisch) postmoderne cultuur reduceert tot 1° aspect: enkel vrijheid van keuze, mening, …, geen inhoudelijke waarden, wat ik kies enkel belangrijk omdat ik het belangrijk vind. sterke tendens tot zelfbeschikking vertekende vrijheidservaring: een zelf worden ≠ monologaal gebeuren Charles Taylor: zelfwording en zelfbepaling veronderstellen waardevolle betekenissen achter die keuze, zelf worden slechts mogelijk door verhouding tot wat het zelf overstijgt (wereld, medemens, God) 42 HOOFDSTUK 3: DE AXIOLOGISCHE VRIJHEID mogelijkheid om vrij te kiezen = abstract pas volle betekenis bij vraag Wat/Waarvoor kies ik? axiologische vrijheid: vrijheid om een concrete inhoud, een waarde te realiseren. mens in vele en gedifferentieerde relaties tot het andere dan zichzelf: wereld, medemens, mysterie vh zijn (het absolute/God) 1- Mens en Wereld mens: slechts zichzelf in spanning tss autonomie en relatie met wereld = mundialiteit (wereld = waarneembare werkelijkheid, ervaren als anders dan menselijk, materialiteit, gedetermineerdh.) door uitgebouwde vormen van vrijheid (cultuur) superieur + verantwoordelijkheid verantwoordelijkheid precies en evenwichtig omschrijven = moeilijk - relatie mens-wereld te uitdrukkelijk geen onderscheid9 - te sterke mens. autonomie, geen integratie meer in wereld, voorlopige verstrikking in materialiteit10 Hoe menselijke superioriteit ten overstaan van/ verantwoordelijheid voor de wereld op ethische wijze beleven? eenheidsopvatting met nadruk op respect11 (althans wat betreft het individu) fenomenen opvatten volgens hun specifieke orde en samenhang, pas dan wordt de wereld voor mij kosmos anders blijven ze chaotisch en een belemmering voor mijn vrijheid. 12 Moeilijk om op collectief vlak uitdrukkingsvormen te vinden voor respectvolle omgang: vraag naar de hedendaags arbeidsethiek Moderne vs oude techniek verschillen: - entbergen vs. herausforderen 9 bv.materialistisch monisme bv idealistisch monisme, dualisme 11 niet in burgerlijke betekenis maar 'iets volgens zijn wezen zien en opvatten' 12 vb. verstrooidheid, oblow-type, ideologie van activisme, geweld 10 43 - systeem waarin alle schakels verwijzen naar nadere schakels 13 - illusie dat men met de technologie greep krijgt op werkelijkheid terwijl technologie meer en meer greep krijgt op de mens zelf Moderne techniek = gerationaliseerd tendenzen die houding van fund. respect in gedrang brengen 1- voortschrijdende techniciteit risico van technocratie en vervreemding 2- kapitalisatie onrechtvaardige verdeling van kapitaal 3- economische berekening overconsumptie, één-dimentionale mens Heidegger: over complexe situatie van homo technicus + vraag naar wezen van techniek noodzaak vd houding van respect: in zijn notie de gelatenheid ≠ houding van fatalistische berusting !!! = houding van openheid voor het geheim vh zijn mens slaagt erin technische instr. te hanteren zonder er afh. van te worden. de houding van het gelijktijdig ja en neen zeggen tot de technische wereld = de Gelassenheit tegenover de wereld 2- Mens en Medemens 2.1 De sfeer van het Tussen de socialiteit: relatie vd mens tot zijn medemens, tot fundamenten van zijn constitutie mensen: A- tegenover elkaar als gescheiden individuën (particulariteit) B- enkel verschillend in hetzelfde menszijn (algemeenheid) A overbeklemtoond: individualisme/sollipsisme sociale eenheid als toevallige verz. van geïsoleerde individuën B overbeklemtoond: collectivisme14 autonomie ondergewaardeers, ondergeschikte schakels in netwerk bv sommige vormen van Marxisme 2.2 De naaste en de socius socialiteit: inherente spanning 2 types van relaties, 2 vlakken van ethisch handelen: - individuele ik-jij relatie met de naaste, onafh.van institutionele bemiddeling bekommernis om naaste = intiem, subjectief en in zekere zin exclusief, intensiteit - relatie met de socius15, beschreven in termen van structurele bepaaldheid 13 apparaat maar nuttig als het ingeschakeld kan worden in een netwerk cfr de begrippen 'massa' bij Kierkegaard en 'Men' bij Heidegger 15 = lotgenoot, vennoot, enkel bereikbaar via zijn maatsch. functie, in zijn sociale rol van … 14 44 zorg voor socius = anoniem, abstract en in de breedte onbeperkt, extensiteit Onze tijd: interpersoonlijke relatie in het gedrang, meer en meer maatschappelijk leven bemiddeling door ingewikkelde abstracte instellingen/structuren 'neg. evolutie': maatschappij als afvalproduct vd oorspr. gemeenschap, terug naar intieme relaties in kleine, niet-georganiseerde, ontechnische, organische gemeenschap 'pos. evolutie': efficientie en afstandelijkheid obscurantistische mensopvatting in het gemeenschapsidee. Spanning tss naaste en socius: meer dan historisch-/cultureel-bepaald conflict Inherent aan ethische verhouding tot medemens bv.Levinas: Ethische verantwoordelijkheid: éénduidige zin van mij naar de naaste intrede vanaf derde (socius) spanningsverhouding Er moet evenwicht zijn tss gerechtigheid die zich richt op de naaste en het recht van alle anderen owv de universaliteit van mijn verantwoordelijkheid, exclusieve orde van mijn goedheid moet overschreden worden. Rechtvaardigheid: gerealiseerd via tussenstappen ( gerechtigheid), tussentermen invoegen tss onszelf en afwezige 3° zodat we ze indirect maar toch reëel bereiken allerlei vormen van instituties: subj onpers.,obj. in betrekking met elkaar. structurele uitbouw ve rechtvaardige samenleving ahv deze tussentermen !!! geen echte rechtvaardigheid zonder gerechtigheid (=basis van) Zo'n systeem = ethisch noodzakelijk maar mag nooit laatste woord hebben impliceert nl fundamentele onachtzaamheid tov de unieke ander, houdt steeds de mogelijkheid tot (structureel) geweld16 in komt vd samenleving die op grond van haar universaliteit en objectiviteit noodzakelijkerwijze voorbijziet aan de uniciteit, risico de sociopolitieke bemiddelingen te verabsoluteren. Rechtvaardiging: in geen enkele ordeing definitief, steeds nood aan verbetering en hervorming, structuren bevragen, noodzaak ve permanente revolutie alleen zo kan men ontkomen aan de verabsolutering van onze sociale en economische realisaties, aan de terreur van het goede dat zich verheft tot het absoluut goede en zo omslaat in het kwade. Individuele verantwoordelijkheid centraal: niet enkel als oorsprong maar als overschrijding en voltooïng van rechtvaardigheid 16 niet uit machtswellust of perverse intentie 45 Samengevat: opgave van eenheidsopvatting: naaste en socius begrijpen als 2 complementaire dimenties van één en dezelfde medemens. persoonlijke relatie: kan niet zonder de sociale pers. relatie als oorsprong en fundament vd sociale en functionele (sociale relatie heeft slechts zin als ze ten dienste staat van personen) veronderstelt dat er aan elk vd beide relaties een grote zorgzaamheid ten grondslag ligt. 46