TER DISCUSSIE: De massale geboorteregeling als oorzaak van epidemieën bij jongeren? Sinds de 70er jaren zag men wereldwijd een scherpe toename van geboorte van jongeren en jonge volwassenen met courante ziekten. Het vermoeden van een causaal verband met de invoering van massale gezinsplanning kan niet alleen epidemiologisch, maar ook biopathologisch worden onderbouwd. Kan zonder gevaar het eeuwenoude en universele seizoensgebonden voortplantingspatroon worden genegeerd? Zoals de loop van de geschiedenis zich niet altijd progressief heeft ontwikkeld, zo moet de gezinsplanning zich wellicht telkens opnieuw aanpassen, zij het steeds onder nieuwe vormen. Een wereldwijde toename van courante ziekten 40-Jarige mannen en vrouwen in Doetinchem, geboren tijdens de 70er jaren van vorige eeuw, vergeleken met in de 50er jaren, blijken meer kans te lopen op hartvaatziekten, diabetes en adipositas op jonge leeftijd (1). In een Zweeds nationaal onderzoek tussen 1987 en 2006 werd een zelfde divergerende trend bij hartfalen opgemerkt: vooral in de 18-34 jr categorie en in dalende lijn bij de 35-44 jr, 45-54 jr, en 55-84 jarigen. Comorbiditeit van diabetes en klepletsels hierbij was opvallend en ook meest uitgesproken in de jongere levenscategorieën (2). Verder werd bij 18jarige Zweedse rekruten tussen 1968 en 2005 ook een robuste toename van morbide obesitas geregistreerd ‘als voorspellers’ van hartfalen (3,4). Volgens traditionele denkpatronen wijst men steeds op ongezonde levensgewoonten en adipositas als oorzaak van diabetes en hart-vaatziekten. Een belangrijke vraag hierbij is of oorzaak en gevolg hier niet door elkaar worden gehaald, en of adipositas, diabetes, hartfalen én andere courante ziekten niet het gevolg zijn van een gemeenschappelijke, maar onbekende oorzaak? Tussen 1995 en 2005 werd in de VS een dramatische toename gesignaleerd van courante ziekten, zoals diabetes en astma, en dysfuncties, zoals autisme spectrum stoornissen (ASDs) en ADHD (5). Er is nog meer…… Een gelijktijdige wereldwijde afname van intelligentie Anderzijds blijkt de gemiddelde intelligentie, die sinds het begin van vorige eeuw wereldwijd bij 18jarige rekruten wordt getest, o.a. door de visuele reactietijd - te zijn toegenomen tot in + de 50er jaren, maar in de 60er jaren te stabiliseren (een plateau effect). Deze toename werd eerst vastgesteld door Flynn en toegeschreven aan de verbeteringen in onderwijs, voeding, hygiëne en de ruimere blootstelling aan cognitieve prikkels, het zogenaamde ‘Flynn effect’ (6). Maar vanaf de 70er jaren blijkt de intelligentie lineair af te nemen, ongeveer 2 IQ pt per decennium (7). Deze daling werd toegeschreven aan ‘dysgenetische erfelijkheid’ door dat intelligentere ouders, vergeleken met hun minder intelligente tijdgenoten, een kleiner aantal kinderen krijgen en opvoeden (8). Beide concepten strijden om voorrang en verzwakken elkaar (de ‘Flynn paradox’ 6,9). Zo blijken Britse 14-jarige tieners, 1 geboren in 1994, 2 IQ pt lager te scoren dan hun voorgangers, die in 1966 zijn geboren, dus 28 jaar vroeger. Deze IQ-daling gold niet voor alle categorieën, maar bijna uitsluitend voor de kinderen uit de midden- en bovenklasse, met name + 6 IQ pt. lager (7). Voor deze intelligentiedaling is er geen algemeen geaccepteerde verklaring. Hormoonverstorende chemische stoffen in het milieu De zelfde toename van neurologische problemen, AD(H)D en autisme maar ook van metabole ziekten, zoals obesitas en diabetes en de vastgestelde afname van intelligentie worden ook geviseerd door toxicologen als gevolg van recente blootstelling aan ‘honderden stoffen in voeding, cosmetica, kunststoffen en bestrijdingsmiddelen’. Dosisafhankelijk zouden deze endocrinologische verstorende stoffen (EDCs) de hormoonhuishouding beinvloeden. De U. Utrecht publiceerde hierover een uitvoerig rapport in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu , maar de conclusie was dat op gebied van causaliteit er veel onzekerheden waren en dat concrete aangrijpingspunten ontbraken (10). Een paradigmawissel is zeer wenselijk Om deze toename van courante ziekten en afname van intelligentie binnen één of twee generaties te verklaren, laat staan de wisselende comorbiditeit, laten de klassieke genetische wetten ons in de steek. Zo bleek van minstens 74 genvarianten, die schoolsucces meebepalen, geen enkel in staat om dit succes te voorspellen (11). Een zelfde frustratie was het lot van genetici, toen Amerikaanse onderzoekers, die na het doorspitten van het complete DNA bij zeventien 110-plussers, geen enkele aanwijzing konden vinden voor het bestaan van één gen, om de mogelijkheid te bieden deze leeftijd te bereiken. Tot hun verrassing vonden zij wel één genvariant, die helaas eerder in verband was gebracht met hartritmestoornissen! Dit leidde tot de verzuchting bij Holstege, onderzoeker bij het Alzheimercentrum van de VU Amsterdam, “dat wij nog maar aan het begin staan van het begrip hoe genetica onze gezondheid beinvloedt” (12). Daarom moet naar alternatieven worden gezocht in de omgeving, die de genfuncties modificeren, m.a.w., epigenetische factoren (5). De introductie van massale gezinsplanning in de 60er jaren, na de naoorlogse geboortegolf, bracht in de Westerse samenleving een fundamentele wijziging, die in de 70er jaren nog werd overvleugeld door hormonale anticonceptie. Deze grijpt rechtstreeks in op de eicelrijping, met als bedoeling de ovulatie en conceptie te verhinderen. Zoals verder zal worden aangetoond, betekende deze massale gezinsplanning in de westerse samenleving een ingrijpende mutatie in het ovulatieen geboortepatroon met nog onbekende gevolgen (zie Fig. 1 en 2). Een combinatie van twee onderzoekslijnen uit de 19e en 20e eeuw, die tot op heden onder de radar zijn gebleven, en wellicht de sleutel aanreiken voor een oorzakelijk verband met bovengenoemde epidemieën: enerzijds het experimenteel onderzoek bij dieren en observaties bij de mens betreffende de ‘overrijping’ van de eicel en 2 anderzijds de chronobiologie van de voortplanting en het geboortemaand effect bij de mens. Bevruchting van overrijpe eicellen en epigenetica In 1882 startte een lange reeks van dierexperimenten omtrent de bevruchting van ‘überreifer Eier’, die resulteerde in een pleiotroop effect met als gevolg een brede waaier van ontwikkelingsdefecten in diverse orgaansystemen, vooral van de neurulatie. In eerste instantie ging het hier om overrijping van de eicel na de ovulatie of de post-ovulatoire overrijping (PoOO, 13). Later volgden de experimentele verhindering van de eicelrijping door middel van farmaca of preovulatoire overrijping (PrOO, 14). Beide situaties bleken te leiden tot analoge resultaten, al of niet gepaard gaande met wisselende chromosomale afwijkingen (15). Bij de mens werd op grond van observaties bij ouders met gehandicapte individuen PoOO en PrOO gesuggereerd als etiologie voor niet genetische aangeboren afwijkingen en aandoeningen op latere leeftijd. PoOO is te verwachten bij afwezigheid van de zaadcellen in de eileider als gevolg van lage coïtusfrequentie of van pogingen om concepties te vermeiden. PrOO bij de mens kan men verwachten bij verlenging van de eicelrijping, bijv. tijdens menarche, premenopause, postpartum, in lagere sociaaleconomische profielen of bij gebruik van psychfarmaca naar analogie van de vermelde dierexperimenten (16). Zeer recent werd deze onderzoekslijn bij proefdieren opnieuw ter hand genomen door Horsthemke in de genetische afdeling van de U Essen (D). De vraag hierbij was of pre-ovulatoire eiceloverrijping (PrOO) als omgevingsfactor ook deficiënte reprogrammeringsprocessen van het DNA/RNA tot gevolg heeft tijdens de eerste en/of tweede rijpingsdeling. Dit werd bevestigd als recente aanwinst op het terrein van de epigenetica (17). De chronobiologie van de menselijke voortplanting Een tweede onderzoekslijn betreft de eeuwenoude, wereldwijde concentratie van concepties omtrent de zonnewenden, met name, de zomerwende op 21 juni en winterwende op 21 december. In voorchristelijke tijden waren de juni- en december de maanden voor traditioneel erotisch gekleurde festiviteiten, die later werden gekerstend tot Pasen en Kerstmis. Vanaf de 17e tot ver in de 20e eeuw waren de geboorten niet gelijkelijk verdeeld over de twaalf maanden van het jaar, maar vooral geconcentreerd rond twee duidelijke ‘optima’: een grote piek in februari/maart en een kleinere in september. Deze corresponderen met de concepties rond de zonnewenden, zoals geïllustreerd door Wolda in vier decennia (1880-1920) in de elf provincies van Nederland (zie Fig. 1, 18). Deze seizoensgebonden geboortepieken zijn universeel, weliswaar zes maanden verschoven op het zuidelijk halfrond en meer uitgesproken naarmate verder van de evenaar verwijderd. Zij blijken ook afhankelijk van klimatologische en hoogteverschillen, meer uitgesproken op het platte land dan in de steden, meer bepaald in de situaties, gekenmerkt door 3 onregelmatige menses, zoals menarche, premenopause, postpartum en lagere sociaaleconomische profielen (19). Kenmerkend is ook hun profilering bij onwettige geboorten, kennelijk onder impuls van seizoensgebonden, hormonaal gestuurde libido (20). Dit refereert uiteraard aan de seizoensgebondenheid van de paai- en bronstperioden bij amfibieën, vissen, vogels en zoogdieren. De chronobiologie van het geboortemaandeffect Begin vorige eeuw worstelde G. Wolda, ornitholoog uit Wageningen, met de analogie van de ‘optima’ van legsels bij vogels en van geboorten en concepties bij de mens. Naar aanleiding van zijn onderzoek naar de geboortemaanden in Nederland en Zweden constateerde hij dat de conceptiemaanden bij doodgeboorte en kindersterfte steeds ‘buiten de krachtige optima’ vielen. Het zelfde trof hij aan bij meer dan 10.000 tuberculosepatiënten in Nederlandse sanatoria. Dit leidde hem tot de conclusie dat ‘de maanden van geringste conceptiekans verband hielden met weinig weerstandkrachtige geboorten’.Bovendien constateerde hij dat de menstruele cycli van deze patiënten tijdens de ‘maanden buiten deze krachtige optima’ onregelmatiger waren en zelfs uitbleven (19). Anderzijds bleek de ‘voorjaarsperiode met de grootste conceptiekansen tegelijk ook de periode van de minste mensesstoornissen’. Ook Huntington wees in zijn boek ‘Season of birth - Its relation to human abilities’ (1938) op het verband tussen de maand van geboorte bij eminente individuen, aan wie in ‘WHO is WHO’,(The Dictionary of American Biography), twee, drie, tot meer dan vijf kolommen waren gewijd, proportioneel meer geconcentreerd waren rond de beide geboortepieken. Dit was niet alleen zo in de VS, maar ook in Europa en Rusland. (21). In tegenstelling hiermede bleken ook hier de individuen met fysieke en mentale beperkingen meer te zijn geboren tijdens de belendende maanden. Deze divergentie van geboorten, respectievelijk tijdens de piekmaanden en de belendende maanden, werd veelvuldig en wereldwijd bevestigd, zowel bij kinderen of individuen met een uitstekende fysieke conditie als met verschillende beperkingen of aandoeningen. Tot ver in de twintigste eeuw werd een ‘wintergeboorte effect’ gesignaleerd en aangetoond bij anencefalie, doodgeboorte en schizofrenie, maar onbegrepen. Vermoedelijk waren deze geboortemaand effecten aanleiding voor astrologische beschouwingen en voorspellingen over kinderen, ‘geboren onder één van de twaalf sterrenconstellaties van de dierenriem’ door Babyloniërs, Assyriërs en Oud-Egyptenaren (22). Beide onderzoekslijnen ontmoeten elkaar De kwaliteit van broedsel en nageslacht blijkt dus niet uitsluitend te zijn gedetermineerd door de genen van ei- en zaadcel, maar ondermeer ook door een chronobiologisch hormonaal aangestuurde eicelrijping en conceptie ‘optimum). Dit lijkt een garantie te zijn voor optimale realisering van het genoom in de bevruchte eicel en geboorte tijdens de geboorteoptima. Dit is de seizoensgebonden optimale rijping van de oocyte [SOptRO]-hypothese (Fig.2, 23). Bevestiging hiervan werd 4 geïllustreerd door optimale lengte en gewicht bij pasgeborenen, bij adolescenten en rekruten, maar zelfs bij 85-plus senioren (Fig. 3). Bevruchting tijdens de door- en afbraak van het seizoensgebonden ‘optimum’ en een inherente langere pre-ovulatoire fase en dus niet-optimaal gerijpte of ‘overrijpe’ eicel blijkt te resulteren in een vrucht, waarin het genoom zich niet volledig heeft gerealiseerd, en in geboorte tijdens de belendende maanden. Dit is de seizoensgebonden pre-ovulatoire overrijpingsovopathie [SPrOO]-hypothese (Fig 2, 22,23). Al naar gelang de graad van aantasting van de eicel leidt dit tot miskramen, doodgeboorte (Fig. 3,24), Down’s syndrome (25), wiegendood, kindersterfte of kinderen/individuen met fysieke of mentale beperkingen en courante ziekten, die zich later manifesteren. Het reeds gesignaleerde vroeger algemeen geaccepteerde, maar onbegrepen ‘wintergeboorte-effect’ bij doodgeboorte (Fig.4, 24) en schizofrenie zeer goed kadert in deze SPrOO-hypothese. Het is niet onmogelijk dat op populatieniveau hormoonverstorende stoffen (EDCs) hierbij interfereren. Gevolgen van gezinsplanning op populatieniveau Parallel met de verbeterende sociaaleconomische omstandigheden in de 20e eeuw waren de originele ‘grote’ en ‘kleine’ geboortepiek verbreed en afgevlakt. Na de 60er en 70er jaren en introductie van massale gezinsplanning, meer bepaald van de hormonale anticonceptie in variabele doseringen, bleven zij nog herkenbaar in de 1970- 1974 jaren, maar vanaf 1980-1984 niet meer (Fig. 5). Een zelfde teloorgang van het universele geboortepatroon is in de geïndustrialiseerde wereld aanwijsbaar. Het is onduidelijk of een herstel van dit ovulatoire patroon op populatieniveau mogelijk is. Voor het seizoensgebonden hormonaal aangestuurde ovulatoire patroon kan dit sinds de 70er jaren alleen maar ernstige gevolgen hebben gehad en een grondige ontregeling ten nadele van optimale concepties en een verschuiving en toename richting SPrOO concepties. Dit verklaart de recent gesignaleerde epidemieën van hart-vaatziekten, diabetes, adipositas, ADHD en ASS enz. bij jongere volwassenen, geboren na de 70er jaren. De comorbiditeit met wisselende courante fysieke of mentale aandoeningen vindt zijn verklaring in het pleiotrope effect van overrijpingsovopathie (1-5). De verschuiving van SOptRO tijdens de conceptieoptima naar SPrOO concepties verklaart de gelijktijdige wereldwijde intelligentiedaling (7-9). Tenslotte kan deze toename van SPrOO in de 70er en 80er jaren ook de teloorgang hebben veroorzaakt van het vroeger algemeen geaccepteerde geboortemaand onderzoek bij niet-evident genetische aangeboren afwijkingen en aandoeningen, die zich pas op latere leeftijd manifesteren. De niet meer herkenbare resultaten konden naar astrologie worden verwezen en geraakten niet meer gepubliceerd. Hierdoor ging de nodige aandacht voor een onmisbare sleutel in het epidemiologisch onderzoek verloren, meer bepaald in het etiologisch onderzoek. Het is evident dat geboortemaand onderzoek bij individuen, geboren na de 60er en 70er jaren van vorig eeuw, niet langer zinvol is. In dit verband kan verwezen worden naar de SPrOO configuraties of het ‘wintergeboorte’ effect bij individuen, geboren vóór de 70er jaren, o.a. met schizofrenie (geb. 1962-66), 5 diabetes type 1 (geb. 1908-70) en type 2 (geb. 1896-1959), menstruele stoornissen (geb.1910-39) en (26,27,28). Deze beperking geldt weliswaar niet voor overrijpingsovopathie in geval van de niet-seizoensgebonden ‘high-risk conceptie’categorieën, eveneens gekenmerkt door onregelmatige en vooral verlengde menstruele cycli, zoals tienerzwangerschappen, premenopause, postpartum, lagere sociaal-economische profielen, en gebruik van psychofarmaca. Besluit: De toename van seizoensgebonden pre-ovulatoire overrijpingsovopathie (SPrOO) als gevolg van de ontregeld evenwicht tussen optimale en minder optimale concepties als gevolg van massale gezinsplanning in de 60en 70er jaren verklaart: 1. de recente epidemieën bij jongeren van hartfalen (1,2), diabetes en adipositas (3,4), evenals van andere courante ziektebeelden (5) 2. de comorbiditeit als gevolg van het pleiotrope effect van overrijpingsovopathie. 3. de recent gesignaleerde wereldwijde intelligentiedaling (7,8,9). 4. de teloorgang van het onderzoek naar geboortemaand als sleutel voor etiologie van niet-evident genetische aangeboren afwijkingen en aandoeningen op latere leeftijd. Indien het bovenstaande door verder onderzoek wordt bevestigd, is het in het belang van de volksgezondheid dat werk wordt gemaakt van alternatieve niet-hormonale anticonceptiepraktijken en - vooral bij kinderwens - van bewustwording van het universele en eeuwenoude, seizoensgebonden chronobiologisch aangestuurde tweepiekige ovulatiepatroon. In het toxicologisch onderzoek naar de gevolgen van hormoonverstorende chemische stoffen (EDCs) kan overrijpingsovopathie een aangrijppunt zijn. Abstract: The introduction of contraception as cause of current diseases in youngsters and young adults The suggestion of a causal relationship between the introduction of contraception and particularly of hormonal contraception in the 60ies and 70ies and the present increase of current diseases and intelligence decline in youngsters and young adults can be founded on the combination of two forgotten concepts of the 19th and 20th century: ie, overripeness ovopathy (7,8,9) and chronobiology of reproduction (10,11). The quality of our progeny is not exclusively determined by genes in the oocyte and sperm, but particularly by the quality of hormonal control of the oocyte maturation and fertilization (11,12). Optimally matured oocytes during both the seasonally bound conception peaks around the equinoxes in june and december guarantee optimally matured oocytes (SOptRO hypothesis), result in births during the peak months in february/march and September, as evidenced by optimal weight 6 and length at birth, in adolescence or recruits, as well as in individuals reaching 85 years of age. On the other hand, fertilization of non-optimally matured or ‘overripe’ oocytes during the breakthrough or breakdown of the seasonally bound ovulatory pattern, ie, during the adjacent months (SPrOO hypothesis) results in abortion, stillbirth or children/individuals with various defects, with or without chromosomal aberrations. Postwar hormonal birth control in the 70ies and inherent inhibition of follicle burst/ovulation has disrupted the seasonally bound hormonally monitored ovulatory pattern at population level. The prove of it is attenuation and even disappearance of the century old birthpeaks, which are no longer recognizable. In order to restore this biological ovulatory pattern alternative non-hormonal methods for birth control are necessary. Overripeness ovopathy may be of interest for research related to the estrogen disrupting chemicals (EDCs). Piet Hein Jongbloet, kinderarts ???Dit laatste is belangrijk omdat nondisjunctie van de chromatiden pas tijdens de eerste en tweede rijpingsdeling plaats vindt, dus na penetratie van de zaadcel in de zona pellucida van de eicel (16). Literatuurverwijzingen 1.Hulsegge G. Cardiovascular risk factors over the life course [Proefschrift] Utrecht: 2016. 2.Barasa A, Schaufelberger M, Lappas G, Swedberg K, Dellborg M, Rosengren A. Heart failure in young adults: 20-year trends in hospitalization, aetiology, and case fatality in Sweden. Eur Heart J 2014;35:25-32. 3.Neovius M, Teixeira-Pinto A, Rasmussen F. Shift in the composition of obesity in young adult men in Sweden over a third of a century. Int J Obesity 2008; 32:832836. 4.Rosengren A, Åberg M, Robertson J, Waern M, Schaufelberger M, Kuhn G et al. Body weight in adolescence and long-term risk of early heart failure in adulthood among men in Sweden. Eur Heart J. in press, doi:10.1093/eurheart/ehw221. 5.Latham KA, Sapienza C, Engel N. The epigenetic Iorax: gene-environment interactions in human health. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3471221/?report=classic. 6.Flynn JR, The “Flynn Effect” and Flynn’s paradox. Intelligence. 2013; http://dx.doi.org/10.1016/j.intell.2013.06.014 7.Griffiths S. Are we becoming more stupid? IQ scores are decreasing - and some experts argue it’s because humans have reached their intellectual peak. http:/www.dailymail.co.uk/sciencetech/article-2730791/Are-STUPID-Britonspeople…30/08/2014. 8.Woodley MA, te Nijenhuis J, Murphy R. Were the Victorians cleverer than us? The decline in general intelligence estimated from a meta-analysis of the slowing of simple reaction time. Intelligence. 2013;41:843-850. 7 9.Sundet JM, Borrren I, Tambs K. The Flynn effect is partly caused by changing fertility patterns. Intellgence 2008;36:183-191. 10.Rijk et al (2016) EDC-Associated Cost Report 11042016. 11.Voormolen S. Gen voor lang leven is onvindbaar. NRC-H. 18-11-2014. 12.Redactie Wetenschap. 74 genen met piepklein effect op schoolsucces. NRC-H. 13-05-2016. 13.Pflüger E. Versuche der Befruchtung Überreifer Eier. Arch Ges Physiol 1882; 26:76-77. 14.Witschi E. Overripeness of the egg as a cause of twinning and teratogenesis:a review. Cancer Res 1952;12:763-786. 15.Mikamo K. Intrafollicular overripeness and teratologic development. Cytogenetics.1968;7:223-231. 16. Jongbloet PH. Mental and Pysical Handicaps in connection with Overripeness Ovopathy. Springer Netherlands.Book 1971;ISBN:978-90-207-0315-3(Print) 97894-010-2958-2 (online). 17.Kosubek A, Klein-Hitpass L, Rademacher K, Horsthemke B. Ryffel G. Aging of Xenopus tropicalis eggs leads to deadenylation of a specific set of maternal mRNAs and loss of developmental potential.PL0S ONE 5(10):e13532.doi:10.1371/journal.pone.0013532. 18.Wolda G, Nieuwe Biologische Principes, ’s-Gravenhage: AAM Stols;1946.pp. 35-147. 19. Wolda G. Periodieke Afwijkingen in de menses. NTvG 1935;79:1381-1393. 20.Cowgill UM Season of birth in man: Contemporary situation with special reference in Europe and the southern hemisphere. Ecology 1966;47:614-623. 21. Huntington E. Season of Birth-Its Relation to Human Abilities. New York: John Wiley & Sons, INC.1938.pp.1-473 22.Jongbloet PH. Menses and Moon Phases, Ovulation and seasons, Vitality and month of birth. Dev Med Child Neurol 1983;25:527-531. 23.Jongbloet PH.The effects of preovulatory overripeness of human eggs on development. In: Blandau RJ (ed.). Aging Gametes. Their biology and Pathology. Intern. Symp. Seattle 1973. Basel: Karger 1975,300-29. 24.Golding J, Sunderland R. Month and day of delivery. In: Social and biological effects on perinatal mortality.Volume III: Perinatal Analyses. Report on an Intern Compar; Study sponsored by the WHO 1990,pp105-150. 25.Jongbloet PH, Vrieze OJ. Seasonality of pre-ovulatory non-disjunctions and the aetiology of Down’s syndrome. In: Lieth H (ed) Seasonal Effects on reproduction, Infection and Psychoses. Progress in Biometeorology vol 5, 1987 SPB Academic Publishing, The Hague, the Netherlands, 81-89. 26.Pallast EGM, Jongbloet PH, Straatman HM, Zielhuis GA. Excess seasonality of births among patients with schizophrenia and seasonal ovopathy. Schizophr.Bull 1994; 22:269-276. 27. Jongbloet PH, van Soestbergen M, van der Veen A. Month-of-birth distribution of diabetics and ovopathy: A new aetioligical view. Diabetes Res 1988;9:51-58. 8 28. Jongbloet PH, Kersemaekers WM, Zielhuis GA, Verbeek ALM. Menstrual disorders and month of birth. Ann Hum Biol 1994;21:511-518. Figuren Fig. 1 Concentratie rond de zonnewenden van de concepties op basis van de geboorten (1880-1920) afzonderlijk per provincie en gezamenlijk onderaan: de ‘grote piek’ rond 21 juni en de ‘kleine piek’rond 21 december (17). Fig. 2 De geboorten in Nederland per maand in 5-jaarlijkse perioden, gecorrigeerd voor maandlengte en geindexeerd: 100 = gemiddelde). De grote piek in febr-maart was in 1970-74 en 1975-79 nog, hoewel minder herkenbaar; vanaf 1980-84 niet meer. Fig 3 Schema van het ovulatoire patroon en de seizoenen van niet-optimale of preovulatoire overrijping versus optimale rijping: de SPrOO- en SOptROhypothesen (20). Fig 4 De maandelijkse concepties (zie boven) op basis van de geboorten (zie onder) van alle 85+ mannen en vrouwen in de stad Leiden, vergeleken met alle geboorten (1887-1902; gecorrigeerd voor maandlengte en geindexeerd: 100 = gemiddelde). Fig 5 De concepties per maand van alle levend- en doodgeborenen in Zweden: de perinatale sterfte is laagst in de maanden van de ‘grote geboortepiek’ en hoogst tijdens de belendende maanden van door-en afbraak van het ovulatoire patroon (21). 9 Figuur 1 10 Figuur 2 11 Figuur 3 12 Figuur 4 13 Figuur 5 14