Vergaderjaar 1997-1998 ND VAN ' Aangeboden 16 september 1997 Tekstgedeelte van de Miljoenennota 1998 P W Ç18 uazs6ue Plw L'b ale!aos p M l ! u i 8 ' 1 0 ~:g661 u! uaspuoj alepos ua y ! ! ~uen uals6uenlug p.ie!l!w 6'5 :g661 u! uaspuoj alepos u a y!!y uen u a n e 6 y n - o ~ a ~ Uitgaven van het Rijk in 1998: 219,3 miljard Defensie 13,6 mld Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 8,8 mld Gemeente- en Provinciefonds 23;9 mld Verkeer & Waterstaat en Infrastructuurfoncdc Sociale Zaken en Europese Unie 11,1 mld Buitenlandse Zaken (incl. IS) 8,2 mld Financien 5,7 mld Justitie 6,3 rnld staatsschuld 30,4 mld Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 38,8 mld \ Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 3,3 mld ' Loon/prijsreserve 3,7 mld Ontvangsten van het Rijk in 1998: 201,7 miljard Niet-belastingontvangsten en overig 18,O rnld Beleidsrelevant financieringsteko stii Aardgas Overige belastingen op inkomen, winst en vermogen 6,7 mld / Vennootschapsbelasting 30,5 mld .2 mld Er is veel internationale belangstelling voor de relatief gunstige economische ontwil<l<elingin ons land. Voor de toekomst is het van belang deze ontwikkeling vast te houden. Een ontwil<l<elingdie niet vanzelfsprekend is en ook niet vanzelf zal blijven. Het financieringstekort zal in 1998 lager uitkomen dan drie jaar geleden gedacht. De overheidsschuld vertoont als percentage van het BBP een dalende trend. De werkgelegenheid vertoont enige jaren achtereen een forse groei terwijl het aantal mensen dat afhankelijk is van een uitkering daalt. In deze regeerperiode wordt een omvangrijke lastenverlichting gerealiseerd en wordt een sterke impuls gegeven aan de verbetering van de economische structuur en het milieu. Daarmee wordt aan een volgend kabinet een relatief gunstige uitgangspositie meegegeven. Naast alle vooruitgang die is geboeld liggen er nog vele uitdagingen. Er bestaat nog steeds een achterstand in inkomen en arbeidsparticipatie, gemeten in arbeidsjaren, ten opzichte van omringende landen. Met name onder ouderen is de arbeidsparticipatie zeer laag: het feit dat slechts 40% van de mensen tussen 55 en 60 jaar werkt, en slechts 10% van de leeftijdsgroep 60-65 jaar, is niet iets o m trots op te zijn. Dit probleem wordt versterkt door het ouder worden van de beroepsbevoll<ing. Op wat langere termijn leidt de vergrijzing tot een sterke groei van het aantal AOW-ers en het toenemend beroep op zorgvoorzieningen. Dit stelt eisen aan het te voeren beleid ten aanzien van de overheidsfinanciën, sociale zekerheid en zorg. Een herbezinning op ons fiscaal stelsel is noodzakelijl<. De heffingspercentages zijn nog erg hoog, ook bij lagere inkomens. De grondslag van belasting- en premieheffing is in de loop der tijd te zeer versmald. Voorts is de bereikbaarheid van de economische centra onvoldoende. Een duurzame ontwikkeling, ook met het oog op het milieu, is nog niet verzekerd. Kortom nog volop werk aan de winkel. Niet uit het oog moet worden verloren dat een gunstige conjunctuur geen eeuwig leven heeft. Belangrijker nog, de verbetering in de structurele ontwikkeling is de vrucht van een jarenlang proces van structurele hervormingen, budgettaire discipline en verantwoorde loonvorming. Om de gunstige economische ontwikkeling te continueren en de toekomstige uitdagingen aan te kunnen, zullen dit opnieuw basiselementen moeten zijn voor het beleid. Gerrit Zalm lijnen van het beleid Inleiding Het begrotingsbeleid Macro-economisch beleid Toekomstige ontwikkelingen Slot Financieel-economisch Inleiding Internationale ontwikkelingen Het Nederlandse model De overheidsfinanciën Monetaire stabiliteit Arbeidsmarkt en werkgelegenheid Het socialezekerheidsstelsel en de zorgsector Het structuurbeleid ten aanzien van goederen- en dienstenmarkten Fiscale vernieuwing ter ondersteuning van het Nederlandse model Milieu en infrastructuur Inleiding Beeld 1995-1 998 Een nadere toelichting op de uitgavenontwikkeling ten opzichte van de vorige Miljoenennota De microlastenontwikkeling Het beleidsrelevante tekort, het EMU-tekort en de EMUschuld Uitgavenontwikkeling 1995-2002 Inleiding De overheid benut de markt De overheid simuleert de markt Ontwikkelingen op het terrein van resultaatgerichte sturing binnen de rijksoverheid ruikte termen en aire kerngegewens aven en niet-belastingontvan Uitgaven begrotingen Niet-belastingontvangsten begrotingen De Agentschappen De rijksbegroting in enge zin Inhoudsopgave 1 41 41 46 5O 53 56 59 59 60 62 64 71 83 84 84 86 88 89 De sociale zekerheid De zorgsector De belastingontvangsten De belastingramingen voor 1997 en 1998 De belastingontvangsten i n 1997 De invloed van maatregelen o p de belastingontvangsten 1998 De belastingontvangsten i n 1998 Meerjarige belastingramingen Horizontale toelichting 1997-2002 Verticale toelichting 1996-2002 Interdepartementale beleidsonderzoeken Ontwikkelingen in de financiën van de decentrale overheden Inkomstenbronnen van provincies en gemeenten Lokale lasten De kapitaaluitgaven van de decentrale overheden en de financiering daarvan Be financiering van de Europese Unie Budgetdiscipline o p korte en middellange termijn De financiële kaders van de Europese Unie De Nederlandse nettopositie De Nederlandse afdrachten Staatsbalans en economische categorieën Inleiding Staatsbalans per 31 december l996 Rijksbegroting naar economische categorieën Collectieve sector naar functie 1989-1998 Uitgaven collectieve sector naar functie Ontvangsten collectieve sector naar functie Tenjarenoverzicht 1989-1998 Financieringssaldo Budgettaire kerngegevens De collectieve sector 1970-1 9% Uitgaven van de collectieve sector naar bestedende organen Uitgaven van de collectieve sector naar economische categorieën Collectieve uitgaven, collectieve-lastendruk en financieringstekort van de collectieve sector Het convergentieverbop in de EU Inleiding Procedures ter bevordering van het convergentieproces De convergentiecriteria Trefwoordenregister Lijst van gebruikte afkortingen Inhoudsopgave «Werk, werk, werlo) was het devies waarmee het kabinet in l994 van start ging. Nu het einde van de kabinetsperiode dichterbij komt, kan de conclusie getrokken worden dat hieraan invulling is gegeven: de economische dynamiek heeft zich zodanig ontwikkeld dat er in 1998 bijna een half miljoen mensen meer aan het werk zullen zijn dan in 1994. Na tientallen jaren van gedurige stijging van het aantal mensen met een uitkering is nu sprake van een daling. Even belangrijk is dat er grote vooruitgang is geboekt bij de gezondmaking van de overheidsfinanciën. Aanzienlijke bedragen zijn vrijgemaakt voor zowel tekortverlaging als lastenverlichting. Er is verder een begin gemaakt met de zekerstelling van toekomstige AOW-uitgaven via stortingen in het nieuwe AOW-spaarfonds en de structurele voeding van het Fonds Economische Structuurmiljard verhoogd. Het EMU-tekort voor 1998 versterking (FES) is met wordt geraamd op 1,7% BBP (Bruto Binnenlands Product) en de EMUschuld daalt snel naar de referentiewaarde van 60% BBP. Op grond van de verbeterde budgettaire situatie heeft de Ecofin, de vergadering van ministers van Financiën van de EU-lidstaten, het buitensporigetekortoordeel dit jaar opgeheven. Behalve voor tekortreductie en lastenverlichting voor burgers en bedrijven is er ook meer geld uitgetrokken voor economische structuurversterkende investeringen. Hierdoor is het innovatieve vermogen en het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie vergroot. De conditie van de Nederlandse economie is met dit alles sterk verbeterd, maar toekomstverkenningen wijzen uit dat voortzetting van de beleidsinspanningen noodzakelijk is o m de geboekte successen een duurzaam karakter te geven. De regering heeft deze kabinetsperiode een meer op trendmatige leest geschoeid begrotingsbeleid geïntroduceerd. Dit begrotingsbeleid steunt op het hanteren van behoedzame uitgangspunten, het handhaven van reële uitgavenkaders voor de drie budgetdisciplinesectoren en een stroomlijning van het begrotingsproces. In dit begrotingsbeleid wordt niet meer primair gestuurd op het financieringstekort. Zolang dit tekort een van tevoren gesteld plafond niet overschrijdt, is er geen reden voor aanpassing van de begroting. Het trendmatige begrotingsbeleid blijkt een belangrijke bijdrage te hebben geleverd aan de uitgavenbeheersing en aan de bevordering van een bestendig en meer op de lange termijn gericht overheidsbeleid. Dat dit beleid succesvol is, blijkt uit de onderschrijding van het totale uitgavenkader in alle jaren van deze kabinetsperiode. Tegenover de overschrijdingen van de ijklijn zorg staan lagere uitgaven bij de rijksbegroting in enge zin en bij de sociale zekerheid. De uitgavendiscipline, een degelijk Regeerakkoord en behoedzame uitgangspunten, die werden overtroffen door de feitelijke ontwikkelingen, hebben rust i n het begrotingsproces gebracht. De afgelopen drie jaar is steeds één hoofdmoment van besluitvorming over de uitgaven voldoende gebleken en konden bezuinigingsrondes die de normale begrotingscyclus doorbreken achterwege blijven. Hoofdlijnen van het beleid Rijksbegroting in enge zin Stand Miljoenennota 1998 Uitgavenkader 147,7 149,3 148,9 152,6 156,l 156,2 162,4 162,7 Verschil - 1,6 - 3,7 - 0,l - 0,3 Sociale zekerheid Stand Miljoenennota 1998 Uitgavenkader 97,3 99,O 101,O 98,7 101,O 102,8 102,5 103,4 48,3 47,3 47,O 46,8 48,6 48,l 51,O 50,4 1O , O,3 03 0,6 Zorgsector7 Stand Miljoenennota 1998 Uitgavenkader Verschil Collectief gefinancierd deel van het Budgettair Kader Zorg (BI<Z). De financiële ruimte van het kabinet viel door meevallende economische groei hoger uit dan verwacht. Terwijl in het Regeerakkoord werd uitgegaan van een economische groei van ruim 2% per jaar, bedraagt de gemiddelde groei naar het zich nu laat aanzien in de periode 1995-1998 bijna 3%%. De hogere economische groei heeft geleid tot belastingmeevallers. De lasten van burgers en bedrijven zijn in deze kabinetsperiode verlicht met bijna 17 miljard: 8 miljard meer dan afgesproken in het Regeerakkoord. De beschikbare ruimte is daarnaast gebruikt om het tekort extra te verlagen. In het Regeerakkoord werd verwacht dat het tekort van het Rijk zou dalen tot 2,8% BBP: voor 1998 wordt nu een beleidsrelevant tekort van 2,3% BBP verwacht. Hierdoor ontwikkelt de EMU-schuldquote zich veel gunstiger. Terwijl ten tijde van het Regeerakkoord nog een stabilisatie op een niveau van circa 80% BBP werd verwacht, wordt nu een daling verwacht tot 70,4% BBP in 1998. De door de schulddaling vrijvallende rente-uitgaven zijn voor prioritaire beleidsdoeleinden aangewend. De regering heeft verder besloten tot oprichting van een AOW-spaarfonds. Het doel daarvan is het opbouwen van een reserve om de financiering van de toekomstige AOW-uitgaven zeker te stellen. In dit fonds wordt in 1997 V4 miljard en vanaf 1998 1% miljard gestort. Om een vermogen op te bouwen dat werkelijk een substantieel deel van de vergrijzingspiek kan opvangen, zal de voeding van het AOW-spaarfonds in de komende jaren groter moeten worden. Mocht op grond van (voorlopige) realisatiecijfers over 1997 blijken, dat er in 1998 sprake is van een nadere belastingmeevaller, dan zal het structurele deel ervan worden aangewend voor een duurzame verhoging van de voeding van het AOW-spaarfonds. Vanaf 1998 wordt jaarlijks l/2 miljard van de binnenlandse gasbaten ten gunste van het FES gebracht ten behoeve van structuurversterking in brede zin. De regering heeft de ruimte voor nieuw beleid uit kunnen breiden door 4 miljard meer om te buigen dan in het Regeerakkoord was afgesproken en de lagere rentelast, door een gunstiger ontwikkeling van de staatsschuld, voegde daar nog 2 miljard ruimte aan toe. De regering heeft 7 miljard aan extra intensiveringen doorgevoerd, waardoor inclusief de intensiveringen uit het Regeerakkoord het totaal op ruim 10 miljard uitkomt. Belangrijke prioriteiten werden gelegd bij het onderwijs, open bare orde en veiligheid, het inkomensbeleid, het werkgelegen heidsbeleid, de zorgsector, infrastructuur en milieu. Hoofdlijnen van het beleid i n miljarden 289,3 289,3 Reële uitgaven' Idem i n lopende prijzen 287,3 293,3 4,7 12 5,83 Totaal ombuigingen2 Totaal intensiveringen2 Microlastenverlichting2 283,6 294,s 288,8 305,7 290,s 31 5,9 12,5 3,7 11,l 16,6 7,3 12,9 22,4 10,2 16,8 2,o 2,3 77,2 2,4 2,O 72,7 2,3 1,7 70,4 i n % BBP Beleidsrelevant tekort EMU-tekort EMU-schuld 3,6 3,8 77,9 3,5 4,O 79,l ' Totaal uitgaven budgetsectoren Rijk in enge zin, sociale zekerheid en zorg; in reële guldens * 1994. Cumulatief. Inclusief lastenverlichting waarvan in het Regeerakkoord en Miljoenennota 1995 werd verwacht dat deze in 1995 zou worden gerealiseerd, maar die reeds in 1994 heeft plaatsgevonden. Het door middel van lastenverlichting ondersteunde beleid van arbeidskostenmatiging werpt zijn vruchten af. Momenteel groeien de Nederlandse economie én de werkgelegenheid duidelijk harder dan de economieën van de ons omringende landen, met name omdat de stijging van de arbeidskosten i n Nederland nu al vijftien jaar achterblijft bij die van andere Europese landen. Dit heeft onze concurrentiepositie goedgedaan. In aanvulling op generieke lastenverlichting zijn er ook diverse maatregelen genomen die specifiek gericht zijn op mensen die langdurig aan de zijlijn staan, waaronder het scheppen van eenvoudige banen in de collectieve sector. Dit is belangrijk omdat de kans op het vinden van een baan sterk afneemt indien inactiviteit lange tijd voortduurt. Om de vraag naar arbeid te stimuleren hebben sociale partners loonschalen tussen het minimumloon en de laagste CAO-schaal gecreëerd en heeft de regering de afdracht van premies en belastingen voor laagbetaalde banen verlaagd. Het hogere arbeidskostenforfait vergroot het verschil tussen loon en uitkering, hetgeen werken aantrekkelijker maakt. Mede als gevolg van deze maatregelen neemt nu ook de werkloosheid onder langdurig werldozen af. Een leidende gedachte van het kabinet was een herijking van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en de eigen verantwoordelijkheid. In het socialezekerheidssteIsel zijn nu meer prikkels ingebouwd die het beroep op uitkeringen terugdringen. De financiële verantwoordelijkheid voor de Ziektewet is neergelegd bij de individuele werkgever. Dit heeft tot een sterke verlaging van het ziekteverzuim geleid. Vanaf 1998 zullen werkgevers voor een groot gedeelte van de WAO zelf het financiële risico dragen van de uitstroom naar die regeling (Pemba). Gemeenten gaan vanaf 1999 de verantwoordelijkheid dragen voor de toeslagen i n de ABW. Omdat de gemeenten bij de uitvoering van de bijstand op deze maatregel vooruitlopen, worden nu reeds forse besparingen bereikt. Om het groeipotentieel van de Nederlandse economie verder uit te bouwen geeft de regering veel aandacht aan versterking van de economische structuur. Er is meer geld uitgetrokken voor investeringen i n kennisinfrastructuur en fysieke infrastructuur. Dat was ook nodig omdat hier in vorige kabinetsperioden onvoldoende geld voor vrijgemaakt kon worden. Modernisering is nodig omdat de eisen die aan de economische structuur worden gesteld steeds hoger worden. Nieuwe concurrenten soms uit lagelonenlanden -vinden toegang tot onze markten, waardoor Hoofdlijnen van het beleid lidstaten op middellange termijn te streven naar een begroting die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont. De totstandkoming van de EMU zal leiden tot meer beleidsconcurrentie tussen overheden, als gevolg van de grotere transparantie door het verdwijnen van verschillende munten. Verschillen in arbeidskosten, milieukosten, mobiliteit, kwaliteit van de beroepsbevolking, etc. zullen veel doorzichtiger worden. Overheden zullen zich daarom sneller gedwongen voelen te concurreren met maatregelen op belasting-, toezicht- en milieugebied, om eventuele tekortkomingen op andere gebieden te compenseren. De EU staat voor de uitdaging via harmonisatie op randvoorwaarden een race to the bottom te vermijden. In plaats van het najagen van kortetermijnsuccessen kan middels een race to the optimum de aandacht beter gericht worden op duurzame groei, zodat Europa ook in de volgende eeuw een aantrekkelijk leefklimaat blijft bieden. Net als in de voorafgaande jaren wordt de beschikbare financiële ruimte in 1998, conform de afspraken uit het Regeerakkoord, verdeeld over tekortreductie, lastenverlichting en economische structuurversterking. Het beleidsrelevante tekort komt circa 4 miljard lager uit dan het Regeerakkoordplafond en het EMU-tekort ligt ruim beneden de 2% BBP. De vormgeving van de lastenverlichting is zodanig dat de inkomensontwikkeling evenwichtig en de arbeidskostenontwil<keling gematigd kan zijn. Door een storting van 11/2 miljard in het AOW-spaarfonds wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het zekerstellen van toekomstige AOW-uitgaven. Verder is afgesproken vanaf 1998 jaarlijks l/2 miljard te storten in het FES. Samen met stortingen eerder in de kabinetsperiode leidt dit tot een veel betere financiële positie van dit fonds. Het volgende kabinet treft een betere uitgangspositie aan dan 3 jaar geleden mocht worden verwacht. Daardoor zal het in de volgende kabinetsperiode niet alleen mogelijk zijn het huidige beleid voort te zetten, maar tevens het beleid verder uit te bouwen. Hoofdlijnen van het beleid De Nederlandse economie ontwikkelt zich al enige jaren achtereen gunstig. Dat dit niet louter het gevolg is van de internationale conjunctuur, blijkt uit het feit dat de economische groei en in het bijzonder de werkgelegenheidsgroei gunstig afsteken tegen de Europese ontwiltltelingen. Gemeten over de gehele kabinetsperiode zal de totale werkgelegenheidscreatie uitkomen op circa 450 000 personen, overeenltomend met circa 400 000 arbeidsjaren. Verder leidt de voortgezette consolidatie van de overheidsfinanciën ertoe dat - voor het eerst sinds decennia - een perspectief ontstaat voor het bereiken van een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont. Na vele jaren van stagnatie is Nederland bezig aan een succesvolle inhaalrace. Vanaf 1975 bleef de groei van het inkomen per hoofd van de bevolking in Nederland achter ten opzichte van de omringende landen. Vanaf eind jaren tachtig is die ontwiltlteling ten goede gekeerd en thans is de relatieve achteruitgang voor een groot deel tenietgedaan. Daarmee is de mogelijkheid gecreëerd o m de volgende stap te zetten: na aansluiting bij de omringende landen in Europa, is het de uitdaging o m de achterstand ongedaan te maken die is gegroeid ten opzichte van het OESOgemiddelde. Grafiek 2.7 .l BBP per hoofd Nederlianid en wmriwgewde kmden»; koopkrachtpariteiten, OESO-100 Nederland Omringende landen OESO - - Bron: OESO Economic Outlook 61. Noot: Tot de omringende landen behoren Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Luxemburg en Denemarken. Overigens is de Duitse voorsprong in welvaart vooral geslonken door de eenwording. Financieel-economisch beleid De Nederlandse economie bevindt zich nog altijd in de opgaande fase van de conjunctuurcyclus. De particuliere consumptie groeit met 23/4% in 1997 aanzienlijk. Enerzijds hangt dit samen met de toenemende werkgelegenheid, anderzijds hebben stijgende aandelen- en huizenprijzen geleid tot vermogensstijgingen in de particuliere sector, die deels in consumptie worden omgezet. Met een verwachte groei van 6% ontwikkelt de export zich eveneens voorspoedig, onder invloed van de gunstige Nederlandse concurrentiepositie en de gestegen dollarkoers, en wellicht ook enigszins de conjuncturele ontwikkeling in de VS. Tegen deze vertrouwenwekkende achtergrond laten ook de investeringen een beduidende groei zien van 5%. Ook voor l998 zijn de verwachtingen goed. Wordt in 1997 de groei hoofdzakelijk gedragen door de binnenlandse vraag, in 1998 ligt vooral de ontwikkeling van de export ten grondslag aan het gunstige beeld. Voor het volgende jaar wordt de economische groei geraamd op 33/4%. Dit betekent een lichte verdere stijging ten opzichte van 1997, waarmee de groei een historisch gezien hoog niveau bereikt. De stijging van de groei in 1998 hangt samen met de varkenspest, die een neerwaartse invloed heeft op de groei in 1997. Grafiek 2.2.1 Volume BBP Nederland, Japan, VS en EU; index 1990 = 100 - EU-6 Nederland Japan VS - ."", - Bron: CEP 1997 De positieve ontwikkelingen in Nederland spelen zich af tegen de achtergrond van uiteenlopende internationale conjunctuurbewegingen. In 1997 zal de economische groei in de VS naar verwachting 3% bedragen. Na een aantal jaren van conjuncturele voorspoed treedt naar voren dat zich in de economie van de VS wellicht nu ook een meer structurele verbetering heeft voltrokken: de werkloosheid daalde in 1997 immers tot een niveau waarbij in het verleden onveranderlijk de inflatie placht op te lopen. Het feit dat een dergelijke bezetting van de productiefactor arbeid vooralsnog mogelijk blijkt te zijn zonder inflatoire consequenties, is wellicht een indicatie dat het groeivermogen van de economie in de VS is toegenomen. De Europese conjunctuur laat een wisselend beeld zien. Het herstel vertoonde in het begin van het jaar nog enige haperingen, maar kreeg in de loop van 1997 meer vaart. Voor de EU-landen wordt dit jaar een groeitempo geraamd van gemiddeld 2l/4%. De omstandigheden zijn gunstig voor een verbetering van de bedrijfsinvesteringen, zoals onder meer diverse conjunctuurenquêtes aangeven. Financieel-economisch beleid M e t een groei van 13/4% blijft de Japanse economische ontwikkeling enigszins achter. Het exportherstel als gevolg van de dalende yenkoers is nog niet overgeslagen naar de binnenlandse sectoren van de economie, waardoor de basis voor de conjuncturele opleving smal blijft. Naast deze kortetermijnontwikkelingen zijn er langetermijntrends die ons een beeld geven van de uitdaging waarvoor Nederland, of in een breder verband Europa, zich gesteld ziet. De bescheiden groeicijfers van de Europese economieën steken schril af tegen de groeivoeten die i n Zuidoost-Azië worden gerealiseerd. Ofschoon de ontwikkeling van de Aziatische economieën ook een inhaaleffect bevatten, zijn de aanblik van en de economische krachtsverhoudingen binnen de wereld door deze snelle groei aan ingrijpende veranderingen onderhevig. Er zijn geen redenen o m aan te nemen dat de relatieve versterking van de positie van de Aziatische landen, die zich de afgelopen tientallen jaren heeft voorgedaan, zich niet zal kunnen voortzetten i n d e jaren die voor ons liggen. Grafiek 2.2.2 De wereldeconomie verdeeld in regio's Azië 11,676 Bron: IMF Het is dus van het grootste belang o m bij de beoordeling van economische prestaties niet alleen Europa als referentiekader te nemen. Daarnaast blijkt dat het noodzakelijk is o m te komen tot een structurele verbetering van niet alleen de groei, maar vooral het groeivermogen van de Europese economieën. Ook internationaal trekken de economische ontwikkelingen i n ons land de aandacht. Centraal i n die aandacht staat de vraag welke elementen van het Nederlandse sociaal- en financieel-economische beleid de structurele verbetering hebben teweeggebracht, e n of u i t de Nederlandse ervaringen lessen kunnen worden getrokken voor het eigen beleid. De positieve geluiden uit het buitenland vormen een welkome afwisseling: sprak m e n vroeger over de ((Hollandse ziekte)), n u heeft m e n het - in uiteenlopende bewoordingen - over het Nederlandse model. Het Nederlandse model, waarin groei van de werkgelegenheid het hoofddoel is, kan worden gezien als een combinatie van vijf elkaar versterkende onderdelen: budgettaire consolidatie, een stabiel monetair klimaat, arbeidskostenmatiging bevorderd door algemene en gerichte lastenverlichting, een activerend en zo nodig alternatief werk biedend Financieel-economisch beleid stelsel van sociale zekerheid, en een structuurbeleid gericht op flexibilisering en verbeterde werking van markten. Dit alles bij handhaving van stabiele arbeidsverhoudingen en een evenwichtige inkomensontwikkeling. Met dit beleid, waarvoor de eerste aanzetten reeds aan het begin van de jaren tachtig werden gegeven, is Nederland erin geslaagd het tij te keren van een achterblijvende economische ontwikkeling, oplopende werkloosheid en ontsporende overheidsfinanciën. Het succes van het Nederlandse model blijkt vooral uit de ontwikkelingen ten aanzien van de centrale doelstellingen van het economische beleid: economische groei en werkgelegenheid. De situatie ten aanzien van de werkgelegenheid is gestaag aan het verbeteren, ook al blijft de benutting van het totale arbeidspotentieel nog steeds achter bij de mogelijkheden. Gemeten in personen ligt de Nederlandse participatie weliswaar boven het EU-gemiddelde, doch gemeten in arbeidsjaren blijft Nederland juist bij dat gemiddelde achter. In deze kabinetsperiode is het aantal burgers dat een beroep doet op een uitkering voor het eerst sinds lange tijd aan het dalen. Daardoor en door de gestage stijging van de werkgelegenheid laat de zogeheten VA-ratio, de verhouding tussen het werkende en het nietwerkende deel van de bevolking, een gunstige ontwikkeling zien. Grafiek 2.3.1 Ontwildceling werkgelegenheid, aantal uitkeringen 65- en 65+ en UA-ratio; resp. duizenden personen, duizenden uitkeringsjaren en % Werkgelegenheidz 12 uur Aantal uitkeringen 65- Aantal uitkeringen65+ !/A-ratio Bron: MEV 1997 Noot: werkgelegenheid gedefinieerd ais banen van 12 uur per week of meer. Het feit dat deze ontwikkelingen ten dele ook zijn gerealiseerd in een periode waarin veel geïndustrialiseerde landen te maken hebben met een aarzelende conjunctuur, illustreert hoezeer het beleid van structurele aanpassing zijn vruchten heeft afgeworpen. De verbeterde situatie op het gebied van arbeidsmarkt en sociale zekerheid vermindert niet alleen de druk op het overheidsbudget, maar beïnvloedt ook het inkomen per hoofd. Het BBP per hoofd van de bevolking kan in twee stappen worden afgeleid van de arbeidsproductiviteit ofwel het BBP per gewerkt uur. Na correctie voor het aantal gewerkte uren per werkende ontstaat de productie per werkende. Wordt vervolgens gecorrigeerd voor arbeidsdeelname, dan resulteert het BBP per hoofd. In een vergelijking met omringende landen blijkt Nederland in termen van arbeidsproductiviteit een goed figuur te slaan. De achterstand in inkomen per hoofd van de bevolking, die Nederland sinds de tweede helft van de jaren zeventig had opgelopen ten opzichte van de omliggende landen, hing vooral samen met de beperkte benutting van het arbeidspotentieel. Daarbij was in 1973 met name de in Nederland relatief geringe arbeids- Financieel-economisch beleid deelname van belang, maar in 1987 bleek ook het aantal gewerkte uren per werknemer een duidelijk negatieve invloed te hebben. Voor zover de beperkte werktijd echter berust op een vrijwillige keuze is daarbij overigens ook sprake van een positief effect op de welvaart - welvaart is immers een breder begrip dan het BBP per hoofd van de bevolking. De betere benutting van de beschikbare arbeid sinds het eind van de jaren tachtig - tot uiting komend in een betere arbeidsdeelname - vormt een belangrijk onderdeel van de relatieve verbetering van de positie ten aanzien van het BBP per hoofd van de bevolking. Lag het BBP per hoofd in 1987 nog 9% onder het gemiddelde van de omringende landen, in 1995 was dat teruggelopen tot 4%. In de genoemde periode steeg de arbeidsdeelname in Nederland jaarlijks met l % , terwijl deze in de omliggende landen jaarlijks met 0,5% daalde. Door het arbeidsintensieve karakter van de groei en het stopzetten van de uitstoot van minder productieve werknemers nam de voorsprong op het gebied van de arbeidsproductiviteit overigens iets af. ijdrage toenemende partici atie aan welvaart; index NoordwestEuropa=I 00 120 Arbeidsproductiviteit ;;i? Productie per werkende f33 BBP per hoofd 110 1O0 90 Rn Bron: De Haan en Van Ark, Enhancing growth through structural reform, Groningen 7996. Een vooruitblik voor de middellange termijn Thans zijn nog geen uitgewerkte macro-economische verkenningen van het CPB voorhanden. Wel is beschikbaar een tentatieve verkenning van de budgettaire ontwikkelingen voor de periode 1999-2002.1 Deze verkenning houdt rekening met demografische trends en is intern consistent. Het gehanteerde uitgangspunt voor de economische groei van 2% is echter niet meer dan een behoedzame veronderstelling. De contractloonstijging in de marktsector wordt geschat op 2%%, l/4% hoger dan de prijsontwikkeling van het BBP en de consumptieprijsstijging. Gegeven de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de inflatie, impliceert de loonontwikkeling een constante arbeidsinkomensquote. In de verkenning neemt de werkgelegenheid met jaarlijks circa 50.000 arbeidsjaren toe, maar dat is niet voldoende om de verwachte groei van het arbeidsaanbod op te vangen. Daarnaast leidt de vergrijzing - ook binnen de beroepsbevolking - tot een toenemend aantal uitkeringen. De Verkenning 1999-2002, Werkdocument 94,1997, Centraal Planbureau. Financieel-economisch beleid adequaat, stimulerend technologiebeleid. Bij een kennisintensieve economie hoort ook permanente scholing, en dus zijn investeringen nodig ten behoeve van zowel jongeren- als volwassenenonderwijs. Niet alleen de sociale partners hebben daarbij een verantwoordelijkheid: ook de overheid zal soms een initiërende, soms een faciliterende rol moeten spelen. Voorts zal moeten worden gezocht naar wegen om de milieuschade van economische groei effectief te verminderen. Ook zijn keuzes nodig ten aanzien van de beschikbare ruimte in ons land, waarbij bijvoorbeeld mobiliteitsbeleid een rol speelt. Soms kunnen mobiliteitsbeleid en milieubeleid in elkaars verlengde liggen. Zo is beheersing van de automobiliteit nodig voor een betere bereikbaarheid van de Randstad en voor het milieu. Daarnaast blijft echter ook aandacht nodig voor meer direct milieubeleid, zoals het beperken van emissies van schadelijke stoffen. Het versterken van milieuvriendelijke elementen in het fiscale stelsel kan een ondersteuning zijn voor dit beleid. Het beleid zal moeten bevorderen dat de economische ontwikkeling niet ten koste gaat van het milieu. Daarnaast zijn de mogelijkheden verkend voor een herziening van het fiscale stelsel. Uitgangspunt daarbij is het streven te komen tot een belangrijke vereenvoudiging van het stelsel, een verlaging van marginale belastingtarieven, en een bredere en bestendiger belastinggrondslag. Stappen in die richting zijn gewenst met het oog op de voortschrijdende globalisering, maar ook met het oog op participatiebevordering. De huidige gunstige omstandigheden moeten worden benut om via verdere hervormingen te komen tot een verdere verbetering van de Nederlandse economie en de Nederlandse overheidsfinanciën. De uitdaging voor de nabije toekomst bestaat er uit om het beleid onverkort voort te zetten op die terreinen waar het succesvol is, maar vooral ook om adequaat te reageren op die terreinen waar beleidsaanpassing nodig is. Daarom zullen de hier gepresenteerde pijlers van het Nederlandse model tegen het licht worden gehouden. 2.4 De overheidsfinanciën Het budgettaire beleid is in de eerste plaats gericht op consolidatie; daarmee wordt lastenverlichting mogelijk gemaakt die op haar beurt bijdraagt aan een gematigde arbeidskostenontwikkeling. Een gematigde arbeidskostenontwikkeling versterkt de Nederlandse concurrentiepositie en bevordert tevens de inschakeling van arbeid in het productieproces. Ook wordt investeren aantrekkelijker. Door deze factoren kan de werkgele genheid zich gunstig ontwikkelen. De recente jaren hebben een verdere verbetering te zien gegeven in de tekort- en schuldpositie van de overheid. Nadat het vorderingentekort van de overheid volgens de EMU-definitie in 1983 een waarde van circa 7% BBP had bereikt, is met behulp van omvangrijke ombuigingen een neerwaartse trend ingezet, met als resultaat dat voor 1998 een EMU-tekort van 1,7% BBP wordt verwacht. De combinatie van uitgavendiscipline en economische groei, die hoger bleek dan waarmee in de behoedzame uitgangspunten rekening was gehouden, heeft het mogelijk gemaakt om én het tekort verder te verlagen én de lasten verder te verlichten. Het EMU-tekort voor 1994, het jaar dat het kabinet aantrad, bedroeg 3,7% BBP. Het voor 1998 voorziene EMUtekort van 1,7% BBP impliceert een daling van 2 procentpunten, hetgeen overeenkomt met zo'n f 15 miljard. Tegelijkertijd is het mogelijk gebleken Financieel-economisch beleid de lasten3 met circa f 163/4 miljard te verlichten. Zeker in vergelijking met de Europese partners blijkt Nederland op het gebied van budgettaire consolidatie goed te hebben gepresteerd. Grafiek 2.4.1 Worderingenteko Vorderingentekort eldsscbiwld vanaf 1980; % BBP, beide volgens EMU-definitie Overheidsschuld 'I Bron: Financiën De positieve uitkomsten brengen ons dichter bij de in het Stabiliteitspact geformuleerde doelstelling van een begroting die vrijwel in evenwicht is of een overschot kent. Voor begrotingsevenwicht zijn goede argumenten aan te voeren. Allereerst is er ruimte nodig onder het plafond van 3% BBP, dat is vastgelegd in het Verdrag. Daarom is i n het Stabiliteitspact afgesproken o m als middellangetermijndoelstelling te streven naar een begrotingssituatie die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont. Bij een tegenvallende economische ontwikkeling moeten de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant immers hun werk kunnen doen. Verder draagt een lager tekort bij aan lagere rentelasten. Daarmee wordt ruimte geschapen voor andere noodzakelijke uitgaven en voor duurzame lastenverlichting. Tot slot is er de vergrijzing, die alles bij elkaar kan leiden tot additionele kosten oplopend tot tussen de 3I/z% en 7% BBP medio volgende eeuw. Om die kosten te kunnen opvangen, zal van tevoren reeds financiële ruimte moeten worden gecreëerd. De begroting voor 1998 ontlast de afwegingsproblematiek voor een volgende kabinetsperiode: niet alleen door de lagere waarde van het tekort dan drie jaar geleden werd verwacht en de rentevoordelen van een lagere schuld, maar ook door een duurzame voorziening ten behoeve van toekomstige vergrijzingslasten en een structurele reservering ten behoeve van de uitgaven voor structuurversterking in brede zin (FES). Een tweede pijler van het Nederlandse model wordt gevormd door de stabiele monetaire verhoudingen. Het monetaire beleid van een nauwe koppeling tussen de gulden en de Duitse mark heeft gezorgd voor een duurzame situatie van lage inflatie en lage rentestanden. Teneinde ook in de toekomst monetaire stabiliteit te kunnen waarborgen zullen de convergentiecriteria voor toetreding tot de derde fase, zoals deze zijn afgesproken in het Verdrag van Maastricht, strikt moeten worden Hier wordt verwezen naar het begrip ccmicrolastenn, zie onder meer hoofdstuk 3 tabel 3.4.3. Financieel-economisch beleid toegepast. In het voorjaar van 1998 zal o p basis van deze criteria moeten worden besloten welke landen vanaf de start van d e derde fase van de EMU zullen deelnemen aan d e muntunie. Een grote economische zone waarin wisselkoersrisico's zijn weggevallen e n m e t verbeterde mogelijkheden voor internationale handel en investeringen, kan juist voor een kleine open economie als d e Nederlandse grote voordelen opleveren. De goede traditie van het Nederlandse monetaire beleid m a g echter niet i n de waagschaal worden gesteld voor een zwakke muntunie. Het terzijde schuiven van gemaakte afspraken zou het risico m e t zich meebrengen dat financiële markten de euro - i n ieder geval bij de start - als zwak zouden ervaren. Zo'n ((valse start)) m o e t zonder meer worden vermeden. Dit betekent vooral dat bij d e toepassing van d e convergentiecriteria de duurzaamheid v a n de convergentie o p monetair en budgettair gebied voorop dient te staan: naast de uitkomsten over l 9 9 7 is daarom van belang dat ook het beeld voor i 9 9 8 en daarna voldoende waarborgen biedt voor stabiliteit. Zo zal o p het gebied v a n de overheidsfinanciën goed moeten worden bekeken i n hoeverre budgettaire uitkomsten over 1997 worden vertekend door eenmalig optredende posten. Convergentie Ook o p het gebied van de budgettaire stabiliteit is voortgang geboekt. Dat kan worden afgelezen uit het gedaalde niveau van d e gemiddelde overheidstekorten i n de Unie i n 1996. Volgens de huidige inzichten zal deze ontwikkeling zich naar verwachting voortzetten i n 1997. Wel past de kanttekening dat de budgettaire convergentie minder breed wordt gedragen dan de monetaire convergentie: diverse lidstaten hebben grote moeite o m het overheidstekort terug t e dringen t o t onder d e i n het Verdrag genoemde referentiewaarde van 3% BBP. De meest i n het o o g springende ontwikkeling o p het gebied van de convergentie is het naar elkaar toegroeien van rente- en inflatiepercentages i n Europa. Deze convergentie vindt niet alleen plaats o p een laag rente- en inflatieniveau, maar de kring van convergerende landen is sterk uitgebreid. Uitgezonderd Griekenland voldoen momenteel alle landen van de Unie aan het rente- en het inflatiecriterium. Deze monetaire convergentie v o r m t mede de basis voor de grote mate van valutastabiliteit binnen d e Unie over de afgelopen periode. Illustratief hiervoor is dat i n het najaar van 1996 twee munten, de Finse markka e n de Italiaanse lire, konden toetreden t o t het wisselkoersarrangement van het Europees Monetair Stelsel. Financieel-economisch beleid Grafiek 2.5.1 Convergentie in de E118 Inflatie (% mutatie) Lange rente (%-punt) 30 I Tekort (%BBP) Overheidsschuld (%BBP) I6O HoogsteILaagste ---- - - EU 1 -Nederland EMU-Criterium Bron: EU, European Economy 62 en supplement, Financiën. Voorbereidingen voor de derde fase van de EMU Tegen de achtergrond van een voortschrijdende monetaire en budgettaire convergentie is in het afgelopen jaar voortgang gemaakt met de voorbereidingen voor de derde fase. Met name in het eerste halfjaar van 1997 zijn daarbij onder Nederlands voorzitterschap verschillende onderwerpen afgerond. Allereerst heeft de Europese Raad te Amsterdam een resolutie aangenomen over de opvolger van het huidige wisselkoersarrangement, ERM24 genoemd. In het kader van dit nieuwe arrangement kunnen aan de euro de munten worden gekoppeld van lidstaten die niet vanaf de start toetreden tot de muntunie. Een tweede onderwerp waarover een akkoord is bereikt, betreft het Stabiliteits- en Groeipact. Dit pact ziet toe op de naleving van de in het ERM staat voor ((Exchange Rate Mechanisrnn, ofwel wisselkoersarrangement. Financieel-economisch beleid Verdrag van Maastricht afgesproken budgettaire discipline in de derde fase van de EMU. Naast het jaarlijks opstellen van meerjarenprogramma's aan de hand waarvan nauwgezet kan worden gevolgd of een gevaar dreigt voor een zogeheten ((buitensporig tekort»,5 zijn afspraken gemaakt over een procedure gericht op correctie van buitensporige tekorten. Deze procedure kan met zich meebrengen dat een lidstaat een renteloos strafdeposito moet aanhouden. Als een lidstaat verzuimt het buitensporige tekort te corrigeren, dan kan het strafdeposito uiteindelijk worden omgezet in een boete. Naast deze thema's zijn ook groei en werkgelegenheid besproken. Tijdens de Europese Top van Amsterdam is een resolutie aangenomen die aangeeft dat behalve budgettaire discipline ook werkgelegenheid hoge prioriteit heeft in de Unie. De resolutie over groei en werkgelegenheid voorziet in nauwere samenwerking met aandacht voor werkgelegenheid, onder meer via versterkte coördinatie van economisch beleid. Tot slot is overeenstemming bereikt over een tweetal verordeningen die beogen markten, het bedrijfsleven en burgers tijdig duidelijkheid en volledige rechtszekerheid te bieden bij de invoering van de euro. Cruciaal hierbij is dat de introductie van de euro de bepalingen in bestaande contracten, zoals hypotheken en levensverzekeringen, onverlet laat. Een derde pijler van het Nederlandse model is de gematigde arbeidskostenontwikkeling, ondersteund door een beleid van lastenverlichting. De handhaving van de uitgavendiscipline heeft ertoe geleid dat dit kabinet enerzijds circa f 15 miljard heeft kunnen aanwenden voor tekortreductie en anderzijds naar verwachting bijna f 163/4 miljard aan lastenverlichting zal weten te realiseren. De lastenverlichting is ongeveer gelijkelijk verdeeld over burgers en bedrijven. Met beide vormen van lastenverlichting werd een belangrijke bijdrage geleverd aan de gematigde arbeidskostenontwikkeling, die voortvloeide uit een gezamenlijke inspanning van werkgevers en werknemers in de marktsector. Grafiek 2.6.1 Lastenontwikkeling en brutoloon; modale werknemer in de marktsector, % mutatie per jaar --r 1980 1985 Lastenontwikkeling - 1990 1995 Brutoloon - Bron: CPB, CEP 1997. Zie bijlage 13 en art. 104C, VEU. Financieel-economisch beleid De gematigde arbeidskostenontwikl<eling heeft er op haar beurt toe bijgedragen dat de Nederlandse werkgelegenheidsontwikkeling zich in gunstige zin onderscheidt van die bij de Europese partners. De matiging heeft ertoe geleid dat de Nederlandse concurrentiepositie geleidelijk is versterkt ten opzichte van vooral de Europese partners. Deze ontwikkeling is reeds in 1982 met het Akkoord van Wassenaar ingezet. De arbeidskosten in Nederland waren geleidelijk danig uit de pas gaan lopen, maar de resultaten van de matiging werden vanaf ongeveer 1985 zichtbaar. Geleidelijk aan is de negatieve spiraal van hogere arbeidskosten, minder werkgelegenheid, meer uitkeringen en hogere lasten omgezet in een positieve spiraal die nu volledig zichtbaar is geworden. Uit een vergelijking van de ontwikkelingen op dit vlak tussen de VS en Europa treedt naar voren hoeveel moeite de Europese economieën hebben met het creëren van arbeidsplaatsen. De Europese werkgelegenheidsgroei over de periode vanaf 1970 bedraagt cumulatief nog geen 10%, tegen circa 65% in de VS. Opvallend is dat de verhouding tussen loongroei en werkgelegenheidstoename in de VS het spiegelbeeld is van die in Europa. Daarmee wordt nogmaals geïllustreerd dat een gematigde arbeidskostenontwikkeling de uitstoot van arbeid vermindert, dan wel de werkgelegenheidsgroei ondersteunt. Nederland volgde aanvankelijk de Europese ontwikkelingen qua arbeidskosten en werkgelegenheid, maar na het begin van de jaren '80 krijgt de Nederlandse werkgelegenheidsontwikkeling geleidelijk meer vaart. Na 1985 wijkt de ontwikkeling i n Nederland daardoor sterk af van die in de rest van Europa. Grafiek 2.6.2 Relatieve csntwikkelling Ionen en werkgelegenheid; index 1970 = 100 Nederland en EU-6 1970 1975 1980 1985 1990 EU-6 Looninkomen - 1995 Nederland Werkgelegenheid Bron: Econornic Outlook 61. Werkgelegenheid Onder invloed van de gunstige conjunctuur en het gevoerde beleid ontwikkelt de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zich gunstig, De werkgelegenheid neemt volgens huidige inzichten in de drie jaren van 1995 tot en met 1997 met telkens circa 110 000 personen toe. Voor 1998 wordt een toename met ongeveer 130 000 personen verwacht. De totale werkgelegenheidsgroei over de huidige kabinetsperiode loopt derhalve op tot ruim 450 000 personen. Gemeten in arbeidsjaren bedraagt de stijging Financieel-economisch beleid ongeveer 400 000; dat is r u i m het dubbele van d e toename m e t 184 000 die ten tijde van het Regeerakkoord w e r d voorzien.6 Ook vanuit een internationaal perspectief zijn deze ontwikkelingen gunstig te noemen. Het gestandaardiseerde werkloosheidspercentage in 1998 is m e t 53/4% i n Nederland aanzienlijk lager dan het EU-gemiddelde van 11%. Gestandaardiseerde werkloosheid Verenigde Staten Japan Duitsland Frankrijk Verenigd Koninkrijk Italië België Nederland EU-15 Industrielanden Bron: CEP 1997 Hoewel het niveau van de gestandaardiseerde werkloosheid in Nederland i n internationaal opzicht laag is, is een verdere daling van de werkloosheid nog altijd nodig. Mede als gevolg van d e sterke groei van het arbeidsaanbod - waarbij ook de herkeuringen i n verband m e t de WAO een rol spelen - is de afname van de werkloosheid t o t n u toe gematigder geweest dan o p grond van de werkgelegenheidsgroei zou worden verwacht. In de periode 1995-1997 n a m de werkloze beroepsbevolking i n aantal af van 533 000 t o t 455 000; een daling van 78 000. Voor l998 w o r d t een verdere afname verwacht tot 400 000. Het relatief lage werkloosheidspercentage i n Nederland blijkt samen te gaan m e t een relatief lage arbeidsparticipatie i n arbeidsjaren. De netto arbeidsparticipatie in personen, met andere woorden het deel van de bevolking tussen 15-64 jaar dat een baan heeft, bedraagt i n Nederland i n 1996 66%. Dat is duidelijk boven het EU-gemiddelde van 59%. Echter, door het grote aantal deeltijdbanen i n Nederland is d e participatie i n arbeidsjaren juist lager dan gemiddeld in de EU, namelijk 53% in Nederland (1997),tegen 55% i n de EU (1995).7Volgens beide definities ligt d e participatie in zowel Nederland als de EU aanzienlijk lager dan i n de Verenigde Staten en Japan. De achterblijvende arbeidsparticipatie i n Nederland hing lange tijd samen m e t een lage arbeidsparticipatie van vrouwen, maar de achterstand o p dit vlak is zeker wat betreft de jongere leeftijdsgroepen inmiddels ingelopen. Momenteel is het vooral de lage participatie ouderen die i n het o o g springt. De lage participatie wordt ook weerspiegeld i n het omvangrijke gebruik van socialezekerheidsregelingen buiten de sfeer van de werkloosheid. Ondanks de relatief goede ontwikkelingen voor de arbeidsmarkt als geheel blijven er knelpunten bestaan voor specifieke groepen o p de arbeidsmarkt. Het gemiddelde werkloosheidspercentage (1996: 7%) werd De raming van het aantal banen (van 12 uur per week of meer) beliep ten tijde van het Regeerakkoord 275 000. Thans wordt een toename van 458 000 verwacht. Bron: CPB, OECD Employment Outlook 1997, en Eurostat (1995,1997). ' Financieel-economisch beleid in 1996 overtroffen door allochtonen (19%), jongeren tot 24 jaar (g%), en lager geschoolden (alleen basisonderwijs, MAVO of VBO: 13%). Voor jongeren is het werkloosheidspercentage volgens de laatste cijfers in 1997 gedaald tot het gemiddelde van de beroepsbevolking. Maar voor allochtonen en lager geschoolden is er nog steeds sprake van aanzienlijke problemen - al daalt de werkloosheid onder allochtonen sneller dan het gemiddelde. Bovendien is de werkloosheid zelf laag, maar een relatief groot gedeelte van de werklozen in Nederland is langer dan één jaar werkloos. Belangrijk is ook dat de demografische vooruitzichten op langere termijn niet gunstig zijn. Vanaf 2010 loopt de grijze druk, gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal 65-plussers en de (potentiële) beroepsbevolking sterk op.8 Deze druk zal mede moeten worden opgevangen door een hogere participatie van de potentiële beroepsbevolking. De veroudering van de beroepsbevolking die voorafgaand aan (en tijdens) de vergrijzingsgolf optreedt, zal deze opgave bemoeilijken - althans, zonder nader beleid. Oudere werknemers kennen in Nederland een lage participatie, vooral door de uitwerking die WAO, VUT en WW-regelingen voor deze groepen hebben. Van de leeftijdsgroep 55 tot en met 59 jaar neemt slechts 40% deel aan het arbeidsproces, en voor 60- tot en met 64-jarigen is dit zelfs 11%. Door het verouderen van de beroepsbevoll<ing zal een steeds groter deel van de werkzame bevolking i n deze relatief weinig participerende leeftijdscategorie terechtkomen, zodat de participatiegraad van de bevolking als geheel een dalende trend dreigt te hernemen. Ook voorafgaand aan de echte vergrijzingsgolf komt de houdbaarheid van socialezekerheidsarrangementen dus al onder druk te staan als gevolg van het verouderen van de beroepsbevolking. Uitgaand van de huidige participatiegraden resulteert de relatieve toename van het aantal 55-plussers in een afname van het arbeidsaanbod met circa 500 000 personen in de periode tot 2020. Het is daarom noodzakelijk dat de participatie van in ieder geval de nieuwe cohorten 55-plussers wordt verhoogd; een blijvend hoge uittreding van 55-plussers kan Nederland zich niet veroorloven. G r a f i e k 2.6.3 Particiipatieopuacad beuoepsbevolking ( m a n n e n ern vrouwen) in Nederland; 1995, i n % van de totale beroepsbevolking per leeftijdsgroep Bron: CBS. Zie het rapport van de 10e Studiegroep Begrotingsruimte. Financieel-economisch beleid Ondanks de gunstige ontwikkeling van de algehele participatie is de noodzaak voor verhoging van de arbeidsparticipatie en terugdringing van de werkloosheid o p bepaalde segmenten van d e arbeidsmarkt dus onverminderd aanwezig. Uit zowel een internationale als een historische vergelijking treedt naar voren dat voor verhoging van d e participatiegraad i n Nederland nog voldoende ruimte Voorwaarde voor een verdere verhoging van de arbeidsparticipatie is dat het huidige beleid gericht o p verbeterde en flexibele werking van de arbeidsmarkt w o r d t voortgezet. De les u i t het verleden is dat zowel de vraag- als de aanbodzijde van de markt aandacht vergt. Aan de vraagzijde gebeurt reeds veel (verlaging van arbeidskosten, verkorting van ontslagprocedures, werkgelegenheidsprogramma's); aan de aanbodkant moet de prikkel o m te werken nog verder worden versterkt. Voorkomen m o e t worden dat armoedevallen optreden, als gevolg van de werking van belastingen, inkomensafhankelijke subsidieregelingen en het verliezen van de uitkering. De toepassing van toegangscriteria t o t werkloosheids- o f arbeidsongeschiktheidsverzekeringen m a g niet verslappen, terwijl uiteraard de positie van echt kwetsbare groepen moet worden gerespecteerd. Aanvullend beleid zal nodig zijn o m de arbeidsparticipatie van 55-plussers t e verhogen. Dit beleid zal werkgevers moeten stimuleren o m oudere werknemers langer in dienst te houden o f ook i n dienst te nemen. Daarnaast zijn ook voor werknemers meer mogelijkheden en stimulansen gewenst o m bij- of o m te scholen en o m langer door te werken. Werk en inkomen Tussen welvaart en werkgelegenheid bestaat een nauwe samenhang, ook o p het individuele niveau. In de gebruikelijke wijze van koopkrachtberekening, de zogenaamde koopkrachtplaatjes, w o r d t de gemiddelde mutatie van het reëel besteedbaar i nkomen van diverse sociaaleconomische groepen weergegeven. Deze overzichten houden rekening m e t gemiddelde loon- en prijsstijgingen en m e t belasting- en premiemutaties, en geven dus een indicatie voor de invloed van regering en sociale partners o p het inkomen. De koopkrachtplaatjes vertellen echter niet het gehele verhaal.10 Bij het bestuderen van koopkrachtontwikkelingen w o r d t immers geen rekening gehouden m e t persoonlijke veranderingen, zoals het krijgen van een (andere) baan, het maken van promotie, o f werkloos worden. Zulke veranderingen hebben vaak ingrijpende gevolgen voor de inkomensontwikkeling o p huishoudensniveau. Zo ondervinden sociale minima een sterke inkomensvooruitgang als ze werk vinden. Uit een CBS-analyse blijkt dat uitkeringsgerechtigden die i n de periode 1989-1993 een baan vonden, er met gemiddeld 42% i n inkomen o p vooruitgingen.11 Daartegenover kan het werkloos of arbeidsongeschikt raken een zeer forse achteruitgang teweegbrengen. Het niet meerekenen van persoonlijke veranderingen vertekent echter wel het beeld dat uit de klassieke koopkrachtoverzichten naar voren treedt. I n deze periode van toenemende werkgelegenheid w o r d t de feitelijke verbetering van d e inkomenspositie van werknemers onderschat d o o r de gebruikelijke wijze van koopkrachtberekening. Ook wordt i n d e koopkrachtplaatjes geen rekening gehouden m e t diverse beleids- De participatie i n arbeidsjaren lag i n Nederland i n 1970 met 60% o p een aanzienlijk hoger niveau dan nu. l0 Zie ook de Sociale Nota 1997, 1998. " CBS, Sociaal-economische maandstatistiek 1995. Financieel-economisch beleid 2 9tri 8 (d tri pag. Gemaakt op 11-aug-1998,12:20:47 Discussietabel Uitgaven , rapport SCHERMU.LIS k - bt a ao c b mutnr grp f d s omschrijving ---- - - J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID J V A VAN AANWLLENDE POST: KLIMAATBELEID 2000 2001 2002 ----- ---------- ---------- 1500 20000 6000 16000 O 10000 12000 23000 ----- sum 43500 O O 13000 25000 2003 v br nt p O O O O ---------- 45000 38000 O 97 98 - -- -- -- -- -- N N N N M M M M A A A A l l l l M M M M X X X X 02 02 02 02 i instrumenten.12 Bovendien wordt alleen gekeken naar specifieke inkomensgroepen, die maar in beperkte mate representatief zijn voor de totale populatie. Bij een samenhangende beleidsmatige beoordeling van het gevoerde inkomensbeleid is het van groot belang o m rekening te houden met deze elementen. Grafiek 2.6.4 Statische en dynamische IcoopkrachtontwiIcIceDing; minimuminkomen en modaal inkomen, index 1985=100 Modaal Minimum 140 Dynamisch Statisch Bron: CPB, CBS I<oopkrachtstatistiek, dynamische koopkracht 1996-1998: indicatieve schatting Financiën. In zogenaamde (idynamische koopkrachtoverzichten)) gebeurt dat.13 Voor deze berekeningen worden de feitelijke inkomensontwikkelingen gevolgd die een groep huishoudens gedurende een jaar ondervindt. Uit deze feitelijke koopkrachtontwikkelingen wordt een cijfer gedestilleerd dat representatief is voor deze groep. Het gevolg is dat veranderingen als het krijgen van werk, het volgen van een opleiding of het maken van promotie dan wel in de cijfers tot uitdrukking komen. In perioden van toenemende werkgelegenheid blijkt dat de groep met de laagste inkomens gemiddeld een duidelijk betere koopkrachtontwikkeling ondervindt dan blijkt uit de statische koopkrachtoverzichten. Over de periode 1985-1 998 loopt dit verschil naar verwachting op tot cumulatief circa 20%. Gegeven de bodem van het sociaal minimum i n het inkomensgebouw is het niet verwonderlijk dat er een grotere opwaartse dan neerwaartse dynamiek in de dynamische cijfers aanwezig is. Ook voor modale inkomens geldt dat de dynamische ontwikkeling gunstiger verloopt dan de statische. Cumulatief over de periode 1985-1998 bedraagt het verschil eveneens zo'n 20%. Overigens moet worden benadrukt dat het ook hier o m gemiddelden gaat. Uitkeringsgerechtigden die niet aan de slag kwamen, ondervonden de minder gunstige ontwikkeling van het statische patroon. Jaarlijks blijkt ll l 2 Zo wordt het huidige armoedebeleid onder meer gevoerd met instrumenten die in de koopkrachtplaatjes buiten beeld blijven. De recente verruiming van de Wet Individuele Huursubsidie en de voorgenomen uitbreiding van het budget voor bijzondere bijstand zijn hiervan goede voorbeelden. Aan de andere kant blijft ook de recente I<inderbijslagoperatie in de koopkrachtoverzichten buiten beeld. l 3 Zie bijvoorbeeld Wannet, Van Koesveld en Van Bergeijk, Trefzekerheid en toepasselijkheid van koopkrachtplaatjes, Openbare Uitgaven 1997. Financieel-economisch beleid a 13% van de mensen zonder werk een baan te vinden.14 Voorts is uit een studie van het CBS15 is gebleken dat ruwweg de helft van een in 1985 samengestelde groep werklozen na 8 jaar aan het werk was. Voor huishoudens die naar hun aard weinig of geen dynamische effecten ondervinden, zoals bijvoorbeeld mensen met een AOW-uitkering, zijn de statische koopkrachtoverzichten juist meer relevant dan de dynamische. Ook kunnen dynamische effecten op huishoudniveau negatief blijken, bijvoorbeeld door verlies aan arbeidsinkomsten. Uiteraard blijft het belangrijk de inkomensontwikkeling van zulke groepen in het oog te houden, waarbij het armoedebeleid een nuttig instrument kan zijn. De hier gepresenteerde dynamische koopkracht is een optelsom van huishoudens die een positief, een negatief en een gelijkblijvend dynamisch effect ondervinden. Dat de totale dynamische koopkracht voor de beschouwde groep positief is, is te danken aan het feit dat in het afgelopen decennium de werkgelegenheid fors is toegenomen en de economische omstandigheden zijn verbeterd. Daardoor zijn er meer huishoudens die arbeidsinkomsten hebben gekregen, dan huishoudens die op een uitkering moesten terugvallen. De hier gepresenteerde cijfers tonen dus eens te meer aan dat de door de regering gekozen benadering van ((werk boven inkomen)) ook op het inkomenspolitieke vlak beschouwd een vruchtbare is, en leidt tot werk én inkomen. 2.7 Het socialezekerheidssteIsel en de zorgsector Naast de overheidsfinanciën, de monetaire stabiliteit en de combinatie van lastenverlichting en loonmatiging wordt de vierde pijler van het Nederlandse model gevormd door aanpassingen in de sociale zekerheid en de zorgsector. Voor het eerst sinds 1970 is in deze kabinetsperiode het aantal uitkeringen in de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar gedaald: in vergelijking met 1994 zijn in totaal 100.000 personen minder aangewezen op een uitkering. Grafiek 2.7.1 Ontwikkeling totaal aantal uitkeringen; x 1000 uitkeringsjaren Bron: CEP 1997. De belangrijkste maatregelen op het terein van de arbeidsmarktgerelateerde sociale zekerheid betroffen in deze kabinetsperiode tot en l4 l5 MEV 1998. CBS, Sociaal-economisch Panel 1985-1 993. Financieel-economisch beleid met 1997 de privatering van de ziektewet, de verlenging van de WW-wachtgeldperiode tot 13 weken, de aanscherping van het sanctiebeleid en de referte-eisen in de WW en de - reeds door het vorige kabinet besloten - herkeuringen in de WAO. De prikkels voor uitvoeringsinstellingen van sociale zekerheid zijn vergroot en het toezicht is versterkt. Daarnaast is een begin gemaakt met een grotere financiële verantwoordelijkheid en beleidsvrijheid voor gemeenten in de toekenning van bijstandsuitkeringen. Voor 1998 is de regering voornemens o m de wachtgeldperiode in de W W verder te verlengen tot 6 maanden en de kosten van de wachtgeldperiode volledig voor rekening van werkgevers te brengen. Tevens worden in 1998 premiedifferentiatie en marktwerking in de WAO geïntroduceerd, waarmee werkgevers een direct financieel belang krijgen o m het beroep op de WAO verder te beperken. Gezien de dreigende toename van het aantal WAO-uitkeringen in 1997 zijn deze maatregelen noodzakelijk o m de ingezette daling van het arbeidsongeschiktheidsvolume vast te houden. Kern van het beleid i n deze kabinetsperiode is het versterken van prikkels voor werkgevers en uitvoeringsorganisatie o m het beroep o p sociale zekerheid te beperken. Voor uitkeringsgerechtigden worden de financiële prikkels met name vergroot via een stijging van het financiële voordeel bij het aanvaarden van een betaalde baan dankzij de verhoging van het arbeidskostenforfait. De hoogte en de duur van arbeidsmarktgerelateerde uitkeringen zijn daarbij ongewijzigd gebleven. De sociale zekerheid neemt een aanzienlijk deel van de collectieve uitgaven voor zijn rekening: circa f 100 miljard per jaar. De opwaartse druk vanuit de demografische ontwikkeling stelt aanvullende eisen aan de beheersing van de socialezekerheidsuitgaven in de komende decennia. Dat geldt temeer daar binnen het totaal van de collectieve uitgaven nieuwe prioriteiten moeten worden gesteld ten gunste van de infrastructuur in de ruime zin des woords, dus inclusief kennis en milieu. Voortgaan met beleid volgens het Nederlandse model zal dus nodig zijn o m ruimte te creëren voor lastenverlichting en nieuw beleid. De aankomende vergrijzing van de beroepsbevolking leidt tot een aanzienlijke opwaartse druk op het uitkeringsvolume, ook al in de komende jaren. Zoals reeds gezegd zal de inactiviteit van ouderen hierbinnen een belangrijk element zijn. Voor de leeftijdsgroep van 60-65 jaar is de nettoparticipatie teruggelopen tot circa 11%. Het sociaaleconomisch beleid zal toegesneden moeten zijn op het pareren van deze druk: de verzorgingsstaat dient onder meer via participatiebevorderende maatregelen «vergrijzingsproof» te worden gemaakt. Voor de AOW is reeds besloten tot een versterking van de financiële basis. De regering acht het van belang extra waarborgen te scheppen voor een duurzame financiering van een welvaartsvaste AOW. Daarom heeft de regering besloten tot het gedeeltelijk financieren van de AOW uit rijksbijdragen. Bovendien is een AOW-spaarfonds gecreëerd dat in de toekomst kan worden aangesproken o m de oploop van de AOW-lasten te financieren. De regering is voornemens o m in 1997 een bedrag van f 750 miljoen in het fonds te storten, en in 1998 nog eens een bedrag van f 1 miljard. Mocht op grond van (voorlopige) realisatiecijfers over 1997 blijken dat er in 1998 sprake is van een nadere belastingmeevaller, dan zal het structurele deel ervan worden aangewend voor een duurzame verhoging van de voeding van het spaarfonds AOW. Voor de aanvullende oudedagsvoorzieningen streeft de regering naar meer flexibiliteit onder gelijktijdige modernisering en versobering van het Financieel-economisch beleid ambitieniveau van collectief verplicht gestelde pensioenregelingen. Voor de spaarder voor de oude dag geldt daarbij het uitgangspunt van evenwicht tussen de collectieve, sociale regeling en individueel maatwerk. Op aanbieders die concurreren op de markt van individuele oudedagsvoorzieningen is het uitgangspunt van marktconforme behandeling van toepassing. In dit licht vereist het complex van oudedagsvoorzieningen een samenhangend beleid op het terrein van fiscaliteit, verplichtstelling, toezicht en mededinging. In de gezondheidszorg is gedurende deze kabinetsperiode vooruitgang geboekt via uitbreiding van financiële prikkels in de zorgsector. Zo is de risicodragendheid van de ziekenfondsen vergroot door het terugbrengen van risicoverevening en nacalculatie en zijn prikkels tot omzetvergroting bij specialisten weggenomen door integratie van hun diensten in de zorgverlening door ziekenhuizen. De geïntroduceerde eigen bijdragen in de Ziekenfondswet dragen bij tot een groter kostenbewustzijn van verzekerden. Momenteel wordt onderzoek voorbereid naar mogelijkheden voor meer financiële verantwoordelijkheid van verzekeraars in de particuliere WTZ. De toekomstige volumegroei in de gezondheidszorg wordt onontkoombaar bepaald door de demografische gevoeligheid van de zorguitgaven. Waar in deze kabinetsperiode de demografisch bepaalde volumegroei nog 1,3% bedroeg, zal deze in de komende periode teruglopen tot maximaal 1%.16 De volumegroei uit hoofde van de vergrijzing van de bevolking wordt in grotere mate gecompenseerd door een teruglopende bevolkingsgroei. Grafiek 2.7.2 Demografische groei gezondheidszorg; % mutatie per jaar Bron: CPB De voor demografische ontwikkelingen benodigde groei van de budgetten verschilt tussen de diverse deelsectoren van de gezondheidszorg. In de verzorgingssector (care) kan een bovengemiddelde demografische druk worden verwacht, terwijl in de genezingssector (cure) de demografische druk juist zal afnemen. Er is echter ook een opwaartse druk uit hoofde van epidemiologische ontwikkelingen. Daarnaast zijn er de welvaartsontwikkeling en de invloed van nieuwe medische technieken." Deze Zie onder meer RIVM (1997). Over de periode 1988-1994 bedroeg de opwaartse druk uit hoofde van deze factoren 1,l a 1,2%. l6 l7 Financieel-economisch beleid laatste tendensen zijn echter minder dwingend. Bovendien zijn er ook kostenbesparende technologische ontwikkelingen en is er ruimte o m de zorg doelmatiger te organiseren. t e n aanzien wan De laatste pijler van het Nederlandse model is het beleid ter verbetering van het functioneren van goederen- en dienstenmarkten. De marktwerking in de Nederlandse economie liet in het verleden immers vaak te wensen over. Doel van het marktwerkingsbeleid is het bewerkstelligen van sterkere concurrentie met als gevolg lagere prijzen, hogere productie, minder verspilling en snellere technologische ontwikkeling. Een beleid ter bevordering van marktwerking zal altijd weerstanden moeten overwinnen. Belanghebbenden bij afgeschermde posities en monopoliesituaties zijn zeer sterk gemotiveerd en vaak ook vaak goed georganiseerd bij het verdedigen van hun belangen. Voorts moet bij de introductie van marktwerking veelal i n de structuur van een markt worden ingegrepen. Daarbij gaat de kost ook bij marktwerkingsbeleid vaak voor de baat uit. Immers, de kortetermijnkosten rond de introductie van marktwerking zullen eerder zichtbaar zijn dan de efficiencywinsten, die zich gewoonlijk pas op de wat langere termijn aandienen. Schade door misgelopen voordeel wordt vaak niet zo sterk gevoeld. Dat geldt ook voor de soms aanzienlijke kosten van gebrekkige marktwerking. Daarom is het van belang om goed te kijken naar die situaties waarin het slechten van marktbelemmeringen heeft geleid tot grote voordelen voor de consument. Een voorbeeld is de verruiming van de winkeltijden per 1 juni 1996. Gezien de grote mate waarin consumenten van de verruimde mogelijkheden gebruik maken, kan nu reeds worden gesproken van een groot succes. Er is dus voldaan aan een duidelijke behoefte die bij de consument leeft. Een ander voorbeeld is dat met het opheffen van het monopolie op telefoonapparatuur de productkeuze enorm is toegenomen, terwijl de prijzen sterk zijn gedaald en de klantgerichtheid op deze markt flink is verbeterd. Hetzelfde geldt voor de ontwikkelingen in de mobiele telefonie, waar na de introductie van een tweede aanbieder de prijzen scherp zijn gedaald, terwijl serviceverlening en productkwaliteit duidelijk zijn toegenomen. Vooral op markten die voorheen door monopolisten werden bediend, blijken nieuwe toetreders scherp op prijs en dienstverlening te kunnen concurreren, tot grote tevredenheid van afnemers en consumenten. Het huidige kabinet heeft veel aandacht besteed aan het verbeteren van het functioneren van goederen- en dienstenmarkten. Een belangrijk feit is de nieuwe Wet op de Economische Mededinging, die op 1 januari 1998 van kracht wordt. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) zal vanaf dat moment gaan toezien op misbruik van economische machtsposities en zal fusies op hun mededingingsaspecten gaan toetsen. Naast de versoepeling van de vestigingswetgeving is ook de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) van groot belang. In het kader van de MDW-operatie zijn de winkeltijden verruimd, is gewerkt aan een vermindering van de administratieve lastendruk en zijn nog diverse andere wetten aan een kritische beschouwing onderworpen, zoals de Arbowet en de Wet Milieubeheer. Deze actie o m door middel van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit regelgeving kritisch te bezien en meer verantwoordelijkheid te leggen bij burgers en organisaties, blijkt een uiterst waardevol element van het regeringsbeleid. Financieel-economisch beleid De scheidslijn tussen de publieke en de private sector De implementatie van het marktwerkingsbeleid is inmiddels o p gang gekomen. Langzamerhand begeeft het structuurbeleid zich ook o p het grensvlak van publieke en private terreinena18 Allereerst is een omvangrijke operatie i n gang gezet waarin organisaties o p de scheidslijn tussen de private en de publieke sector onder d e loep worden genomen. Op deze scheidslijn bevinden zich vaak organisaties die o p de ene markt een publieke taak verrichten en tegelijkertijd o p andere markten m e t private partijen i n concurrentie treden. Zulke situaties vergen bijzondere aandacht, want als een onderneming u i t hoofde van zijn publieke taak exclusieve marktrechten heeft, kan hij o p die manier winsten genereren waarmee overige activiteiten als het ware worden gesubsidieerd. Gevolg is dat de ((organisatie m e t exclusieve marktrechten)) o p andere markten een oneigenlijk concurrentievoordeel kan genieten. Ten behoeve van de operatie Markt & Overheid is een analytisch kader ontwikkeld waarin diverse mogelijke oplossingen worden beschreven voor dit soort situaties van ongelijke concurrentievoorwaarden. Wanneer organisaties m e t exclusieve marktrechten i n concurrentie treden m e t derden, w o r d t als uitgangspunt gekozen: gelijke monniken, gelijke kappen. Dit uitgangspunt leidt tot de hoofdregel dat meeconcurreren door zulke organisaties ongewenst is, omdat gelijke spelregels niet goed tot stand zijn te brengen. Er zijn echter vier uitzonderingssituaties gedefinieerd, waarin besloten kan worden dat meeconcurreren - onder strikte gedragsregels - w e l is toegestaan. Mogelijke oplossingsrichtingen zijn: het onder concurrentie plaatsen van de publieke taak, het afsplitsen van d e marktactiviteiten i n afzonderlijke ondernemingen o f het voorschrijven van gedragsregels die kruissubsidiëring moeten tegengaan. Door middel van deze operatie zal het kader worden vertaald i n spelregels, die indien d e noodzaak zich aandient, als eindperspectief de v o r m van wettelijke regelgeving zullen krijgen. Ook is de scheidslijn tussen de private en d e publieke sector o p sommige terreinen verschoven. Taken die traditioneel t o t d e (quasi-)overheid werden gerekend, zoals vervoer, telecommunicatie en energievoorziening, komen bloot t e staan aan concurrentieprikkels. N o g niet lang geleden werden immers alle nutsactiviteiten verricht door aan d e overheid gelieerde bedrijven. Inmiddels is niet alleen KPN geprivatiseerd, maar is ook de markt voor telecommunicatie geliberaliseerd. Behalve i n mobiele telefonie is er sinds 1 juli 1997 ook concurrentie i n vaste telefonie. Het stads- en streekvervoer krijgt gedurende de komende vijf jaar geleidelijk te maken m e t marktwerking. Daartoe w o r d t Nederland opgedeeld i n concessiegebieden; i n elk gebied m a g slechts één concessiehouder openbaar vervoer aanbieden. De concessies zullen elke zes jaar worden geveild. Het streven is dat i n 2003 35% van d e concessies openbaar w o r d t aanbesteed. Vervoersbedrijven zullen daardoor aanmerkelijk sterkere prikkels ondervinden o m een goed vervoersnetwerk te bieden voor een redelijke prijs. Daarvan zal de reiziger profiteren. Voorts zullen de gas- en de elektriciteitsmarkt worden geliberaliseerd. In 2007 Een ander thema is dat wordt gekeken naar het functioneren van de overheid zelf, naar de mogelijkheden om bij het uitvoeren van publieke taken de markt te benutten dan wei te simuleren. Een uitgebreide bespreking hiervan volgt i n hoofdstuk 4. Financieel-economisch beleid zullen zowel de gas- als de elektriciteitsmarkt volledig vrij zijn. Vanaf dat jaar zullen alle afnemers in Nederland keuzevrijheid hebben op het gebied van hun energie-inkoop. In de verkenning ((Belastingen in de 21" eeuw)) zullen mogelijkheden in kaart worden gebracht om het belastingstelsel aan te passen aan recente en verwachte toekomstige ontwikkelingen in economie en maatschappij, en om het stelsel ook in de toekomst te doen bijdragen aan een duurzame groei van de Nederlandse economie en werkgelegenheid. In dit verband kan worden gewezen op de toenemende vergrijzing, de steeds verdergaande internationalisering van de economie en het wegvallen van de Europese binnengrenzen. Uitgangspunt is te laten zien dat er binnen de randvoorwaarden die worden gesteld door een evenwichtig inkomensbeleid goede aanknopingspunten zijn voor een fiscaal beleid gericht op een - ook vanuit internationaal perspectief aansprekende - verlaging van de gemiddelde en marginale druk van premies en belastingen. Daartoe worden mogelijkheden geschetst voor een verschuiving van directe naar indirecte belastingen, een verbreding van de heffingsgrondslag voor de loon- en inkomstenbelasting, mede op het terrein van de inkomsten uit vermogen, en een verdergaande inzet van het belastingstelsel voor de bescherming van het milieu. Aldus wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten die in de Miljoenennota 1997 werden geformuleerd. Milieubeleid In het Regeerakkoord is verwoord dat economie en ecologie moeten samengaan. In de recentelijk verschenen nota «Milieu en economie)) wordt het perspectief geschetst hoe de economie kan groeien in een andere, zowel in economisch als ecologisch perspectief meer duurzame richting. Bij het realiseren van deze ambitie speelt de milieutechnologische ontwikkeling een zeer grote rol. De nota geeft daarom aan welke technologische vernieuwingen moeten worden ingezet en gestimuleerd. Daarnaast worden ideeën aangedragen over de mogelijkheden om het fiscale stelsel verder in dienst te stellen van het milieu, zowel in belonende als in belastende zin. In afgelopen jaren is een sterke toename van het energiegebruik opgetreden bij consumenten, verkeer en industrie. Ook wordt in Nederland meer afval geproduceerd dan in andere landen. Daar staat tegenover dat een groter deel van het afval voor hergebruik wordt ingezameld. Al met al is de druk op het milieu in Nederland in vergelijking met andere landen echter relatief hoog. De hoge milieudruk in Nederland hangt nauw samen met de structuur van de economie en met de hoge bevolkingsdichtheid van Nederland. Financieel-economisch beleid Nederland Denemarken Duitsland België Verenigd Koninkrijk 1O0 1O0 1O0 1O0 29 37 25 34 55 64 60 61 78 81 87 73 57 46 59 68 1O0 62 78 106 102 Bevolkingsdichtheid BBP Personenauto's Voertuigkilometers Energiegebruik (per eenheid BBP) Bron: Milieubalans 96,RIVM De hoge bevolkingsdichtheid van Nederland weerspiegelt zich ook in het hoogste BBP per km2 ten opzichte van andere landen. Voorts is de milieudruk door verkeer en vervoer internationaal vergeleken vrij hoog. Binnen de grote groep vergeleken landen is er geen ander land waar zoveel personenauto's per km2 rondrijden en waar (op België na) zoveel wegen zijn aangelegd. In vergelijking met het buitenland is het energiegebruik per eenheid BBP in de periode 1980-1994 in Nederland gedaald, maar het behoort nog altijd (samen met België en het Verenigd Koninkrijk) tot de hoogste van de ons omringende landen. Op verschillende terreinen van het milieubeleid zijn goede resultaten geboekt, zoals op het terrein van de verzuring en het gescheiden inzamelen van afval. Moeizamer verloopt het beleid gericht op beperking van het energiegebruik en de CO,-uitstoot. Tegenover de introductie van schonere en zuinigere technologie, waardoor in de afgelopen jaren in toenemende mate emissiereducties werden gerealiseerd, stond een volumegroei van het energiegebruik, de consumptie en de automobiliteit. Ten opzichte van de in het Nationaal Milieubeleidsplan geformuleerde doelstellingen zal in de nabije toekomst de verwachte milieudruk voorshands hoog blijven. Een strenger milieubeleid in Nederland alleen kan echter leiden tot verplaatsing van sectoren naar het buitenland. Het milieubeleid ten aanzien van grensoverschrijdende milieuproblemen dient dan ook zoveel mogelijk tot stand te komen in Europees verband; dat geldt vooral het beleid op energiegebied en bij de reductie van broeikasgassen. Gelet op de hoge milieudruk in vergelijking met andere landen zal Nederland echter ook bij uitblijven van Europese afspraken over milieubeleid moeten zoeken naar manieren om met het beperkte instrumentarium de milieudoelstellingen naderbij te brengen. Door milieutechnologische ontwikkelingen kan de milieubelasting per eenheid activiteit afnemen, maar dit lijkt niet voldoende om de extra milieubelasting als gevolg van toegenomen economische activiteit te compenseren. Structurele veranderingen in het productie- en consumptiepatroon zijn daarom noodzakelijk. Het milieubeleid dient sterker te worden geënt op het uitgangspunt dat de kosten van milieubelastende activiteiten voor rekening moeten komen van de veroorzaker. Op deze manier kan het milieubeleid proberen bij te dragen aan het tot stand brengen van de structurele veranderingen in productie en consumptie. Ook verhandelbare emissierechten en het verhogen van de milieubelastingen in de belastingmix passen in een dergelijk milieubeleid. Het zal in de komende jaren geen gemakkelijke taak worden om de groei van de bevolking en de economie, de versterking van de concurrentiekracht en de toename van de werkgelegenheid te combineren met een Financieel-economisch beleid absolute daling van de milieubelasting. Juist deze taak zal - mede gezien de noodzakelijke versterking van de fysieke infrastructuur - veel aandacht vergen. Infrastructuur Het financieel-economische beleid zal zich in de nabije toekomst steeds sterker richten op het realiseren van aanzienlijke economische groeiprestaties. Daarbij zullen investeringen in de economische structuur van Nederland, in infrastructuur, technologie en onderwijs een belangrijke rol spelen. Dit komt de economische groei van Nederland ten goede en versterkt het draagvlak voor de collectieve sector. De huidige ruimtelijkeconomische problemen - en dan met name de gebrekkige bereikbaarheid van de randstad - die voortvloeien uit een sterk toenemende mobiliteit, een steeds intensiever gebruik van de bestaande oppervlakte van Nederland en de sociale en economische ontwikkeling van de grote steden, vragen o m een effectieve inzet van overheidsmiddelen. De regering hecht aan een hoge prioriteit voor investeringen in de ruimtelijk-economische structuur. Dit heeft zich geuit in een forse toename van de overheidsinvesteringen in de afgelopen jaren. Beslissingen zijn genomen over nationale projecten als de Betuweroute, de uitbreiding van Schiphol en de HSL, maar ook heeft de regering vorig jaar circa f 2 miljard extra uitgetrokken voor de bereikbaarheid van ons land. Ten slotte doet de regering in de begroting voor 1998 voorstellen ter verbetering van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. De betrokken projecten, die naast mobiliteit en bereikbaarheid ook betrekking hebben op het grotestedenbeleid, milieu, natuur en kennis, lopen door tot ver na 1998; i n totaal is hiermee een bedrag gemoeid van circa f 9 miljard. Daarnaast ligt in de huidige begroting het voorstel besloten om met ingang van 1998 jaarlijks f miljard extra van de aardgasbaten te bestemmen voor het Fonds Economische Structuurversterking. Uitgaande van een planningshorizon tot 2010 is daarmee een reservering van f 6 miljard voorhanden ten behoeve van economische-structuurversterking in de brede zin des woords. In navolging op de vorig jaar door de regering gepresenteerde missiebrief heeft de regering in het afgelopen jaar onderzocht aan welke ruimtelijke en infrastructurele voorwaarden moet zijn voldaan opdat Nederland met succes de uitdagingen tegemoet kan treden die voortvloeien uit een zich wijzigende economische structuur van Nederland. Dit moet uitmonden in scenario's voor de middellange termijn die zowel recht doen aan de verschillende beleidsvisies omtrent de toekomstige economische structuur van Nederland als concrete oplossingen bieden voor de aan die toekomstbeelden verbonden problematiek. De ambitieuze doelen van de regering ten aanzien van economische groei en werkgelegenheid vragen om intelligente oplossingen voor de groeiende ruimte- en mobiliteitsbehoefte en de daarmee gepaard gaande milieubelasting. De regering hecht bij het zoeken naar oplossingen hiervoor aan een integrale benadering. Een evenwichtige combinatie van realistische milieu-, woon- en bereil<baarheidsdoelstellingen met een toenemende aandacht voor de kennisinfrastructuur in ons land, moet het voor Nederland mogelijk maken o m de toenemende economische groei en werkgelegenheid te blijven realiseren. Daarbij is het van belang ook een evenwichtige keuze van instrumenten te maken; dit impliceert dat voorstellen voor uitbreiding van de bestaande fysieke infrastructuur nauwkeurig op hun merites moeten worden beoordeeld. Financieel-economisch beleid De gewenste integraliteit maakt een beleid noodzakelijk waarbij een significante verschuiving i n d e collectieve uitgaven gepaard gaat m e t het invoeren van prijsbeleid, m e t aanpassingen i n regels en procedures en m e t maatregelen die leiden t o t een betere benutting van bestaande infrastructuur. Daarnaast is de regering aan het onderzoeken wat d e mogelijkheden zijn om de private betrokkenheid bij de vormgeving van de ruimtelijke economische structuur te vergroten. Redenen hiervoor zijn primair gelegen i n de meerwaarde - i n de v o r m van efficiëntere opiossingen o p basis van specifieke kennis van private partijen - die een samenwerking tussen overheid en private partijen m e t zich mee kan brengen. Financieel-economisch beleid De afgelopen kabinetsperiode heeft bewezen dat een degelijk Regeerakkoord en behoedzame uitgangspunten kunnen leiden tot rust in het begrotingsproces. De afgelopen drie jaren is steeds één hoofdmoment van besluitvorming over de uitgaven voldoende gebleken en konden bezuinigingsrondes die de normale begrotingscyclus doorbreken achterwege blijven. Door de meevallende economische groei viel de lastenverlichting hoger uit dan in het Regeerakkoord was voorzien en konden het tekort en de schuld bovendien extra worden verlaagd. De hierdoor vrijvallende rente-uitgaven ter grootte van 2 miljard zijn voor meer zinvolle doeleinden aangewend. Niet elke vierjaarsperiode zal echter een dergelijke meevallende groei te zien geven. De nu voor de komende kabinetsperiode voorziene beperkte ruimte voor tekortreductie en lastenverlichting is vergelijkbaar met de ruimte die werd berekend aan het begin van de huidige kabinetsperiode. Uiteindelijk is de budgettaire ruimte in deze kabinetsperiode aanzienlijk vergroot, niet in de laatste plaats door het gevoerde beleid. Daarom zijn voortzetting van het trendmatige begrotingsbeleid, het hanteren van behoedzame ramingen en een degelijk Regeerakkoord van belang om ook in een volgende kabinetsperiode rust in het begrotingsproces te bewerkstelligen. De regering is er deze kabinetsperiode in geslaagd o m de collectieve uitgaven in reële termen nagenoeg te stabiliseren. In historisch opzicht is dit een opmerkelijke prestatie, die mogelijk is geworden doordat bij aanvang van deze kabinetsperiode een ombuigingsprogramma van ruim 18 miljard gulden was overeengekomen. Sindsdien heeft de regering enige beperkte extra ombuigingen doorgevoerd o m nieuwe uitgavenprioriteiten te kunnen honoreren. Het totaalpakket aan ombuigingen en herschikkingen is hiermee opgelopen tot 22% miljard (zie tabel 3.2.1). Het budgettaire beleid in 1995-1998 Collectieve uitgavenquote (bruto; % BBP) Reële netto-uitgaven1 Idem i n lopende prijzen 1994 1995 1996 1997 1998 57,6 55,8 54,O 52,s 50,9 289,3 289,3 287,3 293,3 283,6 294,9 288,8 305,7 290,s 315,9 Totaal ombuigingen2 waarvan Regeerakkoord Totaal intensiveringen2 waarvan Regeerakkoord Microlastenverlichting2 waarvan Regeerakkoord Beleidsrelevant tekort EMU-tekort EMU-schuld Totaal netto-uitgaven budgetsectoren Rijk i n enge zin (Rbg-eng), sociale zekerheid (SZ) en zorg; in reële guldens 1994. Cumulatief. Inclusief lastenverlichting waarvan in het Regeerakkoord en Miljoenennota 1995 werd verwacht dat deze in 1995 zou worden gerealisserd, maar die reeds in 1994 heeft plaatsgevonden. Bij het Regeerakkoord was besloten om bij realisatie van de voorgenomen uitgavenbeperkingen middelen aan te wenden voor nieuwe uitgaven ad 3 miljard. Deze middelen waren gereserveerd in zogenaamde clustergelden. Sindsdien hebben nieuwe prioriteiten geleid tot extra uitgaven. In totaal heeft de regering deze kabinetsperiode voor ruim 10 miljard gulden aan intensiveringen doorgevoerd. De regering is bij het Regeerakkoord uitgegaan van het behoedzame uitgangspunt dat de economische groei ruim 2% per jaar zou bedragen. De Nederlandse economie blijkt aanzienlijk beter te hebben gepresteerd in deze kabinetsperiode. Naar verwachting zal de gemiddelde groei 31/4% per jaar bedragen. De hierdoor ontstane extra budgettaire ruimte is aangewend zowel voor een vermindering van de lastendruk voor burgers en bedrijven, als voor een verdere reductie van het tekort. Bij aanvang van deze kabinetsperiode was 9 miljard gulden lastenverlichting voorzien. Voor de gehele periode blijken nu de lasten met bijna 17 miljard te zijn teruggedrongen (zie paragraaf 3.4). Het beleidsrelevante tekort, dat vlak na het aantreden van het kabinet nog werd geraamd op 4,1% BBP voor 1994, loopt terug naar 2,3% BBP in 1998. Het voornemen van de regering was om het beleidsrelevante tekort ten hoogste 2,8% BBP te laten zijn. Het tekort is dus met bijna 4 miljard extra gereduceerd. Daarnaast heeft de regering besloten om middelen te reserveren voor toekomstige AOW-uitgaven in het AOW-spaarfonds. In 1997 en 1998 is hiervoor 3% miljard respectievelijk 1Y2 miljard uitgetrokken. Bovendien heeft de regering het vermogenstekort van het AOW- en ANW-fonds nagenoeg opgelost door in 1997 3 miljard aan extra Rijksbijdragen te verstrekken aan deze fondsen. Het EMU-tekort loopt terug van 3,7% BBP in 1994 naar 1,7% BBP in 1998, terwijl de schuldquote met ruim 7%-punten daalt tot 70,4% BBP. De EMU-schuldquote liep in de jaren tachtig fors op tot een niveau van 80% en heeft zich bijna 10 jaar lang hardnekkig op dit niveau gehandhaafd. De in deze kabinetsperiode bereikte daling krijgt daardoor extra gewicht. Door de extra daling van de staatsschuld ten opzichte van de verwachtingen aan het begin van deze kabinetsperiode zijn ook de rente-uitgaven Het budgettaire beleid in 1995-1 998 lager uitgevallen. De lagere rente-uitgaven hebben in 1998 voor 2 miljard ruimte onder de uitgavenijklijn gecreëerd. Het betaalde rentepercentage, de gemiddelde couponrente, wijkt over de afgelopen jaren nauwelijks af van de ramingen aan het begin van deze kabinetsperiode. De lagere rente-uitgaven worden dus vrijwel geheel veroorzaakt door de lagere schuld. Tezamen met extra ombuigingen hebben deze lagere renteuitgaven geld vrijgemaakt voor intensiveringen. Intensiveringen 1995- 1998 In tabel 3.2.2 wordt aangegeven op welke beleidsterreinen intensiveringen zijn doorgevoerd. Onderwijs Openbare ordelveiligheid Koppeling (WKA) Overig inkomensbeleid Zorg Werkgelegenheid Infrastructuur Grote steden Milieu Internationale samenwerking Totaal 12 3,7 7,3 10,2 De middelen voor het onderwijs zijn en worden gebruikt voor kwaliteitsbevordering van leraren en o m de eerste stap van de klassenverkleining in het basisonderwijs te financieren. Daarnaast wordt een impuls gegeven aan de informatietechnologie op scholen. De veiligheid is de afgelopen jaren bevorderd door uitbreiding van het aantal agenten, door extra celcapaciteit, maar ook door begeleiding bij taakstraffen en uitbreiding van elektronisch toezicht. Het beleid van de regering is de afgelopen jaren gericht geweest op evenwichtige inkomensverhoudingen. Waar in het Regeerakkoord nog uitgegaan werd van een gemiddeld genomen halve koppeling, zijn vanaf 1996 het wettelijk minimumloon en de uitkeringen volledig gekoppeld aan de contractloonontwikkeling. Deze prioriteit kon worden gefinancierd uit meevallers die bij de sociale zekerheid optraden. Met de volledige koppeling is 23/4 miljard gemoeid. Zeer belangrijk zijn ook de inspanningen gericht op het creëren van eenvoudige banen ten behoeve van laaggeschoolde en langdurige werklozen. Structureel heeft de regering 1,6 miljard uitgetrokken voor banen in het openbaar toezicht, onderwijs, kinderopvang en de zorg (1,4 miljard in 1998). Demografische ontwikkelingen leiden tot een grotere vraag naar zorg. Mede hierom is de zorgsector deze kabinetsperiode een volumegroei van 1,3% per jaar toegestaan. Aan extra intensiveringen, inclusief het aanvaarden van besparingsverliezen, is 0,8 miljard ter beschikking gesteld. Hierdoor is het mogelijk onder meer extra aandacht te besteden aan het terugdringen van wachtlijsten en aan ((meer handen aan het bed)) in verpleeghuizen en bejaardenoorden. Het budgettaire beleid in 1995-1 998 Intensiveringen en ombuigingen In tabel 3.2.3 wordt voor de verschillende budgetdisciplinesectoren een vergelijking gemaakt tussen de uitgavenramingen aan het begin van deze kabinetsperiode en bij Miljoenennota 1998. Hieruit blijkt dat bij de Rijksbegroting in enge zin intensiveringen, nagenoeg, zijn gedekt door ombuigingen. Bij de sociale zekerheid heeft met name de volledige koppeling van het wettelijk minimumloon en de sociale uitkeringen aan de contractloonontwikkeling geleid tot extra uitgaven. Deze zijn gefinancierd uit meevallers elders. Bij de zorg waren ombuigingen noodzakelijk om de tegenvallers te compenseren. 1998 Rbg-eng SZ Per saldo uitgavenmeevallers Besparingsverliezen Extra uitgaven Extra ombuigingen - 0,6 - 4,7 2,1 0,4 3,4 0,O 02 019 0,6 - 2,l 64 - 4,2 Totaal Oeflatoreffect - 0,l - 0,8 - 0,l 03 - 0,2 - 0,l - 0,l - 0,4 Onderschrijding uitgavenkader 1998 - 0,3 - 0,9 0,6 - 0,6 O13 24 - 2,l Zorg2 Totaal - 3,2 Voor de vergelijking is uitgegaan van de Voorjaarsnota 1995 in plaats van de Miljoenennota 1995, omdat in de Voorjaarsnota 1995 voor het eerst de uitgavenkaders voor de drie budgetdisciplinesectoren worden toegelicht. Collectief gefinancierd gedeelte. De regering heeft besloten tot oprichting van een AOW-spaarfonds. Doel van het AOW-spaarfonds is het opbouwen van een reserve om de financiering van de toekomstige AOW-uitgaven, in het licht van de toenemende vergrijzing, zeker te stellen. Voor een evenwichtige spreiding van de stortingen in de tijd is het noodzakelijk dat reeds vroegtijdig met de voeding van het fonds wordt aangevangen. De regering heeft daarom besloten in 1997 reeds 3/4 miljard en in 1998 1l/2 miljard in het fonds te storten. Om een vermogen op te bouwen dat daadwerkelijk een substantieel deel van de vergrijzingspiek kan opvangen zal de voeding ook in de komende jaren groter moeten worden. Zou na verloop van tijd blijken, dat de belastingopbrengst 1998 structureel hoger uitvalt, dan is de regering voornemens met deze hogere opbrengst het niveau van de voeding van het AOW-spaarfonds duurzaam te verhogen. Om de financiële middelen zeker te stellen, is het noodzakelijk dat het fonds een wettelijke status krijgt. Besloten is het fonds vorm te geven als een begrotingsfonds. Hiermee komt tot uitdrukking dat het de verantwoordelijkheid van het Rijk is, over een lange periode gelden te reserveren om de financiering van de AOW zeker te stellen. De wet, waarin ook de minimumomvang van de jaarlijkse voeding en het vroegste tijdstip van uitname uit het fonds zal worden vastgelegd, wordt naar verwachting nog dit jaar ingediend bij de Staten-Generaal. Gelijktijdig met deze wet worden de begrotingswetsvoorstellen 1997 en 1998 ingediend. Het budgettaire beleid in 1995-l 998 Fonds Economische Structuurversterking (FES) Zoals eerder gememoreerd geeft de regering de versterking van de economische structuur een hoge prioriteit. De komende jaren zijn aanzienlijke overheidsbedragen nodig om de infrastructuur op het gewenste peil te brengen. Bij de vorige Miljoenennota heeft de regering al besloten om een bedrag van 23/4 miljard toe te voegen aan het FES. Met de begroting 1998 heeft de regering een stap verder gezet door voor de periode tot en met 2010 een bedrag van circa 9 miljard te reserveren voor investeringen in mobiliteit, bereikbaarheid en milieu. Voorts heeft de regering besloten om met ingang van 1998 een groter gedeelte van de gasontvangsten toe te voegen aan het FES. Het betreft hier een structureel bedrag van 0,5 miljard. Uitgaande van de planningshorizon tot 2010 komt dat neer op een additionele storting van 6 miljard. Budgetbeheersing De regering heeft, gebruikmakend van de aanbevelingen uit het negende rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte «Naar een trendmatig begrotingsbeleid)), deze kabinetperiode een meer op trendmatige leest geschoeid begrotingsbeleid geïntroduceerd. Dit begrotingsbeleid steunt op het hanteren van behoedzame uitgangspunten, het handhaven van reële uitgavenkaders voor de drie budgetdisciplinesectoren en een stroomlijning van het begrotingsproces. In dit begrotingsbeleid wordt niet meer primair gestuurd op het financieringstekort. Zolang dit tekort een van tevoren gesteld plafond niet overschrijdt, komen fluctuaties in de belastingontvangsten tot uitdrukking in het tekort. Het trendmatige begrotingsbeleid blijkt een belangrijke bijdrage te hebben geleverd aan de uitgavenbeheersing en aan de bevordering van een bestendig en meer op de lange termijn gericht overheidsbeleid. Dat dit beleid succesvol is blijkt uit de onderschrijding van het totale uitgavenkader i n alle jaren van deze kabinetsperiode. Tegenover de overschrijdingen van de ijklijn zorg staan lagere uitgaven bij de Rijksbegroting in enge zin en bij de sociale zekerheid. Bedacht zij, dat uitsluitend de cijfers voor 1995 en 1996 realisaties zijn en dat deze daarmee anders van karakter zijn dan de ramingen voor 1997 en 1998. Rijksbegroting in enge zin Stand Miljoenennota 1998 Uitgavenkader Verschil Sociale zekerheid Stand Miljoenennota 1998 Uitgavenkader Verschil Zorgsector7 Stand Miljoenennota 1998 Uitgavenkader Verschil 48,3 47,3 47,O 46,8 1,O 0,3 Collectief gefinancierd deel van het Budgettair I<ader Zorg (BKZ). Het budgettaire beleid in 1995-1998 De positieve ervaringen van de afgelopen jaren met het huidige begrotingsbeleid pleiten voor voortzetting van dit beleid in de toekomst. Aanbevelingen uit het tiende rapport van de Studiegroep Begrotingsbeleid «Op weg naar begrotingsevenwicht)) kunnen behulpzaam zijn bij het aanbrengen van verbeteringen. ting cap de uitgavenontwiItl<eling ten te van de vorige Milljoenennsta Deze paragraaf geeft een nadere toelichting op de uitgavenontwikkeling ten opzichte van de Miljoenennota 1997 in de drie budgetdisciplinesectoren. Tevens worden de huidige uitgavenramingen afgezet tegen het uitgavenkader voor de betreffende sector. A. De Rijksbegroting in enge zin Tabel 3.3.1 bevat een overzicht van de ontwikkeling van de netto-uitgaven Rijksbegroting in enge zin, ten opzichte van de Miljoenennota 1997. Netto-uitgaven Miljoenennota 1997 Mee- en tegenvallers a. nominale mutaties b. overige macromutaties c. overige mee- en tegenvallers Totaal Uitgavenbeperkingen Uitgavenprioriteiten Technische mutaties/overboekingen Netto-uitgaven Miljoenennota 1998 Uitgavenkader in lopende prijzen Verschil De uitgaven in 1997 komen op grond van de bijgestelde macroeconomische inzichten 1,2 miljard lager uit. Deze verlaging is geconcentreerd bij de afdrachten aan de Europese Unie (EU) en bij de buitenlandse gasbaten. De omvangrijke onderuitputting van de EU-begroting 1996 leidt tot een 0,4 miljard lagere afdracht in 1997. Hier staat echter een hogere afdracht als gevolg van hogere BTW-opbrengsten 1996 tegenover. De buitenlandse gasbaten zijn met name toegenomen als gevolg van de hogere dollarkoers. De varkenspest heeft geleid tot een tegenvaller van 1,8 miljard. Deze kosten vloeien voort uit de opkoopregeling, bestrijdingsmaatregelen en uitvoeringskosten. Naast de 0,3 miljard lagere uitgaven heeft per saldo ook voor 1,O miljard aan intensiveringen plaatsgevonden. Ten opzichte van de Miljoenennota 1997 hebben er in 1997 beleidsmatige intensiveringen plaatsgevonden op het gebied van het onderwijs, het grotestedenbeleid en de infrastructuur (Vierde Nota Waterhuishouding). Deze zijn in de Voorjaarsnota 1997 reeds uiteengezet. Het budgettaire beleid in 1995-1 998 Het beeld voor 1998 wordt in belangrijke mate beïnvloed door macroeconomische ontwikkelingen. Meevallers zijn er bij de aardgasbaten buitenland (niet-FES) en bij de rente-uitgaven. In 1998 komt 0,5 miljard meer binnen aan aardgasbaten buitenland. Doordat het Rijk in 1997 tegen een lager dan verwachte rente kon lenen en ook het tekort zelf lager uitkomt, vallen de rente-uitgaven in 1998 0,6 miljard lager uit dan eerder voorzien. Ook de raming van de afdracht aan de Europese Unie is met 0,4 miljard neerwaarts bijgesteld. De neerwaartse bijstelling van de EU-afdrachten 1998 wordt met name veroorzaakt door de aanname dat de EU-uitgaven met niet meer dan 3% stijgen, conform het voorstel van de Europese Commissie. Overigens staat de Nederlandse regering op het standpunt dat de uitgaven bij voorkeur met minder dan 3% moeten stijgen. Net als in 1997 zal ook voor i998 gestreefd worden naar een reële groei van de EU-uitgaven zo dicht mogelijk bij 0%. De Begrotingsraad heeft voorgesteld de groei van de betalingskredieten te beperken tot 0,7%. De uiteindelijke uitkomst is afhankelijk van het Europees Parlement, dat het laatste woord heeft voor zover het de niet-verplichte uitgaven betreft. Tegenover deze lagere uitgaven staan hogere afdrachten aan het Gemeente- en Provinciefonds (0,2 miljard) en aan internationale samenwerking (0,4 miljard door hogere economische groei). Per saldo leiden macro-economische ontwikkelingen tot 1,l miljard lagere uitgaven. Overige tegenvallende ontwikkelingen doen zich met name voor bij de uitgaven voor asielzoekers. De regering heeft in deze begroting voor 1998, bovenop de intensiveringsgelden uit het Regeerakkoord en intensiveringen die zijn afgesproken bij eerdere begrotingsvoorbereidingen, opnieuw extra geld vrijgemaakt voor nieuw beleid. Om dit mogelijk te maken is tevens een aantal uitgavenbeperkende maatregelen getroffen. De uitgavenbeperkingen hebben mede de ruimte geschapen voor beleidsmatige intensiveringen. Zo worden net als in 1997 extra middelen gereserveerd voor het grotestedenbeleid (94 miljoen). Op het terrein van het onderwijs wordt wederom een impuls gegeven aan de informatietechnologie en worden de klassen in het basisonderwijs verkleind (0,4 miljard). Daarnaast wordt geld vrijgemaakt o m oudere leraren langer in het onderwijs te laten functioneren. Met deze begroting heeft de regering besloten om, naast een extra storting van V 2 miljard in het FES, gelden te reserveren voor investeringen, oplopend van l/2 miljard in 1998 tot een cumulatief bedrag van 9 miljard in 2010. Om de arbeidsparticipatie verder te bevorderen wordt 60 miljoen beschikbaar gesteld voor de buitenschooltijdse opvang. De prijsontwikkeling van het BBP is ten opzichte van de Miljoenennota 1997 verhoogd voor 1996, 1997 en 1998. Conform de huidige begrotingssystematiek leidt dit voor 1996 niet meer tot wijzigingen van het uitgavenkader in lopende prijzen. Het kader voor 1997 en 1998 stijgt als gevolg van deze wijzigingen.1 B. De sociale zekerheid Tabel 3.3.2 bevat een overzicht van de ontwikkeling van de netto-uitgaven in de sociale zekerheid, ten opzichte van de Miljoenennota 1997. ' Prijsmutaties over 1996 en 1997 na het besluitvormingsmoment i n het voorjaar, worden verwerkt i n de prijs BBP 1998. Het budgettaire beleid in 1995-1 998 Netto-uitgaven Miljoenennota 1997 98,4 100,l 100,4 Mee- en tegenvallers a. nominale mutaties b. overige macromutaties c. overige mee- en tegenvallers OIO 0,8 - 0,3 0,O 0,5 03 03 02 - 0,2 Technische mutaties/overboekingen - 0,2 OIO 0,7 Netto-uitgaven Miljoenennota 1998 99,O 1O 1 ,O 102,5 Uitgavenkader in lopende prijzen 101,O 102,8 103,4 Verschil - 2,O - 1,8 - 0,9 Uitgavenbeperkingen Uitgavenprioriteiten Ten opzichte van de Miljoenennota 1997 nemen in 1997 de gemiddelde arbeidsongeschiktheidsuitkering, de vangnetuitkering en de voormalige ziektewetuitkering minder toe dan de algemene indexering. De gemiddelde prijs van de werkloosheidsuitkering steeg. In totaal leidt dit tot een uitgavendaling van 0,5 miljard. Volumetegenvallers, die in belangrijke mate zijn geconcentreerd bij de WW-uitkeringen, leiden tot een uitgavenstijging van 1,O miljard. Per saldo ontwikkelen de uitgaven zich in 1997 0,8 miljard ongunstiger dan bij Miljoenennota 1997 werd aangenomen. Voor het jaar 1997 hebben zich geen besparingsverliezen voorgedaan. Wel heeft de regering binnen het uitgavenkader voor de sociale zekerheid ruimte vrijgemaakt voor een aantal uitgavenprioriteiten. Zo is voor 1997 besloten tot een eenmalige koopkrachtverbetering voor minima jonger dan 65 jaar, die vormgegeven zal worden via de individuele huursubsidie. De extra uitgaven hiervoor bedragen 51 miljoen. Daarnaast wordt 84 miljoen uitgetrokken voor de invoering van de nieuwe Wet Sociale Werkvoorziening. Ook in 1998 leidt een volumetegenvaller bij de werkloosheidsuitkeringen tot een uitgavenstijging, en wel van 0,7 miljard. Deze tegenvaller in het aantal werkloosheidsuitkeringen treedt op ondanks de huidige gunstige economische ontwikkelingen. De daling van het aantal werkloosheidsuitkeringen blijft de laatste jaren echter opvallend achter bij de daling van de werkloze beroepsbevolking. Ten dele wordt dit waarschijnlijk veroorzaakt door het vrijstellen van sollicitatieplicht van werklozen van 57% jaar en ouder. Ook kan het zijn dat werklozen zonder uitkering, bijvoorbeeld herintreders, meer profiteren van de werkgelegenheidsgroei dan werklozen met een uitkering. Daarnaast kan het aantal personen zijn toegenomen dat een werkloosheidsuitkering ontvangt maar niet actief zoekt naar een baan. Om tot een sluitende verklaring te komen vindt nog nadere analyse plaats. Lagere prijsontwikkelingen leiden bij de sociale zekerheid per saldo tot 0,5 miljard lagere uitgaven. In 1998 zijn de uitkeringen evenals de voorgaande twee jaren volledig aan de loonontwikkeling gekoppeld. De extra uitgaven hiervoor bedragen 777 miljoen. In het kader van de Wet op de Reïntegratie heeft de regering 113 miljoen beschikbaar gesteld om de positie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten op de arbeidsmarkt te versierken. Daarnaast heeft de regering Het budgettaire beleid in 1995-1 998 extra middelen ter beschikking gesteld voor ouders met thuiswonende gehandicapte kinderen (naar aanleiding van de motie-Giskes) en ter verhoging van de kinderbijslag in het algemeen. Tot slot is de tijdelijke specifieke uitkering aan gemeenten, die daarmee de vervoersvoorziening in het kader van de Wet Voorziening Gehandicapten (WVG) in stand kunnen houden, met een jaar verlengd en heeft de regering besloten de laatste cohorten van arbeidsongeschikten niet meer opnieuw te beoordelen in het kader van de TBA-wetgeving. De twee laatstgenoemde maatregelen hebben in 1998 een extra uitgavenbeslag van 66 miljoen. C. De zorgsector Tabel 3.3.3 bevat een overzicht van de ontwikkeling van de netto-uitgaven in de zorgsector, ten opzichte van de Miljoenennota 1997. Netto-uitgaven Miljoenennota 1997 55,O 56,O 58,4 Mee- en tegenvallers a. nominale mutaties b. overige macromutaties c. overige mee- en tegenvallers 0,O 0,O - 0,2 02 0,O - 0,l O,1 0,O 0,o Totaal Uitgavenbeperkingen Uitgavenprioriteiten Technische mutaties/overboekingen Netto-uitgaven Miljoenennota 1998 Waarvan collectief gefinancierd deel IJklijn i n lopende prijzen Verschil De wijzigingen die in de netto-uitgaven in de zorgsector hebben plaatsgevonden sinds de Miljoenennota 1997, hebben een aantal oorzaken. Ten eerste nemen de zorguitgaven per saldo toe als gevolg van de meerjarige doorwerking van enkele tegenvallers in 1996. De belangrijl<ste tegenvallers doen zich voor bij de uitgaven voor medicijnen en als gevolg van de nominale ontwikkeling. De benodigde reserveringen voor nominale uitgaven, met name voor de loonontwikkeling van verplegend en verzorgend personeel, nemen meer toe. Ten tweede is besloten tot diverse beleidsintensiveringen. De belangrijkste intensiveringen zijn het terugbrengen van de gebitsprothesen in de Ziekenfondsverzekering met ingang van 1997 (145 miljoen structureel), het met ingang van 1998 verminderen van wachtlijsten in de AWBZsectoren geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en thuiszorg (235 miljoen), en het treffen van maatregelen gericht op ((meer handen aan het bed» in verpleeghuizen, bejaardenoorden en bij de gehandicaptenzorg (190 miljoen). Om een deel van de overschrijding van het uitgavenkader te compenseren zijn diverse maatregelen getroffen. De belangrijkste maatregelen betreffen het harmoniseren van de eigen bijdragen binnen de AWBZ en een verlaging van de vergoeding van apothekers. Het budgettaire beleid in 1995-1998 In 1998 wordt een lastenverlichting voorzien van 3,9 miljard. De cumulatief in deze kabinetsperiode verwachte lastenverlichting bedraagt daarmee bijna 17 miljard. Met deze aanzienlijke lastenverlichting is een belangrijke impuls gegeven aan de omvangrijke werkgelegenheidsgroei in deze kabinetsperiode. De totale lastenverlichting is een resultante van een lastenverzwaring vanuit het Rijk van 2,O miljard, een lastenverlichting van 0,8 miljard vanuit de Overige Publiekrechtelijke Lichamen (OPL) en een lastenverlichting vanuit de premies van 5,2 miljard. Bezien vanuit het oogpunt van financiering is er vanuit het Rijk een lastenverlichting van 3,2 miljard, een stabilisatie van lasten vanuit de OPL, en vanuit de premies een lastenverlichting van 0,7 miljard. Deze financieringsverschuivingen hangen met name samen met de Rijksbijdrage ten behoeve van de AOW-premiemaximering en de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Het totale tarief eerste schijf wordt in 1998 verlaagd met 0,95%-punt. Dit is een resultante van een stijging van het belastingtarief eerste schijf met 3,8%-punt en een verlaging van het premietarief met 4,75%-punt. Deze wijzigingen in de verschillende tarieven hangen grotendeels samen met de wijziging in de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Verhoging arbeidskostenforfait Verlenging eerste en tweede schijf Verhoging overdraagbare heffingsvrije voet 3e tranche REB en terugsluis Verlaging lokale lasten gezinnen Verlaging lokale lasten bedrijven Verhoging tabaksaccijns Verhoging loonkostenfaciliteit lage lonen Fiscale structuurversterking/scholing Fiscale milieuversterking Overige fiscale maatregelen AOW-premiemaximering Nabetalingen Invoering PEMBA Afschaffen perceptiekostenvergoeding Wijziging vermogensvorming sociale fondsen Endogeen sociale fondsen - 2,8 2,5 1,o - 2,5 - 0,5 - 0,s - Totaal 2,5 0,5 2,O - 0,8 - 0,3" 0,11 0,o 0,O 3,5 3,5 - 3,9 - 3,9 - 5,2 - 3,9 Belastingen Rijk gemeten op kasbasis en premies op transactiebasis; op transactiebasis gemeten is het saldo nul. Het maximum arbeidskostenforfait wordt in 1998 verhoogd met 460 gulden en het percentage met 2%-punt. Hiermee wordt de financiële aantrekkelijkheid van deelname aan het arbeidsproces vergroot. Met deze maatregel is een bedrag van 0,6 miljard gemoeid. De eerste schijf en tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting worden beide verlengd. De lengte van de eerste schijf wordt met 350 gulden opgetrokken. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de vergroting van de grondslag van de premies volksverzekeringen. Tevens Het budgettaire beleid in 1995-1 998 wordt de tweede schijf verlengd met 4 150 gulden. Dit resulteert tezamen in een lastenverlichting van 0,4 miljard. Een onderdeel van de inkomensmaatregelen voor 1998 betreft een additionele verhoging van de overdraagbare heffingsvrije voet met 195 gulden. Deze komt bovenop de verhoging van de heffingsvrije voeten in verband met de invoering van de Pemba. De in 1996 geïntroduceerde regulerende energiebelasting (REB) is gericht op het verminderen van energieverbruik. In 1998 treedt de derde tranche in werking. De opbrengst (0,5 miljard in 1998) wordt evenals in de twee voorgaande jaren volledig als lastenverlichting teruggegeven aan burgers en bedrijven. Belangrijkste element van de teruggave is een verlaging van het belastingtarief eerste schijf met O,15%-punt. De lokale lasten voor de burgers worden met 100 gulden per huishouden verlaagd. Hiertoe geeft het Rijk een structurele bijdrage van 0,7 miljard aan de gemeenten. Voor bedrijven worden de lokale lasten met 0,l miljard verlaagd door middel van het afschaffen van milieuieges. Dit sluit aan bij de nota ((Lokale lastendruk)) uit 1996, waarin de regering het belang van een gematigde ontwikkeling van de lokale lasten heeft benadrukt. De tabaksaccijns wordt overeenkomstig eerdere voornemens in drie gelijke stappen verhoogd. Na de eerste stap in 1997 volgt in 1998 de tweede stap. De accijns op zowel sigaretten ais op shag zal met 15 cent worden verhoogd. De loonkostenfaciliteit lage lonen wordt in 1998 opnieuw verhoogd en meer toegesneden op de doelgroep door de fictie van de volledige werkweek o p 36 uur te stellen in plaats van de huidige 32 uur. De reguliere faciliteit wordt verdubbeld tot 3 660 gulden. De doorstroomfaciliteit wordt eveneens verdubbeld en gaat 1 830 gulden bedragen. Met deze maatregelen wordt de arbeidsmarktpositie van lager betaalden verbeterd. Met het oog op een verbetering van de economische structuur, waaronder de kennisinfrastructuur, wordt een pakket van maatregelen getroffen waarmee in 1998 0,4 miljard is gemoeid. Technologische ontwikkelingen vergroten de aan werknemers gestelde opleidingseisen. Ter stimulering van deze scholing worden fiscale faciliteiten voor bedrijven gecreëerd. Een onderdeel hiervan vormen additionele faciliteiten voor scholing van werknemers, met een accent op oudere werknemers. Het fiscale beleid kan, zoals ooi< aangegeven in de nota ((Milieu en economie)), een ondersteunende bijdrage leveren aan het milieubeleid. Financiële prikkels stimuleren burgers en bedrijven tot een gedragsverandering met positieve effecten op het milieu. Daarom wordt met ingang van 1998 een aantal bestaande fiscale faciliteiten verruimd (waaronder de VAMIL-regeling) en worden nieuwe maatregelen getroffen met gunstige effecten op het milieu (bijvoorbeeld de verlaging van de BPM op zeer zuinige auto's). In 1998 is hier 0,l miljard mee gemoeid, met een oploop in de volgende jaren. Tenslotte leiden andere fiscale maatregelen per saldo tot een lastenverlichting van 0,5 miljard. Deze hebben onder meer betrekking op de doorwerking van een aantal lastenverlichtende maatregelen in 1997. Tevens is een verlaging van de vermogensbelasting voorzien. Deze bestaat uit een verlaging van het tarief met O,l%-punt en een verhoging van de algemene belastingvrije som met 12%. Hiermee geeft de regering uitvoering aan de wens van de Tweede Kamer o m de meeropbrengsten bij de dividendbelasting uit hoofde van het herziene aanmerkelijk- Het budgettaire beleid in 1995-1 998 belangregime terug te geven via de vermogensbelasting. Deze verlaging (200 miljoen op kasbasis, 250 miljoen structureel) wordt dan ook gedekt uit de eerder genoemde meeropbrengsten en is voor de MLO neutraal verwerkt. Per 1 januari zullen in het kader van de Telecommunicatiewet alle kabels ten dienste van telecommunicatie vrijgesteld worden voor de precariobelasting. De Regering heeft besloten dat gemeenten hiervoor gericht en reëel gecompenseerd zullen worden. De AOW-premiemaximering resulteert in 1998 in een rijksbijdrage aan het AOW-fonds van 3,2 miljard. In 1997 is uit hoofde van de premiemaximering een Rijksbijdrage van 0,3 miljard verstrekt. Door deze maatregel wordt de basis voor financiering van de AOW verbreed. Per saldo resulteert uit dien hoofde in 1998 een lastenverlichting in de premiesfeer van 2,8 miljard. Nabetalingen leiden in 1998 tot een financieringsverschuiving tussen belastingen en premies ter grootte van 1 miljard. Deze nabetalingen betreffen een nadere verdeling van de loon- en inkomstenheffing (inclusief premies volksverzekeringen) over het verleden (1993-1 996). De perceptiekostenvergoeding die de fondsen volksverzekeringen betalen aan het Rijk ter inning van de volksverzekeringspremies wordt met ingang van 1998 opgeheven. Dit betekent een financieringsverschuiving van 0,5 miljard ten gunste van de fondsen. De wijziging van de arbeidsongeschiktheidsregelingen (invoering Pemba) heeft een neutrale uitwerking op de lastenontwikkeling van bedrijven en burgers. Een omvangrijk pakket om koopkrachtnadelen te repareren maakt hiervan deel uit. Zo wordt de overdraagbare heffingsvrije voet verhoogd met 775 gulden en wordt een niet-overdraagbare heffingsvrije voet van 410 gulden ingevoerd. Tevens wordt structureel een rijksbijdrage verstrekt ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds Vroeggehandicapten en het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen. In de premiesfeer is in 1998 sprake van een aanzienlijk opwaarts effect op de premies uit hoofde van de ongunstige vermogenspositie van de sociale fondsen. Ondanks additionele eenmalige rijksbijdragen in 1997 ter grootte van 3 miljard beschikken de centrale sociale fondsen ultimo 1997 over een vermogen dat 8,5 miljard beneden de norm ligt. Samen met de ontwikkeling van vermogens vanuit de decentrale fondsen heeft dit een opwaarts effect op de premies van 3,5 miljard. Tegenover het opwaartse effect staat een verlaging van de sociale premies ter grootte van 3,9 miljard uit hoofde van de gunstige uitgavenontwikkeling in de sociale zekerheid en de aanzienlijke groei van de premiegrondslag samenhangend met de gunstige economische ontwikkeling. Tabel 3.4.2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de microlasten over de gehele kabinetsperiode, afgezet tegen de doelstellingen ten tijde van het Regeerakkoord. Het budgettaire beleid in 1995-l 998 1995' 1996 1997 1998 cum 95-982 Rijk Premies OPL Totaal - 2,8 - 1,5 Regeerakkoord - 4,3 2,5 O,1 2,o - 5,2 - 0,8 - 8,3 - 8,9 0,4 - 8,6 03 - 3,2 - 2,s 03 - 4,03 -53 - 1,8 -33 - 16,8 - 8,9 - 0,6 03 Inclusief spaarloon, waarvan derving en compensatie in samenhang zijn beschouwd. Sociale premies inclusief lastenverlichting waarvan i n het Regeerakkoord en Miljoenennota 1995 werd verwacht dat deze i n 1995 zou worden gerealiseerd, maar die reeds i n 1994 heeft plaatsgevonden (Ziektewet). Inclusief de lastenverlichting vermeld i n voetnoot 2 is dit bedrag cumulatief - 5,8 miljard. Het Regeerakkoord bevat als kader voor de lastenverlichting een ruimte van circa 9 miljard. Het merendeel van deze lastenverlichting was in de premiesfeer beoogd. Uiteindelijk wordt voor deze kabinetsperiode een totale microlastenverlichting van bijna 17 miljard verwacht. Deze lastenverlichting is, afgezien van de vrij aanzienlijke financierings- . verschuivingen ten gunste van de premies, uiteindelijk gelijk verdeeld over belastingen en premies. Tabel 3.4.3 geeft de neerslag weer van de lastenverlichting bij gezinnen, bedrijven en overheid. Voor 1998 wordt een evenwichtige verdeling van de lastenverlichting over burgers en bedrijven voorzien. Over de gehele kabinetsperiode is de lastenverlichting gelijk verdeeld. Ten opzichte van de berekeningen ten behoeve van het Regeerakkoord betekent dit dat aanzienlijk meer lastenverlichting naar gezinnen is gegaan, zonder dat dit overigens ten koste is gegaan van de bij Regeerakkoord berekende lastenverlichting voor bedrijven. Ook deze komt hoger uit. De veel gunstiger ontwikkeling van lasten voor gezinnen en bedrijven is mogelijk gemaakt door de goede economische prestaties en de beheerste uitgavenontwikkeling. 1995' 1 996 1997 1 998 cum 95-98' Burgers Bedrijven Overheid - 4,8 - 0,4 03 02 - 4,2 - 0,7 Totaal - 4,03 - 5,3 - 0,l - 1,4 - 8,O Regeerakkoord - 0,2 - 2,7 - 1,s 0,7 - 8,8 - 0,l - 0,2 - 7,9 - 0,8 - 1,8 - 3,9 - 16,8 - 8,9 ' Inclusief spaarloon, waarvan derving en compensatie in samenhang zijn beschouwd. Inclusief lastenverlichting waarvan i n het Regeerakkoord en Miljoenennota 1995 werd verwacht dat deze i n 1995 zou worden gerealiseerd, maar die reeds i n 1994 heeft plaatsgevonden (Ziektewet). Inclusief de lastenverlichting vermeld in voetnoot 2 is dit bedrag cumulatief - 5,8 miljard. De onderstaande tabel geeft de opbouw weer van het beleidsrelevante financieringstekort o p basis van de uitgaven van de drie budgetdisciplinesectoren o p de Rijksbegroting en de overige uitgaven en ontvangsten die relevant zijn voor dit tekort. Het budgettaire beleid in '1995-1 998 1997 1998 Netto-uitgaven beleidsrelevante tekort Netto-uitgaven Rbg i n enge zin - Netto-uitgaven SZ (begrotingsdeel) Netto-uitgaven Zorg (begrotingsdeel) - Overige netto-uitgaven' - 156,l 22,2 ll0 9,8 162,4 24,7 1,3 10,5 Totaal 189,l 1 98,9 - Belastingen Overige beleidsrelevante ontvangsten2 Beleidsrelevant tekort Idem, in % BBP Plafondwaarde ' Deze post omvat de rijksbijdragen aan de sociale fondsen en stortingen aan het AOWspaarfonds. Deze post omvat onder meer het binnenlands deel van de niet-belastingontvangsten aan aardgas, de milieuheffingen en de heffings- en invorderingsrente. Op basis van de huidige inzichten zal het beleidsrelevante tekort in 1997 uitkomen op 2,4% BBP en in 1998 op 2,3% BBP. Voor beide jaren bevindt het tekort zich daarmee onder de plafondwaarde van 3,0%, respectievelijk 2,8%. Het beleidsrelevante tekort is zowel in 1997 als 1998 opwaarts beïnvloed door stortingen in het AOW-spaarfonds van respectievelijk 3/4 miljard in 1997 en 11/2 miljard in 1998, terwijl in 1998 ook I/z miljard extra wordt gestort in het Fonds Economische Structuurversterking. Daling schuldquote per jaar: (waarvan vorderingentekort OPL) - daling o.b.v. groei en tekort - financiële transacties - 1,l Totale daling schuldquote - 1,s - 0,8 - 2,3 - 2,2 - 4,5 - 2,7 o13 - 2,3 Het EMU-tekort voor 1996 komt 0,3%-punt lager uit dan een jaar geleden was voorzien. Tegenover een fors lager vorderingentekort bij het Rijk in 1996, staat een fors hoger tekort bij de sociale fondsen. Het exploitatietekort voor l996 bedraagt circa 6 miljard. In l997 is er een exploitatieoverschot van slechts circa 2 miljard, ondanks een extra rijksbijdrage in 1997 van 3 miljard. Een belangrijke verklaring is de eerder al genoemde volume-tegenvaller in de WW-uitkeringen en tegenvallende premies over een reeks van jaren. Het vermogen van de centrale fondsen komt hierdoor ultimo 1997 zo'n 7 miljard lager uit dan een jaar geleden werd verondersteld. In 1997 komt het EMU-tekort uit op 2,0% BBP, in 1998 op 1,7% BBP. De oploop van het vorderingentekort Rijk van l996 op 1998 wordt bijna geheel veroorzaakt door rijksbijdragen aan het AOW-fonds als gevolg van de premiefixatie. Het budgettaire beleid in l995-l998 In tabel 3.5.2 is het verloop van de EMU-schuldquote uitgesplitst naar de effecten van de nominale groei van het BBP, het EMU-vorderingentekort en financiële transacties. Het noemereffect betreft de daling van de schuld als gevolg van de volume- en prijsontwikkeling (nominale groei) van de economie. De nominale groei wordt geraamd op 53/4% voor 1997 en 6Y2% voor 1998. De EMU-schuld is in 1996 uitgekomen op 77,2%. Dit is per saldo 1,6%punt lager dan in de Miljoenennota 1997 werd verwacht. Zonder de BBP-harmonisatie zou de daling ten opzichte van de Miljoenennota 1997 zelfs 2,2%-punt bedragen. In 1997 daalt de EMU-schuld met bijna 5%-punten. Voor 1998 wordt een EMU-schuld van 70,4% BBP voorzien. Nadat de schuld zich jarenlang hardnekkig op een niveau rond de 80% BBP bevond en er op grond van de Regeerakkoordberekeningen nog weinig verbetering mocht worden verwacht, is deze kabinetsperiode een substantiële en duurzame daling ingezet. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de financiële transacties. In 1997 dragen deze transacties fors bij aan de daling van de schuld. In 1998 wordt de schuld licht opwaarts beinvloed. Totaal financiële transacties - sociale fondsen - OPL - Rijk waarvan schatkistsaldo . kredietverleningen/deelnemingen . kas/transactieverschillen . regeling oude schulden Amsterdam . De posten sociale fondsen en de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) hebben betrekking op het verschil tussen het vorderingensaldo en de mutatie van de (bruto)schuld van deze sectoren. Door financiële transacties als balansverlenging of -verkorting, kan de schuldmutatie bij de OPL en de sociale fondsen in een bepaald jaar afwijken van het vorderingensaldo. De post financiële transacties OPL wordt in 1997 voor het grootste deel verklaard door de regeling oude schulden Amsterdam. Het Rijk heeft in 1997 namelijk voor 3,3 miljard aan schulden van de gemeente Amsterdam overgenomen, waarvan de rentelasten tot dan toe door het Rijk werden vergoed. De schuldregeling leidt ertoe, dat de schuld van de OPL in 1997 met ruim 3 miljard afneemt, terwijl de schuld van het Rijk met hetzelfde bedrag toeneemt. Amsterdam krijgt geen vergoeding meer voor de rentelasten. Voor de EMU-schuld is deze schuldregeling neutraal. Op den duur is er een voordeel voor de Rijksfinanciën, omdat het Rijk goedkoper (her-)financiert dan de gemeente Amsterdam. De grootste invloed in 1997 gaat uit van de intering op het schatkistsaldo. Het schatkistsaldo is, teruggebracht van 14% miljard ultimo 1996 naar 50 miljoen begin 1997. Dit met het oog op de aanpassing van het instrumentarium van De Nederlandsche Bank aan de verwachte vormgeving van het monetair beleid door de toekomstige Europese Centrale Bank (ECB) in de derde fase van de EMU. De post nettokredietverlening en aan- en verkoop deelnemingen van het Rijk draagt in 1997 bij aan de daling van de schuld, onder meer door de Het budgettaire beleid in 1995-1 998 verkoop van deelnemingen in DAF en KLM. De toename in 1998 wordt veroorzaakt door een oploop van de studieleningen en storting van aandelenkapitaal ten behoeve van de vaste oververbinding Westerschelde. Tevens is voor 1998 een beperkte verkoop deelnemingen geraamd. Via de post kasltransactieverschillen wordt gecorrigeerd voor het feit dat het EMU-tekort in transactietermen wordt bepaald (uitgaven en ontvangsten worden gemeten op het moment dat de economische handeling die leidt tot de uitgaven of ontvangst, plaatsvindt), terwijl voor de EMUschuld de feitelijke kasuitgaven en -ontvangsten bepalend zijn. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft ten behoeve van de Studiegroep Begrotingsruimte een berekening van de budgettaire ruimte voor uitgaven, tekortreductie en lastenverlichting voor de jaren 1999-2002 opgesteld bij een veronderstelde economische groei van 2% (zie ook hoofdstuk 2). Bij de door het CPB gehanteerde behoedzame uitgangspunten ontstaat voor deze periode een budgettaire ruimte van 25Ih miljard, die aan te wenden is voor tekortreductie, verlaging van belastingen en premies en groei van de reële collectieve uitgaven. Het beslag van de netto collectieve uitgaven komt, uitgaand van de CPB-veronderstellingen, bij ongewijzigd beleid uit op 19% miljard. Er resteert derhalve 5% miljard voor lastenverlichting, uitgavenverhoging en tekortreductie. Wat betreft de collectieve uitgaven zijn de meerjarencijfers verwerkt. Dit betekent dat uitgavenstijgingen vanwege demografische ontwikkelingen gehonoreerd zijn (AOW, zorg, onderwijs); voor de zorg is gerekend met een volumegroei die hoger is dan de demografische ontwikkeling (1,3% per jaar versus 1,O% per jaar). Als gevolg van de veronderstelde economische ontwikkeling zullen werkloosheidsuitgaven en uitgaven die gekoppeld zijn aan het Bruto Nationaal Product (Homogene Groep Internationale Samenwerking en EU-afdrachten) oplopen. De combinatie van de koppeling van inkomens in de collectieve sector aan die in de marktsector, het abstraheren van mogelijke arbeidsproductiviteitsstijging in de collectieve sector en een hoger incidenteel in de collectieve sector dan in de marktsector, leidt ook tot een reëel beslag op de ruimte. In deze ruimteberekeningen wordt een zogenaamde reële benadering toegepast, waarbij alleen gekeken wordt in hoeverre de sectorspecifieke prijsontwikkeling afwijkt van de algemene prijsstijging. Opgemerkt moet worden dat (middellange) termijnberekeningen met een grote onzekerheid behept zijn. Dit is inherent aan elke economische voorspelling en geldt te meer voor deze verkenning. Vooral de ruilvoetontwikkeling van de collectieve sector, die bepaald wordt door de afwijking van de sectorspecieke prijs ten opzicht van de algemene prijsstijging, kan het beeld nog in hoge mate beïnvloeden. Op basis van de Miljoenennota 1994, de laatste Miljoenennota van het vorige kabinet, en het door het CPB gepubliceerde behoedzame scenario kan achteraf gezien op eenzelfde manier als voor de periode 1999-2002 is gedaan, ook een budgettaire ruimte voor de periode 1995-1998 worden gereconstrueerd. Deze budgettaire ruimte was, bij gelijkblijvende premieen belastingtarieven, 21 miljard. Het beslag van de collectieve uitgaven hierop bij ongewijzigd beleid bedroeg circa 17% miljard. Ongeveer 80% van de ruimte werd ingenomen door uitgaven gekoppeld aan de demografische en macro-economische ontwikkeling en in- en extensiveringen neergelegd in de meerjarencijfers. Het budgettaire beleid in 1995-1998 Een jaar later, bij het Regeerakkoord, werd een iets hogere economische groei geraamd, waardoor de budgettaire ruimte steeg tot 22% miljard. Veel belangrijker waren evenwel de in het Regeerakkoord vastgelegde uitgavenbeperkingen die, tezamen met de uitgavenprioriteiten, ervoor zorgden dat het beslag van de netto collectieve uitgaven op deze ruimte beperkt werd van 17% miljard tot 2 miljard. Hierdoor resteerde er ten tijde van het Regeerakkoord een ruimte voor lastenverlichting en tekortreductie van bijna 21 miljard, waarvan 9 miljard bestemd werd voor lastenverlichting en 11?/Z miljard voor tekortreductie. Een terugblik op de afgelopen jaren leert dat de ruimte in de jaren 1995-1998 nu kan worden bepaald op 33% miljard, voornamelijk doordat de groei van het BBP gemiddeld één procent per jaar hoger uitkomt dan verondersteld werd bij het Regeerakkoord. De hierdoor resulterende extra ruimte van 11 miljard kon worden aangewend voor extra tekortreductie en extra lastenverlichting. Ongewijzigd beleid Regeerakkoord Huidige inzichten CPB-verkenning" Groei (%) Inflatie (%) Reële ruimte (in miljarden) 21 22% 33% 25 Uitgaven Tekortreductie en lastenverlichting 17 Y2 2 2 OV2 1"/Z 32 1g3/4 53/4 3 "/2 Conform CPB-berekeningen ten behoeve van Tiende Rapport Studiegroep Begrotingsruimte: Centraal Planbureau, 1997, Werkdocument 94. In tabel 3.6.1 en grafiek 3.6.1 worden de ruimteramingen en het beslag daarop op verschillende momenten weergegeven. Zo wordt bij Miljoenennota 1998 (huidige inzichten) voor de periode 1995-1 998 een ruimte geraamd van 33l/2 miljard. Hiervan wordt 11/2 miljard in beslag genomen door een reële groei van de uitgaven en gaat 32 miljard naar tekortreductie (15 miljard) en lastenverlichting (163/4 miljard). Het budgettaire beleid in 1995-1 998 Grafiek 3.6.1 Ruimtebeslagberelteningenl; in miljarden guldens Ongewijzigd beleid Regeerakkoord Huidige inzichten Uitgaven Tekortreductie Lastenverlichting ' Bij de standen ((ongewijzigd beleid '95-'98)) en ((CPB-verkenning '99-'02)) is technisch verondersteld, dat de ruimte resterend na aftrek van uitgaven gelijkelijk is verdeeld over tekortreductie en lastenverlichting. Wordt de huidige verwachting voor de komende kabinetsperiode vergeleken met de uitgangspositie waarmee in 1994 begonnen werd, dan blijkt een frappante overeenkomst. De geraamde budgettaire ruimte in 1994 voor de periode 1995-1998 was met 21 miljard maar iets kleiner dan de huidige vooruitzichten voor 1999-2002. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat werd uitgegaan van een groei van 13/4% versus de huidige veronderstelling van 2%. Het beslag van de collectieve sector bedroeg circa 17l/2 miljard, tegenover een verwachting nu voor de periode 1999-2002 van IS3/, miljard. Zowel toen als nu wordt ongeveer 80% van de ruimte ingenomen door uitgaven gekoppeld aan de demografische en macro-economische ontwikkeling en in- en extensiveringen die reeds zijn neergelegd in de meerjarencijfers. Waar het achteraf voor de periode 1995-1998 mogelijk blijkt te zijn geweest het beslag van de uitgaven op de ruimte terug te dringen door goede afspraken in het Regeerakkoord, daar moet dit voor de komende kabinetsperiode ook mogelijk zijn. Dit is des te belangrijker daar in historisch perspectief een economische opgang van 8 jaar achtereen onwaarschijnlijk is en er dus rekening mee moet worden gehouden dat de komende vierjaarsperiode minder gunstige groeicijfers kan laten zien dan zich nu aftekenen voor de periode 1995-1998. Het budgettaire beleid in 1995-1 998 Het financieel management bij de overheid heeft de afgelopen jaren in het teken gestaan van het streven naar een doelmatiger, doeltreffender en slagvaardiger overheidsoptreden. Meer dan in het verleden wordt aangestuurd op resultaat. De vraag komt daarbij op of het sturingsinstrumentarium van de overheid in alle gevallen wel voldoende toegesneden is op de toegenomen omvang en complexiteit van het publieke domein. Beheersing slechts met behulp van centrale regelgeving blijkt soms te eenzijdig. Er is aanleiding voor vernieuwing. De gedachte wint terrein dat het introduceren van andere of extra prikkels kan leiden tot verbetering van doelmatigheid en doeltreffendheid van overheidsbeleid. Soms dient de overheid in de markt in te grijpen. Daarop is in hoofdstuk 2 reeds ingegaan. Soms ook kan de overheid bij het uitvoeren van haar publieke taken van die markt gebruikmaken. Gedacht kan worden aan het (onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk) privatiseren van overheidstaken of aan het bevorderen van concurrentie als het gaat o m het mogen uitvoeren daarvan. Markt en overheid zijn daarbij complementair. De afgelopen jaren zijn op dit terrein reeds een aantal ontwikkelingen in gang gezet. Bijvoorbeeld in het openbaar vervoer, de sociale zekerheid en de zorg. Het benutten van de markt bij de uitvoering van collectieve taken is niet op alle beleidsterreinen mogelijk en doelmatig. Indien de uitvoering van publieke taken door de overheid zelf ter hand genomen wordt, kan simulatie van marktwerking tot meer doelmatig en doeltreffend overheidshandelen leiden. Een goed voorbeeld is de vorming van agentschappen. Benutting van de markt en simulering daarvan binnen de overheid is nimmer doel op zich, maar moet worden gezien in het streven naar het optimaliseren van het instrumentarium voor de uitvoering van overheidsbeleid. Concreet gaat het dus o m de vraag hoe overheidsoptreden het meest doelmatig en doeltreffend vormgegeven worden kanl. (Elementen van) marktwerking kunnen daarbij de gewenste prikkels opleveren. Zowel bij het inschakelen van marktactoren als bij het simuleren van marktwerking binnen de overheid gaat het in de kern steeds o m het onderscheiden van opdrachtgever (bijvoorbeeld een kerndepartement) en opdrachtnemer (bijvoorbeeld een uitvoerende dienst, binnen of buiten de overheid). De opdrachtgever beheert de middelen die de opdrachtnemer moet verdienen door tegen zo laag mogelijke kosten goede producten of ' Een en ander staat in beginsel dan ook los van de (voor)vraag in welke mate er bij een bepaalde taak sprake is van een collectieve verantwoordelijl<heid. Marktwerl<ing en resultaatgericht management diensten aan te bieden. Waar mogelijk, dient daarbij concurrentie tussen potentiële opdrachtnemers t e worden bevorderd. Noodzakelijke voorwaarde bij dit alles is transparantie: een zo helder mogelijk inzicht i n de kosten van d e voor d e totstandbrenging van producten enlof diensten benodigde middelen en activiteiten en d e kwaliteit daarvan. In geval van simulatie van marktwerking kan d e introductie van een o p bedrijfseconomische leest geschoeide bedrijfsvoering (het baten-lastenstelsel), naast andere instrumenten, een belangrijk en i n bepaalde gevallen zelfs onmisbaar hulpmiddel zijn. Voor het benutten van de markt bij de totstandbrenging van (quasi-) collectieve goederen door directe inschakeling van marktactoren, staan in beginsel drie wegen open: privatisering, aanbesteding e n vraagfinanciering. Privatisering; concurrentie op de markt Een eerste mogelijkheid voor benutting van de markt bij de uitvoering van overheidsbeleid is privatisering, waarbij d e taak onder bepaalde voorwaarden (geheel o f gedeeltelijk) wordt overgelaten aan d e particuliere sector. Zo ontstaat ((concurrentie o p de markt». De overheid kan hierbij sturend optreden door wetgeving, subsidieverlening of anderszins. Er zijn vele motieven waarom de overheid bepaalde publieke zaken of diensten zelf voortbrengt. Omdat omstandigheden zich snel kunnen wijzigen (gedacht kan worden aan technologische ontwikkelingen o f de snel voortschrijdende internationalisering) dient echter van tijd t o t tijd kritisch te worden bezien o f d e oorspronkelijke motieven voor uitvoering door overheidsorganen nog wel valide zijn o f dat voor die uitvoering alternatieve wegen openstaan die t o t een hogere doelmatigheid, kwaliteit en doeltreffendheid kunnen leiden. De recente ontwikkelingen i n het Nederlandse spoorvervoer kunnen hierbij als voorbeeld dienen. Een ander voorbeeld is de Ziektewet. Voorheen w e r d deze als een voorziening voor een onverzekerbaar risico beschouwd. De uitvoering van de Ziektewet is thans grotendeels geprivatiseerd. Aanbesteding; concurrentie om de markt Een tweede mogelijkheid o m een publieke taak door middel van d e markt meer doelmatig en doeltreffend uit te voeren, is die van aanbesteding. Verschillende instellingen brengen offertes uit o m voor de uitvoering van een overheidstaak i n aanmerking te komen. Zo ontstaat concurrentie om de markt. Centrale vraag voor de ((aanbestedende overheid)) is: aan w i e kan een bepaalde opdracht het best worden gegund? Uitgaande van gespecificeerde kwaliteitscriteria w o r d t bezien welke producent d e gewenste producten o f diensten tegen de laagste kosten leveren kan. Bij de lagere overheden is aanbesteding al een meer gebruikelijke v o r m van uitvoering van publieke taken dan bij het Rijk; de meer uitvoerende taken van gemeenten lenen zich daar ook goed voor. Veel gemeenten hebben bijvoorbeeld de vervoerstaak uit d e Wet Voorziening Gehandicapten aan derden opgedragen. In de sociale zekerheid is m e t de Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1997 (wat betreft de werknemersverzekeringen) o p het gebied v a n Marktwerking en resultaatgericht management aanbesteding onlangs een belangrijke stap gezet. In de toekomst kan worden bezien of er meer mogelijkheden voor een dergelijk ((inkopen)) van overheidsdiensten bestaan. Vraagfinanciering; concurrentie vanuit de vraagzijde van de markt Een derde mogelijkheid voor het benutten van de markt bij de uitvoering van collectieve taken verschilt fundamenteel van de hiervoor beschreven mogelijkheden. Bij privatisering en aanbesteding staat de aanbodzijde van de markt centraal. De derde mogelijkheid richt zich op de vraagzijde daarvan. Bij vraagfinanciering worden collectieve gefinancierde budgetten aan vragers in plaats van aanbieders ter beschikking gesteld. Vragers krijgen zo verruimde vrijheid in de keuze van de uitvoeringsorganisatie waar ze voor publieke goederen terecht kunnen. In plaats van de overheid, zijn het dus de consumenten die bepalen bij welke producent van collectieve goederen de middelen terechtkomen. Voorwaarde hierbij is wel dat er verschillende aanbieders zijn. Een bekende uitwerking van vraagfinanciering is het werken met vouchers: «bonnen» die aanspraak op een voorziening geven (te vergelijken met een strippenkaart). Vouchersystemen zijn met name daar toepasbaar waar sprake is van voorzieningen in natura (welzijnsvoorzieningen bijvoorbeeld). Het op deze wijze benutten van de markt leidt ertoe dat een (<concurrentiestrijd))ontstaat tussen uitvoerende instellingen o m de klant. Dat dwingt hen op de prijs en kwaliteit van hun product te letten. Vouchers worden thans reeds concreet toegepast in de zorgmarkt (voor verzorging en verpleging en voor verstandelijk gehandicapten). Dit gebeurt in de vorm van Persoonsgebonden Budgetten. Verlenen van zorg-op-maat wordt mogelijk gemaakt doordat zorgbehoevenden de mogelijkheid krijgen om met het persoonlijke budget de zorg naar eigen inzicht te organiseren. De desbetreffende projecten zijn niet alleen opgezet om te komen tot een meer cliëntgerichte manier van zorgverlening, maar ook vanuit de gedachte dat doelmatigheid, kwaliteit en doeltreffendheid daarbij gebaat zijn. In het onderwijs wordt vraagfinanciering onder meer toegepast bij de uitgaven in het kader van de schoolbegeleidingsdiensten. Betreffende instellingen werden voorheen direct via de OC&W-begroting bekostigd. Nu krijgen scholen een budget voor schoolbegeleiding toegekend, dat zij (binnen bepaalde kaders) naar eigen inzicht besteden kunnen. Vraag is of dergelijke mechanismen ook elders zouden kunnen worden toegepast. Benutting van de markt; met verstand Benutting van de markt moet recht doen aan het (quasi-)collectieve karakter van de goederen die moeten worden voortgebracht. Niet alle beleidsterreinen c.q. goederen lenen zich voor privatisering, aanbesteding of vraagfinanciering. Gedacht kan worden aan defensie. Voorts dient het benutten van de markt niet tot politiek maatschappelijk ongewenste uitkomsten te leiden. Zo dienen beoogde positieve externe effecten ook op te treden en moeten te voorkomen negatieve externe effecten ook daadwerkelijk uitblijven. De vraag moet bijvoorbeeld gesteld worden of moeilijk bereikbare doelgroepen wel bereikt worden en of er geen schade optreedt aan milieu. De doelstelling van een publieke taak mag niet in gevaar komen. Ten slotte geldt dat introductie van marktwerking niet ten koste kan gaan van Marktwerking en resultaatgericht management principes als rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Een en ander maakt duidelijk dat (ook) bij benutting van de markt een adequate sturing en verantwoording past. Benutting van de markt dient tot verhoging van doelmatigheid en effectiviteit te leiden. Bedacht moet worden dat hieraan ook de nodige kosten verbonden kunnen zijn. Bij privatisering kan bijvoorbeeld toezicht nodig zijn o m daadwerkelijk concurrentie van d e g r o n d t e krijgen. Bij aanbesteding moet worden gedacht aan transactie- en overgangskosten wanneer een overheidstaak van de ene naar de andere uitvoerder ((overgaat)). Ook aan het systeem v a n vouchers kunnen aanzienlijke administratieve lasten verbonden zijn. De vraag o f benutting van de markt bij de uitvoering van overheidsbeleid toegevoegde waarde heeft, dient dan ook van geval t o t geval t e worden bezien. 4.3 De sverheid simuleer Zoals gezegd is benutting van de markt voor de uitvoering van overheidsbeleid niet altijd mogelijk o f doelmatig. In dat geval blijft uitvoering i n eigen hand. De laatste jaren is sprake van een toenemende belangstelling voor een doelmatiger en doeltreffender uitvoering van overheidstaken. Het beter zichtbaar maken van activiteiten, prestaties en effecten i n relatie t o t de ingezette middelen staat hierbij centraal. Concreet: meer aansturen o p resultaat. De idee is dat elementen van marktwerking (en dan m e t name het definiëren van opdrachtgever-opdrachtnemerrelaties en budgetoverheveling) voor prikkels kunnen zorgen (zonder dat dit ten koste gaat van de beleidsdoelstelling). Hieronder w o r d t uitgewerkt hoe d i t i n de praktijk gebracht kan worden. In dit kader is overigens reeds het nodige i n gang gezet. De actuele stand van zaken o p dit gebied k o m t i n paragraaf 4.4 aan de orde. Resultaatgericht management De visie van d e regering o p een doelmatige bedrijfsvoering binnen de overheid is terug te vinden i n de nota ((Van uitgaven naar k o s t e n 9 en i n ((Aansturen o p resultaat~3.In de eerste nota is betoogd dat het voor een optimale bedrijfsvoering i n de collectieve sector wenselijk is, o m meer overheidsdiensten te besturen o p basis van prestaties en daarvoor te maken kosten. Bij een dergelijke wijze van sturing is het batenlastenstelsel (ten opzichte v a n het verplichtingen-kasstelsel) duidelijk van toegevoegde waarde. Als een nadere uitwerking van de nota ((Van uitgaven naar kosten)) is i n ((Aansturen o p resultaat)), een ideaaltypisch resultaatgericht besturingsmodel beschreven. Dit model kenmerkt zich door het vóóraf maken van afspraken over d e te bereiken resultaten, een grote decentrale verantwoordelijkheid bij d e inzet van het apparaatsbudget, vrijheid bij het bepalen van d e w e g waarlangs de afgesproken producten en diensten het best kunnen worden bereikt en het achteraf afrekenen o p gerealiseerde prestaties. Voorwaarde voor een meer resultaatgerichte wijze van sturing is allereerst dat d e kosten die m e t de productie van (individuele) goederen en diensten Kamerstukken 11, 1996-1997, 25 257, nr. 1. Dit stuk is op 2 september jongstleden als bijlage bij de brief over de interdepartementale beleidsonderzoeken 1997 naar de Kamer gezonden. Marktwerking en resultaatgericht management zijn gemoeid, zichtbaar worden. In de eerste plaats kan een adequate toerekening van kosten de afweging bij de inzet van middelen ten goede komen. Voorts biedt een dergelijke toerekening de mogelijkheid de kosten per product of dienst te volgen in de tijd enlof de kosten(ontwikke1ing) af te zetten tegen die bij vergelijkbare organisaties. Bij dit laatste wordt wel van ((benchmarking))gesproken. Op deze wijze krijgt de opdrachtgever (op den duur) een beter zicht op de doelmatigheid van de opdrachtnemer. Bij ondoelmatig werken kan de opdrachtnemer hierop worden aangesproken. In het omgekeerde geval kan beloning passen, bijvoorbeeld in de vorm van (gedeeltelijk) behoud van gerealiseerde efficiencywinst. Opgemerkt zij dat het bij resultaatgericht management nadrukkelijk niet alleen o m de kosten van de producten en diensten gaat, maar evenzeer o m de kwaliteit daarvan. Kostendoorberekening Inzicht in de kosten per product of dienst is tevens voorwaarde o m tot verantwoorde kostendoorberekening over te kunnen gaan. Hierbij zijn verschillende gradaties te onderscheiden. In de eerste plaats kan sprake zijn van budgetoverheveling. De opdrachtgever betaalt de opdrachtnemer werkelijk voor de door hem geleverde producten of diensten. Doorberekening van kosten is zinvol wanneer het gedrag van de opdrachtgever hierdoor wordt belnvloed; bijvoorbeeld wanneer de afname daalt bij een stijging van de prijs. Budgetoverheveling leidt tot een verdere toename van het kostenbewustzijn bij opdrachtgever en opdrachtnemer. Dit is ook een leidende gedachte achter het per 1 januari l999 voorziene sturingsmodel bij de Rijksgebouwendienst, ressorterend onder het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het kabinet heeft de Tweede Kamer daarover op 9 juli jongstleden reeds geïnformeerd4. Een verdergaande variant van simulatie van marktwerking is het opheffen van gedwongen winkelnering. Dit is zinvol wanneer meerdere aanbieders (zowel binnen als buiten de rijksoverheid) vergelijkbare producten of diensten leveren. Afschaffing van gedwongen winkelnering dwingt de opdrachtnemer tegen concurrerende prijzen kwalitatief goede producten en diensten aan te bieden. Een resultaatgerichte cultuur Voor een succesvolle toepassing van het resultaatgerichte sturingsmodel is het ook van belang, dat deze resultaatgerichtheid onderdeel uitmaakt van de manieren van denken en doen (de cultuur). Dit geldt voor alle partijen; het aansturende kerndepartement, de leiding en de medewerkers van de betrokken organisatie. Iedereen moet doordrongen zijn van het belang van resultaten en de daarbij behorende (op output geënte) bedrijfsvoeringsnormen. Een meer resultaatgerichte wijze van besturing en bedrijfsvoering brengt veelal een verandering van vertrouwde manieren van denken en doen met zich mee. Een andere attitude is vereist: één waarin de doelstellingen van de organisatie en bijdragen van eenieder aan de te leveren prestaties prevaleren boven bescherming van historisch gegroeide budgetten en bevoegdheden. Van groot belang hierbij is dat management en medewerkers van een dienst met behulp van prikkels ook direct belang hebben bij de prestatiegerichte manier van Kamerstukken II, vergaderjaar 1996-1997, 25 449 nr 1. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Marktwerking en resultaatgericht management werken. Daarbij geldt dat aandacht m o e t worden besteed aan het creëren van een werksituatie waarbij outputgerichtheid niet ten koste gaat van creativiteit, eigen initiatief en professionaliteit. Integendeel: (resultaatgericht) managen m o e t er juist voor zorgen dat een klimaat ontstaat waarin bovengenoemde eigenschappen bij individuele medewerkers t o t bloei kunnen komen. 4.4 Bntwiltkellingen op het terrein van resu taatgerichte sturing binnen de rijksoverheid De afgelopen jaren is al een groot aantal stappen gezet o m de i n voorgaande paragrafen beschreven visies en mechanismen in de praktijk ook handen en voeten te geven. Hierop is i n voorgaande Miljoenennota's reeds ingegaan. Het accent ligt thans vooral o p het verder verbeteren van het inzicht in prestaties en effecten en daarvoor te maken kosten; dit via kengetallen, de uitvoering van evaluatieonderzoeken, het verder verbeteren en breder toepassen van het agentschapsmodel en de uitvoering van interdepartementale beleidsonderzoeken naar de bedrijfsvoering bij diverse (grotere) uitvoerende diensten. Transparantie door kengetallen In het streven naar meer resultaatgerichtheid is transparantie hét sleutelwoord. Daarom is de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het verder ontwikkelen en samenstellen van (systemen van) kengetallen. Dit aan d e hand van een stapsgewijze aanpak, zoals beschreven i n voorgaande Miljoenennota's. Tot en m e t de begroting 1996 lag het accent vooral o p ramingskengetallen. Inmiddels zijn alle ministeries erin geslaagd o m r u i m 80% van de zinvol m e t ramingskengetallen toe te lichten begrotingsartikelen5 ook daadwerkelijk dusdanig toe te lichten. Bij de begrotingsvoorbereiding 1997 en 1998 k w a m de nadruk ook o p doelmatigheidskengetallen t e liggen. Deze kengetallen geven inzicht i n de totale kosten per eenheid prestatie. Daarvoor dient allereerst de prestatie te worden benoemd en te worden gekwantificeerd. Vervolgens moeten de uitgaven (of kosten) worden bepaald en moeten deze aan die prestatie worden toegerekend. Bij outputgegevens en doelrnatigheidskengetallen kan gedacht worden aan de controlekosten per speelautomaat (EZ), de kosten voor een invoerkeuring van vlees (LNV), het aantal gezinnen dat kinderbijslag ontvangt en de uitvoeringskosten per gerechtigde (SZW) en de kostprijs per monster door d e Inspectie Gezondheidsbescherming (VWS). In de onderstaande tabel w o r d t per ministerie (inclusief agentschappen en fondsen) aangegeven welk gedeelte van het zinvol m e t outputgegevens e d o f doelmatigheidskengetallen toe t e lichten begrotingsbedrag i n de ontwerp-begroting 1998 ook daadwerkelijk m e t dergelijke indicatoren is toegelicht. Opgemerkt zij dat dit een momentopname betreft. Een aantal ministeries heeft de afgelopen periode serieuze inspanningen verricht die nog niet t o t outputgegevens o f doelmatigheidskengetallen i n de begroting hebben geleid. Niet bij alle uitgaven is een onderbouwing in termen van ccpWq))mogelijk. Gedacht kan worden aan rijksbijdragen of aan de begrotingsartikelen ((geheim)) of «onvoorzien)). Marktwerking en resultaatgericht management G r a f i e k 4.4.4;eQverzicht m e t g e c o r r i g e e r d e deltkiaagspercentages opatpeetgegevens cselmatégheidsltengetaiIIen Naast een kwantitatieve toename zijn er, zowel bij de ramings- als bij de doelmatigheidsl~engetallen,ook kwalitatieve verbeteringen waarneembaar. Zo worden kengetallen beter toegelicht, wordt meer vergelijkingsmateriaal opgenomen en wordt meer aandacht besteed aan het interpreteren van ontwikkelingen. Zo verstrekt de Belastingdienst (Financiën) bij de gepresenteerde kengetallen een ruime toelichting. Het inzicht in het gevoerde en te voeren beleid neemt daardoor toe. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de Dienst Rechtspleging (Justitie) en bij de uitgaven voor leerlingbouwplaatsen (VROM). Deze kwalitatieve verbetering is van wezenlijk belang. [<engetallen hebben veelal een signaalfunctie. Op basis van kengetallen zijn vragen te stellen die zonder deze indicatoren wellicht niet gesteld zouden worden. Beseft dient daarbij te worden dat de waarde van kengetallen vaak in de toelichting zit. Het is zaak hier in de komende jaren verdere voortgang te boeken. Het toenemend gebruik van kengetallen is niet alleen terug te vinden in de ontwerpbegrotingen, maar ook in de financiële verantwoordingen. Het aantal ministeries dat in de financiële verantwoording een groot aantal artikelen met kengetallen had toegelicht, bedroeg bij het uitbrengen van de financiële verantwoording 1994 nog slechts vier. Bij de financiële verantwoording 1995 was dit reeds tot zeven opgelopen. In de verantwoordingen over 1996 is dit aantal inmiddels tot negen gestegen. Ook in de financiële verantwoordingen is niet alleen in kwantitatief maar ook kwalitatief opzicht sprake van verbetering. Uitdaging voor de komende jaren is hier verdere voortgang te bereiken. Dit mede i n het licht van de toegenomen aandacht voor de financiële verantwoording'. Voornemen is met ingang van de begrotingsvoorbereiding 1999 (eerst bij enkele ministeries) ook aandacht te besteden aan het ontwikkelen van doeltreffendheidskengetallen. Inzicht in doeltreffendheid is van groot belang. Zowel voor Staten-Generaal, departementsleiding als manage- ' De percentages 1997 wijken soms af van de i n de Miljoenennota 1997 opgenomen percentages. Dit als gevolg van extra informatie over de mogelijkheden o m uitgaven met doelmatigheidskengetallen toe te lichten. Bij het bepalen van de percentages zijn enkele uitgaven buiten beschouwing gelaten (onder andere de uitgaven politie o p de Biza-begroting, de uitgaven RGD op de VROM-begroting en een aantal specifieke sociale zekerheidsuitgaven bij SZW). Onder meer naar aanleiding van de o p 23 april jongstleden door de Commissie voor de Rijksuitgaven georganiseerde conferentie over de mogelijkheden tot versnelling en verbetering van de financiële verantwoording. ' Marktwerking en resultaatgericht management ment van de betrokken dienst. Bij de beoordeling van doeltreffendheid gaat het o m de mate waarin de beleidsdoeleinden worden bereikt. Gebruik van kengetallen; bij externe én interne sturing Het inzicht neemt toe dat er een logisch verband dient te bestaan tussen de informatie voor de Staten-Generaal (dat zou de externe planning-andcontrol-cyclus genoemd kunnen worden) en de informatie voor de interne sturing door departementsleiding en management van de dienst. Dit i n alle fasen van de budgetcyclus. Hoewel het aggregatieniveau van deze informatie (in de v o r m van kengetallen) ongetwijfeld anders zal zijn, zullen de aangrijpingspunten voor externe sturing moeten worden doorvertaald naar de interne sturing. Evaluatieonderzoek O m zicht o p de doeltreffendheid van overheidsbeleid te krijgen, zal veelal ook evaluatieonderzoek verricht (moeten) worden. Ministeries dienen in h u n begrotingen inzicht te geven i n d e resultaten en het gebruik van d e in het afgelopen jaar uitgevoerde onderzoeken, d e onderzoeken die gaande zijn en i n de evaluaties waarmee zij i n het komende begrotingsjaar zullen starten. Dit jaar wordt i n de begroting, meer expliciet dan in voorgaande jaren, aandacht geschonken aan de evaluaties van subsidies en vergunningen. Dit mede naar aanleiding van het Algemeen Overleg dat o p 16 november 1996 plaatsvond tussen de Commissie voor d e Rijksuitgaven en d e minister van Financiën. Beleidsevaluatieonderzoek speelt niet alleen een rol bij het beoordelen van de doeltreffendheid van beleid; ook bij de doelmatigheid daarvan. Voorts vervult dit onderzoek (dan ook wel organisatieanalyses, operationa1 audits of management audits genoemd) een bijzondere rol bij resultaatgerichte sturing. Nieuwe agentschappen Resultaatgerichte sturing is toepasbaar o p een breed scala van overheidsorganisaties. Agentschappen voeren een bijzondere v o r m van resultaatgericht management. Bijzonder omdat zij gebruikmaken van een afwijkend en afgezonderd beheer. Concreet betekent dit dat agentschappen een bedrijfseconomische (baten4asten)administratie hanteren en apparaatsgelden mogen reserveren o p een rentedragende rekeningcourant bij het Ministerie van Financiën. Dit stelt deze organisaties beter in staat h u n kosten toe te rekenen aan de door hen geleverde producten en diensten. Zoals aangegeven i n de nota ((Van uitgaven naar kosten)), is het voornemen o m binnen het baten-lastenstelsel voor agentschappen ook een leenfaciliteit te introduceren. Hierdoor kan volwaardige substitutie plaatsvinden tussen lopende uitgaven en kapitaaluitgaven. In 1998 zullen de volgende vier nieuwe agentschappen van start gaan. Marktwerking en resultaatgericht management Dienst Ministerie Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) Binnenlandse Zaken Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) Justitie 297 11457 Defensie Telematica-organisatie (DTO)' Defensie 1O751280 Bureau Heffingen Landbouw, Natuurbeheer en Visserij fte'slomzet (in m l n ) 311 19 1751 25 In DTO zullen verschillende onderdelen van het ministerie van Defensie worden samengevoegd, waaronder het huidige agentschap DCC; het Duyerrnan Computercentrum. Bovenstaande nieuwe agentschappen verschillen onderling sterk; zowel qua taak, qua omzet als qua personeelsomvang. Voorts onderscheiden ze zich van elkaar in de manier waarop aan het resultaatgericht besturingsmodel wordt vormgegeven. De mogelijkheden tot het inbouwen van prikkels zijn veelal situationeel bepaald. Dit maakt het instellen van agentschappen maatwerk. Resultaatgerichte sturing bij Bureau Heffingen en het Korps Landelijke Politiediensten geschiedt voornamelijk op basis van inzicht in de kosten en de producten. Kengetallen geven inzicht in doelmatigheid en productiviteit. Er is sprake van een ((opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie)), niet van budgetoverheveling of concurrentie in de uitvoering. Bureau Heffingen is de uitvoeringsorganisatie van de meststoffenregelgeving. De taken liggen met name in de registratie van referentiehoeveelheden en de vaststelling en inning van de overschotheffing. Belangrijke stuurvariabelen zijn het aantal geproduceerde eenheden, de bestede uren, en de kosten en de baten per product. Naast deze kengetallen worden indicatoren gebruikt die inzicht geven in de mate waarin fiscale verplichtingen niet worden nagekomen, in de proceskwaliteit (doorlooptijden, voorraden) en in de productkwaliteit (het aantal erkende bezwaar- en beroepsprocedures en het percentage daarvan ten opzichte van het aantal aanslagen). Het Korps Landelijke Politiediensten verricht, deels zelfstandig en deels in samenwerking met de overige politiekorpsen, taken op het terrein van mobiliteit, openbare orde en veiligheid, criminaliteit, milieu en logistieke en informatie-technologische dienstverlening. Het I<LPD heeft binnen deze kerntaken concrete producten gedefinieerd, waaraan gekwantificeerde prestatiedoelstellingen zijn gekoppeld. Voorts wordt duidelijk gemaakt aan welke kerntaken de van het moederdepartement afkomstige baten worden besteed. Voor beide agentschappen geldt dat de sturing op basis van inzicht in de kosten en de producten is doorvertaald in de gehele planning- en controlcyclus; i n de voorbereiding, in de periodieke rapportages gedurende het uitvoeringsjaar en in de verantwoording. Met dit alles ontstaan voor de organisatie prikkels o m zuinig, doelmatig, doeltreffend en tegen een aanvaardbaar kwaliteitsniveau te opereren. Het GBA draagt zorg voor de instandhouding van het stelsel van de gemeentelijke basisadministraties van persoonsgegevens. Daarmee voorziet het GBA i n de mogelijkheid tot berichtenuitwisseling tussen gemeenten (onderling) en instanties die in verband met hun taak gebruik maken van die gegevens. Net als Bureau Heffingen en het I<orps Landelijke Politiediensten ondervindt het GBA geen concurrentie. Wel is sprake van budgetoverheveling. De beheerskosten van het GBA-stelsel worden, door middel van een tarief per bericht, volledig aan de betrokke- Marktwerking en resultaatgericht management nen bij het GBA doorbelast. De verwachting is dat dit model een input t o t doelmatigheid en doeltreffendheid zal geven. Klanten willen immers ((waar voor hun geld» en zullen de kosten(ontwikke1ing) en kwaliteit goed i n de gaten houden. Bij DTO, het informatietechnologie-ondersteunend bedrijf van het Ministerie van Defensie, gaat het model van quasi-marktwerking nog een stapje verder. Hier is namelijk i n beginsel wel van concurrentie sprake. Aan het agentschap zelf wordt geen budget beschikbaar gesteld. DTO dient zijn integrale kosten volledig uit opbrengsten u i t de afzet van producten en diensten aan defensieafnemers te dekken. Onderdelen van het producten- en dienstenpakket van DTO zijn ook buiten Defensie verkrijgbaar. Het agentschap w o r d t aldus geconfronteerd m e t concurrentie uit de markt en gedwongen t o t doelmatig en doeltreffend handelen. Klanten kunnen o p basis van prijs/kwaliteitsverhouding beslissen of de gevraagde prestatie w o r d t afgenomen bij DTO danwel elders o p de markt. Wel is er i n die gevallen voor DTO offerterecht. In alle gevallen ontstaan niet alleen prikkels bij het agentschap. De opdrachtgever verkrijgt inzicht i n de prestaties die worden geleverd en de kosten die daaraan verbonden zijn. Daardoor kan hij het nut van het product vergelijken m e t de kosten en m e t alternatieve bestedingsmogelijkheden. Als sprake is van budgetoverheveling zal hij die kosten ook daadwerkelijk moeten betalen. I n geval van concurrentie zal de opdrachtgever het product en de prijs afzetten tegen hetgeen anderen bieden. Vanaf volgend jaar zijn er 17 agentschappen. M e t goedkeuring van de Staten-Generaal volgen er meer. Een agentschap i n spé is de Rijksgebouwendienst (de RGD). Het bij de RGD voorgestane sturingsmodel is vergelijkbaar m e t dat bij het GBA. Er zal geen sprake zijn van concurrentie; de gedwongen winkelnering blijft gehandhaafd. Door de introductie van een huurder-verhuurdermodel (waarbij de departementen de budgetten waaruit huur aan de RGD moet worden betaald zelf beheren) worden de nodige prikkels verwacht; zowel aan de zijde van de RGD als bij de klanten. Een additionele prikkel kan voortkomen uit de mogelijkheid de kosten en de kostenontwikkeling bij de RGD af te zetten tegen die bij vergelijkbare organisaties o p de vastgoedmarkt. Evaluatie van agentschappen Zoals aangekondigd i n de vorige Miljoenennota, vindt dit jaar de rijksbrede evaluatie van agentschappen plaats. Centrale vraag daarbij is i n hoeverre d e agentschapstatus t o t een doelmatiger bedrijfsvoering heeft geleid. Voorts w o r d t een aantal overige ervaringen m e t betrekking tot het agentschapsmodel getoetst. Daarbij m o e t worden gedacht aan het instellingstraject, aan positieve en aan negatieve neveneffecten. O p basis van dit alles zullen aanbevelingen voor de toekomst worden gedaan. Streven is d e Kamer het evaluatierapport rond d e jaarwisseling te doen toekomen. Naast de rijksbrede evaluatie vinden dit jaar tevens afzonderlijke evaluaties bij de eerste vier agentschappen plaats. Het gaat daarbij o m de Immigratie en Naturalisatie Dienst van het Ministerie van Justitie, het Duyverman Computer Centrum van het Ministerie van Defensie, Senter van het Ministerie van Economische Zaken en de Plantenziektenkundige Dienst, ressorterend onder het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Bij deze evaluaties gaat het o m het functioneren van de dienst als agentschap en de mate waarin betrokken organisaties aan de drie Marktwerking en resultaatgericht management instellingsvoorwaarden voor agentschappen hebben voldaan*. Een dergelijke periodieke kritische doorlichting is een wezenlijk onderdeel van de bij agentschappen voorgestane meer resultaatgerichte manier van werken. Dit als logische tegenhanger van de vergroting van bevoegdheden bij de inzet van het apparaatsbudget. Interdepartementale beleidsonderzoeken; financiële vernieuwing en bedrijfsvoering uitvoerende diensten De Interdepartementale beleidsonderzoeken zullen in 1997 zijn gebaseerd op twee thema's: ((financiële vernieuwing)) en ((bedrijfsvoering uitvoerende diensten)). Onder het thema ((financiële vernieuwing)) wordt de wijziging verstaan van het financieringssysteem van een voorziening o m te komen tot een doelmatiger en doeltreffender beleid. Centrale elementen daarbij zijn verbetering van de informatievoorziening over prestaties en kosten van die prestaties, financiële prikkels en concurrentie. In het kader van het tweede thema wordt een achttal onderzoeken verricht naar de bedrijfsvoering van de volgende uitvoerende diensten: Dienst Ministerie Dienst Gebouwen Buitenland Belastingdienst Koninklijke Marechaussee Uitvoeringsorganisatie Individuele Huursubsidie Bureau voor de Industriële Eigendom Algemene Inspectiedienst Arbeidsinspectie Inspectie Gezondheidsbescherming Buitenlandse Zaken Financiën Defensie VROM Economische Zaken LNV SZW VWS De bedrijfsvoeringsonderzoeken zullen worden uitgevoerd aan de hand van het in paragraaf 4.3 genoemde conceptuele kader ((Aansturen op resultaat)). Met dit kader worden twee doelen beoogd. Ten eerste biedt het kader de grondslag voor het stramien en de onderzoeksvragen, met behulp waarvan (eenduidig en vergelijkbaar) een actuele karakterisering van de onderzochte diensten kan worden opgesteld. Het gaat daarbij o m een analyse van de meetbaarheid van kwantiteit, kwaliteit en kosten van de door de dienst geleverde producten en diensten en de mate waarin de externe besturing en de interne aansturing en beheersing nu reeds prestatiegericht zijn. Ten tweede biedt het kader, vanuit het streven naar uitbreiding van sturing o p kosten van output, een normatief referentiekader voor het identificeren en expliciteren van verbeteringsmogelijkheden. Stramien en vragenlijst zijn zodanig opgesteld dat de uitvoerende dienst moet motiveren waarom aansturing op basis van afspraken over te leveren prestaties en de daarvoor te maken kosten niet mogelijk zou zijn en waarom het stelsel van baten en lasten géén toegevoegde waarde zou hebben. De drie instellingsvoorwaarden zijn: de producten en diensten van het agentschap moeten meetbaar zijn, er moet een reële mogelijkheid zijn o m als agentschap doelmatiger te gaan werken en het agentschap dient te beschikken over een goedkeurende accountants(deel)verklaring. Marktwerking en resultaatgericht management Door de bedrijfsvoeringsonderzoeken kan het resultaatgerichte besturingsmodel binnen de rijksdienst breder worden toegepast. Voorts kunnen de onderzoeken leiden tot het aanscherpen van het denken over bedrijfsvoering binnen (onderdelen van) de rijksdienst. Een en ander kan worden benut bij een volgende serie bedrijfsvoeringsonderzoeken en bij het instellen van nieuwe agentschappen. De vraag of een dienst waarbij het baten-lastenstelsel van toegevoegde waarde wordt geacht dan ook agentschap moet worden (dan wel dat het stelsel van baten en lasten ook beschikbaar zal worden gesteld voor diensten die geen agentschap zijn) zal worden betrokken in de zojuist genoemde rijksbrede evaluatie van agentschappen. Marktwerking en resultaatgericht management Posten die nog niet in de ontwerpbegrotingswetten (kunnen) worden opgenomen, maar terwille van een volledig beeld wel reeds in de totaalcijfers van de rijksbegroting zijn begrepen. Het betreffen veelal posten waarvan de verdeling over de begrotingen nog niet wordt of kan worden aangegeven. Voorbeelden van aanvullende posten zijn de loon- en prijsbijstelling. Het aantal actieven geeft de werkgelegenheid (uitgedrukt in arbeidsjaren) weer, verminderd met het uitkeringsvolume van de Ziektewet (uitgedrukt in arbeidsjaren). Een agentschap is een onderdeel van een ministerie waarvoor een afgezonderd en afwijkend beheer wordt gevoerd, met als doel een doelmatiger beheer te realiseren. Agentschappen hebben een eigen begroting en staan los van de begrotingsadministratie van het moederministerie. Niet de uitgaven en ontvangsten van het agentschap zelf, maar de uitgaven aan en de ontvangsten van het agentschap op de begroting van het ministerie waaronder het agentschap ressorteert, worden betrokken i n het beleidsrelevante financieringstekort. Fonds waarin middelen worden gespaard voor toekomstige AOW-uitgaven. Vanaf 1997 vinden stortingen i n dit fonds plaats. Operatie waarbij de netto contante waarde van de nog lopende SU bsidieverplichtingen van het Rij k aan de woningbouwcorporaties is weggestreept tegen de nog bij de woningbouwcorporaties uitstaande rijksleningen die ineens werden afgelost. Gelijktijdige toename van bezittingen én schulden, resulterend in een groter balanstotaal. In een baten-lastenstelsel worden uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het genot respectievelijk het gebruik ervan plaatsvindt. Keuze van één of meer budgettaire doelvariabelen, waarbij een referentiewaarde voor deze doelvariabele(n) wordt vastgesteld. Verhogingen van collectieve uitgaven enlof verlagingen van ontvangsten ten opzichte van de begroting enlof de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt. Deze term wordt meestal beperkt tot beleidsmatige mutaties in de nettouitgaven. Een beleidsmatige verlaging van de belastingontvangsten wordt doorgaans aangeduid met de term lastenverlichting. Onderzoek waarbij op basis van analyse van op systematische wijze verzamelde gegevens een uitspraak kan worden gedaan over het te voeren of gevoerde beleid. Feitelijk financieringstekort gecorrigeerd voor debudgetteringen, vervroegde aflossing woningwetleningen en het saldo balansverkorting VROM, agio en disagio, aan- en verkoop van staatsbezit, kasverschuivingen, versnelde belastinginning, studieleningen, de mutatie in het FES-saldo (in zoverre dit saldo positief is), de mutatie in het AOW-spaarfonds en de mutatie in het saldo van de derdenrekening. Budgettair nadeel dat optreedt doordat een (voorgenomen) ombuiging minder besparingen oplevert dan aanvankelijk werd geraamd. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van uitstel van de invoering van de ombuigingsmaatregel. De som van de beloningen van de productiefactoren i n het Nederlandse productieproces, plus het saldo van de indirecte belastingen en kostprijsverlagende subsidies. Regels voor het omgaan met mutaties in de netto-uitgaven, gericht op het handhaven van een eerder vastgelegd uitgavenkader. Cluster van uitgaven die voor de regels budgetdiscipline op identieke wijze behandeld worden. Er zijn drie budgetdisciplinesectoren: de rijksbegroting in enge zin, de sociale zekerheid en de zorgsector. Lijst van gebruikte termen en hun betekenis Budgetteringsafspraken maken deel uit van de regels budgetdiscipline. Ze hebben betrekking op die delen van de begroting waar, bij voorkomende mutaties in de begrotingsvoorbereiding en -uitvoering, per definitie alleen beleidsmatige mutaties worden onderkend. Derhalve wordt daar geen onderscheid gemaakt tussen tegenvallers, beleidsintensiveringen, meevallers, efficiencywinsten en ombuigingen. Collectieve sector Het totaal van de subsectoren Rijk, overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) en sociale fondsen. Wanneer gesproken wordt over het uitgavenkader, dan wordt met de collectieve sector bedoeld het totaal van de SU bsectoren rijksbegroting in enge zin, sociale zekerheid en de zorgsector. De collectieve-uitgavenquote (CUQ) is gelijk aan de collectieve uitgaven in procenten van het Bruto Binnenlands Product. Meegenomen worden het totaal van de relevante uitgaven van het Rijk (incl. debudgetteringen en de uitgaven van agentschappen), de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) en de sociale fondsen. Onderlinge betalingen worden geconsolideerd. ensatle over de jaren heen De mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden af te wijken van het algemene uitgangspunt dat de fasering van compensatiemaatregelen in de tijd parallel moet lopen aan de omvang van de problematiek. Consolidatie De post Consolidatie wordt gebruikt voor het corrigeren van de rijksbegroting voor dubbeltellingen als gevolg van het «bruto-boeken)) van bijdragen. Het bruto-boeken houdt in dat zowel het departement dat de feitelijke betaling verricht, als het departement dat bijdraagt, de uitgaven in de begroting opneemt. Het ontvangende departement raamt de te ontvangen bijdragen ook aan de ontvangstenkant van de begroting. Dit geldt ook voor bijdragen van een departement aan een agentschap. Hierdoor wordt het rekenkundige niveau van de totale rijksuitgaven en rijksontvangsten hoger dan het feitelijke niveau. Door middel van de post Consolidatie wordt hiervoor gecorrigeerd. Contraa=tloon(stijging) (Stijging van) het looninkomen per werknemer als direct gevolg van de afgesloten Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO) in de private sector en van de afspraken met overheidspersoneel in de collectieve sector. Een debudgettering treedt op indien een derde de financiering van een (investerings- of kredietverlenings-) activiteit van de overheid overneemt, terwijl de overheid op de een of andere manier de financiering garandeert. De betreffende uitgave staat daarmee niet op de rijksbegroting, maar is wel in hoge mate vergelijkbaar met een «normale» overheidsuitgave. Decentralisatie Het overdragen van meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar andere overheden. Concreet kan dit leiden tot overheveling van taken (en de daartoe benodigde middelen) van de centrale overheid naar andere overheden. Defllator BBP Prijsontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product. Maatstaf voor de algemene nominale ontwikkeling. Rekening-courantverhouding die het Rijk heeft met derden en rekeningen waarop uitgaven en ontvangsten staan die conform de Comptabiliteitswet niet via de begroting lopen, omdat zij met derden of met andere onderdelen van het Rijk kunnen worden verrekend. De mutatie in het saldo van de derdenrekening is niet relevant voor het beleidsrelevante financieringstekort. Deregulering Het afschaffen, vereenvoudigen of stroomlijnen van regelingen en wetten die de overheid oplegt aan bedrijven, instellingen en burgers. Doel hiervan is bevordering van dynamiek en aanpassingsvermogen van de economie en het vermijden van onnodige bureaucratie en onnodig hoge kosten ten gevolge van ondoelmatige of inefficiënte regelgeving. Het gelijktijdig verhogen of verlagen van uitgaven en nietbelastingontvangsten, die vaak rechtstreeks met elkaar samenhangen. Desalderingen hebben per saldo dus geen invloed op het financieringstekort. Economische classificatie Methode om uitgaven en ontvangsten in te delen naar macroeconomische categorieën. De Benelux Economische Classificatie, die gebaseerd is op het stelsel van Economische Rekeningen van de EU, is voorgeschreven voor toepassing in de rijksbegroting. Overzichten naar macroeconomische categorieën worden opgesteld met behulp van deze economische codering. Deze overzichten zijn inpasbaar in het systeem van de Nationale Rekeningen. Economische en Unie (EMU) Tot stand te brengen unie tussen EU-lidstaten, neergelegd in het Verdrag van Maastricht, waarbij in de derde fase de wisselkoersen onherroepelijk vastgelegd zijn (met uiteindelijk één munt) en volledig vrij kapitaalverkeer. In de EMU bepaalt de op te richten Europese Centrale Bank het gemeenschappelijke monetaire beleid dat wordt uitgevoerd door het Europees Stelsel van Centrale Banken. Lijst van gebruikte termen en hun betekenis Tevens zal coördinatie van het budgettaire beleid plaatsvinden. Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het is toegestaan binnen een begroting tot maximaal 1% van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal gelden tussen opeenvolgende jaren te schuiven. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt. Het totaal van de uitstaande geldelijke leningen ten laste van de gehele collectieve sector. Dit is de optelsom van de uitstaande leningen ten laste van het Rijk, de overige publiekrechtelijke lichamen en de sociale fondsen, minus de onderlinge schuldverhoudingen van deze drie subsectoren. De EMU-schuld is een brutoschuldbegrip. Het EMU-criterium voor het tekort heeft betrekking op het vorderingentekort van de gehele collectieve sector op transactiebasis. Het vorderingentekort geeft de mutatie in het saldo van de financiële activa en passiva van de collectieve sector weer. Omdat het EMU-tekort betrekking heeft op de collectieve sector is niet alleen het vorderingentekort van het Rijk van belang, maar ook de vorderingentekorten van de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) en de sociale fondsen. Weergave op transactiebasis wil zeggen dat de economische handeling die leidt tot de uitgave of ontvangst (transactie) als meetmoment wordt genomen. Bij de bepaling van de meerjarenramingen wordt gebruik gemaakt van extrapolaties. Daarbij wordt, rekening houdend met de macro-economische middellangetermijnprojectie, uitgegaan van bestaande wettelijke regelingen, concrete afspraken op kabinets- of ministerieel niveau (inclusief meerjarige ombuigingstaakstellingen), aangegane verplichtin- gen en kwantificeerbare exogene factoren. Voorzover deze elementen niet van toepassing zijn worden de meerjarenramingen - behoudens de veronderstelde loon- en prijsontwikkeling - gelijk gehouden aan de nieuwe begroting, dan wel aan het laatste jaar van de meerjarenramingen waarin al deze elementen wel van toepassing zijn. inanciëlie aternieu Wijziging van het financieringssysteem van een voorziening of van een regeling teneinde te komen tot een doelmatiger en een doeltreffender beleid. De som van het feitelijke financieringstekort en de aflossingen op de bestaande staatsschuld. Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie in het saldo van de derdenrekening. Het Fonds Economische Structuurversterking behelst dat bepaalde aardgasbaten, Common-Areabaten, ontvangsten uit de verkoop van staatsdeelnemingen en eventueel ontvangsten uit het vervreemden van vermogensbestanddelen worden gereserveerd voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken. Het betreft een verdeelfonds: vanuit het fonds worden bijdragen toegekend aan andere begrotingen van het Rijk. Methode o m de uitgaven en ontvangsten in de begrotingen in te delen naar onderwerpen van staatszorg. De Benelux Functionele Classificatie, die gebaseerd is op de «Classifications of the Functions of Government)) (COFOG) van de VN, is voorgeschreven voor toepassing in de rijksbegroting. Overzichten naar functie worden opgesteld met behulp van een codering in de artikelsgewijze toelichting van de begroting. G ri Uitgavenbegrip waarin de nettorijksuitgaven gecorrigeerd zijn voor onder meer de uitgaven voor Ontwikkelingssamenwerking, de afdrachten aan de EU, de renteuitgaven en het Gemeentefondsl Provinciefonds. De ontwikkeling van het Gemeentefondsl Provinciefonds wordt gekoppeld aan de nominale ontwikkeling van de gecorrigeerde nettorijksuitgaven. Een administratie waarin de aangegane verplichtingen worden geregistreerd, tezamen met de hieruit voortvloeiende betalingen in het jaar van aangaan en eventuele volgende jaren. Gedane betalingen worden geregistreerd in relatie tot de aangegane verplichtingen, zodat de nog openstaande verplichtingenbedragen kunnen worden vastgesteld. Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de gemeenten, ter dekking van een deel van hun uitgaven. Als zich budgettaire verslechteringen in de netto-uitgaven voordoen, is volgens de regels budgetdiscipline in principe compensatie vereist. In beginsel is deze compensatie specifiek (zie: specifieke compensatie). Vindt geen specifieke compensatie plaats, dan is generale compensatie vereist. Tot generale compensatie kan alleen door de ministerraad worden besloten. Als gevolg van een nieuwe prioriteitenafweging het beleid op een bepaald terrein intensiveren, terwijl op een ander terrein beleid wordt ingeperkt (((nieuwvoor Lijst van gebruikte termen en hun betekenis oud))).Per saldo leiden herschikkingen niet tot meer uitgaven. homogasne groep Internationale Samenwerl<ing (hg[$) De middelen voor het buitenlandse beleid worden verantwoord op verschillende begrotingen. Om de samenhang van het buitenlands beleid te versterken, zijn de financiële middelen hiertoe gebundeld onder de homogene groep Internationale Samenwerking. Op die manier wordt de omvang van de beschikbare middelen duidelijk gemaakt en kan een integrale afweging plaatsvinden omtrent de inzet van deze middelen. orizontaBe ontwàl<l<eling Ontwikkeling van de uitgaven en ontvangsten van jaar op jaar. De horizontale toelichting in de Miljoenennota (bijlage 4) geeft een toelichting op die ontwikkeling van de netto-uitgaven, die op dat moment in de meerjarencijfers ligt besloten. Va-ratio De verhouding tussen het aantal inactieven en het aantal actieven. De ila-ratio vormt de leidraad bij de besluitvorming over de aanpassing van de hoogte van het minimumloon en de sociale uitkeringen. IgJBdij~p Het uitgavenkader waaraan bij de begrotingsvoorbereiding en -uitvoering de uitgavenvoornemens en -ontwikkeling worden getoetst. Er zijn ijklijnen voor de sectoren rijksbegroting in enge zin, sociale zekerheid en zorg. Inactieven, niet-actieven Het aantal inactieven of nietactieven is gelijk aan het totaal aantal uitkeringsjaren in de sociale zekerheid voor zover geregeld in de socialezekerheidswetgeving. Een uitsplitsing kan gemaakt worden tussen inkomensvervanging in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en ouderdom. Incidentele loonstijging Het verschil tussen de feitelijke toename van het looninkomen per werknemer en de toename van de contractlonen. Dit verschil wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld promoties, periodieken, overwerk en in- en uitstroom. Infrastructuwrfonds Een begrotingsfonds, waarin de middelen die voorheen op de begrotingen van Verkeer en Waterstaat, het Rijkswegenfonds en het Mobiliteitsfonds beschikbaar waren voor de uitgaven aan weg-, water- en railinfrastructuur, zijn samengevoegd. Tevens worden uit dit fonds uitgaven in het kader van de Investeringsimpuls 1994-1 998 gedaan; de middelen hiervoor zijn afkomstig uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES). interdepartementalle beleidsonderzoeken De evaluatie van beleidsterreinen en ontwikkeling van beleidsvarianten volgens een door de regering vastgestelde interdepartementale procedure. Deze procedure voorziet onder meer in de totstandkoming van openbare rapportages. Interne markt Fase in het Europese integratieproces waarvan het wezenlijk kenmerk is een geheel vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal in de EU-lidstaten. Kasbasis Weergaven van uitgaven en inkomsten, waarbij de feitelijke kasontvangst of -uitgaven als meetmoment wordt genomen. De feitelijke kasontvangst en de bijbehorende transactie kunnen in verschillende jaren vallen. Kengetal Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie enlof de ontwikkeling van een beleids- of productieproces. asteaiiverl'ichtingrespecc.ltievelijk -verzwaring Een verlaging (resp. verhoging) van socialeverzekeringspremies enlof tarieven van belastingen en niet-belastingontvangsten met een micro-lastenkarakter, dan wel een verruiming (resp. beperking) van fiscale aftrekmogelijkheden. Loonbijstelling Aanvullende post waarop gelden worden gereserveerd om de extra uitgaven van ministeries ten gevolge van loonstijgingen te financieren. Macromutaties Mutaties als gevolg van (geraamde) wijzigingen in het economische beeld. Meerjarenramingen Ramingen van de uitgaven, niet-belastingontvangsten premieen belastingontvangsten voor de vier jaren volgend op het begrotingsjaar. In deze Miljoenennota beslaan de meerjarenramingen de periode 1999-2002. Bij de ramingen wordt gebruik gemaakt van extrapolaties. Microlastenontwikkeling (MLO) Een verandering in de microlastenontwikkeling is het saldobedrag waarmee de belastingopbrengst verandert als gevolg van belastingmaatregelen dan wel als gevolg van aanwijsbare veranderingen in de systematiek van de premieheffing, alsmede de mutaties in de premieontvangsten anders dan uit hoofde van (macro-economische) grondslagmutaties. Modale werknemer en rnodaat inkomen Het modale inkomen is het inkomen dat statistisch het meeste voorkomt. Het wordt benaderd door het brutoloon van een werknemer die nog net niet de (procentuele) maximumpremie voor het verplichte ziekenfonds betaalt. De modale werknemer uit de gebruikelijke koopkrachtoverzichten is alleenverdiener, is getrouwd met een niet buitenshuis Lijst van gebruikte termen en hun betekenis werkende partner en heeft twee kinderen i n de leeftijd van zes tot twaalf jaar. Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de Vermoedelijke Uitkomsten. De Najaarsnota moet uiterlijk op 1 december van het lopende begrotingsjaar bij de StatenGeneraal worden ingediend. De voor het uitgavenkader relevante (bruto) uitgaven verminderd met de voor het uitgavenkader relevante ontvangsten. Bij de ontvangsten gaat het voor het overgrote deel om voor het uitgavenkader relevante niet-belastingontvangsten van het Rijk en eigen betalingen in de zorgsector. Relevante uitgaven en nietbelastingontvangsten van de rijksbegroting exclusief de uitgaven en niet-belastingontvangsten van de rijksbegroting die tot de sociale zekerheid dan wel tot de zorgsector worden gerekend. Tevens worden de relevante uitgaven gecorrigeerd voor enkele incidentele posten. De budgetdisciplinesector sociale zekerheid omvat de sociale zekerheid op de rijksbegroting alsmede de uitgaven van de sociale fondsen. Voor de sociale fondsen is het totaal van uitkeringen en administratiekosten relevant. Het bovenwettelijk gedeelte blijft buiten beschouwing. De uitgaven die tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden gerekend. Het BKZ omvat de via de AWBZ, ZFW en particuliere verzekeraars (voorzover betrekking hebbend op de particulier verzekerde voorzieningen die ook in het ZFW-verzekerde pakket zijn opgenomen) gefinancierde nettouitgaven alsmede de via de rijksbegroting gefinancierde nettouitgaven die tot de zorgsector worden gerekend. Bij het collectief gefinancierde deel van het B I C worden de via de particuliere verzekeraars gefinancierde uitgaven niet meegenomen, met uitzondering van de via de omslagbijdrage WTZ gefinancierde uitgaven. Alle begrotingsontvangsten van het Rijk die niet tot de belastingen worden gerekend. Het betreft een zeer heterogene groep. Het gaat daarbij vooral om ontvangsten die samenhangen met verleende overheidsdiensten en kredietverlening door het Rijk, sommige ontvangsten die als collectieve lasten worden aangemerkt, de aardgasbaten voorzover nietbelastingontvangsten en incidentele ontvangsten uit de verkoop van staatsvermogen. Mie ont Uitgaven en ontvangsten die niet relevant zijn voor het feitelijk financieringstekort. Het gaat bij de niet-relevante uitgaven o m de aflossing op staatsschuld, de aankoop van een portefeuille staatsschuld en de ontmuntingen. De niet-relevante ontvangsten betreffen de opneming van staatsschuld, de verkoop van een portefeuille staatsschuld en de aanmuntingen. Mutaties als gevolg van wijzigingen in de lonen en prijzen. in de regeling vastgestelde voorwaarden. Anders dan door het aanpassen van deze voorwaarden, kan de overheid het beroep op een open-einderegeling niet beheersen. Provincies, gemeenten, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen en het bijzonder onderwijs. Aanvullende post waarop gelden worden gereserveerd o m de extra uitgaven van de ministeries ten gevolge van prijsstijgingen te financieren. riwatiiseren Het extern verzelfstandigen van overheidsactiviteiten naar een marktconform opererende onderneming. De geprivatiseerde instelling ontleent haar positie aan de werking van concurrentie op de markt. Fonds waaruit jaarlijks (algemene) uitkeringen worden gedaan aan de provincies, ter dekking van een deel van hun uitgaven. Kaders (plafondwaarden) voor de netto-uitgaven in de collectieve sector. Binnen de collectieve sector worden drie sectoren onderscheiden: de rijksbegroting in enge zin, de sociale zekerheid en de zorgsector. De uitgavenkaders zijn uitgedrukt in reële termen. Dat betekent dat de in guldens gemeten uitgavenkaders, wanneer de algemene nominale ontwikkeling zich anders ontwikkelt dan bij het Regeerakkoord werd voorzien, daarvoor worden aangepast. Beleidsmatige verlaging van de netto-uitgaven ten opzichte van een eerder vastgelegd ijkpunt. Alle uitgaven en ontvangsten van het Rijk, minus de niet relevante. Regeling op grond waarvan derden buiten de overheid recht hebben op een geldelijke bijdrage van de overheid of van de sociale fondsen. Deze derden moeten voldoen aan Lijst van gebruikte termen en hun betekenis e (korte en lange) De korte rente is gelijk aan de drie-maands interbancaire rente. De lange rente is gelijk aan het rendement op langlopende staatsleningen. eserveringsfaditeit voor investeringen Voorziening in de regels budgetdiscipline die inhoudt dat het voor investeringen in kapitaalgoederen is toegestaan een verlaging in het eerstvolgende begrotingsjaar (enlof van nabije meerjarencijfers) te combineren met een in totaliteit even grote verhoging van de budgetten in verderaf gelegen jaren; er treedt dus compensatie over de jaren heen op. ijdragemi aam sociale fondsen Bijdragen van het Rijk aan de socialeverzekeringsfondsen. Het betreft hier niet de betaling van de door het Rijk verschuldigde premies, maar de daarvan los staande bijdragen die naast de premies dienen ter financiering van de socialeverzekeringsuitgaven. De relevante rijksuitgaven incl. debudgetteringen en incl. uitgaven van agentschappen, als percentage van het Bruto Binnenlands Product. Organen die belast zijn met de uitvoering van de socialeverzekeringswetten. Zij betalen de uitkeringen en voorzieningen die krachtens deze wetten worden verstrekt. De financiering vindt voor het overgrote deel plaats via sociale premies en rijksbijdragen. Specifieke compensatie Als zich (per saldo) budgettaire verslechteringen in de uitgaven enlof ontvangsten voordoen, is volgens de regels budgetdiscipline in principe compensatie vereist. In beginsel is deze compensatie specifiek. Dit betekent dat de compensatie (ombuiging) moet plaatsvinden op de begroting waar zich de verslechtering voordoet. Specifieke uütl<eringen Uitkeringen van het Rijk aan gemeenten en provincies en uitkeringen van het Rijk rechtstreeks aan derden, waaraan ook andere publiekrechtelijke lichamen bijdragen. De bestedingsrichting van deze uitkeringen is vooraf aangegeven. Staatsschuld bruto: het totaal van de uitstaande geldelijke leningen (vaste en vlottende schuld) ten laste van de Staat. netto: bruto staatsschuld, minus de op korte termijn opeisbare vorderingen van de Staat. vlottend: leningen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of minder. vast: leningen met een oorspronkelijke looptijd van langer dan twee jaar. Trendmatig begrotingsbeleid Bij een trendmatig begrotingsbeleid wordt, op basis van doelstellingen of randvoorwaarden voor het tekort en de lasten, een uitgavenkader vastgesteld. Daar wordt tijdens de kabinetsperiode op gekoerst. Mutaties, die tijdens die periode in de belasting- en premieontvangsten optreden, komen tot uitdrukking in een mutatie van het tekort en van de lastenontwikkeling. Uitgavenkader Het uitgavenkader van een budgetdisciplinesector geeft weer hoe hoog de totale (netto-)uitgaven van die sector mogen zijn. Bij het Regeerakkoord zijn de kaders in reële termen vastgelegd. Bij de begrotingsvoorbereiding wordt het reële kader aangepast voor de prijsontwikkeling van het BBP. Uitgavenprioriteiten Beleidsmatige verhoging van uitgaven (intensiveringen). Vermoedelijke Uitkomsten Ten tijde van de Miljoenennota voorziene uitkomsten van de begrotingsuitvoering van het lopende jaar. Mutaties van uitgaven en ontvangsten tussen de huidige meerjarencijfers en de overeenkomstige meerjarencijfers zoals die eerder luidden. De verticale toelichting in de Miljoenennota (bijlage 5) licht een dergelijke vergelijking van twee momentopnamen voor de relevante uitgaven en nietbelastingontvangsten, toe. Aldus worden mee- en tegenvallers, ombuigingen en tussentijdse beleidsintensiveringen geïnventariseerd. Verzelfstandiging Externe verzelfstandiging: taken worden bij of krachtens wet aan een verzelfstandigde eenheid buiten de rijksoverheid opgedragen. De ministeriële verantwoordelijkheid neemt af. Interne verzelfstandiging: delegatie van taken en bevoegdheden binnen de rijksoverheid. De ministeriële verantwoordelijkheid blijft intact. Volumemutaties Niet-nominale mutaties, bijvoorbeeld als gevolg van een groter aantal studenten dat recht heeft op studiefinanciering, meer personen die huursubsidie ontvangen, een uitbreiding van de investeringen etc. Voorjaarsnota Tussentijds overzicht van de lopende begrotingsuitvoering, waarin wordt aangegeven welke wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbegroting noodzakelijk worden geacht. Deze nota moet uiterlijk op 1 juni bij de StatenGeneraal worden ingediend. Voorlopige Rekening Nota over de voorlopige realisatie van de begroting van het voorgaande jaar. Deze nota moet uiterlijk op 1 maart bij de StatenGeneraal worden ingediend. Vorderingensaldo Het vorderingensaldo geeft de mutatie in het saldo van financiële activa en passiva van het Rijk weer (de mutatie van de netto staatsschuld). Een aantal posten heeft Lijst van gebruikte termen en hun betekenis geen invloed o p de netto financiële positie van het Rijk, doch wel op de bruto financiële positie. Deze posten vormen het verschil tussen het financieringstekort en het vorderingentekort. Daarbij gaat het vooral o m uitgaven en ontvangsten in het kader van kredietverlening en de aan- en verkoop van staatsdeelnemingen. gemiddeld: het verschil tussen de bruto loonkosten en het nettoinkomen van een werknemer als percentage van de loonkosten. marginaal: het deel van een (geringe) loonstijging dat afgedragen dient te worden aan belastingen en premies als percentage van de loonstijging. A Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid. Deze wet regelt de koppeling van het minimumloon en de sociale uitkeringen aan de (contract) loonontwikkeling van de mensen die werken in het bedrijfsleven, bij de overheid en bij dienstverlenende instellingen. Van deze koppeling kan in bepaalde situaties worden afgeweken. Publiekrechtelijke organen waaraan de uitoefening van een publiekrechtelijke taak wordt opgedragen zonder dat er (volledige) ondergeschiktheid aan de minister is, alsmede privaatrechtelijk vormgegeven organen die met openbaar gezag zijn bekleed. Lijst van gebruikte termen en hun betekenis - Vergaderjaar 1997-1 998 Aangeboden 16 september 1997 Bijlagen bij de Miljoenennota 1998 Budgettaire kerasgegevewc; in miljoenen of in % BBP Rekening 1996 Netto-uitgaven van de collectieve sector Netto-uitgaven rijksbegroting in enge zin Netto-uitgaven sociale zekerheid Netto-uitgaven zorgsector (Netto-uitgaven Budgettair Kader Zorg) Financieringstekort Rijk Relevante uitgaven Relevante niet-belastingontvangsten Belastingontvangsten Mutatie derdenrekening Feitelijk financieringstekort Idem in % BBP Beleidsrelevant financieringstekort Idem in % BBP Overige tekorten van de collectieve sector Vorderingentekort Rijk Vorderingentekort Sociale Fondsen Vorderingentekort OPL Schuld en schuldquoten Staatsschuld Staatsschuldquote Micro-lastenontwiltlteling (mld gld) W.V.belastingen W.V.premies W.V. OPL Bijlage 1 Vermoedelijke uitkomsten 1997 Ontwerpbegroting 1998 Begrotingen I Huis der Koningin II Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin III Algemene Zaken IV Kabinet v o o r Nederlands-Antilliaanse e n Arubaanse Zaken v Buitenlandse Zaken VI Justitie Vl l Binnenlandse Zaken VIII Onderwijs, Cultuur e n Wetenschappen IXA Nationale Schuld IXB Financiën X Defensie X1A Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu beheer XIB Rijksgebouwendienst XII Verkeer e n Waterstaat XIII Economische Zaken XIV Landbouw, Natuurbeheer en Visserij xv Sociale Zaken e n Werkgelegenheid XVI Volksgezondheid, Welzijn e n Sport HGIS Internationale Samenwerking AP Aanvullende posten GF Gemeentefonds PF Provinciefonds ISF Infrastructuurfonds FES Fonds Economische Structuurversterking EU Belastingafdrachten aan de Europese Unie CON Consolidatie 1 SUbtotaal 2 Niet-relevante uitgaven 3 Relevante uitgaven excl. agentschappen 4 Geconsolideerde uitgaven agentschappen2 5 Relevante uitgaven incl. agentschappen 1996 1997 1998 Rekening Vermoedelijke uitkomsten Ontwerpbegroting 201 354,5 209 842,3 21 9 332,8 209,6 450,6 473,8 201 564,l 21 O 292,9 21 9 806,6 ' In deze tabel zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. * De totale uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld. Bij de begroting Nationale Schuld zijn daarnaast de zogenoemde niet-relevante uitgaven (aflossing staatsschuld) meegenomen. In bijlage 2.3 wordt deze regel nader gespecificeerd. Bijlage 2 1999 2000 2001 2002 Begrotingen Meerjarenramingen Iv v VI VI I v111 IXA IXB X X IA XIB XII XIII XIV xv XVI HGIS AP GF PF ISF FES EU CON Bijlage 2 2.2 Niet-belastingontvangsten begrotingen' Begrotingen II Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin III Algemene Zaken IV Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken v Buitenlandse Zaken VI Justitie VI I Binnenlandse Zaken VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen IXA Nationale Schuld IXB Financiën X Defensie XIA Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer XIB Rijksgebouwendienst Xll Verkeer en Waterstaat XIII Economische Zaken XIV Landbouw, Natuurbeheer en Visserij xv Sociale Zaken en Werkgelegenheid XVI Volksgezondheid, Welzijn en Sport HGIS Internationale Samenwerking AP Aanvullende posten ISF Infrastructuurfonds FES Fonds Economische Structuurversterking AOW AOW-spaarfonds i.o. CON Consolidatie 1996 1997 1998 Rekening Vermoedelijke uitkomsten Ontwerpbegroting 1 Subtotaal 61 332,8 47 772,6 79 092,8 2 Niet-relevante niet-belastingontvangsten 33 197,O 20 077,6 56 365,2 3 Relevante niet-belastingontvangsten excl. agentschappen 4 Geconsolideerde ontvangsten agentschappen2 5 Relevanre niet-belastingontvangsten incl. agentschappen 329,l ' In deze tabei zijn de niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden * verantwoord. De totale niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking zijn tussen haakjes vermeld. Bij de begrotingen Nationale Schuld en Financiën zijn daarnaast de zogenoemde niet-relevante niet-belastingontvangsten (opneming staatsschuld resp. aanmuntingen) meegenomen. Deze regel wordt in bijlage 2.3 nader gespecificeerd. Bijlage 2 Agentschapsbegrotingen 1998 Naam Agentschap Moederdepartement Immigratie- en Naturalisatiedienst Dienst Justitiële Inrichtingen Centraal Justitieel Incassobureau Korps Landelijke Politiediensten Informatievoorziening Overheidspersoneel Centrale Archief Selectiedienst Gemeentelijke Basisadministratie Centrale Financiële Instelling Justitie Justitie Justitie Justitie Binnenlandse Zaken Binnenlandse Zaken Binnenlandse Zaken Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Defensie Defensie Rijksarchiefdienst Defensie Telematica Organisatie Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut Rijksdienst voor Radiocommunicatie Senter Plantenziektenkundige Dienst Bureau Heffingen College ter Beoordeling van Geneesmiddelen Ingesteld per Lasten Geconsolideerde Uitgaven Baten Geconsolideerde Ontvangsten Verkeer en Waterstaat Verkeer en Waterstaat Economische Zaken Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Volksgezondheid, Welzijn en Sport Totalen 3 498,2 Bijlage 2 473,8 3 488,8 465,O 2.4. I . Actuele raming netto uitgaven vallend onder de ijltlijn 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Relevante uitgaven Relevante NBO's Binnenlands gas en heffingen Sociale zekerheid Rbg Onderlinge betalingen sociale zekerheid Zorg Rbg Onderlinge betalingen zorg Correcties VAW/Balansverkorting Debudgetteringen Studieleningen Mutatie FES-saldo Aan- en verkoop staatsbezit Agio en disagio Winst DNB Kasschuiven Saldo heffincjs- en invorderingsrente Totaal uitgaven Totaal BBP-deflator Reële ijkiijn 148886 156100 162429 153174 156495 162310 1995lRA cumulatief 2.4.3. Toetsing actuele netto uitgaven aan de ijklijn i n lopende prijzen Bijlage 2 171256 177895 184469 190514 Deze bijlage bevat een toelichting o p de o p b o u w van de actuele nettouitgaven onder de ijklijn Rijksbegroting i n enge zin (tabel 2.4.1), de ijklijn zelf (tabel 2.4.2) en de confrontatie van de uitgaven m e t de ijklijn (tabel 2.4.3). Tabel 2.4.1 geeft de o p b o u w weer van de totale uitgaven onder d e ijklijn rijksbegroting i n enge zin. De opbouw van de relevante uitgaven en niet-belastingontvangsten over d e diverse begrotingen blijkt uit de tabellen 2.1 en 2.2 van deze bijlage. Diverse correcties tussen de nettouitgaven en de uitgaven relevant voor de ijklijn rijksbegroting in enge zin staan weergegeven i n de regels 3 t o t en m e t 8. Deze correcties dienen er enerzijds toe o m dubbeltellingen te voorkomen (de uitgaven Sociale zekerheid en zorg o p de rijksbegroting en de onderlinge betalingen), anderzijds o m te corrigeren voor incidentele factoren die het zicht o p de structurele ontwikkeling vertekenen en daarmee een stabiel begrotingsbeleid bemoeilijken. Tabel 2.4.2 geeft de o p b o u w van de ijklijn weer. De ijklijn komt overeen m e t de uitgavenramingen i n de Miljoenennota 1995. De ijklijn vanaf 1999 is een puur technische extrapolatie en is daarom afzonderlijk gemarkeerd. Aangezien de ijklijn de weerslag is van d e uitgavenvoornemens uit een Regeerakkoord, is de vaststelling van de ijklijn voor d e jaren na 1998 een aangelegenheid van een volgend kabinet. In tabel 2.4.3 is weergegeven hoe de actuele uitgaven zich verhouden tot de ijklijn i n lopende prijzen. De reële ijklijn is de weerslag van het Regeerakkoord; gedurende de kabinetsperiode kan het uitgavenplafond echter o m diverse redenen bijgesteld worden. In de eerste plaats betreft dat een bijstelling u i t hoofde van de algemene loon- en prijsontwikkeling (de BBP-deflator). I n de tweede plaats kan het voorkomen dat het vanuit beheersbaarheid gewenst is bepaalde uitgavencategorieën onder een andere ijklijn te brengen (overboekingen). In de derde plaats kan de ijklijn aangepast worden voor puur statistische factoren. Sinds de Miljoenennota 1997 is de ijklijn aangepast voor een financieringsverschuiving naar de lagere overheden i n verband m e t de uitvoeringskosten van de algemene bijstand, vanwege de verhoging van d e uitkeringen uit het Gemeente- en Provinciefonds ten behoeve van lokale lastenverlichting en vanwege de afschaffing van de perceptiekostenvergoeding van de sociale fondsen aan de belastingdienst. Bijlage 2 2.5.1. Actuele raming netto-uitgaven vallend onder de ijklijn 1996 1997 1998 77 169 78 759 77 781 22 081 O - 218 21 863 22 328 - 68 - 31 22 230 25 185 - 102 - 376 24 707 99 032 100 989 102 488 1996 1997 1998 74 695 74 706 74 191 Subtotaal begroting SZW Aanvullende posten Ontvangsten SZW Subtotaal rijksbegroting 23 158 - 864 -1 22 293 23 786 - 735 -1 23 050 23 671 - 471 -1 23 199 Totaal fondsen + rijksbegroting BBP-deflator MEV 1995 Reële ijklijn 96 988 1,037 93 496 97 756 A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Uitgaven sociale fondsen AOW AWW AAW WAO ZW Wgf AWF WAZ Vanqnet Subtotaal fondsen B. Uitgaven begroting SZW 1. WSW 2. JWG 3. BP 4. GWF 5. AKW 6. TW 7. Wajong 8. ABW 9. IOAW 10. IOAZ 11. Diversen Subtotaal begroting SZW Aanvullende posten Ontvangsten SZW Subtotaal rijksbegroting Totaal fondsen + rijksbegroting 2.5.2 De ijklijn A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Uitgaven sociale fondsen AOW AWW AAW WAO ZW Wgf AWF WAZ Subtotaal fondsen B. Uitgaven begroting SZW 1. WSW 2. JWG 3. BP 4. AKW 5. TW 6. Wajong 7. ABW 8. IOAW 9. IOAZ 10. Diversen Bijlage 2 2.5.3 Toetsing actuele stand uitgaven aan ijklijn Reële ijklijn BBP-deflator MEV 1998 Overboekingen Statistisch Uitgavenkader in lopende prijzen Actuele raming uitgaven Overschrijding 99 032 - 1 979 1O0 989 - 1 834 102 488 - 894 In tabel 2.5.1 zijn de actuele ramingen weergegeven van d e netto-uitgaven die vallen onder de ijklijn sociale zekerheid. Deze ramingen komen overeen m e t de ramingen i n de Sociale Nota 1998. In tabel 2.5.2 staat de ijklijn sociale zekerheid. Deze bevat de bij d e start van het huidige kabinet geraamde netto-uitgaven voor sociale zekerheid. De ijklijn komt overeen m e t de uitgavenramingen voor de verschillende regelingen in de Miljoenennota 1995 en de Sociale Nota 1995. In tabel 2.5.3 w o r d t gekeken hoe de actuele ramingen zich verhouden t o t de voor mutaties i n de prijsontwikkeling en statistische mutaties en overboekingen bijgestelde ijklijn. Door genoemde bijstellingen van d e ijklijn kan een zinvolle vergelijking worden gemaakt tussen d e actuele uitgaven en de ijklijn, beide in lopende prijzen. In de Miljoenennota 1996 en 1997 is de ijklijn sociale zekerheid reeds aangepast voor een aantal statistische bijstellingen. De ijklijn is thans bijgesteld voor onder andere de volgende mutaties. Voor het inwerkingtreden van d e Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) zijn bedragen overgeheveld naar het zogenaamde Gemeentelijk Werkfonds. Daarnaast is de ijklijn gecorrigeerd voor bruteringseffecten die zich voordoen uit hoofde van de premiemaximering van de AOW. Tot slot is vanwege de afschaffing van de perceptiekostenvergoeding van d e sociale fondsen aan d e belastingdienst de ijklijn sociale zekerheid neerwaarts bijgesteld. Bijlage 2 2.6.1 Actuele raming netto-uitgaven vallend onder het Budgettair Kader Zorg A. Premiegefinancierde uitgaven 50 502 55 421 57 378 B. Begrotingsgefinancierde uitgaven Begroting VWS 1. Ouderenbeleid 2. Personeel en materieel zorg 3. Gehandicaptenbeleid 4. RIVM 5. Voll<sgezondheid algemeen 6. Volksgezondheidsbeleid 7. Sectorfondsen 8. Academische ziekenhuizen 9. Diversen 3328 149 29 250 51 248 63 32 163 28 273 27 294 65 28 162 24 262 30 376 63 275 344 569 Subtotaal uitgaven VWS 4 392 1 227 1513 54 706 47 047 56 468 48 562 58 672 51 045 49 308 53 056 55 478 o o o Aanvullende posten1 Ontvangsten VWS Totaal begrotingsgefinancierd Totaal BI<Z-uitgaven waarvan collectief gefinancierd deel Dit betreft loon- en prijsbijstelling. 2.6.2 Het Budgettair Kader Zorg A. Premiegefinancierde uitgaven B. Begrotingsgefinancierde uitgaven Begroting VWS 1. Ouderenbeleid 2. Personeel en materieel zorg 3. Gehandicaptenbeleid 4. RIVM 5. Volksgezondheid algemeen 6. Volksgezondheidsbeleid 7. Sectorfondsen 8. Academische ziekenhuizen 9. Diversen Subtotaal uitgaven VWS Aanvullende posten1 Ontvangsten VWS Totaal begrotingsgefinancierd BKZ (nominaal) BBP-deflator MEV 1995 Het reële BKZ BI<Z (nominaal) Particuliere verzekeringenJWTZ IJldijn zorg (nominaal) BBP-deflator MEV 1995 Reële ijldijn zorg ' - Dit betreft loon- en prijsbijstelling. Bijlage 2 2.6.3 Toetsing actuele raming netto-uitgaven aan het BKZ respectievelijk de ijklijn zorg Het reële BKZ BBP-deflator MEV 1998 Overboekingen/statistisch BKZ i n lopende prijzen Actuele raming uitgaven Overschrijding BKZ 52 009 1,040 27 2 54 367 54 706 339 52 157 1,059 715 55 934 56 468 534 53 288 1,086 105 57 986 58 672 686 IJklijn i n lopende prijzen Collectief gefinancierd deel BI<Z Overschrijding 46 755 47 047 292 48 103 48 562 460 50 448 51 045 597 Toelichting Deze bijlage bevat een toelichting op de opbouw van de actuele uitgaven vallend onder het Budgettair Kader Zorg (BKZ) en de ijklijn zorg, en de toetsing van de actuele uitgaven aan het BKZ en de ijklijn. In tabel 2.6.1 zijn de actuele ramingen van de netto-uitgaven die vallen onder het BKZ weergegeven. De netto BKZ-uitgaven bestaan uit premiegefinancierde en begrotingsgefinancierde uitgaven. De premiegefinancierde uitgaven zijn uitgaven betreffende de AWBZ, de ZFW en de particuliere verzekeringen, verminderd met de eigen bijdragen AWBZ. De begrotingsgefinancierde uitgaven betreffen uitgaven op de begroting van VWS verminderd met de niet-belastingontvangsten voor zover relevant voor het BKZ. Tabel 2.6.2 geeft weer het BKZ en de ijklijn zorg. Sinds de vaststelling van de uitgavenkaders heeft zich een aantal bijstellingen van het BKZ voorgedaan. Een groot aantal van deze bijstellingen is reeds gemeld in de Miljoenennota 1996 en de Miljoenennota 1997. Drie posten zijn in 1998 in belangrijke mate verantwoordelijk voor de verlaging van de reële uitgaven onder het BKZ en het BKZ zelf. Ten eerste is er een overboeking van 73 miljoen naar gemeenten voor de indicatiestelling thuiszorg. Ten tweede is er een overboeking van 77 miljoen naar de begroting van Binnenlandse zaken vanwege de overdracht van banen voor langdurig werklozen van de zorgsector naar gemeenten. Ten slotte worden de uitgaven en het kader verlaagd met 134 miljoen, vanwege het afschaffen van de betaling van perceptiekosten door de volksverzekeringsfondsen aan de belastingdienst. De ijklijn sociale zekerheid wordt in verband hiermee eveneens verlaagd. De ijklijn rijksbegroting in enge zin wordt hiervoor verhoogd. Bijlage 2 Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belastingontvangsten voor 1997 en 1998. In de laatste paragraaf is een (technische) meerjarige belastingraming opgenomen. Tabei 3.1.lIBelastincgo brengsten op kasbasis voor 1' 1 996, 1997 en 1998 Realisatie Ontwerpbegroting 1996 1997 Voorjaars- Vermoedelijke uitkomsten nota 1997 Ontwerpbegroting 1997 1998 Kostprijsverhogende belastingen Invoerrechten Omzetbelasting Belasting o p personenauto's en motorrijwielen Accijnzen - Accijns van lichte olie - Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie - Tabaksaccijns - Alcoholaccijns - Bieraccijns - Wijnaccijns Belastingen van rechtsverkeer - Overdrachtsbelasting - Assurantiebelasting - Kapitaalsbelasting Motorrijtuigenbelasting Verbruiksbelasting o p een milieugrondslag Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten Belasting o p zware motorrijtuigen Belastingen op inkomen, winst en vermogen Inkomstenbelasting Loonbelasting Dividendbelasting I<ansspelbelasting Vennootschapsbelasting Vermogensbelasting Successierechten Niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te rekenen belastingontvangsten IV Totaal generaal 163 962 160 565 163 230 167 035 177 725 30 119 29 677 29 463 29 524 31 081 133 842 130 888 133 767 137 51 1 146 644 Aandeel van het Gemeentefonds Aandeel van het Provinciefonds Storting aan het FES Aandeel van de Europese Unie 1. i n de invoerrechten 2. i n d e omzetbelasting Ten bate van begroting IX-B ' 1239% van de opbrengst exclusief die van de invoerrechten en de motorrijtuigenbelasting. 1,252%van de opbrengst exclusief die van de invoerrechten en de motorrijtuigenbelasting. Met ingang van het begrotingsjaar 1997 is de voeding van het Gemeentefonds niet langer een percentage van de totale belastingontvangsten exclusief invoerrechten en motorrijtuigenbelasting. De voeding uit de belastingontvangsten is gelijk aan de uitgaven van het Gemeentefonds. Deze systematiek geldt met ingang van het begrotingsjaar 1998 ook voor het Provinciefonds. 0,97% van de opbrengst exclusief die van de invoerrechten en de motorrijtuigenbelasting. Bijlage 3 In tabel 3.1.1 staan in de laatste twee kolommen per belastingsoort de actuele belastingramingen voor 1997 en 1998 weergegeven. Voor 1997 zijn ook de eerdere ramingen bij de Ontwerpbegroting 1997 en de Voorjaarsnota 1997 opgenomen. De eerste kolom laat de gerealiseerde kasontvangsten in 1996 zien. ontvangsten in 19 In tabel 3.2.1 zijn voor 1997 de belangrijkste mutaties ten opzichte van de Voorjaarsnota 1997 vermeld. Voorjaarsnota 1997 Vermoedelijke uitkomsten 1997 Verschil 163 230 167 035 3 805 Kostprijsverhogende belastingen waarvan: - omzetbelasting - accijnzen - overige Belastingen op inkomen, winst en vermogen waarvan: - inkomstenbelasting - loonbelasting - dividendbelasting - vennootschapsbelasting - overige Niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te rekenen belastingontvangsten Totaal generaal De raming voor het totaal aan belastingontvangsten is voor 1997 ten opzichte van de Voorjaarsnota 1997 met 3,8 miljard opwaarts bijgesteld. Deze bijstelling vloeit vrijwel geheel (3,7 miljard) voort uit bijstellingen in het economische beeld in de Macro-Economische Verkenning 1998 ten opzichte van het Centraal Economisch Plan 1997 en uit inzichten vanuit de aanslag- en kasontwikkeling van de verschillende belastingsoorten. Daarnaast is er een opwaartse autonome bijstelling van per saldo 0,l miljard. Bij de kostprijsverhogende belastingen bedraagt de endogene bijstelling +0,1 miljard ten opzichte van de raming bij Voorjaarsnota 1997. Deze bijstelling is het gevolg van beperkte wijzigingen in het economische beeld en het kaspatroon van de ontvangsten. De raming voor de inkomstenbelasting is ten opzichte van de raming bij de Voorjaarsnota neerwaarts bijgesteld met 0,2 miljard. Deze bijstelling vloeit voor 0,l miljard voort uit lager dan geraamde kasontvangsten over het belastingjaar 1995. Daarnaast is een aanpassing van de verdeling tussen belastingen en premies over belastingjaar 1993 voorzien, wat leidt tot een nabetaling door de sociale fondsen die 0,l miljard lager uitkomt dan eerder geraamd. De raming voor de loonbelasting is opwaarts bijgesteld met 0,l miljard. De geraamde nabetaling aan de sociale fondsen over het belastingjaar 1995 komt 0,3 miljard lager uit dan eerder geraamd. Daarnaast is er een neerwaartse endogene bijstelling van 0,2 miljard. De raming voor de vennootschapsbelasting is ten opzichte van de raming bij de Voorjaarsnota opwaarts bijgesteld met 3,4 miljard. Deze bijstelling vloeit voort uit een hoger dan geraamde ontwikkeling van de Bijlage 3 aanslagoplegging. De aanslagoplegging in 1997 over het belastingjaar l995 en de kasontwikkeling met betrekking tot 1995 en oudere belastingjaren ligt sterk boven wat op grond van historische patronen verwacht mocht worden. Een belangrijke verklarende factor hierbij is de sterke stijging van de belastbare winst bij vooral de grootste bedrijven in 1995 en mogelijk het opraken van de voorraad verliescompensaties. De hogere kasontvangsten en de aanslagoplegging over 1995 en oudere jaren leiden tot een opwaartse bijstelling van de raming in 1997 met 1,8 miljard. Nieuwe inzichten ten aanzien van het belastingjaar 1996 leiden niet tot bijstellingen van de kasontvangsten in 1997. Over het belastingjaar 1997 is als uitvloeisel van de voorlopige aanslagmethodiek substantieel meer opgelegd dan in voorgaande jaren. De bijstellingen in het economische beeld geven echter geen aanleiding o m naast de structurele doorwerking uit hoofde van 1995 en eerdere jaren de raming op transactiebasis bij te stellen. Door de hogere voorlopige aanslagoplegging wordt over het belastingjaar 1997 een groter deel van de fiscale winst belast in 1997 en minder i n het komende jaar. Hierdoor zullen de kasontvangsten in 1997 1,6 miljard hoger uitkomen dan geraamd bij de Voorjaarsnota. Uit hoofde van deze ontwikkelingen komt de raming van de vennootschapsbelastin~ in het totaal 3,4 miljard hoger uit dan in de Voorjaarsnota. De raming van de dividendbelasting is met 0,4 miljard opwaarts bijgesteld. Op basis van de hogere dividenduitkeringen van beursgenoteerde ondernemingen is de raming met 0,2 miljard verhoogd. Daarnaast blijkt uit een analyse van de aangiften van dividendbelasting dat in het eerste halfjaar van 1997 door houders van een aanmerkelijk belang 0,2 miljard meer dividendbelasting is aangegeven. Uit behoedzaamheid is deze ontwikkeling (nog) niet doorgetrokken naar de tweede helft van 1997. Voorlopig wordt ervan uitgegaan dat de structurele meeropbrengst die aan het nieuwe aanmerkelijk-belangregime is toe te schrijven, beperkt blijft tot circa 0,2 miljard. De raming voor de overige belastingen op winst, inkomen en vermogen is opwaarts bijgesteld met 0,l miljard. Als gevolg van maatregelen neemt in 1998 de belastingopbrengst per saldo toe met 2,3 miljard ten opzichte van 1997. Deze toename is het saldo van fiscale maatregelen met een omvang van 1,5 miljard en maatregelen in de uitvoeringssfeer met een totaal van 0,9 miljard. Het saldo van fiscale maatregelen sluit aan bij de microlastenontwikkeling zoals deze neerslaat bij het Rijk (hoofdstuk 3, tabel 3.4.1).l Tabel 3.3.1 geeft een overzicht van de maatregelen die van invloed zijn op de belastingopbrengst i n 1998, uitgesplitst naar reeds vaststaande maatregelen, voorstellen die thans bij het parlement aanhangig zijn, voorgenomen maatregelen waarvoor nog geen wetsvoorstellen bij het parlement zijn ingediend en maatregelen in de uitvoeringssfeer. Door reeds vaststaande fiscale maatregelen daalt de belastingopbrengst in 1998 per saldo met 0,5 miljard. Het gaat hierbij onder andere o m maatregelen die reeds in 1997 zijn ingegaan, maar die een doorwerking op de kasopbrengsten in l998 hebben. ' Hierop zijn twee uitzonderingen. Ten eerste is de verlaging van de vermogensbelasting neutraal verwerkt voor de microlastenontwikl<eling vanwege de samenhang met de structurele meeropbrengsten dividendbelasting, die voortvloeien uit het gewijzigde aanmerkelijk belangregime. Daarnaast is bij het effect o p de microlastenontwikl<eling van de PEMBA afgezien van transkasverschillen. Bijlage 3 Tabel 3.3.1 De invloed op de belastingopbrengst 1998 va, reeds vaststaande, bij ket parlement aanhangige en voorgenomen maatregeien (mutaties op kasbasis ten opzichte van 1997) Fiscale maatregelen 1 464 w v vaststaande fiscale maatregelen - 488 - Geleidelijke tariefdaling a.g.v. GATT-akkoord - 197 - 120 - Afbraak douanerechten hightech-producten - Invoering en terugsluis derde tranche Regulerende Energiebelasting - Inflatiecorrectie accijnzen - 4 200 Verhoging tabaksaccijns 160 - 180 Wetsvoorstel aanpassing LBIIB c.a. Doorwerking verhoging brandstofaccijnzen en terugsluis (deels) via verlaging MRB 100 Doorwerking verlaging belastingtarief eerste schijf i n 1997 Doorwerking wijziging Aanmerkelijk Belang Overige vaststaande fiscale maatregelen w v aanhangige fiscale maatregelen - Compensatie verhoging dieselaccijns voor zware vrachtwagens - Overige aanhangige maatregelen w v voorgenomen fiscale maatregelen - Wijziging arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA) - - - verlaging overhevelingstoeslag verhoging ouderen- en zelfstandigenaftrek verhoging belastingvrije sommen vervallen (aftrekbare) werknemerspremies arbeidsongeschiktheid invoering AWF-werknemersfranchise verhoging belastingtarief eerste schijf Verlenging eerste en tweede schijf LBIIB Verhoging belastingtarief eerste schijf (saldo) Verlaging vermogensbelasting Verhoging arbeidskostenforfait Verhoging overdraagbare belastingvrije som Verhoging loonkostenfaciliteit lage lonen Fiscale milieuversterking Fiscale structuurversterking Overige voorgenomen fiscale maatregelen Overige maatregelen - Doorwerking teruggave wijnaccijns 1997 - Automatische incasso motorrijtuigenbelasting - Fraudeplan 1996 en meerjarenbeleid Belastingdienst - Stroomlijning aangifteverwerking - Wetsvoorstel aanpassing LB/IB c.a.: verbetering voorlopige aanslagregeling - Overig Totaal 2 318 De thans bij het parlement aanhangige fiscale maatregelen leiden i n 1998 ten opzichte van 1997 t o t een derving van 0,l miljard. Er i s onder andere een wetsvoorstel ingediend i n verband m e t de compensatie voor de verhoging van d e dieselaccijns voor zware vrachtwagens (-- 0,l miljard). De voorgenomen fiscale maatregelen, waarvoor binnenkort wetsvoorstellen zullen worden ingediend, leiden i n 1998 per saldo t o t een extra opbrengst van 2,l miljard. De stijging is het gevolg van verschuivingen tussen belastingen en premies. Ten eerste worden de uitkeringen voor vroeggehandicapten van d e Algemene Arbeidsongeschiktheidswet overgeheveld naar de rijksbegroting. Voor de financiering hiervan worden de belastingen m e t structureel 2,4 miljard verhoogd, terwijl de premies m e t hetzelfde bedrag dalen. Deze verschuiving v o r m t een onderdeel van de voorgenomen wijzigingen i n de arbeidsongeschiktheidsregelingen (wetsvoorstel PEMBA)2. Een andere verschuiving van premies naar Zie Kamerstukken 24 776, nr. 5, vergaderjaar 1996-1997. Bijlage 3 belastingen vindt zijn oorzaak in de maximering van de AOW-premie. Hierdoor worden de AOW-lasten die uitgaan boven de premieopbrengsten gefinancierd via de belastingen. Naast de genoemde overheveling van de uitkeringen voor vroeggehandicapten hangen met het wetsvoorstel PEMBA diverse fiscale maatregelen samen die leiden tot een kleinere belastinggrondslag. Hier staat een verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf tegenover. Per saldo is het pakket fiscale maatregelen die voortvloeien uit de wijzigingen van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zowel budgettair neutraal (belastingen en premies) als neutraal voor de microlastenontwikkeling. Andere voorgenomen fiscale maatregelen hebben betrekking op een pakket maatregelen ter versterking van het milieubeleid en de economische structuur. De verhoging van het arbeidskostenforfait, de verruiming van de loonkostenfaciliteit lage lonen en de verlenging van de eerste en de tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting leiden tot lagere opbrengsten. Tot slot is een verlaging van het tarief en een verhoging van de belastingvrije sommen van de vermogensbelasting voorgenomen. Door de overige maatregelen, met name gelegen in de uitvoeringssfeer, nemen in 1998 de belastingontvangsten met 0,9 miljard toe. Onderstaande tabel bevat een beknopt overzicht van de belastingramingen voor 1997 en 1998. Een uitgebreid overzicht is opgenomen in tabel 3.1.1 aan het begin van deze bijlage. Vermoedelijke uitkomsten 1997 Ontwerpbegroting 1998 Verschil 167 035 177 725 10 690 Mostprijsverhogende belastingen waarvan: - omzetbelasting - accijnzen - verbruiksbelastingen o p een milieugrondslag - belastingen van rechtsverkeer - motorrijtuigenbelasting - overige Belastingen op inkomen, winst en vermogen waarvan: - inkomstenbelasting - loonbelasting - dividendbelasting - vennootschapsbelasting - overige Niet aan afzonderlijke belastingsoorten toe te rekenen belastingontvangsten Totaal Generaal De totale opbrengst aan rijksbelastingen in 1998 zal naar verwachting 177,7 miljard bedragen. De opbrengst stijgt daarmee met 10,7 miljard ten opzichte van 1997 (stand Vermoedelijke uitkomsten 1997). Deze stijging vloeit voor 2,3 miljard voort uit maatregelen en voor 8,4 miljard uit de endogene groei. Deze endogene groei van 8,4 miljard is het gevolg van de groei van de bestedingen, de toename van de werkgelegenheid en de winstontwikkeling. De belangrijkste maatregelen zijn toegelicht in paragraaf 3.3. Voor de afzonderlijke belastingsoorten volgt hieronder een korte toelichting. Bijlage 3 De geraamde opbrengst van de omzetbelasting bedraagt 51,6 miljard voor 1998. Dit is een toename van 2,5 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst voor 1997. Deze stijging wordt voor 2,4 miljard veroorzaakt door de prijs- en volumeontwikkeling van de consumptieve bestedingen; het restant van 0,l miljard is het saldo van diverse posten, waaronder het BTW-effect van de derde tranche van de Regulerende Energiebelasting. De geraamde opbrengst van de accijnzen in 1998 neemt toe met 1,7 miljard. Deze toename is het gevolg van de volumestijging in de grondslag (0,4 miljard) en diverse autonomen (1,3 miljard). Naast de indexatie van de brandstofaccijnzen (0,2 miljard) zijn te noemen de doorwerking op de kasopbrengsten van de verhoging van de brandstofaccijnzen met ingang van 1 juli 1997 (0,6 miljard), de verhoging van de tabaksaccijns (0,2 miljard) en het wegvallende effect van de teruggave van de wijnaccijns in 1997 (0,4 miljard). De raming van de opbrengst voor de verbruiksbelasting op een milieugrondslag voor 1998 bedraagt 4,O miljard. Dit is een stijging van 0,5 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst voor 1997. Deze mutatie wordt grotendeels veroorzaakt door de derde en laatste tranche van de Regulerende Energiebelasting, die in 1996 is ingevoerd. De geraamde opbrengst van de belastingen van rechtsverkeer neemt van 1997 op 1998 toe met 0,2 miljard. Deze stijging is voornamelijk het gevolg van de verwachte volume- en prijsstijging op de woningmarkt in 1998. De opbrengst van de motorrijtuigenbelasting neemt af met 0,6 miljard. Deze afname is het saldo van een endogene groei van 0,2 miljard als gevolg van de groei van het wagenpark en een verlaging met 0,8 miljard door maatregelen. Deze maatregelen houden enerzijds verband met de doorwerking van de terugsluis van de hogere brandstofaccijnzen per l juli 1997 en anderzijds met de invoering van de mogelijkheid om met ingang van 1998 de motorrijtuigenbelasting via een automatische incasso te betalen. De geraamde opbrengst voor de inkomstenbelasting voor 1998 bedraagt 4,2 miljard. Dit is een afname van 0,3 miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst over 1997. Deze afname is het saldo van enkele maatregelen met een totale omvang van -0,9 miljard en een endogene stijging van 0,7 miljard. Deze endogene stijging is met name het gevolg van de ontwikkeling van de fiscale winst bij zelfstandigen. De maatregelen hebben onder meer betrekking op de effecten op de grondslag van de inkomstenbelasting als gevolg van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA).Daarnaast worden verminderingen van loonbelasting vanwege aftrekposten die vanaf 1 juli 1998 worden toegekend, rechtstreeks uitbetaald door de Belastingdienst via een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting. Door deze maatregel vindt een verschuiving plaats tussen loon- en inkomstenbelasting. De opbrengst voor de loonbelasting voor 1998 wordt geraamd op 46,2 miljard. Dit is een toename van 6,l miljard ten opzichte van de vermoedelijke uitkomst over 1997. Deze stijging is de som van maatregelen met een omvang van 3,O miljard en de endogene stijging van de macroeconomische loonsom als gevolg van de loon- en de werkgelegenheidsontwikkeling (3,l miljard). De belangrijkste maatregelen betreffen de verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf mede als gevolg van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen (PEMBA). Daarnaast neemt de loonbelasting toe doordat verminderingen van loonbelasting vanwege aftrekposten niet meer via een loonbeschikking maar rechtstreeks uitbetaald worden door de Belastingdienst aan de belastingplichtige via een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting. De geraamde opbrengst van de vennootschapsbelasting neemt in 1998 toe met 0,4 miljard ten opzichte van het niveau in 1997 (30,l miljard). Deze toename is een saldo van een autonome daling van 0,2 miljard en een endogene stijging van 0,6 miljard. Deze endogene stijging valt lager uit Bijlage 3 dan in 1997 doordat als gevolg van de hogere voorlopige aanslagoplegging over 1997 een groter deel van de verschuldigde vennootschapsbelasting reeds in 1997 wordt ontvangen; in 1998 wordt dus een kleiner deel ontvangen. De raming van de opbrengst voor 1998 voor de overige belastingen op inkomen, winst en vermogen ligt 0,l miljard lager dan het geraamde eindniveau voor 1997. Deze daling is het saldo van een stijging bij de successierechten en een daling bij de vermogensbelasting. De daling van de vermogensbelasting is het saldo van een endogene stijging die samenhangt met de gestegen waarde van specifieke vermogensbestanddelen als huizen en aandelen en een autonome daling van de voorgenomen verlaging van het tarief met l%o-punten een verhoging van de belastingvrije sommen met ingang van 1998. De meerjarige belastingraming zoals gepresenteerd in tabel 3.5.1 is voor de jaren 1997 en 1998 in het voorgaande toegelicht. Bij afwezigheid van een actueel macro-economisch beeld voor de periode nadien heeft de belastingraming voor de jaren 1999 tot en met 2002 een louter technisch ka ra kter. Totaal generaal Bijlage 3 167,O 177,7 185,3 193,3 202,l 211,3 Per begroting (of begrotingsfonds dan wel aanvullende post) wordt in deze bijlage een toelichting gegeven op het verloop van de uitgaven en niet-belastingontvangsten vanaf 1997 tot en met 2002 volgens de huidige inzichten. Ook het verloop van de meerjarencijfers van de sectoren sociale zekerheid en zorg wordt op hoofdlijnen toegelicht. De ontwikkeling in de uitgaven en niet-belastingontvangsten wordt in principe toegelicht per hoofdbeleidsterrein. Indien de cijfers geen stijging of daling van betekenis laten zien, wordt over het algemeen geen toelichting gegeven. Als zich op het hoofdbeleidsterrein in totaal niet, maar op artikelniveau wél substantiële stijgingen dan wel dalingen voordoen, zullen deze worden aangegeven en toegelicht. Voor een meer gedetailleerde toelichting op artikelniveau wordt verwezen naar de desbetreffende ontwerpbegrotingen en memories van toelichting, respectievelijk de Sociale Nota en het Jaaroverzicht Zorg. De uitgaven voor internationale samenwerking worden separaat als totaal gepresenteerd. De totalen per begroting zijn derhalve exclusief de bedragen die onder de homogene groep Internationale Samenwerking (hglS) vallen. uitgaven I Huis der Koningin uitgaven I1 Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin Staten-Generaal Raad van State 3. Algemene Rekenkamer 4. Nationale Ombudsman 5. Algemeen/overige colleges 7. 2. 1997 1998 1999 2000 2001 2002 13 14 14 14 14 14 1997 1998 1999 2000 2001 2002 296 289 289 287 288 288 166 64 44 13 167 61 40 12 9 168 61 40 11 9 167 60 39 11 9 168 60 40 11 9 168 60 40 11 9 9 De hogere uitgaven in 1997 ten opzichte van 1998 en verdere jaren zijn het gevolg van een incidentele toevoeging van middelen aan de begrotingen van de volgende colleges: de Algemene Rekenkamer (nieuwbouw) de Raad van State (vervanging van het toegangssysteem) en de Nationale Ombudsman (vernieuwing van de automatiseringsapparatuur). Bijlage 4 ontvangsten II Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin uitgaven lil Algemene Zaken 1997 1998 1999 2000 2001 2002 7 7 7 7 7 7 1997 1998 1999 2000 2001 2002 59 57 56 57 54 54 1997 1998 1999 2000 2001 2002 1997 1998 1999 2000 2001 2002 1997 1998 1999 2000 2001 2002 1997 1998 1999 2000 2001 2002 I . Algemeen 2. Rijl~svoorlichting 4. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ontvangsten III Algemene Zaken 1. 2. Algemeen Rijksvoorlichting uitgaven IV Kabinet voor MederlandsAntilliaanse en Arubaanse Zaken ontvangsten IV Kabinet voor NederlandsAntilliaanse en ArubaanseZaken uitgaven V Buitenlandse Zaken I. Algemeen Binnenland Europese Unie 2. De stijging van de geraamde uitgaven op het beleidsveld Europese Unie wordt veroorzaakt door de verwachte oploop in het uitgavenplafond van de Europese Unie, te weten 1,15% van het EU-BNP in 1998 tot 1,23% in 2002. Bijlage 4 ontvangsten V Buitenlandse Zaken uitgaven VI Justitie Algemeen Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken 3. Preventie, Jeugd en Sancties 4. Wetgeving, Rechtshandhaving en rechtspleging I. 2. 1997 1998 1999 2000 2001 2002 6 6 6 6 6 6 1997 1998 1999 2000 2001 2002 6 437 6 310 6 071 6 045 6 027 6 030 374 328 335 337 337 337 1 335 2 379 1 180 2 559 1 024 2 512 944 2 564 885 2 588 885 2 590 2349 2243 2200 2200 2216 2218 De daling van de uitgaven op het beleidsterrein Internationale aangelegenheden en Vreemdelingenzaken is een gevolg van het wegwerken van de achterstand i n de te behandelen asielverzoeken, de verwijdering van afgewezen asielzoekers en de hiermee samenhangende daling van de uitgaven voor de opvang van asielzoekers. Door de intensivering van de preventie en bestrijding van de jeugdcriminaliteit, de strafrechtelijke opvang van verslaafden en het grotestedenbeleid nemen de uitgaven in de jaren 1998, 2000 en 2001 bij Preventie, Jeugd en Sancties toe. In 1999 is echter sprake van een eenmalige daling die verband houdt met een overboeking naar de begroting van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor de nodige investeringen voor de bouw van cellen i n 1999. De uitgaven op het beleidsterrein Wetgeving, Rechtshandhaving en rechtspleging zijn i n 1997 hoger dan in de jaren daaropvolgend omdat er in 1997 voor verbetering van de infrastructuur van de rechterlijke organisatie en samenhangend met de uitvoering van de aanbevelingen van de Parlementaire Enquête Opsporingsmethoden extra investeringen worden gedaan. ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 VI Justitie 1 006 1 029 1 034 1 042 1 042 1 042 9 8 6 6 6 6 1 27 1 28 1 28 1 28 1 28 1 28 969 992 999 1 007 1 007 1 007 7. Algemeen 2. 3. 4. Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Preventie, Jeugd en Sancties Wetgeving, Rechtshandhaving en Rechtspleging De ontvangstenraming op het beleidsterrein Wetgeving, Rechtshandhaving en rechtspleging stijgt per saldo als gevolg van de volgende ontwikkelingen. De ontvangsten uit hoofde van boeten en transacties stijgen vanaf 1998 als gevolg van de intensivering van de verkeershandhaving. De ontvangstenraming griffierechten stijgt jaarlijks tot 2000 door de veronderstelde groei van het zaakaanbod. Bijlage 4 p p - - - uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 VII Binnenlandse Zaken 7. 2. 3. 5. 6. 7. 8. 9. Algemeen Openbaar Bestuur Minderhedenbeleid Openbare Orde en Veiligheid Binnenlandse Veiligheidsdienst Management en Personeelsbeleid Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid Algemene Bestuursdienst De daling van de uitgaven op het hoofdbeleidsterrein Openbaar Bestuur vanaf 1998 is met name het gevolg van het opheffen van het Fonds Sociale Vernieuwing per l januari 1998, waardoor middelen zijn overgeboekt naar andere departementen en het Gemeentefonds. De stijging van de uitgaven in 1998 voor het Minderhedenbeleid wordt veroorzaakt doordat het aantal uitkeringen ten behoeve van de Voorlopige Vergunning tot Verblijf (VVTV) toeneemt tot 12 500 in 1998. Na 1998 wordt een daling van het aantal VVTV-gerechtigden verwacht tot 7 450 in 2002. De stijging in de uitgaven vanaf 1999 voor openbare orde en veiligheid wordt veroorzaakt doordat in 1999 wordt begonnen met de bouw van een digitaal netwerk voor radiocommunicatie ten behoeve van politie, brandweer en ambulancehulpverlening (het project C2000). Daarnaast neemt het budget voor de politieregio's vanaf 1997 jaarlijks toe. De uitgaven op het hoofdbeleidsterrein Management en Personeelsbeleid dalen vanaf 1998 als gevolg van het overhevelen van het budget voor de Ziel<tekostenvoorziening Overheidspersoneel naar de sectoren Onderwijs en Defensie. De middelen voor de sector Rijk blijven op de begroting van Binnenlandse Zaken geraamd. Door de instelling van het agentschap Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) per 1 januari 1998 is de raming op het hoofdbeleidsterrein Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid structcireel verlaagd. ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 VII Binnenlandse Zaken l . Algemeen 2. Openbaar Bestuur 3. Minderhedenbeleid 5. Openbare Orde en Veiligheid 6. Binnenlandse Veiligheidsdienst 7. Management en Personeelsbeleid 8. Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid De ontvangsten voor het Openbaar Bestuur liggen in 1997 hoger dan in 1998 en volgende jaren doordat gemeenten niet bestede middelen voor de Regeling Werkgelegenheid Langdurig Werklozen i n 1997 terugstorten Vanaf 1998 vertoont de ontwikkeling van de ontvangsten voor Openbaar Bestuur een fluctuerend verloop door de afzet van reisdocumenten. Bijlage 4 Door de instelling van het agentschap Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) worden vanaf 1998 geen ontvangsten van het GBA meer geraamd op het hoofdbeleidsterrein Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid. In 1999 en 2000 vertonen de ontvangsten op het beleidsterrein Informatievoorziening en Automatiseringsbeleid een stijging als gevolg van het Rijksbreed aanbesteden van telefoniediensten. De investering die nodig is voor de aanbesteding zal in 1999 en 2000 worden (derugverdiendn uit de gerealiseerde besparingen. uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Ministerie algemeen Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk Onderwijs Onderzoek en wetenschapsbeleid Huisvesting Studiefinancieringsbeleid Overige programmauitgaven Cultuur Op het beleidsterrein Primair Onderwijs wordt de stijging van de uitgaven veroorzaakt door de demografische ontwikkelingen (stijgende leerlingenaantallen) en de incidentele loonontwikkeling. De sterke stijgingen van 1997 op 1998 en van 1998 op 1999 worden veroorzaakt door de maatregelen in het kader van de klassenverkleining en de CAO-afspraken 19961998. De stijgende uitgaven op het beleidsterrein Voortgezet Onderwijs worden met name veroorzaakt door de CAO-afspraken 1996-1998 en in de latere jaren door de stijgende leerlingaantallen. De CAO-afspraken 1996-1998 leiden tot een stijging van de uitgaven op het beleidsterrein Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie. Op het beleidsterrein Studiefinanciering wordt de structurele daling van de uitgaven grotendeels verklaard door de autonome daling van het aantal studenten in het Hoger Onderwijs. Naar verwachting zullen de uitgaven vanaf het jaar 2002 op een meer stabiel niveau komen te liggen. Op het beleidsterrein Overige programma-uitgaven worden onder meer de gelden voor loon- en prijsbijstelling en rechtspositionele uitkeringen verantwoord, voorzover deze nog niet zijn toegedeeld aan de overige beleidsterreinen. Daarnaast worden uitgaven voor internationaal beleid, vakbondsfaciliteiten en centraal beheerde middelen verantwoord op dit beleidsterrein. Het verloop wordt verklaard door de uit de aanvullende post overgeboekte maar nog niet uitgedeelde tranches voor de loonbijstelling en de incidentele looncomponent. De structurele stijging van de uitgaven voor cultuur vanaf 1998 wordt veroorzaakt door de verhoging van de uitgaven voor regionale tv. Bijlage 4 ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 17 Ministerie algemeen en Overige Prograrnrnaontvangsten 18 Primair onderwijs 19 Voortgezet onderwijs 20 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 2 1 Hoger beroepsonderwijs en Wetenschappelijk Onderwijs 23 Onderzoek en wetenschapsbeleid 25 Studiefinancieringsbeleid 27 Cultuur De hogere ontvangsten in 1998 en 1999 op het beleidsterrein Primair Onderwijs worden verklaard door hogere ontvangsten uit versterkte controles van afrekeningen van scholen. In verband met de invoering van de lumpsumfinanciering i n het Voortgezet Onderwijs per 1 augustus 1996 dalen de ontvangstenramingen structureel vanaf 1998. De bij Primair Onderwijs reeds genoemde versterking van de incidentele controles leidt echter in 1998 tot een hogere ontvangstenraming dan in latere jaren. De daling vanaf 1999 van de ontvangsten op het terrein Onderzoek en Wetenschapsbeleid wordt voornamelijk verklaard door het in 1998 aflopen van de bijdragen uit het FES ten behoeve van de kennisinfrastructuurprojecten. De ontvangsten op het beleidsterrein Studiefinanciering bestaan uit de aflossingen en rentebetalingen op studieleningen en de lesgeldontvangsten. De ontvangsten nemen in de periode 1997 tot en met 2000 toe, met uitzondering van het jaar 1998. De toename is met name het gevolg van de jaarlijkse indexering van het lesgeld. De daling in 1998 hangt samen met de eenmalige ontvangstenderving ad 142 miljoen in dat jaar als gevolg van de invoering van de mogelijkheid tot gespreide betaling van het lesgeld. De eenmalige stijging in de ontvangsten bij cultuur van i997 op 1998 wordt mede veroorzaakt door de voorgenomen verkoop van het Nederlands Omroepproductiebedrijf in 1998. uitgaven IXA Nationale schuld 1997 1998 1999 2000 2001 2002 30547 30360 31 673 33202 33815 34608 De stijging van de uitgaven Nationale schuld van 30,5 miljard in 1997 naar 34,6 miljard in 2002 wordt in hoofdzaak verklaard door de stijging van de rente-uitgaven als gevolg van de groei van de nominale staatsschuld. ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 IXA Nationale schuld 1 043 22 22 22 22 22 Bijlage 4 Door in 1997 ontvangen agio en bijbetaalde rente bij vervolguitgiftes van bestaande staatsleningen zijn de ontvangsten in 1997 hoger dan in latere jaren. uitgaven IXB Financiën I. 2. 3. 4. Algemeen Financiën Binnenland Financiën Buitenland Fiscale zaken en belastingen - Personeel en materieel - Belastingdienst - Heffings- en invorderingsrente - Diversen De hogere uitgaven in 1997 ten opzichte van latere jaren op het beleidsterrein Algemeen zijn het gevolg van de compensatie in 1997 aan de provincies voor de eenmalig tegenvallende provinciale opcenten bij de invoering van de Wet Motorrijtuigenbelasting en een daling van de post onvoorzien met ingang van 1998. Het verloop van de uitgaven op het beleidsterrein Financiën Binnenland wordt veroorzaakt door het verloop van de uitgaven voor het Muntwezen, de Regeling Bijzondere Financiering en de subsidieregeling voor tankstations. De uitgaven voor het Muntwezen stijgen tot 2001 in verband met de invoering van de euro. Daarnaast zijn de uitgaven voor de Regeling Bijzondere Financiering in 1997 lager dan in latere jaren door een meevaller als gevolg van de gunstige conjunctuur en het uitblijven van majeure schades. Ten slotte wordt de raming beïnvloed door de Tijdelijke Subsidieregeling Tankstations Grensstreek Duitsland, met een oploop van l997 op 1998 en vervolgens een afloop naar nul in 2001. Op het beleidsterrein Financiën Buitenland kunnen de lagere uitgaven in 1997 en 1998 worden verklaard uit de meevallende ontwikkeling bij de Exportkredietverzekering door het uitblijven van grote schades en door de verwachte gunstige schadeontwikkeling in 1997 en 1998. De hogere uitgaven voor Personeel en materieel en voor de Belastingdienst in 1997 en 1998 zijn onder meer het gevolg van de afloop in de incidentele extra uitvoeringskosten van een aantal fiscale maatregelen en wetsvoorstellen. De lagere uitgaven voor Heffings- en invorderingsrente in 1997 ten opzichte van latere jaren is het gevolg van een lagere rentestand dan voorzien, van een snellere afhandeling van aangiften en van het vervallen van het drempeltijdvak van 15 maanden voor de vergoeding van heffingsen invorderingsrente. Door het vervallen van het drempeltijdvak wordt er in het vervolg onmiddellijk rente vergoed in plaats van pas na 15 maanden. Bijlage 4 ontvangsten IXB Financiën Algemeen - Domeinen - Diversen 2. Financiën binnenland 3. Financiën buitenland 4. Fiscale zaken en belastingen - Heffings- en invorderingsrente - Diversen 7. De hogere ontvangsten in 1997 en 1998 bij Domeinen zijn het gevolg van de hogere verkoopopbrengsten van agrarische domeingronden in l997 en de hogere ontvangsten die op grond van middelenafspraken ten goede komen aan de departementen van OCW, LNV, VROMIRGD, Defensie en Buza. De aflopende raming in de latere jaren is een gevolg van de aflopende afstootplanningen van VROMIRGD en Defensie. De hogere ontvangsten in 1997 ten opzichte van 1998 op het beleidsterrein Financiën Binnenland kunnen worden verklaard uit de opbrengst van de verkoop van de obligatielening ING-Groep NV in 1997 en uit de hogere winstafdracht van De Nederlandsche Bank in 1997 ten opzichte van 1998. De hogere ontvangsten i n 1999 weerspiegelen onder meer de geraamde opbrengsten uit de in dat jaar voorgenomen verkoop van de aandelen Nedcar door de Staat. De daling van de ontvangstenraming op het beleidsterrein Financiën Buitenland wordt verklaard door het goede terugbetalingsgedrag van een aantal landen bij de Exportkredietverzekering en de verwachting dat dit ook na 1998 merkbaar zal zijn. De stijging in de ontvangsten aan Heffings- en invorderingsrente is het gevolg van de lagere rente dan voorzien, van een snellere afhandeling van aangiften en van het vervallen van het drempeltijdvak van 15 maanden voor de heffings- en invorderingsrente. De daling bij de post Diversen is het gevolg van de afschaffing van de vergoeding van de sociale verzekeringsfondsen aan de Belastingdienst voor de premieheffing. Bijgevolg zijn de ontvangsten neerwaarts bijgesteld. uitgaven X Defensie l. 2. Algemeen Pensioenen, wachtgelden en uitkeringen Koninltlijke Marine Koninklijke Landmacht Koninklijke Luchtmacht Koninklijke Marechaussee Multi-service projecten en activiteiten Defensie Interservice Commando 3. 4. 5 6. 8. 9. 1997 1998 1999 2000 2001 2002 De uitgaven voor pensioenen, wachtgelden en uitkeringen dalen doordat met ingang van de begroting voor 1998 de uitgaven voor wachtgelden Bijlage 4 van burgerpersoneel en voor inactiviteitswedden voor militair personeel zijn overgeheveld naar de betrokken beleidsterreinen. De per saldo stijging van de uitgaven van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Landmacht w o r d t veroorzaakt door diverse geplande materiële aankopen. De daling van de uitgaven o p het beleidsterrein Multi-serviceprojecten en Activiteiten w o r d t veroorzaakt door de Luchtmobiele Brigade waar initiële investeringen i n onder andere transporthelikopters, bewapende helikopters en het Luchtmobiel Speciaal Voertuig t o t een einde komen. De daling van de uitgaven van het Defensie Interservice Commando (DICO) hangt zowel samen m e t het geleidelijk aflopen van initiële investeringen van DICO als m e t dalende uitgaven voor personeel en materieel samenhangend m e t de personeelsreductie. ontvangsten X 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Defensie Algemeen Pensioenen, wachtgelden en uitkeringen Koninklijke Marine 4. Koninklijke Landmacht 5. Koninklijke Luchtmacht 6. Koninklijke Marechaussee 9. Defensie Interservice Commando De ontvangstenraming van de Koninklijke Marine is i n 1997 en 1998 hoger dan het structurele niveau vanaf 1999. In 1997 w o r d t dit veroorzaakt door hoger dan geraamde terugontvangsten aan BTW. In 1998 is de ontvangstenraming hoger door een terugontvangst voor Foreign Military Sales (FMS) en als gevolg van de geraamde ontvangst van d e bij de assuradeuren ingediende claim voor de verfschade aan één van de Walrusklasse-onderzeeboten. De hoge ontvangstenraming van de Koninklijke Landmacht i n 1997 w o r d t veroorzaakt door een eenmalige inhaalslag m e t betrekking t o t terug te vorderen BTW. Tevens heeft er een eenmalige terugontvangst plaatsgevonden voor Foreign Military Sales (FMS). Het hogere niveau i n 1998 hangt samen m e t de ontvangsten u i t de liquidatie van het Militair Hospitaal dr. A. Mathijsen. uitgaven XIA Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 7. Algemeen 3. Volkshuisvesting - Huursubsidie - Stadsvernieuwing - Herstructurering - Investeringen Stedelijke Vernieuwing - Overig volkshuisvesting 4. 5. Ruimtelijke Ordening Milieubeheer Bijlage 4 1997 1998 1999 2000 2001 2002 De uitgaven voor Huursubsidie nemen geleidelijk toe. In de ramingen is rekening gehouden met toekomstige huurstijgingen en demografische ontwikkelingen. Daarnaast zijn voor het huursubsidietijdvak 1998-1999 extra middelen toegevoegd voor de koppeling van de normhuur aan de netto bijstand, voor verschillende koopkrachtmaatregelen, alsmede als gevolg van verschillende amendementen die zijn aangenomen bij de I<amerbehandeling van de nieuwe Huursubsidiewet. In de nota ((Stedelijke vernieuwing)) zijn de gevolgen van de herijking Belstato opgenomen. Deze herijking - inclusief monumentenzorg (historische woonomgeving) en bodemsanering - heeft tot gevolg dat de uitgaven in het kader van stadsvernieuwing hoger zullen zijn dan tot nu toe geraamd. Met betrekking tot de herstructurering van de naoorlogse woningvoorraad wordt een rijksbijdrage van 1/85 miljard beschikbaar gesteld. De uitfinanciering van de in de tijd eindige uitgaven voor stadsvernieuwing en herstructurering zal doorlopen tot en met het jaar 201o. De daling van Overig volkshuisvesting wordt met name veroorzaal<t door de afname van de uitgaven voor het Besluit Woninggebonden Subsidies '95, het Besluit Lokatiegebonden Subsidies en de afloop van oude objectsubsidieregelingen. De ontwikkeling van de uitgaven op het beleidsterrein Ruimtelijke Ordening hangt samen met de extra gelden die door de regering beschikbaar zijn gesteld voor het project De Blauwe Stad in OostGroningen. Voorts zijn op de begroting van VROM middelen vrijgemaakt ten behoeve van onderzoek naar nieuwe sleutelprojecten en voor een Regeling Meervoudig Ruimtegebruik. In de meerjarencijfers op het beleidsterrein Milieubeheer zijn de extra middelen opgenomen die ter beschikking zijn gesteld voor bodemsanering, voor de nota ((Voertuigtechniek))en voor de nota ((Milieu en economie)). De hogere uitgaven in 1998 hangen samen met extra uitgaven die worden geraamd voor de aanpak van bodemverontreiniging op VINEX-locaties. ontvangsten XiA Voll<shuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 1. 3. 4. 5. 1997 1998 1999 2000 2001 2002 248 330 203 168 124 95 Algemeen Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening Milieubeheer Het verloop van de ontvangsten op het beleidsterrein Volkshuisvesting hangt samen met de restitutie aan VROM van in het verleden te veel betaalde bijdragen aan woningcorporaties en de afrekening in het kader van de Wet Balansverkorting. Na 2000 lopen deze restituties terug. Daarnaast worden de ontvangsten voor Volkshuisvesting bepaald door de nieuwe huursubsidiewet. Bij de behandeling van de wet in de Tweede Kamer is afgesproken dat de toets op het vermogen van de huursubsidieaanvragers voor het tijdvak 1997198 achteraf op 1 januari 1998 zal plaatsvinden. Verwacht wordt dat als gevolg hiervan huursubsidie zal worden verstrekt aan personen waarvan na de vermogenstoets zal blijken dat deze geen recht op huursubsidie hadden. In dat geval zal deze worden teruggevorderd, wat met name in de jaren 1998-2000 tot een hogere Bijlage 4 ontvangstenraming leidt. In latere jaren zullen de restituties subjectsubsidies afnemen, omdat de nieuwe huursubsidiewet zal leiden tot minder terugvorderingen. In 1998 doet zich bij Milieubeheer een incidentele stijging van de ontvangsten voor. Deze is het gevolg is van de hogere ontvangsten vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) voor bodemsanering, i n het kader van VINEX. uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 XIB Rijkshuisvesting 1 488 1 546 1 133 1 052 989 990 I. 1 468 1 536 1 123 1 042 979 980 369 403 696 20 259 544 733 10 44 399 680 1O 136 211 695 1O 131 160 688 10 131 162 687 1O Huisvesting Rijksdiensten - Investeringskosten Rijksdiensten - Justitie/JR - Overig 2. Huisvesting voor derden De uitgaven voor de Rijkshuisvesting laten na 1998 een dalend verloop zien. De afgelopen jaren is prioriteit gegeven aan uitbreidingen i n de justitiële sfeer (o.a. extra celcapaciteit). Ook dit jaar is opnieuw extra geld beschikbaar gesteld ten behoeve van de b o u w van nieuwe cellen. Het zwaartepunt van d e uitgaven ten behoeve van Justitie ligt i n de periode 1997 t o t en m e t 1999. Verder hebben de afkoop van i n het verleden aangegane leasecontracten, departementale overboekingen en de opbrengsten door verkoop van overbodige panden m e t name kaseffecten i n d e eerdere jaren. De oploop van de reeks Investeringskosten Rijksdiensten (IKR) van 1999 o p 2000 is onder andere het gevolg van extra middelen die de regering beschikbaar heeft gesteld voor huisvestingsbehoeften van verschillende rijksdiensten. ontvangsten XIB Rijkshuisvesting 1. 2. Huisvesting Rijksdiensten Huisvesting voor derden De ontvangsten i n 1997 liggen o p een hoger niveau dan de ramingen i n de jaren daarna. De reden hiervan is dat d e RGD tegen betaling een groot aantal kleinere huisvestingsprojecten verricht ten behoeve van verschillende diensten. Deze worden over het algemeen o p korte termijn uitgevoerd en financieel afgewikkeld i n het uitvoeringsjaar. Bijlage 4 uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Verkeer en Waterstaat Algemeen Rijkswaterstaat Personenvervoer Luchtvaartaangelegenheden Goederenvervoer Telecommunicatie en Postzaken Meteorologische aangelegenheden De begroting van Verkeer en Waterstaat is van 1997 op 1998 aangepast naar aanleiding van de fianciële vernieuwing bij Rijkswaterstaat. In deze toelichting wordt vanaf 1997 de nieuwe begrotingsindeling gevolgd. De bedragen voor 1997 zijn derhalve indicatief. De uitgavenontwikkeling op de begroting van Verkeer en Waterstaat vertoont vanaf 1998 een stijgende tendens. Deze ontwikkeling wordt veroorzaakt door in de tijd toenemende investeringen in infrastructuur, hetgeen zichtbaar wordt op het beleidsterrein Algemene departementale aangelegenheden waar de bijdrage van de begroting van Verkeer en Waterstaat aan het Infrastructuurfonds wordt verantwoord. De daling in 1998 ten opzichte van 1997 wordt verklaard door de resterende betaling aan België in verband met de HSL-Zuid, die vanwege het rentebeding reeds geheel in 1997 wordt betaald. De uitgavendaling op het beleidsterrein van Rijkswaterstaat is het saldo van enerzijds lagere uitgaven voor de beleidsvoorbereiding van droge infrastructuur en lagere indirecte uitvoeringsuitgaven, en anderzijds een stijging van de uitgaven voor de beleidsvoorbereiding van natte infrastructuur. Op het beleidsterrein Personenvervoer spelen er met name twee ontwikkelingen: enerzijds de aanzienlijk gereduceerde taakstelling in de exploitatie van het stads- en streekvervoer en anderzijds een verlaging in de exploitatiebijdrage aan de Nederlandse Spoorwegen. Hier staat echter een uitgavenverhoging uit hoofde van het contract voor onrendabele treindiensten tegenover. Per saldo laten de uitgaven daarom maar een lichte daling (vanaf 1999) zien. De stijging in de uitgaven op het beleidsterrein Luchtvaartaangelegenheden tot het jaar 2001 is het gevolg van hogere uitgaven voor geluidsisolatieprojecten in het kader van de Luchtvaartwet en in investeringen in regionale luchthavens. De daling van de uitgaven op het beleidsterrein Goederenvervoer hangt samen met de afloop van de financiële impuls voor de Regeling Haveninterne Projecten in 1999 en het vanwege onzekerheden omtrent het benodigde bedrag voorlopig niet volledig meeramen van uitgaven voor herstructurering van de binnenvaart. Bijlage 4 ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 XII Verkeer en Waterstaat l . Algemeen 2. Rijkswaterstaat 3. Personenvervoer 4. Luchtvaartaangelegenheden 5. Goederenvervoer 6. Telecommunicatie en Postzaken 7. Meteorologische aangelegenheden De incidenteel hoge ontvangst in 1997 o p het beleidsterrein luchtvaartaangelegenheden betreft de opbrengst uit verkoop van aandelen KLM. De incidenteel hoge ontvangsten i n 1999 hangen samen m e t de finale aflossing door KPN van een door de Staat verstrekte lening. In 2000 en latere jaren dalen de ontvangsten als gevolg van de afloop van aflossing en rente o p door de Staat aan KPN verstrekte leningen. Op het beleidsterrein Goederenvervoer is sprake van dalende ontvangsten als gevolg van d e afnemende bijdrage van de EU aan d e sloopregeling voor de binnenvaart. verplichtingen 1997 1998 1999 2000 2001 2002 X111 Economische Zaken 1. Algemeen 2. Industrieel en algemeen technologiebeleid 3. Industrie en dienstenbeleid 4. Regionaal beleid 5. Diensten, MKB en ordening 7. Buitenlandse Economische betrekkingen en Export 9. Energiebeleid correctie totaal uitgaven (kasbasis) Bovenstaande ramingen betreffen verplichtingenbedragen. De toelichtingen richten zich o p de ontwikkelingen i n de verplichtingenramingen omdat deze het bij EZ te voeren beleid het beste weerspiegelen. Het hogere verplichtingenniveau vanaf 1998 o p het beleidsterrein Industrieel en algemeen technologiebeleid w o r d t voornamelijk verklaard door een intensivering van d e specifieke bedrijfsgerichte technologiestimulering. Het verplichtingenniveau o p het beleidsterrein Industrie- en dienstenbeleid ligt structureel o p circa 30 miljoen per jaar. Het hogere niveau i n 1997 en 1998 is het gevolg van incidentele steun aan d e sector zeescheepsnieuwbouw (2x50 miljoen). I n 1997 is tevens het verplichtingenbedrag m e t 20 miljoen verhoogd o m aan d e toezegging (ad 200 miljoen) inzake de Industriefaciliteit te kunnen voldoen. In 1999 is 220 miljoen toegevoegd als gevolg van de i n 1991 overeengekomen verliesafdekking van de Volvo 400-serie i n d e periode 1991-1996. O p het beleidsterrein Regionaal beleid is sprake van hogere verplichtin- Bijlage 4 gen in 1997 en 1998 ten opzichte van de latere jaren. In 1997 is het verplichtingenbedrag verhoogd met 90 miljoen in verband met de cofinanciering van projecten gefinancierd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). In 1998 is het verplichtingenbedrag hoger als gevolg van de verlenging van de start- en landingsbaan op vliegveld Eelde. De ontwikkeling van het verplichtingenniveau op het hoofdbeleidsterrein Energiebeleid kan in de eerste plaats worden verklaard door de ontwikkeling van het verplichtingenniveau bij de onderdelen energiebesparingstechnologie en duurzame energie. Met name verplichtingen die voor NOVEM-programma's worden aangegaan spelen hier een rol. In de tweede plaats kan de incidentele verhoging van het verplichtingenniveau in 2000 worden verklaard doordat in 2000 de vierjaarlijkse verplichting wordt aangegaan uit hoofde van de financiering van de Nederlandse bijdrage aan het Euratomprogramma voor de exploitatie van de Hoge Flux Reactor te Petten. ontvangsten XIII Economische Zaken 1997 1998 1999 2000 2001 2002 7 536 5 565 5 067 4407 3 974 3 969 Algemeen Industrieel en algemeen technologiebeleid Industrie- en dienstenbeleid Regionaal beleid Diensten, MKB en ordening Wet Investeringsreltening Energiebeleid - inltomsten uit aardgas - overige ontvangsten De dalende trend bij de ontvangsten op het hoofdbeleidsterrein Industrieel en algemeen technologiebeleid wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door geraamde terugbetalingen op technische ontwikkelingskredieten. De schommelingen tussen de jaren komen voor rekening van ontvangsten uit het FES voor projecten op het terrein van kennisinfrastructuur. De aanzienlijk hogere ontvangsten op het hoofdbeleidsterrein Industrieen dienstenbeleid in 1997 ten opzichte van latere jaren kent een drietal oorzaken: de vervreemding van de staatsdeelneming Alpinvest (opbrengst 275 miljoen), de vervroegde aflossing (ad 84 miljoen) door Hoogovens van een in de jaren '80 door de Staat verstrekte lening en de terugontvangst (ad 30 miljoen) van de Stichting Industriefaciliteit wegens het geringe gebruik van deze faciliteit. De incidentele hogere ontvangsten in 1998 op het hoofdbeleidsterrein Regionaal beleid betreffen ontvangsten ad 18,5 miljoen uit hoofde van de decentrale Investeringsprernieregeling. De hogere ontvangst i n 1997 op het hoofdbeleidsterrein Diensten, MKB en ordening is gelegen i n het feit dat een deel van de casino-ontvangsten uit 1995 en 1996 pas i n 1997 is ontvangen als gevolg van een vertraging in de goedkeuring van de jaarrekeningen. De daling van de ontvangstenraming op het hoofdbeleidsterrein Energiebeleid komt voor rekening van de gasbaten. Bijlage 4 uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 XIV Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 10. Algemeen 1 1. Internationale aangelegenheden 12. Landbouw 13. Natuur, groene ruimte en recreatie 14. Visserijen 15. Milieu, gezondheid en kwaliteit 16. Wetenschap en kennisoverdracht Het hogere uitgavenniveau in 1997 op het beleidsterrein Internationale aangelegenheden wordt veroorzaakt door een incidentele hogere bijdrage aan het Landbouwegalisatiefonds van 12 miljoen gulden vanwege door Brussel opgelegde boetes. Op het beleidsterrein Landbouw is het uitgavenniveau in 1997 lager dan in latere jaren. Belangrijkste oorzaken zijn: meevallende uitgaven op de Bijdrageregeling Proefprojecten Mestverwerking, een lagere afdracht vanuit de begroting aan het Herstructureringsfonds en het doorschuiven van budgetten voor de glastuinbouw naar latere jaren. De uitgaven op het beleidsterrein Natuur, groene ruimte en recreatie zijn in 1997 en 1998 hoger dan in latere jaren. Belangrijkste oorzaak is de toevoeging van l63 miljoen voor de periode 1996-1998 voor de aankoop van landbouwgronden ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur. Daarnaast is de uitgavenraming vanaf 1998 lager vanwege de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer per 1 januari 1998. Met ingang van 1998 worden de ontvangsten van Staatsbosbeheer niet meer op de LNVbegroting verantwoord, maar gesaldeerd met de uitgaven. De uitgavenstijging vanaf 2000 is het gevolg van de groei van het areaal natuurterreinen, waardoor de beheerslasten toenemen. Op het beleidsterrein Visserijen zijn de uitgaven voor de jaren 1997 en 1998 hoger vanwege een pakket van steunmaatregelen ten behoeve van de visserijsector. Aangezien de uitgaven voor de bestrijding van de varkenspest verantwoord worden op het hoofdbeleidsterrein Milieu, gezondheid en kwaliteit, liggen de uitgaven op dit hoofdbeleidsterrein in 1997 incidenteel op een zeer hoog niveau. ontvangsten XIV Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Algemeen Internationale aangelegenheden Landbouw Natuur, groene ruimte en recreatie Visserijen Milieu, gezondheid en kwaliteit Wetenschap en kennisoverdracht Bijlage 4 1997 1998 1999 2000 2001 2002 De ontvangsten op het beleidsterrein Internationale aangelegenheden zijn in 1997 hoger dan in latere jaren door incidentele ontvangsten door Nederland uit de Internationale Cacao-overeenkomst (ICCO) in de jaren 1995 tot en met 1997 als gevolg van de liquidatie van de buffervoorraad cacao. De ontvangsten op het hoofdbeleidsterrein Landbouw stijgen in 1999 als saldo van het vervallen van de mestoverschotheffing enerzijds en de invoering van een nieuwe mineralenheffing en een tijdelijke bestemmingsheffing anderzijds. De tijdelijke bestemmingsheffing verklaart tevens de uitgavendaling na 2000. De afname in de ontvangsten op het beleidsterrein Natuur, groene ruimte en recreatie van 1997 op l998 wordt veroorzaakt door de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer per l januari 1998. Met ingang van 1998 worden de ontvangsten van Staatsbosbeheer niet meer op de LNVbegroting verantwoord maar gesaldeerd met de uitgaven. De stijging van de ontvangstenraming op het beleidsterrein Milieu, gezondheid en kwaliteit vanaf 1997 kent een tweetal oorzaken. Enerzijds wordt deze stijging veroorzaakt doordat de ontvangstenraming van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees taakstellend op een nagenoeg kostendekkend niveau wordt gebracht, anderzijds doordat het aantal keuringen in 1997 achterblijft als gevolg van de varkenspest. De hogere ontvangsten op het beleidsterrein Wetenschap en kennisoverdracht in l997 zijn het gevolg van terugontvangen subsidievoorschotten van onderzoeksinstellingen en de versnelling van projecten die worden uitgevoerd met extra middelen voor onderzoek die tot en met 1998 zijn toegekend uit hoofde van het Fonds Economische Structuurversterking. uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 >(V Sociale Paken en Werkgelegenheid I I . Ministerie 72. 13. 74. 15. Arbeidsmarkt Sociale Verzekeringen Bijstandszaken Overig beleid 28020 31 153 30498 30388 30452 30538 333 5 927 11 425 10234 1 O1 327 6 569 14128 10050 78 329 6 804 14507 8788 70 328 6 778 14380 8835 67 332 6 799 14414 8863 43 332 6 837 14470 8857 43 De stijging op het beleidsterrein Arbeidsmarkt vanaf 1998 wordt veroorzaakt door de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling Werkzoekenden. De middelen voor de uitvoering van deze wet worden ondergebracht in één brede doeluitkering, het Gemeentelijk Werkfonds. De voeding van dit fonds bestaat, naast de samenvoeging van een aantal deelbudgetten op de SZW-begroting (onder andere van Jeugdwerkgarantiewet, de banenpool- en de kinderopvangregeling), uit de banenpoolsubsidie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en uit een aantal onderdelen van het Fonds Sociale Vernieuwing, die worden overgeheveld van BiZa naar SZW. Dit leidt tot een voor gemeenten beschikbaar bedrag van 1,8 miljard in 1998 oplopend tot circa 2 miljard in 2001. De uitgaven op het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan grotendeels uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong), de Rijksbijdrage aan de AOW en de financiering van het AOW-Spaarfonds. De uitgavenstijging in 1998 in de Sociale Verzekeringen wordt met name veroorzaakt door de Wajong en de AOW (rijksbijdragen en spaarfonds). Met het wettencomplex Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) is de Algemene Arbeidsongeschikt- Bijlage 4 heidswet komen te vervallen en zijn verschillende nieuwe arbeidsongeschiktheidswetten in het leven geroepen. In het kader van de Pemba is voor jonggehandicapten een afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsvoorziening getroffen, de Wajong. De voorziening wordt verantwoord op de begroting van SZW en gaat in per 1 januari 1998. De rijksbijdragen stijgen in 1997 en 1998 in verband met het in te stellen AOW-Spaarfonds met respectievelijk 0,75 en 1,5 miljard en door een structurele verhoging van de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds met 2,7 miljard, vanwege de vaststelling van de maximum AOW-premie voor 1998. Vanaf 1998 is een rijksbijdrage voor de WAZ opgenomen. De daling vanaf 1999 op het beleidsterrein Bijstandszaken vindt haar oorzaak in de voorgenomen overheveling van het toeslagendeel in de bijstandsuitkering naar het Gemeentefonds. De hogere uitgaven in 1997 op het beleidsterrein Overig beleid zijn onder meer het gevolg van een incidenteel beschikbare subsidie van 25 miljoen ten behoeve van een elektronisch cliëntvolgcommunicatiestelsel ter faciliëring van het proces Samenwerking Werk en Inkomen. Daarnaast dalen de uitgaven in 2001 met name als gevolg van de aflopende uitfinanciering van de gepremieerde spaarovereenkomsten uit hoofde van de Jeugdspaarwet. Deze wet is per 1 januari 1992 ingetrokken. ontvangsten XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid 11. 12. 13. 74. 15. 1997 1998 1999 2000 2001 2002 742 806 803 806 806 806 Algemene ontvangsten Arbeidsmarkt Sociale Verzekeringen Bijstandszaken Overig beleid De ontvangsten op het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan uit ontvangsten anticumulatiebaten uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en WSW-loon en uit overige ontvangsten sociale verzekeringen. De ontvangsten uit hoofde van de anticumulatiebaten stijgen als gevolg van het arbeidsvoorwaardenakkoord in de WSW in 1998. In het akkoord is overeengekomen dat de vrijvallende uren in verband met de 36-urige werkweek worden herbezet. Ook uit hoofde van het wettencomplex Pemba nemen de ontvangsten toe; de anticumulatiebepaling is met deze wet uitgebreid. De uitbreiding heeft betrekking op de werkgeverslasten over de bespaarde arbeidsongeschiktheidsuitkering. uitgaven XVI Volksgezondheid, Welzijn en Sport Algemeen Staatstoezicht Volksgezondheid Welzijn Volksgezondheid - Rijksbijdragen ziektekosten - Overig Inspectie Gezondheidsbescherming RIVM Bijlage 4 1997 1998 1999 2000 2001 2002 De uitgaven op het beleidsterrein Welzijn stijgen in i998 en latere jaren ten opzichte van 1997. Als gevolg van de opheffing van het Fonds Sociale Vernieuwing per 1 januari 1998 worden de middelen ten behoeve van de maatschappelijke opvang en verslavingszorg overgeheveld van de begroting van Binnenlandse Zaken naar de begroting van VWS. Het lagere uitgavenniveau vanaf 2000 houdt verband met de tijdelijke stimuleringsmaatregel met betrekking tot buitenschooltijdse opvang, waarvoor de regering in de jaren 1997 tot en met 1999 extra middelen beschikbaar heeft gesteld. De lagere uitgavenraming op het beleidsterrein Volksgezondheid vanaf 1999 vindt voornamelijk haar oorzaak in de lagere rijksbijdragen aan de ziekenfondsverzekering vanaf 1999 in verband met de overheveling van het zittend ziekenvervoer van de Ziekenfondswet (ZFW) naar de gemeenten. De lagere uitgavenraming voor de RIVM vanaf 1997 hangt samen met de extra uitgaven in 1997 voor enerzijds de productie van vaccins en anderzijds voor het Nationaal Onderzoeksprogramma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering, tweede fase (NOP-11). ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 283 312 220 218 218 218 6 5 5 5 5 5 9 68 53 15 87 61 2 59 11 2 59 1O 2 59 1O 2 59 10 1 146 2 143 2 142 2 141 2 140 2 140 XVI Voll<sgezondheid,Welzijn en Sport Algemeen Staatstoezicht Volksgezondheid Welzqn Volltsgezondheid Inspectie Gezondheidsbescherming RIVM De hogere ontvangsten op het beleidsterrein Welzijn in 1998 hangen samen met de afrekening van te hoog verstrekte subsidievoorschotten aan verzorgingshuizen. De hogere ontvangsten op het terrein van de Volksgezondheid in 1997 en 1998 zijn het gevolg van de afrekening van de voorschotten aan de sectorfondsen in voorafgaande jaren en de afrekening van de Regeling Extra Werkgelegenheid Langdurig Werklozen. Bijlage 4 uitgaven Internationale Samenwerking l. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. I l. 12. 13. 1997 1998 1999 2000 2001 2002 7 399 Economie, werkgelegenheid, regionale ontwikkeling en exportbevordering Milieu Maatschappelijke ontwikkeling Onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking Veiligheid, mensenrechten en conflictbeheersing Humanitaire hulp en conflictpreventie Macrosteun en schuldverlichting Suriname, Nederlandse Antillen en Aruba Algemene Multi-Laterale programma's Midden- en Oost-Europa Postennet Overige uitgaven Aanvullende post Met ingang van 1997 is de homogene groep Internationale Samenwerking (hglS) gevormd. In de nota ((Herijkingvan het buitenlands beleid)) is de samenstelling van deze groep vastgelegd. De uitgaven staan verspreid over meerdere begrotingen. De buitenlanduitgaven stijgen elk jaar door de koppeling van de omvang aan de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Product (BNP). Binnen de hglS wordt een onderscheid gemaakt naar uitgaven die vallen onder de noemer van officiële ontwikkelingshulp (ODA). De jaarlijkse ODA-uitgaven worden begroot op netto 0,8% van het BNP. Dit jaar zal tegelijkertijd met de ontwerp-begrotingen een aparte nota worden gepresenteerd over alle uitgaven in het kader van internationale samenwerking. Aan vrijwel alle thema's van het buitenlands beleid zal in de komende jaren meer geld worden uitgegeven. Het beleidsveld Economie, werkgelegenheid, regionale ontwikkeling en exportbevordering laat in 1998 een belangrijke stijging zien, vooral door de intensivering van het ORET-programma (ontwikkelingsrelevante exporttransacties), het MILIEV-programma (milieu en economische verzelfstandiging) en stimulering van exportactiviteiten. Aan de beleidsvelden Milieu, Maatschappelijke ontwikkeling en Onderwijs, onderzoek en culturele samenwerking worden ieder jaar gelden toegevoegd. Het beleidsveld Macrosteun en schuldverlichting laat meerjarig de grootste stijging zien, maar dit beeld zal veranderen bij nadere besluitvorming over de verdeling van de middelen voor Internationale Samenwerking. De stijging bij het beleidsveld Algemene multilaterale programma's komt ten goede aan het Europees Ontwikkelingsfonds en multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen. De gelden voor Midden- en Oost-Europa stijgen vanaf 2000 door intensivering van het economische hulpprogramma aan deze landen. De stijging bij het beleidsveld Postennet betreft investeringen in huisvesting en automatisering en uitbreiding van het personeel op de posten, met name ten behoeve van handelswerkzaamheden. De investeringen hebben deels een incidenteel karakter, zoals te zien is in de daling van de uitgaven in 2000. Bijlage 4 De oplopende bedragen in de Aanvullende post zullen jaarlijks worden toegevoegd aan de daarvoor in aanmerking komende beleidsvelden. ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 224 199 168 149 148 148 1997 1998 1999 2000 2001 2002 20556 22126 23665 23618 23614 23619 - internationale samenwerking uitgaven Gemeentefonds In de periode 1997-2002 nemen de uitgaven van het Gemeentefonds toe met 3 miljard. De toename wordt bepaald door het saldo van de accressen uit 1997 en 1998, de herinrichting van de Algemene Bijstandswet, toevoegingen in het kader van de bijzondere bijstand en in verband met de verlaging van de lokale lasten, en de overheveling van middelen voor de huisvesting onderwijs. uitgaven Provinciefonds 1997 1998 1999 2000 2001 2002 1 620 1 633 1 693 1 700 1 700 1 700 In de periode 1997-2002 nemen de uitgaven van het Provinciefonds toe met 80 miljoen. De stijging wordt onder meer veroorzaakt door het accres 1998. uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Accres Gemeentefonds en Provinciefonds De raming betreft enerzijds een bijstelling van het accres voor 1998 en anderzijds de raming voor het accres volgens de normeringssystematiei( voor het Gemeente- en Provinciefonds voor de jaren 1999-2002, op basis van de meest recente inzichten in de ontwikkeling van de rijksuitgaven. uitgaven l. Droge infrastructuur 2. Natte infrastructuur 3. Grote projecten 4. Overige uitgaven Bijlage 4 1997 1998 1999 2000 2001 2002 5 782 1 609 1313 136 5 747 1 546 1743 184 5 733 1 595 2356 98 5 710 l 679 2423 61 5 549 l 555 2694 37 5 374 l 555 2403 20 De begroting van het Infrastructuurfonds is van 1997 op 1998 aangepast naar aanleiding van de financiële vernieuwing bij Rijkswaterstaat. In deze toelichting wordt vanaf 1997 de nieuwe begrotingsindeling gevolgd. De bedragen voor 1997 zijn derhalve indicatief. De daling in de uitgaven op het beleidsterrein Droge infrastructuur vindt haar oorzaak in de afloop van de extra middelen die in het kader van de nota Samen Werken Aan Bereikbaarheid voor de jaren 1998-2002 zijn toegevoegd. De uitgavendaling op het beleidsterrein Natte infrastructuur in van 1997 op 1998 vindt haar oorzaak in de realisatie in 1997 van de Stormvloedkering in de Nieuwe Waterweg. De beperkte uitgavenstijging op het beleidsterrein Natte infrastructuur tussen 1998 en 2001 wordt veroorzaakt door intensiveringen voor de bescherming tegen overstromingen en door investeringen in het vaarwegennet in het kader van de nota ((Transport in Balans)). De daling na 2000 is te verklaren door de afronding van de dijkversterkingen, in het kader van het Deltaplan Grote Rivieren, in 2000. De stijging van de uitgaven aan grote projecten tot het jaar 2001 wordt met name veroorzaakt door de oplopende uitgavenramingen voor de Betuweroute en Hogesnelheidslijn. De dalende tendens bij de Overige uitgaven wordt veroorzaakt door een afname van de uitgaven voor bodemsanering en het naar voren halen van investeringen in de infrastructuur ten behoeve van het intermodaal vervoer. ontvangsten Infrastructuurfonds 1. 2. 3. 4. 5. Droge infrastructuur Natte infrastructuur Grote projecten Overige ontvangsten Bijdrage departementen 1997 1998 1999 2000 2001 2002 7 056 9 046 9 673 9 816 9 858 9 352 152 249 63 137 8 238 135 172 172 295 8 271 115 198 125 O 9 235 151 204 91 O 9 370 127 183 81 108 9 359 127 180 86 167 8792 De daling bij de ontvangsten Grote projecten hangt onder meer samen met afnemende bijdragen van de Europese Unie in de voorbereidingskosten van de Hogesnelheidslijn-Zuid. Bij de Overige ontvangsten is in 1997 het voordelig saldo uit 1996 toegevoegd. Voorts is het fonds in 1998 taakstellend verlaagd met 395 miljoen in verband met de vervroegde betaling aan België voor de HSL-Zuid. Een deel van deze taakstelling (295 miljoen) is vooralsnog op het artikel overige ontvangsten geraamd. Ten slotte wordt in de jaren 2001 en 2002 een bijdrage van de EU-structuurfondsen geraamd. Deze bijdrage wordt, zo mogelijk, ingezet voor de nog niet volledig gedekte regionale verkeer- en vervoerprojecten uit de investeringsimpuls vanaf 2001. De fluctuaties van de bijdragen ten laste van andere begrotingen hangen voor het overgrote deel samen met het ritme waarin de FESbijdragen aan de infrastructuurprojecten beschikbaar komen. Dit is in de eerste plaats afhankelijk van de kasruimte binnen het FES en in de tweede plaats van de financieringsbehoefte bij de projectrealisaties. uitgaven Fonds Economische Structuurversterking Bijlage 4 1997 1998 1999 2000 2001 2002 1 580 2 307 2 578 2 319 1 803 1267 Het Fonds Economische Structuurversterking is een verdeelfonds. Het kasritme van de FES-uitgaven wordt bepaald door de financieringsbehoefte van goedgekeurde FES-projecten binnen de budgettaire randvoorwaarden van de FES-wet. Het overgrote deel van de FESbijdragen wordt overgeheveld naar het Infrastructuurfonds. De relatief hoge uitgaven in de periode 1998 tot 2000 kunnen worden verklaard door de bijdrage die het FES levert aan de programma's Samen Werken aan Bereikbaarheid en Transport in Balans. Vanaf 2001 worden de uitgaven gedomineerd door de bijdragen aan de Betuweroute en HSL. ontvangsten Fonds Economische Structuurversterking 1997 1998 1999 2000 2001 2002 1 509 l 100 1 O00 1 O00 1 O00 1 O00 De incidenteel hoge FES-ontvangsten in 1997 zijn toe te schrijven aan het niet in 1996 ontvangen deel van de voorlopige government take in de Common-Areabaten. Inclusief de ontvangst i n 1997 bedraagt de government take vooralsnog 2506 miljoen. In de Miljoenennota 1997 werd geraamd dat de Staat in totaal 2750 miljoen van de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) en van Energiebeheer Nederland (EBN) zal ontvangen. Over de definitieve omvang van de government take wordt nog onderhandeld met de NAM. ontvangsten AOW-Spaarfonds i.o. 1997 1998 1999 2000 2001 2002 750 l 547 1 649 1 766 1 886 2 013 Ten behoeve van de toekomstige financiering van de AOW wordt door de regering een AOW-Spaarfonds in het leven geroepen. Vanaf de begroting van SZW worden hier bijdragen geleverd in de vorm van jaarlijkse stortingen. De eerste storting in het fonds bedroeg 750 miljoen in 1997 en 1,5 miljard structureel vanaf 1998. Daarnaast ontvangt het fonds rentebaten over het opgebouwde vermogen. Deze baten worden aan het fondsvermogen toegevoegd. uitgaven Arbeidsvoorwaarden 1997 1998 1999 2000 405 2 045 3 934 5 992 2001 2002 7 995 10 087 Op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden middelen gereserveerd die nodig zijn o m de loongevoelige uitgaven op de rijksbegroting op het kostenpeil van het desbetreffende jaar te brengen. De oploop in de cijfers ontstaat doordat jaarlijks een structurele reservering wordt opgenomen teneinde de begrotingsuitgaven van constante naar lopende prijzen te brengen. De reservering bestaat uit diverse elementen, zoals de bijdrage van de regering voor de arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector, de ontwikkeling van de incidentele looncomponent en de werkgeverspremies in de sociale zekerheid (voor ambtenaren). Daarnaast is een reservering voor uitverdieneffecten in de vorm van wachtgelden en voor herstructureringsmiddelen opgenomen. Bijlage 4 uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Nominale bijstelling AKW1 Koppeling uitkeringen AKW WKA Op de aanvullende post Nominale bijstelling AKW worden de kosten van de indexering van de Algemene Kinderbijslagwet aan de ontwikkeling van het prijsindexcijfer geraamd. De uitgavenraming neemt toe als gevolg van een jaarlijkse structurele tranche die benodigd is om de AKW-uitgaven op het juiste prijspeil te brengen. De budgettaire consequenties van de volledige koppeling tranche 1998 is eveneens in de ramingen verwerkt. De kosten van de aanvullende post koppeling uitkeringen ontwikkelen zich van 1997 op 1998 neerwaarts. Dit laat zich grotendeels verklaren door de inwerkingtreding van het wettencomplex Pemba per l januari 1998. Het bruto-nettotraject van de netto-netto gekoppelde uitkeringen wordt hierdoor neerwaarts aangepast. De oploop in de kosten daarna bestaat grotendeels uit de jaarlijkse koppeling. Voor alle gepresenteerde jaren is in de ramingen een volledige koppeling opgenomen. uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Prijsbijstellingl~ndexering studiefinanciering Op de aanvullende post Prijsbijstelling/lndexering WSF worden de uitgaven geraamd die voortvloeien uit de wens rekening te houden met optredende prijsstijgingen. Voor de raming wordt gebruik gemaakt van de meest recente inzichten van het Centraal Planbureau, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, en rekenveronderstellingen voor latere jaren. De oploop in de bedragen wordt veroorzaakt door de tranchegewijze opbouw van deze post. De prijsbijstelling bevat de raming van de uitgaven die voortvloeien uit prijsstijgingen op de Rijksbegroting in ruime zin. De Indexering studiefinanciering bevat de uitgavenraming voor de prijsstijgingen van de normbedragen in de studiefinanciering voor de kosten van levensonderhoud en ziektekosten. uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Belastingafdrachten aan de Europese Unie 7 420 7 282 6 907 7 048 7 376 7 720 l . Invoerrechten 2. BTW-afdrachten Vanwege afspraken bij de GATTIWTO dalen de invoerrechten tot en met 2000. Vanaf 2001 zorgt de verwachte volumegroei voor een stijging. De BTW-afdrachten dalen tot en met 1999 door het nieuwe EigenMiddelenbesluit en stijgen vanaf 2000 als gevolg van de verwachte macro-economische ontwikkeling. Bijlage 4 uitgaven Nader t e bepalen 1997 1998 1999 2000 2001 2002 -377 608 729 1080 1146 1175 Het niveau van de aanvullende post wordt in 1997 bepaald door de (negatieve) correctieboekingen uit hoofde van de ramingstechnische veronderstelling rond de eindejaarsmarge 1997. De oploop die in de daaropvolgende jaren optreedt, is het gevolg van het reserveren gelden ten behoeve van de behoedzaamheidsreserve voor het Gemeente- en Provinciefonds. ontvangsten Nader t e bepalen 1997 1998 1999 2000 2001 2002 597 50 20 O O O Op de aanvullende post is voor 1997 een bedrag geraamd voor ontvangsten buiten de sfeer van de micro-lasten (tevens niet relevant voor het beleidsrelevant tekort) en voor 1998 en later zijn bedragen geraamd voor de afstoot van (0n)roerende zaken bij de Defensie. Consoliodatie rijksbegroting -7355 -8828 -9681 -9751 -9752 -9180 Het verloop van de uitgaven en de ontvangsten van de post Consolidatie wordt voornamelijk bepaald door het uitgavenpatroon bij het Fonds Economische Structuurversterking en de bijdrage van Verkeer en Waterstaat aan het Infrastructuurfonds. uitgaven 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Sociale Zekerheid Begrotingsgefinancierd Ministerie Arbeidsmarkt Sociale Verzekeringen Bijstandszaken Overig beleid Aanvullende posten Premiegefinancierd Werknemersverzekeringen Vollsverzekeringen Overige verzel<eringen De totale uitgaven van het begrotingsgefinancierde deel van de Sociale Zekerheid laten in 1998 een aanzienlijke stijging zien. Deze stijging treedt met name op bij de uitgaven op het beleidsterrein Sociale verzekeringen. Bijlage 4 De daling van de uitgaven in 1999 vindt eveneens op dit beleidsterrein plaats en daarnaast bij de uitgaven op het beleidsterrein Bijstandszaken. De stijging op het beleidsterrein Arbeidsmarkt in 1998 wordt veroorzaakt door de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling Werkzoekenden. De middelen voor de uitvoering van deze wet worden ondergebracht in één brede doeluitkering, het Gemeentelijk Werkfonds. De voeding van dit fonds bestaat naast de samenvoeging van een aantal deelbudgetten op de SZW-begroting (onder andere van Jeugdwerkgarantiewet, de banenpoolen de kinderopvangregeling) uit een aantal onderdelen van het Fonds Sociale Vernieuwing die worden overgeheveld van BiZa naar SZW en uit de banenpoolsubsidie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Dit leidt tot een voor gemeenten beschikbaar bedrag van 1,8 miljard in 1998 oplopend tot circa 2 miljard in 2002. Een deel van deze middelen is geoormerkt voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte bijstandsgerechtigden, in het kader van de Wet op de Re'integratie. De uitgaven op het beleidsterrein Sociale verzekeringen bestaan grotendeels uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong), uit de Rijksbijdrage aan de AOW en uit de financiering van het AOW-Spaarfonds. De uitgavenstijging in 1998 in de Sociale Verzekeringen wordt met name veroorzaakt door de Wajong. Met het wettencomplex Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) is de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet komen te vervallen en zijn verschillende nieuwe arbeidsongeschiktheidswetten in het leven geroepen. In het kader van de Pemba is voor jonggehandicapten een afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsvoorziening getroffen, de Wajong. De voorziening wordt verantwoord op de begroting van SZW en gaat in per 1 januari 1998. De rijksbijdragen stijgen in 1997 en 1998 in verband met het in te stellen AOW-Spaarfonds met respectievelijk 0,75 en 1,5 miljard en door een structurele verhoging van de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds met 2,7 miljard, vanwege de vaststelling van de maximum AOW-premie voor 1998. De daling vanaf 1999 op het beleidsterrein Bijstandszaken vindt haar oorzaak in de voorgenomen overheveling van het toeslagendeel in de bijstandsuitkering van de begroting van SZW naar het Gemeentefonds. De hogere uitgaven in 1997 op het beleidsterrein Overig beleid zijn met name het gevolg van een incidenteel beschikbare subsidie van 25 miljoen ten behoeve van een elektronisch cliëntvolgcommunicatiestelsel ter faciliëring van het proces Samenwerking Werk en Inkomen. De aanvullende posten vormen reserveringen voor de kosten van indexering van de begrotingsgefinancierde socialezekerheidsregelingen. De oploop wordt verklaard doordat jaarlijks een structurele tranche nodig is om de uitgaven op het juiste prijspeil te brengen. De premiegefinancierde uitgaven vertonen een redelijk stabiel verloop. Er moet rekening worden gehouden met het feit, dat de premiegefinancierde uitgaven in lopende prijzen worden geadministreerd. Een gedeelte van de uitgavenstijging wordt derhalve veroorzaakt door de kosten van koppeling. De stijging van 1998 op 1997 bij de werknemersverzekeringen laat zich verklaren door de introductie van de wet Pemba. Deze stijging is complementair aan de daling bij de volksverzekeringen. Met Pemba komt de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) als volksverzekering te vervallen. De AAW-uitkeringen aan werknemers worden toegevoegd aan de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Voor zelfstandigen is de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) gecreëerd. Dit verklaart de stijging van de uitgaven op het beleidsterrein Overige verzekeringen. Bijlage 4 ontvangsten 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Sociale Zekerheid Begrotingsgefinancierd Premiegefinancierd De ontvangsten o p het beleidsterrein Sociale Verzekeringen bestaan uit ontvangsten anticumulatiebaten uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en WSW-loon en uit overige ontvangsten sociale verzekeringen. De ontvangsten uit hoofde van de anticumulatiebaten stijgen als gevolg van het arbeidsvoorwaardenakI<oord in de W S W in 1998. In het akkoord is overeengekomen dat de vrijvallende uren i n verband met de 36-urige werkweek worden herbezet. Ook uit hoofde van het wettencomplex Pemba nemen de ontvangsten toe; de anticumulatiebepaling is m e t deze w e t uitgebreid. De uitbreiding heeft betrekking o p de werkgeverslasten over de bespaarde arbeidsongeschilctheidsuitl<ering. Ten opzichte van de Miljoenennota 1997 is de presentatie van de zorgsector o p twee punten gewijzigd. Deze wijzigingen zijn aangebracht o m de aansluiting tussen de Miljoenennota en het Jaaroverzicht Zorg (JOZ) te verbeteren. De eerste wijziging is dat het begrotingsgefinancierde gedeelte van de zorg is weergegeven volgens de indeling naar zorgsectoren die ook i n het JOZ w o r d t gehanteerd, en niet langer volgens de begrotingsartikelen van de begroting van VWS. De tweede wijziging is dat de uitgaven en ontvangsten o p dezelfde wijze zijn weergegeven als ze i n het JOZ staan geregistreerd. Dit betekent enerzijds dat de gedesaldeerde rijksbijdragen (in de vorige Miljoenennota kwamen deze zowel voor aan de uitgavenkant van het begrotingsgefinancierde deel als aan de ontvangstenkant van het premiegefinancierde deel) niet meer i n het overzicht voorkomen. Anderzijds betekent het dat enkele posten n u gedesaldeerd zijn opgenomen, die dat vorig jaar niet waren. Het gaat hier o m uitgaven in het JOZ die niet relevant zijn voor het Budgettair Kader Zorg (BKZ), omdat de minister van VWS hiervoor niet de primaire verantwoordelijkheid draagt. De vier grootste posten zijn: - de bijdrage van het Ministerie van OCW aan de academische ziekenhuizen (1998: 827 miljoen, ondergebracht i n de sector Curatieve Somatische Zorg); - de GGD's (1998: 544 miljoen, ondergebracht i n de sector Preventieve Zorg 1; - het algemeen maatschappelijk werk (1998: 234 miljoen, ondergebracht i n de sector Curatieve Somatische Zorg) en - de Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs ( l 998: l 2 6 miljoen, ondergebracht i n de sector Geestelijke Gezondheidszorg). De totalen van uitgaven en ontvangsten zoals hieronder gepresenteerd komen overeen m e t die i n het JOZ. Door deze totalen te salderen, w o r d t het totaal van de uitgaven verkregen dat relevant is voor het BKZ. Dit totaal w o r d t toegelicht i n hoofdstuk 3 en bijlage 2 van de Miljoenennota. Bijlage 4 uitgaven Zorg Begrotingsgefinancierd 2. Preventieve Zorg 3. Curatieve Somatische Zorg 4. Farmaceutische Hulp en Hulpmiddelen 5. Geestelijke Gezondheidszorg 6. Gehandicaptenzorg 7. Ouderenzorg en Thuiszorg 8. Beheer en Diversen Aanvullende post Premiegefinancierd 2. Preventieve Zorg 3. Curatieve Somatische Zorg 4. Farmaceutische Hulp en Hulpmiddelen 5. Geestelijke Gezondheidszorg 6. Gehandicaptenzorg 7. Ouderenzorg en Thuiszorg 8. Beheer en Diversen Aanvullende Post De toename in de diverse sectoren is tot en met 1998 het gevolg van de volumegroei met 1,3% en van de loon- en prijsontwikkeling. Voor de jaren na 1998 staan de groeiruimte van 1,3% (exclusief de gelden voor bouw; die staan ook na 1998 op de sectoren) en de reservering voor loon- en prijsontwikkeling verantwoord op de Aanvullende Post. De daling in de premiegefinancierde uitgaven in 1998 bij Beheer en Diversen is voornamelijk het gevolg van het afschaffen van de vergoeding voor het innen van de premies door de Belastingdienst. Voor de beleidsmatige ontwikkelingen bij de uitgaven wordt verwezen naar de verticale toelichting op de zorguitgaven in bijlage 5. ontvangsten Zorg Begrotingsgefinancierd 2. Preventieve Zorg 3. Curatieve Somatische Zorg 4. Farmaceutische Hulp en Hulpmiddelen 5. Geestelijke Gezondheidszorg 6. Gehandicaptenzorg 7. Ouderenzorg en Thuiszorg 8. Beheer en Diversen Aanvullende Post Premiegefinancierd 2. Preventieve Zorg 3. Curatieve Somatische Zorg 4. Farmaceutische Hulp en Hulpmiddelen 5. Geestelijke Gezondheidszorg 6. Gehandicaptenzorg 7. Ouderenzorg en Thuiszorg 8. Beheer en Diversen Aanvullende Post Bijlage 4 1997 De trendmatige stijging van de ontvangsten in de diverse sectoren is met name het gevolg van de indexatie van de eigen bijdragen in de zorgsector en de trendmatige volumetoename van de uitgaven (1,3%). De hogere ontvangsten in de sector Beheer en Diversen in 1998 wordt verklaard door incidentele ontvangsten als gevolg van te veel bevoorschotting verzorgingshuizen (27 miljoen) en onderuitputting banen langdurig werldozen tranche 1996 (50 miljoen). De toename bij het premiegefinancierde deel in 1999 in de sector Curatieve Somatische Zorg is het gevolg van de decentralisatie van het Zittend Ziekenvervoer naar de gemeenten (278 miljoen) met ingang van 1 januari 1999. Door dit bedrag bij de ontvangsten te verhogen valt het Zittend Ziekenvervoer, na saldering met de uitgaven, weg uit het totaal dat relevant is voor het BKZ. Bijlage 4 De Verticale Toelichting bevat een overzicht van de beleidsmatig interessante mutaties voor alle begrotingen die zich hebben voorgedaan na de Miljoenennota 1997. Het betreft mutaties o p de rijksbegroting, inclusief het begrotingsgefinancierde deel van de sociale zekerheid en de zorg o p de begrotingen van SZW en VWS, en tot slot mutaties voor het geheel van de sociale zekerheid en de zorg (zowel begrotings- als premiegefinancierd). Per begroting w o r d t een cijfermatige tabel gepresenteerd gevolgd door een toelichting. Mutaties die groter zijn dan 25 miljoen worden separaat i n de tabel gepresenteerd en vervolgens toegelicht. In de tabel w o r d t de volgende indeling aangehouden: mee- en tegenvallers, beleidsmatige mutaties, desalderingen en overboekingen. De laatste twee categorieën zijn technisch van aard. Daar waar mee- o f tegenvallers vanwege het feit dat ze onder een budgetteringsafspraak vallen, als beleidsmatig zijn aangeduid, wordt dit vermeld. Zoals gebruikelijk bevat het overzicht ook de mutaties die niet relevant zijn voor een ijklijn. Deze mutaties worden separaat i n d e tabel gepresenteerd. De totalen per begroting worden i n eerste instantie exclusief de bedragen die onder de homogene groep Internationale Samenwerking (hglS) vallen gepresenteerd. Door middel van een aansluitregel w o r d t het deel van de begroting dat onder d e hglS valt zichtbaar gemaakt. De laatste regel geeft per begroting d e totaalstand inclusief hglS aan. Mutaties die optreden binnen hglS worden, conform de systematiek zoals die g o l d bij Ontwikkelingssamenwerking, niet zichtbaar bij de verticale toelichting van de desbetreffende begroting maar worden gepresenteerd en toegelicht i n de verticale toelichting van hglS. Puur technische mutaties, zoals de uitdeling loon- en prijsbijstelling en de toevoeging uit hoofde van de eindejaarsmarge, worden niet i n d i t overzicht gepresenteerd, terwille van de leesbaarheid. De post Diversen is het saldo van mutaties die kleiner zijn dan 25 miljoen; deze post w o r d t niet toegelicht tenzij er beleidsmatig interessante mutaties onder vallen. Bijlage 5 U HUIS DER KONUNGUN UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijltsbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 88 HOGE COLLEGES WAN STAAT EN I<ABBRIET DER KONUNGBN UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 III HOGE COLLEGES VAN STAAT EN KABINET DER KONINGIN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 Ui11 ALGEMEMIE ZAKEN UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijlccbegroting i n enge zin diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJQEIVENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 111 ALGEMENE ZAKEN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 UV KABBNET VOOR NEDERLANDS-ANB(I8-LUAANSEEN ARUBAANSE ZAKEN UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Overboekingen Ri'l<sbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota STAND MILJOENENNOTA 11998 (excl. IS) Totaal Internationale sarnenwerlting STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 IV KABINET VOOR NEDERLANDS-ANTILLIAME EN ARUBAANSE ZAKEN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin vierde eigen m i d d e l diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin automatisering diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENEIVNOTA 1998 (incl. IS) Mee- en tegenvallers De opwaartse bijstelling van het Vierde Eigen Middel (BNP-afdrachten) i n 1996 van 213,5 miljoen vloeit voort uit het nieuwe Eigen-Middelenbesluit, waardoor een verschuiving heeft plaatsgevonden van afdrachten gerelateerd aan BTW-grondslag naar BNP-gerelateerde afdrachten (zie aanvullende post Belastingafdrachten aan d e Europese Unie). De neerwaartse bijstelling in 1997 van 404 miljoen is het gevolg van de onderbesteding van de EU-begroting in 1996, die is terugontvangen door verlaging van d e afdracht aan de EU. De structurele bijstelling i n 1998 en latere jaren w o r d t nader toegelicht in bijlage 8 van deze nota. Beleidsmatige mutaties Voor de modernisering van het geautomatiseerde systeem van informatie-uitwisseling tussen de ministeries en de Nederlandse Bijlage 5 vertegenwoordigingen in het buitenland zijn hogere uitgaven geraamd van 12,3 miljoen in 1997 oplopend tot 36,8 miljoen in 1998 en daarna dalend tot structureel 20,l miljoen in 2001.De mutatie betreft de aan het binnenland toegerekende kosten; de andere 50% is onder hglS (homogene groep Internationale Samenwerking) verwerkt. V BUITENLANDSE ZAKEN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen - 0,s - 0,9 Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 VU JUSTITIE UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin opvang asielzoekers verkeerctoezicht diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin extra plaatsen justitiële jeugdinrichtingen knelpunten immigratie- en naturalisatiedienst tbs-noodcapaciteit wetvoorstel schuldsanering diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin automatisering en uitrusting regiokorpsen diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) aw8n Mee- en tegenvallers De tegenvallers bij de uitgaven voor de opvang van asielzoekers worden met name veroorzaakt door de stagnerende uitstroom van asielzoekers, zowel bij de uitplaatsing van statushouders als bij de verwijdering van afgewezen asielzoekers. Daardoor is de bezetting i n d e opvangcentra hoger dan eerder was verondersteld. De instroom van asielzoekers zal naar verwachting lager uitkomen dan vorig jaar verondersteld. Rekening w o r d t gehouden m e t een instroom van 27.000 asielzoekers per jaar vanaf 1997 in plaats van de eerder veronderstelde 30.000. Tevens is verwerkt de o p b o u w van een buffercapaciteit van circa 5000 plaatsen. Tezamen resulteert dit in een tegenvaller die oploopt tot 175,l miljoen i n 1998, o m Bijlage 5 daarna te dalen tot 4,3 miljoen i n 2000. Vanaf 2001 domineert de meevallende uitstroom, hetgeen resulteert i n een meevaller van 53,6 miljoen in dat jaar. Voor de realisatie van bestaande en voorgenomen programma's voor verkeerstoezicht, waaronder snelheidscontroles en controles op rijden door rood licht, zijn structureel extra middelen ingezet (zie ook ontvangstenmutatie). Beleidsmatige mutaties De toenemende jeugdcriminaliteit en de toename van de gemiddelde strafduur bij jeugdige delinquenten nopen tot een uitbreiding van de justitiële jeugdinrichtingscapaciteit met 113 plaatsen, welke in de loop van 2000 gereed zullen zijn. De hiermee gemoeide exploitatielasten bedragen vanaf 2001 20'9 miljoen. In de periode 1998-2000 worden door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) extra uitgaven geraamd voor werving en opleiding van personeel. De in deze jaren opgenomen bijdrage van Justitie aan de DJ1 vertonen een grillig verloop omdat de ter beschikking gestelde meerjarige middelen niet synchroon lopen met de door DJ1 te plegen investeringen. Binnen de agentschapsbegroting van de DJ1 zal dit worden opgevangen. Bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden extra middelen ingezet voor de uitvoering van maatregelen in het kader van het Plan van Aanpak Verwijderingen, voor de vorming van buffercapaciteit en voor een kwaliteitsimpuls. In verband met een toename van het aantal opgelegde TBSmaatregelen worden 120 TBS-noodcapaciteitsplaatsen gecreëerd, waarvan 60 plaatsen structureel. In 1997 worden daartoe de nodige investeringen gepleegd. De bedragen in 1998 en latere jaren betreffen de structurele exploitatielasten van de extra TBS-plaatsen. In verband met de uitvoering van het Wetsvoorstel Schuldsanering is de raming met 25 miljoen in 1998 structureel verhoogd. Het betreft uitvoeringskosten voor de Gemeentelijke Kredietbanken en uitgaven voor rechtsbijstand. Desalderingen De hogere uitgaven en de daarmee samenhangende hogere ontvangsten in 1996 van het Korps Landelijke Politiediensten zijn het gevolg van verleende extra diensten voor de regiokorpsen, met name in de sfeer van de automatisering en uitrusting van de regiopolitie. Bijlage 5 NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijkcbegroting in enge zin griffierechten restituties coa diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin opbrengst verkeerstoezicht tekort boeten en transacties diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin automatisering en uitrusting regiokorpsen diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers De ontvangstenraming voor de griffierechten wordt naar beneden bijgesteld vanwege een lagere groei van het zaakaanbod dan geraamd en vanwege een vertraging bij de indexering en herijking van de tarieven. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heee de te veel ontvangen subsidie 1995 in 1996 terugbetaald. Beleidsmatige mutaties Door intensivering van het verkeerstoezicht worden i n 1998 structureel hogere boeteopbrengsten van 33 miljoen verwacht. De tegenvaller op het gebied van boeten en transacties in 1996 van 60 miljoen wordt enerzijds veroorzaakt doordat de gemiddelde boetentarieven lager uitvallen dan voorzien en anderzijds doordat de indexering van de boetentarieven pas per 1 januari 1996 is ingevoerd in plaats van 1 augustus 1995. Desalderingen Zie toelichting bij de uitgaven. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin asielzoekers diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin fonds sociale vernieuwing grote-steden beleid langdurig werklozen overheveling naar werkfonds zvo-regeling diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin cluster 1 extra werkgelegenheid langdurig werklozen cluster 2 veiligheid opheffing fonds sociale vernieuwing voorschot uitvoering sociale zekerheid overheid ziektekostenvoorziening overheidspersoneel diversen - 28,3 - 4,6 - 32,9 Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota STAND MILJOENENNOTA - 42,9 1997 1998 (excl. IS) Totaal internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Uitgaven Mee- en tegenvallers De lagere instroom van asielzoekers ten opzichte van de raming bij Miljoenennota 1997 leidt tot minder uitkeringen voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Daarnaast kan, als gevolg van deze lagere instroom, de inzet van politie bij asielzoekerscentra na 1997 worden verminderd. Bijlage 5 Beleidsmatige mutaties Conform de door de Tweede Kamer uitgesproken wens bij de Algemene Financiële Beschouwingen 1997 is de voorgenomen uitgavenbeperking van 31,3 miljoen op het Fonds Sociale Vernieuwing ongedaan gemaakt. De hogere uitgaven voor het grotestedenbeleid in 1997 en 1998 zijn voornamelijk het gevolg van een investeringsimpuls aan de grote steden, waartoe de regering heeft besloten. Daarnaast zijn op verzoek van de I<amer vanaf 1996 structureel middelen ingezet voor de uitbreiding van het grotestedenbeleid van 19 naar 25 steden. Bij Regeerakkoord is besloten 40.000 banen te creëren voor langdurig werklozen in de zorgsector en bij gemeenten. Om de realisatie van deze 40.000 banen te bespoedigen, zijn middelen voor circa 2200 banen vanaf 1997 overgeheveld van de zorgsector naar de gemeenten. In verband met de opheffing van het Fonds Sociale Vernieuwing is 438,5 miljoen overgeheveld naar het gemeentelijk werkfonds. Dit valt onder de ijklijn sociale zekerheid. Het resterende deel ongeveer 424 miljoen blijft onder de ijklijn rijksbegroting vallen en is overgeboekt naar de begrotingen van Justitie en VWS en het Gemeentefonds (zie toelichting bij overboekingen). De uitgaven voor de regeling voor buitengewone ziektekosten van overheidspersoneel (ZVO; Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel) worden aangepast voor de reparatie van de Wet van Otterloo. Desalderingen Als gevolg van de jaarlijkse bijdrage van Justitie aan het landelijk Selectieen Opleidingsinstituut Politie is zowel in 1996 en 1997 de begroting met circa 33 miljoen verhoogd. Overboekingen In navolging van de afspraken uit het Regeerakkoord zijn de tranches voor cluster 1 (werkgelegenheid) en cluster 2 (veiligheid) toegevoegd. In verband met de opheffing van het Fonds Sociale Vernieuwing worden de middelen uit het Fonds overgeheveld naar andere departementen en het Gemeentefonds (zie toelichting bij beleidsmatige mutaties). In 1995 is uit de aanvullende post Loonbijstelling een voorschot van 56,6 miljoen verstrekt voor de verzelfstandiging van de Uitvoering Sociale Zekerheid Overheid. In 1996 is hiervan 28,3 miljoen terugbetaald. Het resterende deel zal in de loop van 1997 worden terugbetaald. Oorspronkelijk was sectoralisatie van de Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel (ZVO) per 1 januari 1997 voorzien. In verband daarmee is het budget structureel onder de sectorale ruimte voor arbeidsvoorwaarden gebracht. Als gevolg van uitstel van de sectoralisatie is het budget voor de ZVO eenmalig teruggesluisd. Bijlage 5 NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin teruggave niet bestede middelen voor langdurig werklozen diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin dienst geneeskundige verzorging politie diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 - STAND MILJOENENNOTA 1998 Ontvangsten Mee- en tegenvallers De extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen is zowel i n 1995 als in 1996 overwegend in de tweede helft van het jaar gecreëerd. De gemeenten hebben de middelen die i n 1995 niet tot besteding zijn gekomen i n l996 teruggestort. De niet-bestede middelen in 1996 worden dit jaar teruggestort. Beleidsmatige mutaties De Dienst Geneeskundige Verzorging Politie, de verplichte ziektekostenverzekeraar voor (oud-)politiemensen en hun familieleden, gaat uit van kostendekkende premieheffing. Overschotten en tekorten worden verrekend met de premies i n latere jaren. Het in het verleden opgebouwde saldo wordt i n 1997 ten dele benut voor premieverlaging. Desalderingen Zie de toelichting bij de uitgaven. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 38 679,O Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin arbeidsduurverl<orting ouderen hogere uitgaven studiefinanciering lagere personeelslasten omzetting sf-leningen (stoeb/alr) wachtgelden diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin apparaatsltosten uszo beroepen universiteiten informatie en communicatie technologie invulling taakstelling mbolsf I<lassengrootte ( l e stap) normatieve exploitatievergoeding OV-kaartcontract '98/'02: lagere uitgaven uitwonenden OV-kaartcontract '98/'02: ophoging budget OV-kaartcontract '981'02: taakstelling profiel 2e fase voortgezet onderwijs regionale tv risico vervangingsfonds risicovoorziening huisvesting bve seniorenbeleid studenten uit zfw diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Overboekingen Rijkcbegroting in enge zin naar biza: ziektekosten overheidspersoneel naar gf: huisvesting klassengrootte van ap: cao onderwijs van ap: indexering studiefinanciering van ap: leerlingen volume asielzoekers diversen Bijlage 5 90,O 27,O - 54,2 37 201,O 37 464,7 38 124,l 38 193,7 38 435,5 Niet tot een ijklijn behorend indexering studiefinanciering lagere uitgaven studiefinanciering diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Mee- en tegenvallers De structureel lagere uitgaven hangen samen met een daling van het aantal leraren dat gebruik maakt van de ADVIBAPO-regeling, de regeling op basis waarvan ouderen minder kunnen gaan werken. De hogere (relevante) uitgaven aan studiefinanciering worden met name veroorzaakt doordat het aantal studenten dat niet onder de prestatiebeurs valt hoger blijkt dan tot nu toe aangenomen. Het aantal prestatiebeursstudenten ligt daarenboven lager dan verondersteld bij Miljoenennota 1997, resulterende in lagere (relevante) uitgaven die echter met vertraging zichtbaar worden. De combinatie van beide effecten geeft de reeks een grillig verloop. De lagere personeelslasten zijn het gevolg van een veranderende samenstelling in het personeelsbestand. Daarnaast is sprake van een tranchegewijs oplopende meevaller i n de incidentele looncomponent vanaf 1999. Beide elementen hebben betrekking op het primair onderwijs. Bij invoering van de maatregel Student Op Eigen Benen (STOEB) is voor studenten de mogelijkheid ontstaan kortlopende vorderingen o m te zetten in langlopende vorderingen. Aangezien tegenover deze omgezette vorderingen relevante uitgaven staan, zouden terugbetalingen op deze vorderingen als relevante ontvangsten moeten worden geadministreerd. Naar nu blijkt is dit niet gebeurd, aangezien in de administratieve systemen van de IBG geen onderscheid kon worden gemaakt tussen aflossingen op (niet-relevante) reguliere langlopende leningen en aflossingen op de omgezette vorderingen. Er is afgesproken met ingang van 1998 alle hiermee samenhangende uitgaven te corrigeren. Het betreft incidenteel 320 miljoen in 1998 en structureel 100 miljoen. Naar aanleiding van het wachtgeldrapport «De jaren tellen)) zijn additioneel middelen gereserveerd o m mogelijke tekorten in de wachtgelduitgaven o p te lossen. Beleidsmatige mutaties De hogere uitgaven voor de apparaatskosten van USZO hangen samen met de hogere uitvoeringskosten van de verschillende regelingen. Een aantal universiteiten heeft in 1996 een proces bij de Raad van State over de verdeling van onderzoeksmiddelen in 1992 gewonnen. Als gevolg hiervan is een schadeloosstelling van 90 miljoen i n 1996 uitgekeerd aan deze procesvoerende universiteiten. Bijlage 5 Ten behoeve van een extra impuls voor de integratie van Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs is, verspreid over 1997 en 1998, een bedrag van 178 miljoen vrijgemaakt voor extra investeringen en vanaf 1999 een structureel bedrag van 20 miljoen voor de hiermee gemoeide extra exploitatielasten. In het kader van de begrotingsvoorbereiding 1997 is besloten tot een taakstelling op de studiefinanciering voor MBO-studenten. Mede op verzoek van de Tweede Kamer is deze taakstelling alternatief ingevuld. De oorspronkelijlte taakstelling op het MBOISF is dus thans ongedaan gemaakt. Met ingang van 1 augustus 1997 is een bedrag van l l 2 , 5 miljoen in 1997 en structureel een bedrag van 270 miljoen beschikbaar gesteld voor klassenverkleining in het basisonderwijs. De teveel bevoorschotte bedragen en projectmiddelen van de HBO-raad van 27 miljoen zijn in 1996 teruggevorderd. Aangezien uit het huidige week-/weeltendl<aartcontract blijkt dat studenten in ruime meerderheid kiezen voor een weekkaart, is de verwachting dat als gevolg van de verplichte koppeling tussen thuiswonendheid en thuis(week)kaart en uitwonendheid en uit(weekend)ltaart, meer studenten thuis zullen blijven wonen. Deze besparing op de basisbeu rsuitgaven zal worden ingezet ter dekking van het nieuwe OV-ltaartcontract. Aangezien het op de OCenW-begroting beschikbare budget onvoldoende was o m de kosten voor het nieuwe OV-kaartcontract te dekken, is het budget opgehoogd. Deze hogere uitgaven worden deels gefinancierd uit vrijvallende middelen als gevolg van de lagere basisbeursuitgaven aan uitwonenden. Het nog resterende tekort leidt tot een nog met toekomstige meevallers in te vullen taakstelling o p de OCenW-begroting. Aangezien de totaal binnen de OCenW-begroting geïdentificeerde middelen voor het nieuwe OV-kaartcontract onvoldoende zijn o m de kosten van het nieuwe contract te deltlten, is afgesproken dat OCenW deze kosten moet dekken uit toekomstige meevallers binnen de begroting. Ten behoeve van de voorbereiding van onderwijzend personeel op de invoering van de profielen Ze fase is binnen de OCenW-begroting 50 miljoen vrijgemaakt, waarvan 10 miljoen in 1997 en 40 miljoen in 1998 beschikbaar komt. Voor regionale televisie-uitzendingen legt de rijksoverheid bij elke gulden provinciale opslag een gulden bij. Als gevolg hiervan zijn de uitgaven in 1997 structureel met 40 miljoen verhoogd. Ter afdekking van mogelijke tekorten bij het Vervangingsfonds is een structureel bedrag oplopend tot 35 miljoen gereserveerd. In verband met mogelijke risico's verbonden aan de decentralisatie van de huisvesting in de sector Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie wordt een risicovoorziening van 30 miljoen in 1998 gevormd. In 1998 wordt structureel l00 miljoen per jaar beschikbaar gesteld o m het leraarsberoep voor oudere leraren zo lang mogelijk aantrekkelijk te houden. In het kader van de Reparatiemaatregel Van Otterloo is besloten studenten die gratis meeverzekerd zijn met hun ouders uit het ziekenfonds te halen. De aldus op de begroting van VWS vrijvallende middelen worden overgeheveld naar de begroting van OCenW ter compensatie van de studenten met aanvullende beurs. Overboekingen Oorspronkelijlt was sectoralisatie van de Zielttekostenvoorziening Overheidspersoneel (ZVO) per 1 januari 1997 voorzien. In verband daarmee is het budget structureel onder de sectorale ruimte voor arbeidsvoorwaarden gebracht. Als gevolg van uitstel van de sectoralisatie is het budget voor de ZVO eenmalig teruggesluisd. Bijlage 5 De huisvestingskosten van scholen zijn per 1 januari 1997 voor rekening van de gemeenten. Omdat reductie van de groepsgrootte een behoefte creëert aan extra lokalen stort het rijk hiervoor een evenredige vergoeding i n het Gemeentefonds. O m de loonkosten bij Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen o p het kostenniveau van de reeds afgesloten CAO 1996-1998 te brengen zijn extra middelen overgeboekt uit de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden. Bij Voorjaarsnota is u i t d e aanvullende post Indexering Studiefinanciering de tranche 1997 overgeboekt die verband houdt m e t de relevante beursuitgaven. De geraamde uitgaven voor het onderwijs aan leerplichtige asielzoekers en VVTV-ers zijn overgeboekt naar de OCenW-begroting. Niet tot een ijklijn behorend Bij Voorjaarsnota is u i t de aanvullende post Indexering studiefinanciering de tranche 1997 overgeboekt, verband houdend m e t de niet-relevante leenuitgaven. De niet-relevante uitgaven studiefinanciering vallen veel lager uit dan voorzien i n de Miljoenennota 1997. Belangrijkste reden is de terughoudende opname van rentedragende leningen door studenten. Daarnaast blijkt dat meer prestatiebeursstudenten thuiswonend zijn dan t o t n u toe werd verondersteld. Bijlage 5 NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin hogere ontvangsten op leningen verstrekt voor 1992 lagere ster-inkomsten omzetting Itortlopende vorderingen opbrengsten dienst omroepbijdrage vertraagde inning lesgeld diversen - 51,O 26,9 - 40,O - 33,l Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin extra opbrengsten pro-rato lesgeld gespreide betaling lesgeld onttrekking algemene omroepreserve terugvordering bevoorschotte gelden hbo-raad diversen 51 ,O 31 ,O - 3,l 78,9 Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Niet tot een ijltlijn behorend lagere ontvangsten op leningen na 1992 omzetting kortlopende vorderingen uitstel verkoop nob diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 Mee- en tegenvallers Uit de realisatiecijfers over 1996 en de eerste maanden van 1997 blijkt dat de termijnontvangsten op leningen verstrekt voor 1992 hoger uitvallen dan tot nu toe geraamd. Als gevolg van een krimpende reclamemarkt voor publieke radio en televisie verminderen de STER-reclameopbrengsten. In het kader van de Wet Student Op Eigen Benen (STOEB) is de mogelijkheid gecreëerd een deel van de kortlopende schulden van studenten om te zetten in langlopende schulden. Deze ontvangsten op oorspronkelijk kortlopende schulden stonden als relevant geboekt. Aangezien de ontvangsten op langlopende schulden echter als nietrelevant worden geadministreerd, vindt in verband met de omzetting voor de jaren 1996 en 1997 een correctieboeking plaats. Door groei van het aantal huishoudens en bedrijven, die omroepbijdrage betalen, stijgt de opbrengst van de omroepbijdragen. Door het verlaten van de teldatum zijn de ontvangsten lesgeld in 1996 40 miljoen lager uitgevallen dan geraamd. Hiertegenover staat dat deze 40 miljoen in de eerste maanden van 1997 extra is ontvangen. Beleidsmatige mutaties Met ingang van het schooljaar 199811999 zullen scholieren die in de loop van het jaar 16 jaar worden naar rato van het aantal maanden dat zij in dit schooljaar nog voltijds onderwijs volgen, lesgeld gaan betalen. Deze maatregel, die oorspronkelijk voorzien was voor het schooljaar 199711998, leidt tot hogere opbrengsten dan geraamd. Deze extra opbrengsten worden aangewend voor de gedeeltelijke invulling van de MBOISFtaakstelling. Met ingang van het schooljaar 199811999 wordt voor scholieren de mogelijkheid gecreëerd het lesgeld in drie termijnen te betalen. Hierdoor zal in 1998 een eenmalige opbrengstenderving optreden van 142 miljoen. Door de ontwikkelingen bij de omroepopbrengsten en als gevolg van de bevriezing van de meeste media-uitgaven fluctueert de algemene omroepreserve. De teveel bevoorschotte bedragen en projectmiddelen van de HBO-raad van 27 miljoen zijn in l996 teruggevorderd. Niet tot een ijklijn behorend Uit de realisatiecijfers blijkt dat de ontvangsten op leningen verstrekt na 1992 lager uitvallen dan geraamd en derhalve neerwaarts dienen te worden bijgesteld. Zie voor een toelichting de relevante ontvangstenmutatie omzetting kortlopende vorderingen. De verkoop van het Nederlands Omroepproductiebedrijf is uitgesteld van 1997 naar 1998. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 30 491,4 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin disconto dutch treasury certificates extra intering schatlcistsaldo lager kapitaalmarktberoep 1996 oude tekorten amsterdam rente-effect uitvoering 1996 rente-effect uitvoering 1997 rente-effect wijziging financieringstekorten en lagere rente vervroegde aflossing: boete vervroegde aflossing: rente-effect diversen - 78,8 79,3 158,3 - 3,8 155,O Niet t o t een ijldijn behorend agio bij inkoop van schuld disagio bij uitgifte van schuld rentevergoeding aow spaarfonds diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers In 1996 vielen de disconto-uitgaven van Dutch Treasury Certificates (DTCfs) mee door de lage korte rente en gemiddeld kortere looptijden. Met ingang van 1997 wordt het schatkistsaldo gestabiliseerd op 50 miljoen in het kader van de saldoregulering. Daardoor moeten de tijdelijke kastekorten, die binnen het jaar optreden, worden gedekt op de geldmarkt. Dit heeft gevolgen voor de hoeveelheid uitstaande DTCrs. Op basis van een raming van het kaspatroon in de verschillende jaren zijn de hiermee samenhangende additionele korte rentelasten berekend voor de jaren 1997 en verder. In 1997 wordt de financieringsbehoefte voor 14,3 miljard gedekt door intering op het schatkistsaldo, hetgeen 3,2 miljard meer is dan verondersteld bij Miljoenennota 1997. Hierdoor behoeft in 1997 minder op de kapitaalmarkt te worden gedekt, waardoor er minder rente-uitgaven zijn met ingang van 1998. Doordat in 1996 de restant-financieringsbehoefte (5,4 miljard) met DTC1s is gedekt, was het kapitaalmarktberoep in 1996 lager dan geraamd. Dit leidt tot een meevaller op de rente vaste schuld. Hier staat een tegenvaller op de rente vlottende schuld tegenover. Per saldo resteert een meevaller van 148,3 miljoen in 1997 en 74,l miljoen met ingang van 1998. Per 1 juli 1997 heeft de Staat van de gemeente Amsterdam een pakket onderhandse leningen overgenomen, waarmee de Regeling Oude Bijlage 5 Tekorten Amsterdam wordt beëindigd. De hiermee gemoeide rentelasten bedragen 126,3 miljoen in 1997 en circa 250 miljoen structureel met ingang van 1998. Hier staat een verlaging van de bijdrage uit het Gemeentefonds aan de gemeente Amsterdam tegenover. In 1996 is er sprake van een tegenvaller op de rente vaste schuld als gevolg van betaalde rente bij inkoop van leningen. Plaatsing van een lening in 1996 met een rente die lager is dan de gehanteerde rekenrente leidt tot een rentemeevaller met ingang van 1997. In 1997 worden er leningen geplaatst met een rente die hoger is dan de gehanteerde rekenrente, waardoor er met ingang van 1998 een rentetegenvaller optreedt. Bij twee van deze leningen gaat het om de vervolguitgifte van een bestaande lening. Een deel van deze vervolguitgiftes heeft een paar dagen voor de coupondatum plaatsgevonden en er is daarom in 1997 15,4 miljoen aan rente betaald. Door een lagere rekenrente op de nog uit te geven staatsleningen en een wijziging in de omvang van de financieringstekorten treedt met ingang van 1998 een rentemeevaller op van 564,8 miljoen in 1998 oplopend tot 1825,2 miljoen in 2001. Op grond van actuele rendementen op de kapitaalmarkt en rekening houdend met te betalen boete kan het voor de Staat voordelig zijn over te gaan tot vervroegde aflossing van leningen. In de tweede helft 1996 is voor 4 3 miljard vervroegd afgelost en voor 1997 wordt, uitgaande van de huidige rendementsniveaus, verwacht dat er voor 6,8 miljard vervroegd zal worden afgelost. De met deze vervroegde aflossingen samenhangende boete bedraagt in l996 l58,3 miljoen en voor 199'7 naar verwachting 270 miljoen. De vervroegde aflossingen in de tweede helft 1996 en in 1997 leiden met ingang van 1997 tot structureel lagere rente-uitgaven vaste schuld. Niet tot een ijklijn behorend Bij de inkoop van leningen is in de tweede helft 1996 voor 65,5 miljoen en in 1997 voor 31,7 miljoen aan agio betaald. Doordat bij heruitgifte van een lening de koers enige tijd beneden pari heeft gelegen is in 1997 voor 25 miljoen aan disagio gerealiseerd. De geraamde rentebijschrijving aan het AOW-Spaarfonds bedraagt 46,9 miljoen in 1998, oplopend naar 385,6 miljoen in 2001. Bijlage 5 IXA NATIONALE SCHULD NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin ontvangen bijbetaalde rente rentevergoeding schatl<istsaldo diversen Niet tot een ijklijn behorend agio bij uitgifte van schuld diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers De door beleggers bij te betalen rente bij de (her)uitgiftevan leningen in 1997 wordt geraamd op 352 miljoen. In 1996 viel de rentevergoeding schatkistsaldo tegen als gevolg van een rentepercentage dat lager was dan eerder geraamd. Vanaf 1997 wordt het schatkistsaldo in het kader van de saldoregulering gestabiliseerd op 50 miljoen. Hierdoor daalt de door De Nederlandsche Bank te vergoeden rente structureel met ingang van 1997. Niet tot een ijltlijn behorend Bij de vervolguitgifte van bestaande leningen, waarvan de couponrente hoger is dan het vigerende kapitaalmarktrendement, bedraagt de ontvangen agio 13,6 miljoen in 1996 en 640 miljoen in 1997. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin bijzondere financiering euro muntwezen exportkredietverzekering moterrijtuigenbelasting opcenten diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin tijdelijke subsidies tankstations diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin fiscale wetsvoorstellen naar rgd: huisvesting douane diversen Niet tot een ijklijn behorend heffings- en invorderingsrente Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Uitgaven Mee- en tegenvallers Op de Regeling Bijzondere Financiering 1971 hebben zich i n 1996 en 1997 meevallers voorgedaan als gevolg van de gunstige conjunctuur en uitblijven van majeure incidentele schades. De invoering van de euro leidt t o t extra uitgaven door de benodigde creatie van nieuw chartaal geld. Bijlage 5 De meevallers op de Exportkredietverzekering in de jaren 1996 en 1997 zijn het gevolg van het uitblijven van grote schades. Naar de huidige inzichten in de middellange schades zal ook in 1998 en 1999 een meevaller optreden. De invoering van de Wet Motorrijtuigenbelasting heeft geleid tot een kasvertraging i n de inning van deze belasting. De provincies zijn voor de tegenvallende provinciale opcenten gecompenseerd ten laste van de begroting van Financiën. Beleidsmatige mutaties Ten behoeve van de (Tijdelijke) Subsidieregeling Tankstations Grensstreek Duitsland zijn met ingang van 1997 middelen gereserveerd. Overboekingen Vanuit de Reservering Fiscale Wetsvoorstellen zijn er meerjarig middelen overgeboekt ter dekking van de uitvoeringskosten van een aantal fiscale maatregelen en wetsvoorstellen. Dit heeft met name betrekking op het rijksdeel in de uitvoeringskosten van de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ). In verband met nieuwbouw (bij onder meer douane) en huur van diverse huisvestingsprojecten van de Belastingdienst is i n 1996 60,8 miljoen aflopend naar 0,3 miljoen in 1999 overgeboekt naar de RGD. Niet tot een ijklijn behorend De uitgaven Heffings- en invorderingsrente zijn in 1996 en 1997 neerwaarts bijgesteld als gevolg van een lagere rentestand en een snellere afhandeling van aangiften. Bijlage 5 IXB FINANCOEN NIET-BELASTINGONNANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 6 495,8 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin exportkredietverzekering verkopen domeinen diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin afschaffen perceptiekosten middelenafspraken verkoop ing obligatielening (rente) diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Niet tot een ijklijn behorend administratieve boeten heffings- en invorderingsrente verkoop deelneming nedcar verkoop gouden munten verkoop ing obligatielening (opbrengst) winstafdracht dnb diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 5 058,9 5 322,4 5 716,s 5 882,2 5 930,5 Mee- en tegenvallers In l996 en 1997 hebben zich meevallers voorgedaan bij de Exportkredietverzekering door het goede terugbetalingsgedrag van een aantal landen. Voor de jaren 1998-1999 wordt een voortzetting van deze trend verwacht. Er zijn in 1996 hogere verkoopopbrengsten gerealiseerd op de verkoop van agrarische domeinengronden en overige overtollige roerende en onroerende zaken. In 1997 worden o m soortgelijke redenen eveneens hogere verkoopopbrengsten verwacht. Beleidsmatige mutaties De vergoeding van de sociale verzekeringsfondsen aan de belastingdienst voor de heffing van premies (de zogenoemde perceptiekosten) wordt afgeschaft, hetgeen leidt tot lagere ontvangsten voor de belastingdienst. De uitgaven van de fondsen kunnen en worden spiegelbeeldig verlaagd. De ontvangstenraming van Domeinen is meerjarig verhoogd met hogere ontvangsten die op grond van middelenafspraken ten goede komen aan andere departementen (OCW, LNV, VROMIRGD, Defensie en Buitenlandse zaken). Door de verkoop van een obligatielening van de ING Groep NV zijn de geraamde rente-inkomsten structureel neerwaarts bijgesteld. Niet tot een ijklijn behorend In 1996 en 1997 doen zich meevallers voor bij de schikkingen en administratieve boeten als gevolg van hogere realisatiecijfers bij met name de houderschapsbelasting en de omzetbelasting. De ontvangsten Heffings- en invorderingsrente zijn in 1996 en 1997 neerwaarts bijgesteld als gevolg van een lagere rente en een snellere afhandeling van aangiften. De Staat zal eind 1998 de in haar bezit zijnde aandelen Nedcar verkopen voor 220 miljoen, die in 1999 als ontvangsten binnen komen. De raming Diverse ontvangsten kernministerie is in 1996 verhoogd als gevolg van de verkoop van een voorraad gouden munten die in bezit waren van de staat. De staat heeft in 1997 een obligatielening ING Groep NV verkocht voor een bedrag van 316 miljoen. De raming 1997 van de winstafdracht van De Nederlandsche Bank is verhoogd door een hogere winstafdracht over 1996 als gevolg van gerealiseerde koerswinsten op beleggingen en als gevolg van lager dan geraamde geldmarktrentes in 1996. Structureel is de raming verhoogd met de verwachte beleggingsopbrengst over het uit goudverkopen vrijkomende vermogen. Bijlage 5 X DEFENSIE UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin aanbesteding luchtverdedigings- en commandofregatten bijstelling domeinverkopen luchtmobiele brigade diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin naar biza: uitstel sectoralisatie zvo-regeling diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Beleidsmatige mutaties De uitgavenmutatie voor aanbesteding van luchtverdedigings- en commandofregatten hangt samen met de wijziging van de plannen om, in plaats van twee, vier van deze fregatten aan te schaffen. Om binnen de in de Prioriteitennota genoemde zestien fregatten te blijven, worden de twee geleidewapenfregatten en twee standaardfregatten bij het in dienst treden van de nieuwe fregatten afgestoten. Met betrekking tot de opbrengsten van de verkopen van Defensiegoederen via de Dienst der Domeinen vindt vanaf 1996 een opwaartse bijstelling plaats. Deze bijstelling betreft met name opbrengsten van verkoop van houwitsers, Leopard 11-tanks en vliegbasis Ypenburg. Bijlage 5 De mutatie bij de uitgaven voor de Luchtmobiele Brigade betreft een bijstelling van de uitgaven voor diverse deelprojecten van de transporthelikopters, de Apachehelikopters en de grondgebonden investeringen ten behoeve van deze helikopters. Overboekingen Oorspronkelijk was sectoralisatie van de Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel (ZVO) per 1 januari 1997 voorzien. In verband daarmee is in de Miljoenennota 1997 het budget structureel onder de sectorale ruimte voor arbeidsvoorwaarden gebracht. Als gevolg van uitstel van de sectoralisatie met een jaar is het budget voor de ZVO i n 1997 teruggeboekt naar Binnenlandse Zaken. X DEFENSIE NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin luchtverdedigingssystemen diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Beleidsmatige mutaties De lagere ontvangsten voor luchtverdedigingssystemen in 1999 en 2000 zijn het gevolg van het niet doorgaan van de voorgenomen inruil van acht HAWKIAFU-systemen voor een nieuw systeem (Crotale) voor de verdediging van vliegbases. Bijlage 5 XlA VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin bijdragen eigen woningen diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin bodemsanering herstructurering na-oorlogse wijken huursubsidie voertuigtechniek diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin bodemsanering vinex diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin huursubsidie diversen Niet tot een ijklijn behorend brutering Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Mee- en tegenvallers Van de woningen die onder de Regeling Bijdragen Eigen Woningen vallen, wordt een groter aantal verkocht dan verwacht. Omdat in het geval van verkoop de subsidie vervalt, zijn de desbetreffende ramingen structureel verlaagd. Bijlage 5 Beleidsmatige mutaties Voor bodemsanering heeft het kabinet voor de periode van l998 tot en met 2010 in totaal 1,5 miljard extra beschikbaar gesteld. Aan deze extra middelen is verbonden dat, conform de uitkomsten van het betreffende interdepartementaal beleidsonderzoek, de saneringsprojecten meer functiegericht en goedkoper worden uitgevoerd. Voor de herstructurering van naoorlogse wijken wordt i n de periode van 2000 tot en met 2010, in totaal 1,85 miljard beschikbaar gesteld. Met de herstructurering wordt beoogd de sociale en economische vitaliteit van wijken met een eenzijdig woningbestand en een onaantrekkelijk imago te versterken. Bij Voorjaarsnota 1996 is in verband met de hogere nominale Ziekenfondspremie voor alleenstaanden een koopkrachtreparatie uitgevoerd via de Huursubsidiewet. Conform de wens van de Tweede Kamer is deze compensatie uitgebreid tot alle IHS-ontvangers. Daarnaast is per 1 juli 1997 door verhoging van de kindertoeslag in de Huursubsidie de inkomenspositie van huishoudens met kinderen verbeterd. Voorts is recentelijk i n het parlement het voorstel voor de nieuwe Wet Huursubsidie behandeld en goedgekeurd. Daarbij zijn tevens verschillende amendementen aangenomen, die tot hogere uitgaven leiden. Ten slotte leidt een actualisatie van de IHS-ramingen per saldo tot een verhoging van zowel de uitgaven als de ontvangsten. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de verschuiving van de peildatum vermogenstoets met één jaar. Vermoedelijk zal hierdoor bij de toekenning van Huursubsidie worden uitgegaan van te lage vermogens. Dit leidt in de eerste jaren tot hogere uitgaven en in latere jaren via restituties, tot hogere ontvangsten. Ter nadere uitwerking van de in 1996 aan de Kamer toegezonden beleidsnota ((Voertuigtechniek))wordt voor de periode van 1998 tot en met 2004 in totaal 185 miljoen beschikbaar gesteld. Desalderingen Vanwege een vertraging in de uitvoering van de geplande bodemsaneringsprojecten is het budget Bodemsanering VINEX in 1996 verlaagd met 38,5 miljoen. De begroting wordt in 1999 met eenzelfde bedrag verhoogd. Overboekingen Ten behoeve van de koppeling van de huursubsidie aan de netto-bijstand, zijn de in dit verband op de aanvullende post gereserveerde middelen (cluster V) overgeboekt naar de VROM-begroting. Niet tot een ijklijn behorend Op basis van de Wet Balansverkorting kwamen niet alle toegelaten instellingen in geval van economisch eigendom in aanmerking voor flankerend beleid. Het kabinet heeft besloten de wet zodanig te wijzigen dat in alle gevallen van economisch eigendom een aanvullende bijdrage wordt verstrekt. Dit leidt tot hogere uitgaven voor het flankerend beleid in 1998. Daarnaast kunnen toegelaten instellingen als gevolg van de verplichte aflossing van rijksleningen herfinancieringsverliezen leiden. Deze instelling worden door het Rijk gecompenseerd. Op basis van het amendement-Biesheuvel worden toekomstige objectsubsidies aan niet-winstbeogende instellingen, waarop het amendement van toepassing is, thans afgekocht. Het voorgaande leidt tot een fluctuerend verloop van de uitgaven in de jaren 1996,1997 en 1998. Bijlage 5 XIB RIJKSGEBOUWENDIENST NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin bijdragen buitenland i.v.m. eurovignet diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting i n enge zin afkoop spoorwegpensioenfonds bescherming tegen overstroming betaling belgie ivm hsl bijdrage infrafonds (contractsector) bijdrage infrafonds: co,-projecten bijdrage infrafonds: efficiency taakstelling ns bijdrage infrafonds: sloopregeling bijdrage infrafonds: swab/tib projecten bijdrage infrafonds: tweede tactisch pakket bijdrage infrafonds: voorbereiding swabltib hoofdwegennet dialoogltaakstelling openbaar vervoer kapitaalstorting ns-cargo sloopregeling binnenvaart verzelfstandiging rdw diversen Desalderingen Rvksbegroting in enge zin bestuursovereenkomst waterkering ramspol diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen Niet tot een ijklijn behorend aandelenstorting nv westerscheldetunnel Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 Uitgaven Mee- en tegenvallers In tegenstelling tot eerdere verwachtingen vinden afdrachten aan andere Europese landen voor het Eurovignet pas voor het eerst in 1997 plaats; hierdoor vallen de uitgaven in 1996 met 27,8 miljoen mee. Beleidsmatige mutaties Als gevolg van de vervroegde afkoop van een deel van de betalingen aan het Spoorwegpensioenfonds vallen de hiervoor geraamde middelen in 1997 tot en met 1999 gedeeltelijk vrij. Op basis van recent inzicht in de kwaliteit van de zeeweringen en de lessen die kunnen worden getrokken uit de watersnoden van 1993 en 1995, is besloten de bescherming van ons land tegen overstroming duurzaam vorm te geven. Dit veiligheidsbeleid, waarvoor de regering omvangrijke bedragen heeft gereserveerd, oplopend tot 210 miljoen in 2002, wordt uitgewerkt in de ((Vierde Nota Waterhuishouding)). Ten behoeve van de vervroegde betaling van het restant van de vergoeding aan België in verband met het voor Nederland meest gunstige HSL-tracé, wordt de voeding van het Infrastructuurfonds in 1997 met 395 miljoen verhoogd en in 1998 met eenzelfde bedrag verlaagd. De bijdrage aan het Infrastructuurfonds is verlaagd in verband met de dekking van de contractsector spoorvervoer, de financiering van het CO,-reductieplan, de efficiencytaakstelling op de NS-taakorganisaties, de financiering van de sloopregeling binnenvaart en SWABITIB-projecten (Samen Werken aan Bereikbaarheid en Transport in Balans). In het kader van de contractsector NS wordt een dertigtal onrendabele treindiensten gecontinueerd. Voor SWAB en TI6 worden de middelen voornamelijk ingezet voor extra spitsdiensten in het stadslstreek- en spoorvervoer in congestiegebieden en voor efficiënter, schoner, veiliger en intermodaal goederenvervoer. Een verhoging van de bijdrage aan het Infrastructuurfonds vindt plaats ten behoeve van de financiële impuls voor railprojecten uit het Tweede Tactisch Pakket en de voorbereidingskosten van de in SWABKIB-kader voorgenomen versnelde uitbreiding van de capaciteit achterlandverbindingen behorende tot het hoofdwegennet. Door een tegenvallende vervoersgroei is de dubbeldoelstelling voor het stads- en streekvervoer, te weten het realiseren van een kostendekkingsgraad van 50% en een (gedifferentieerde)vervoersgroei van 15% in 2004, vooralsnog niet gerealiseerd. Mede naar aanleiding van een dialoog tussen Verkeer en Waterstaat en de decentrale overheden is de taakstelling openbaar vervoer verlaagd met 90 miljoen in 1998 oplopend tot 195 miljoen in 2001. In het kader van de verzelfstandigingsoperatie is met de NS een kapitaaldotatie van 162 miljoen voor NS-Cargo overeengekomen, die met het oog op een rentebeding volledig in 1996 is betaald. In de begroting 1996 was hiervoor reeds 62 miljoen gereserveerd. Daarnaast is overeengekomen dat NS-Cargo geen E1700-locomotieven van NS-Reizigers hoeft over te nemen. Ten behoeve van NS-Reizigers is hiervoor in 1996 een compensatie van 32 miljoen toegekend. De in 1997 en 'l998 voor de kapitaaldotatie gereserveerde bedragen van 50 miljoen vallen vrij. Eind 1996 is de Europese verordening inzake een nieuwe internationale sloopregeling voor de binnenvaart afgerond. In l997 worden de uitgaven incidenteel met 57,7 miljoen verhoogd ten behoeve van de reductie van overcapaciteit in deze sector. In verband met de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer per 1 juli 1996 worden zowel de uitgaven als de ontvangsten niet langer op de begroting van Verkeer en Waterstaat verantwoord. Bijlage 5 Rijkswaterstaat heeft met het Waterschap IJsseIdelta een bestuursovereenkomst gesloten voor de realisatie van de waterkering Ramspol. Zowel de geraamde kosten als de bijdrage van het Waterschap worden in de begroting verantwoord. Niet tot een ijklijn behorend Op basis van de meest recente projectplanning voor de Westerscheldetunnel wordt het ritme van de aandelenstorting in de NV-Westerscheldetunnel bijgesteld. De aandelenstorting loopt parallel aan de financieringsbehoefte die uit hoofde van de projectuitvoering ontstaat. NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting i n enge zin derving klm-dividend diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting i n enge zin eu-bijdrage maasjbedijkte rivieren opbrengst grondverkopen ijsselmeerpolders verzelfstandiging rdw diversen Desalderingen Rijksbegroting i n enge zin bestuursovereenl<omstwaterkering ramspol diversen Niet tot een ijldijn behorend aandelenverkoop /<lm opbrengst heffingen WVO diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 Ontvangsten Mee- en tegenvallers De neerwaartse bijstelling van de dividendraming KLM van structureel 29 miljoen is het gevolg van d e verkoop van aandelen KLM. Beleidsmatige mutaties I n het kader van het Interregprogramma w o r d t door de EU bijgedragen aan het Zand- en Grensmaasproject e n aan maatregelen voor hoogwaterbescherming in de uiterwaarden van d e bedijkte rivieren. Door niet-geraamde verkopen van gronden en opstallen aan pachters en gemeenten i n Flevoland, worden extra ontvangsten gerealiseerd. In verband met de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer per 1 juli 1996 worden zowel de uitgaven ais de ontvangsten niet langer o p de begroting van Verkeer en Waterstaat verantwoord. Desalderingen Zie toelichting bij de uitgaven. Niet tot een ijklijn behorend Besloten is tot verkoop van aandelen KLM; de opbrengst hiervan bedraagt 990 miljoen. Als gevolg van het beleid i n het kader van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren is het aantal belastbare vervuilingseenheden afgenomen en zijn de ontvangsten i n 1996 gedaald m e t 25,9 miljoen. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin bijstelling wir-raming diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin efro-cofinanciering kennisstimulering micro-elektronicastimulering scheepsbouw verliesafdekking nedcar diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin fes-projecten diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin cluster iii elektronische snelwegen cluster iii technologische topinstituten diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerlcing STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Mee- en tegenvallers De meevaller bij de WIR-uitgaven in 1996 wordt veroorzaakt doordat de uitfinanciering op basis van de definitieve aanslagen 55,2 miljoen lager is uitgevallen dan geraamd. Voor 1997 en latere jaren hebben nieuwe inzichten in de bestaande en nog niet verrekende WIR-claims geleid tot een verhoging van de uitgavenraming. Bijlage 5 Beleidsmatige mutaties De Europese Commissie heeft de Doelstelling 2-programma's, die worden gefinancierd uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), voor de periode 1997-1999 goedgekeurd. EZ heeft de hiermee samenhangende cofinancieringsbijdrage tot en met 2000 beschikbaar gesteld. Binnen de EZ-begroting zijn middelen oplopend tot 30 miljoen i n 2001 vrijgemaakt voor kennisstimulering. Het betreft uitgaven aan de Stichting Technische Wetenschappen en de Regeling Kennisdragers in het Middenen Klein bedrijf, Bijdragen in het kader van micro-elektronicastimulering behoeven goedkeuring van de Europese Commissie. Aangezien deze goedkeuring nog voor een aantal projecten in 1996 niet is verkregen, is 70 miljoen onbesteed gebleven. Ook i n 1997 zal naar verwachting vertraging ontstaan in de uitbetaling van een aantal projecten die onderdeel zijn van de micro-elektronicastimulering. Om die reden is een bedrag van 30 miljoen verschoven naar de jaren 1999,2000 en 2001. Zolang het OESO-akkoord niet is geratificeerd, is het Europese steun kader inzake scheepsbouw van kracht. Dit betekent dat lidstaten financiële steun aan de scheepsbouwsector mogen verlenen. Om de Nederlandse werven niet i n een achterstandspositie te brengen i n de concurrentie met de andere (Europese) werven is besloten hiervoor middelen vrij te maken. In 1991 is de Nederlandse Staat met Volvo Zweden en Mitsubishi overeengekomen dat de Staat in 1999 220 miljoen zal bijdragen aan de verliesafdekking van de Volvo 400-serie in de periode l99l-l996 (in 1996 is de laatste V400-auto gefabriceerd). Desalderingen De EZ-begroting ontvangt uit het FES (Fonds Economische Structuurversterking) voor kennisprojecten gelden in het kader van de investeringsimpuls. Gebleken is dat de raming voor deze projecten i n 1997 en 1998 neerwaarts moet worden bijgesteld en in 1999 en 2000 moet worden verhoogd. Overboekingen Bij Voorjaarsnota 1997 zijn de laatste tranches van de bij Regeerakkoord gereserveerde clustergelden uitgedeeld. Voor EZ zijn deze clustergelden bestemd voor elektronische snelwegen, technologische topinstituten en de subsidieregeling Economie, Ecologie en Technologie (EET). Bijlage 5 NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin bijstelling wir-raming gasbaten buitenland excl. fes Beleidsmatige mutaties RIj.ksbegroting in enge zin vervroegde aflossing lening daf vervroegde aflossing lening hoogovens diversen Desalderingen Rijkcbegroting in enge zin fes-projecten diversen Niet tot een ijldijn behorend gasbaten binnenland gasbaten binnenland naar fes verkoop aandelen alpinvest verkoop aandelen daf diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Mee- en tegenvallers De tegenvallers van 35,8 miljoen in l996 en 5 miljoen in 1997 worden veroorzaakt doordat minder WIR-gepremieerde desinvesteringen hebben plaatsgevonden dan geraamd. Deze tegenvallers leiden tot meevallers in 1998 en latere jaren. Voor de ijklijn zijn relevant de gasbaten (deel niet-belastingontvangsten) uit hoofde van export (exclusief FES). De meevaller in 1996 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan een hogere dan geraamde olieprijs. De opwaartse bijstelling van de raming voor 1997 en latere jaren wordt verklaard door een hogere dan geraamde dollarkoers en olieprijs. Daarnaast worden Bijlage 5 vanaf 1998 lagere afzetvolumina geraamd als gevolg van liberalisering van de gasmarkt. Dit heeft tot gevolg dat in 2001 de raming neerwaarts moet worden bijgesteld. Beleidsmatige mutaties Bij de verkoop van de Staatsdeelneming DAF Trucks in 1996 is een door de Staat verstrekte achtergestelde lening vervroegd afgelost. De in de EZ-begroting geraamde ontvangsten uit hoofde van deze aflossing komen daarmee te vervallen. Hoogovens heeft besloten in 1997 de nog uitstaande lening van 84 miljoen (stand ultimo 1997) vervroegd af te lossen. De geraamde ontvangsten van 1998 tot en met 2000 komen daarmee eveneens te vervallen. Desalderingen Zie de toelichting bij de uitgaven. Niet tot een ijklijn behorend De gasbaten uit hoofde van binnenlandse afzet zijn niet relevant voor het uitgavenkader. De meevaller in 1996 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan een hogere dan geraamde olieprijs. De opwaartse bijstelling van de ontvangsten voor 1997 en latere jaren wordt verklaard door een hoger dan geraamde dollarkoers en olieprijs. Daarnaast worden vanaf 1998 lagere afzetvolumina geraamd als gevolg van liberalisering van de gasmarkt. Dit heeft tot gevolg dat in 2000 en latere jaren de raming neerwaarts moet worden bijgesteld. Vanaf 1998 wordt jaarlijks een half miljard aan gasbaten uit hoofde van binnenlandse afzet bestemd voor voeding van het Fonds Economische Structuurversterking. Dit leidt tot minder ontvangsten op de begroting van Economische Zaken en tot hogere ontvangsten bij het FES. Als gevolg van de verkoop van de aandelen Alpinvest is in 1997 275 miljoen ontvangen. Deze ontvangst is niet relevant voor de ijklijn. Dit geldt ook voor de ontvangst uit de verkoop van de aandelen DAF. Deze opbrengst is gerealiseerd in 1996 en bedroeg 316 miljoen. Bijlage 5 XUW LANDBOUW, NATUPB BEHEER EN VVISERPJ UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin nationale financiering maatregelen varkenspest diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin I<waliteitsimpulsgroene hart veterinair beleid diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin verzelfstandiging staatsbosbeheer diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 Mee- en tegenvallers De kosten van de uitbraak van de klassieke varkenspest in Nederland worden voor geheel 1997 vooralsnog geraamd op 4,O miljard. Het betreft de kosten die voortvloeien uit de opkoopregeling, bestrijdingsmaatregelen en uitvoeringskosten. Van deze kosten wordt naar verwachting circa 2,l miljard door de Europese Unie vergoed. De nationale kosten voor varkenspest worden geraamd op 1,9 miljard. Een deel van de nationale kosten wordt gedekt door aanwending van de 93 miljoen, die beschikbaar is in het dierziektenfonds. Hiervan is 43 miljoen het aandeel van het bedrijfsleven. De overige nationale kosten worden voor 70 miljoen binnen de LNV-begroting gedekt en voor het overige wordt de LNVbegroting verhoogd. Dit leidt tot een totale tegenvaller van 1790 miljoen gulden. Overigens is hiervan een bedrag van 50 miljoen gulden bestemd om het overheidsaandeel in het inmiddels uitgeputte dierziektenfonds weer aan te vullen. Beleidsmatige mutaties Om de bestaande kwaliteiten van het Groene Hart te verbeteren en zo goed mogelijk te benutten is in 1998 en latere jaren 30 miljoen aan de LNV-begroting toegevoegd. Ter verbetering van het diergezondheidsbeleid is 30 miljoen in 1998, 35 miljoen in 1999 en 30 miljoen structureel aan de LNV-begroting toegevoegd, onder andere ten behoeve van preventie, bestrijding en vrijwaring van zeer besmettelijke dierziekten en zoönosen. Desalderingen In het kader van de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer (SBB) per 1 januari 1998 worden de uitgaven en ontvangsten van SBB niet meer afzonderlijk op de LNV-begroting verantwoord, maar eenmalig gesaldeerd en voortaan als rijksbijdrage Staatsbosbeheer verantwoord. Bijlage 5 NATUURBEHEER EN VISSERIJ NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijkcbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin verzelfstandiging staatsbosbeheer diversen Niet tot een ijldijn behorend diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Desalderingen Zie toelichting bij de uitgaven Bijlage 5 XV SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 23 986,3 23 531,6 26 144,6 25 223,6 25 101,2 25 11 1,6 15,4 21 ,O 22,8 21,8 21,8 319,9 90,7 374,O 87,7 352,4 86,9 357,5 86,l 360,7 85,4 465,4 467,9 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen - 16,6 Sociale zekerheid nominale ontwikkeling verhoging SPAK volume-ontwikkeling sociale voorzieningen diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin gemeentelijk inkoopbudget arbvo overboeking naar gemeentelijk werkfonds wet o p de reïntegratie diversen Sociale zekerheid besparingen wet o p de loopbaanonderbreking besparingen wet o p de reintegratie elektronisch gegevensverkeer (cvcs) invoering nieuwe wet sociale werkvoorziening invoering wet inschakeling werkzoekenden koopkrachttoeslag individuele huursubsidie motie giskes niet herkeuren cohort 97/98 (aawlwao) verhoging kinderbijslag verkorting wachtlijsten verlenging tijdelijke regeling vervoersvoorziening g'''"' wet op de reïntegratie diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen - 2,O Sociale zekerheid van aanvullende post naar begroting tranche 1997 diversen P - 2,O Bijlage 5 - - 426,O - - 482,7 - 462,l Niet tol: een ijldijn behorend rijksbijdrage anw rijksbijdrage aow storting aow-spaarfonds rijksbijdrage waz rijksbijdrage wet op de loopbaanonderbreking diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Mee- en tegenvallers Sociale zekerheid De nominale ontwikkeling behelst de vereveningsbijdrage van de Wajong-uitkeringen. Deze premie wordt geheven o m ervoor te zorgen dat mensen met een Wajong-uitkering gelijke bruto-nettotrajecten houden als mensen met een looninkomen. De verhoging van de specifieke afdrachtskorting (SPAK) leidt tot een meevaller van ruim 68 miljoen vanaf 1998 doordat de SPA[< ook van toepassing is op de WIW. De volume-ontwikkeling sociale voorzieningen laat in 1996 een tegenvallende en vanaf 1997 een meevallende ontwikkeling zien. Vanaf 1997 is enerzijds sprake van hogere uitgaven door een toenemend beroep op bijstand door 65-plussers met een onvolledige AOW-opbouw (Algemene Ouderdoms Wet). Anderzijds leidt de meevallende macroeconomische werkloosheidsontwikl~elingtot een neerwaartse aanpassing van de volumeramingen voor het Gemeentelijk Werkfonds en de Algemene Bijstandswet met ingang van 1997. Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin De regering heeft besloten o m het gemeentelijke budget voor de inkoop van arbeidsbemiddeling bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie met ingang van l998 te verhogen van 50 tot 100 miljoen gulden per jaar o m de inschakeling van moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden op de arbeidsmarkt te bevorderen. Door de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) per 1 januari 1998 vervalt de subsidiëring van de banenpoolplaatsen door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De bedragen die met deze subsidiëring waren gemoeid worden gekort op de Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en overgeheveld naar het Gemeentelijk Werkfonds. Met de Wet op de Reïntegratie wil de regering de arbeidsmarktpositie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten versterken. De basisbemiddeling zal worden uitgevoerd door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Hiertoe Bijlage 5 wordt structureel 33 miljoen overgeheveld van de sociale fondsen naar de Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Sociale Zekerheid Het wetsvoorstel loopbaanonderbreking voorziet in de mogelijkheid tijdelijk verlof op te nemen waarbij van overheidszijde een uitkering wordt verstrekt. Op de plaats van de verlofganger kan tijdelijk een bijstandsgerechtigde aan de slag. De Wet op de Re'integratie maakt het mogelijk dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstanders weer aan het werk gaan. Hierdoor doet zich een besparing voor de in de bijstandsuitgaven. De elektronische gegevensuitwisseling ten behoeve van het proces Samenwerking Werk en Inkomen zal worden gefacilieerd door een cliëntvolgcommunicatiestelsel (CVCS). De regering stelt in 1997 25 miljoen gulden beschikbaar. In verband met de invoeringskosten van de nieuwe Wet Sociale Werkvoorziening is het budget in 1997 eenmalig opgehoogd. De extra middelen worden ingezet voor managementondersteuning. Op 1 januari 1998 is de inwerkingtreding van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) voorzien. Op basis van deze wet zal een brede doeluitkering, het zogenaamde Gemeentelijk Werkfonds, worden ingesteld. In dit fonds wordt een aantal bestaande geldstromen naar de gemeenten gebundeld. In totaal is ruim 1,7 miljard gulden gemoeid met de nieuwe regeling. Deze middelen worden overgeheveld vanuit diverse regelingen, zoals de Banenpools, de Jeugdwerkgarantiewet en de Algemene Bijstandswet. Daarnaast zijn ook middelen uit het Fonds Sociale Vernieuwing en van de arbeidsvoorzieningsorganisatie aan het nieuwe fonds toegevoegd. In 1997 heeft de regering 49 miljoen uitgetrokken om aan ontvangers van individuele huursubsidie een eenmalige koopkrachttoeslag toe te kennen. Daarnaast is twee miljoen aan het Gemeentefonds toegevoegd om eigenwoningbezitters met een minimuminkomen eenzelfde koopkrachttoeslag via de bijzondere bijstand te doen toekomen. Mede naar aanleiding van de motie Giskes trad dit jaar met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 de Regeling Tegemoetkoming Onderhoudskosten Thuiswonende Meervoudig en Ernstig Lichamelijke Gehandicapte Kinderen in werking. De regeling voorziet in een belastingvrije tegemoetkoming aan de ouders of verzorgers van deze kinderen. Afhankelijk van de ernst van de handicap is de hoogte van de tegemoetkoming respectievelijk fl. 1000,- en fl. 1500,- gulden per jaar. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de regering besloten de herkeuringen in het kader van de Wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) niet langer doorgang te laten vinden voor arbeidsongeschikten die de leeftijd van 45 jaar bereikt hebben. De maatregel leidt tot meerkosten in de uitgaven voor de WAO. De neerwaartse reeks geeft de besparingen op het begrotingsartikel inzake de tijdelijke Wet Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriterium (Bia) weer. Voor alle gezinnen met kinderen is een verhoging van de kinderbijslag voorzien. Structureel is hiermee een bedrag van 100 miljoen gemoeid. Vanwege de betalingssystematiek is voor 1998 een bedrag beschikbaar van 75 miljoen. Besloten is om, in aansluiting op de eerdere impuls voor 1997, thans structureel middelen ter beschikking te stellen voor verkorting van de wachtlijsten in de WSW. In afwachting van de resultaten van de tweede evaluatie van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) wordt de Tijdelijke Regeling Vervoersvoorzieningen WVG met een jaar verlengd. De regeling voorziet in een middelentoekenning aan gemeenten ten behoeve van inwoners van AWBZ-instellingen. Bijlage 5 In het kader van de Wet o p de Reïntegratie heeft de regering middelen vrijgemaakt. Een deel van deze middelen, 85 miljoen, is geoormerkt voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte bijstanders. Het budget w o r d t toegevoegd aan het Gemeentelijk Werkfonds. Overboekingen Alle uitkeringen worden jaarlijks aangepast aan de loonontwiltkeling en de ontwikkeling van het binnenlands consumptieprijspeil. De gepresenteerde overboeking betreft de toevoeging van deze raming aan de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Niet fot een Ijklijn behorend Gelet o p de tekortpositie van het ANW-fonds is een eenmalige rijltsbijdrage verstrekt van 1 miljard. O m de inpassing van de toekomstige uitgaven voor d e Algemene Ouderdoms Wet (AOW) in verband m e t de vergrijzing van de bevolking te vergemakkelijken heeft de regering besloten t o t instelling van een AOW-Spaarfonds. Hiertoe zal een apart begrotingsfonds worden ingesteld. In 1997 zal een bijdrage van 750 miljoen worden gestort. Vanaf 1998 zal een structurele bijdrage van 1,5 miljard i n het spaarfonds worden gestort. Gelet o p de tekortpositie van het Ouderdomsfonds is i n 1997 een eenmalige rijksbijdrage verstrekt van 2,l miljard. Voorts is als gevolg van de vaststelling van het van de AOW-premie voor 1998 en volgende jaren o p 16,5% de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds verhoogd m e t ongeveer 2,3 miljard. Uit het WAZ-fonds worden de arbeidsongeschiktheidslasten van gewezen zelfstandigen en beroepsbeoefenaren m e t overig inkomen bekostigd. Verzekerden betalen een premie. Deze premie is zo vastgesteld, dat de groep zelfstandigen de lasten voor gewezen zelfstandigen kan dekken. Voor zover de premie-inkomsten niet voldoende zijn voor de overige lasten, stelt de regering een rijksbijdrage ter beschikking. De rijksbijdrage w o r d t geraamd o p 30 miljoen structureel. Het wetsvoorstel loopbaanonderbreking voorziet i n de mogelijkheid tijdelijk verlof o p te nemen, waarbij van overheidszijde een uitkering wordt verstrekt. Deze uitkeringen komen ten laste van het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf), waarin een bijdrage van het rijk zal worden gestort. Bijlage 5 XV SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 801,l 752,7 172,7 29,4 845,l 841,l 842,8 842,9 - 15,2 - 10,3 - 10,2 - 10,3 - 10,2 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Sociale zekerheid diversen - P 175,3 Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Sociale zekerheid diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Niet tot een ijklijn behorend realisatie aawlwao diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 - 29,4 - 20,8 - - - 20,8 - - 15,2 XVU VOLKSGEZOND EID, WEBbUJN EN SPORT -- UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting i n enge zin diversen Zorg diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting i n enge zin arbeidstijdenwet jeugdhulpverlening extra middelen buitenschoolse opvang diversen Zorg overheveling banen langdurig werklozen diversen Desalderingen Rijksbegroting i n enge zin diversen Zorg diversen Overboekingen Rijksbegroting i n enge zin van gf: overheveling middelen fonds sociale vernieuwing diversen - 5,3 Zorg cluster 1: extra werkgelegenheid langdurig werkloze n diversen 23,9 270,9 50,2 271,l 49,8 271,4 48,6 271,6 48,6 174,9 80,O 185,2 162,O 184,s 157,O 182,3 161,O 180,4 198,8 586,3 667,8 659,3 661,6 ~~-~~~ - 5,3 Niet tot een ijldijn behorend beeindiging medeverzekering zfw voor studenten dekking knelpunten premiegefinancierde zorg decentralisatie zittend ziekenvervoer indicatiestelling thuiszorg knelpunten thuiszorg wachtlijsten curatieve zorg diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) Bijlage 5 Uitgaven Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin De introductie van de Arbeidstijdenwet i n de sector jeugdhulpverlening leidt tot additionele kosten. In verband hiermee wordt het artikel jeugdhulpverlening structureel verhoogd. De regering heeft 160 miljoen beschikbaar gesteld voor het creëren van extra plaatsen i n de buitenschoolse opvang. Deze stimuleringsmaatregel zal i n de periode 1997-1999 door VWS worden uitgevoerd. Derhalve worden de beschikbare middelen op de begroting van VWS geplaatst. Onder de post Diversen is onder andere het door de regering beschikbaar gestelde budget (15 miljoen structureel vanaf 1998) voor capaciteitsuitbreiding in de vrouwenopvang opgenomen. Zorg Bij Regeerakkoord is besloten 40.000 banen te creëren voor langdurig werklozen. De banen zijn bedoeld voor de zorgsector en de gemeenten. O m de realisatie van deze 40.000 banen te bespoedigen, worden middelen uit de tranche 1997 voor circa 2200 banen overgeheveld van de zorgsector naar de gemeenten. Overboekingen Rijksbegroting i n enge zin Met ingang van 1-1-1998 wordt het Fonds Sociale Vernieuwing (FSV) opgeheven. In verband hiermee worden de door VWS in het Fonds gestorte middelen teruggeboekt naar de begroting van VWS. Zorg Bij Voorjaarsnota 1997 zijn de intensiveringsgelden uit het Regeerakkoord (cluster 1: extra werkgelegenheid langdurig werklozen) tranche 1998 overgeboekt naar de begroting van VWS. Niet tot een ijklijn behorend In het kader van de reparatiemaatregel van de Wet Van Otterloo is besloten dat een groep bejaarden toegang krijgt tot het ziekenfonds. Gelijktijdig zal een groep studenten de overstap moeten maken van de ziekenfondsverzekering naar de (duurdere) particuliere ziektekostenverzekering. De vrijvallende middelen in de Rijksbijdragen ziektekosten worden overgeheveld naar de begroting van OCenW ter compensatie van de kostenstijging voor de betrokken studenten. Restituties op uitgaven voor de tranche 1996 voor extra banen voor langdurig werkozen en op voorschotten aan verzorgingshuizen (zie de mutaties aan de ontvangstenkant) worden aangewend ter dekking van knelpunten in de zorg. Het zittend ziekenvervoer wordt per 1 januari 1999 gedecentraliseerd naar de gemeenten. De hiertoe benodigde middelen worden overgeheveld naar het Gemeentefonds. Vanaf 1998 worden de gemeenten verantwoordelijk voor de organisatie van de indicatiestelling i n de thuiszorg. De kosten die samenhangen met deze nieuwe taak worden vergoed door structureel 72,5 miljoen uit de middelen voor de zorgsector toe te voegen aan het Gemeentefonds. In 1997 wordt via een eenmalige bijdrage van de VWS-begroting van 80 miljoen beschikbaar gesteld voor knelpunten in de thuiszorg. Voor verkorting van de wachtlijsten in de curatieve somatische zorg wordt i n 1997 incidenteel een bedrag van 50 miljoen beschikbaar gesteld. Bijlage 5 NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin meerontvangsten sectorfondsen diversen Zorg afrekening extra banen langdurig werklozen (tranché 1996) diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin diversen Zorg afrekening verzorgingshuizen diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin diversen Zorg diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 Ontvangsten Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin Ten behoeve van een samenhangend en actief arbeidsmarktbeleid heeft de regering middelen ter beschikking gesteld aan door sociale partners voor dat doel opgerichte sectorfondsen. De afrekening in 1997 van de voorschotten aan de sectorfondsen uit voorgaande jaren leidt tot een meevaller van in totaal 39,5 miljoen (33 miljoen op de Rijksbegroting in enge zin en 6,5 miljoen in de Zorg). Zorg De achterblijvende realisatie van extra banen voor langdurig werklozen (tranche 1996) zorgt voor een eenmalige ontvangst van 50 miljoen in 1998. Deze middelen worden ingezet ter dekking van knelpunten in de premiegefinancieerde zorg. Beleidsmatige mutaties Zorg In verband met te hoge bevoorschotting van verzorgingshuizen wordt in 1998 27 miljoen teruggevorderd. Deze ontvangsten dienen ter dekking van knelpunten in de premiegefinancierde zorg. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA '1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin bnp mutatie eu toerekening overheveling hgis middelen diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin automatisering bedrijfslevenprogramma economische hulp midden- en oost-europa exportbevordering hulp aan suriname landenprogramma met betrekking tot onderwijs en cultuur macro-economische steun en schuldverlichting noodhulp toerekening schuldkwijtscheldingen vredesoperaties diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin bijdrage van nederlandse antillen en aruba voor kustwacht diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers De hglS-uitgaven worden verhoogd op basis van de meest recente macro-ramingen voor de periode 1997 tot en met 2002. De hoger dan geraamde uitgaven van de Europese Unie voor internationale samenwerking zijn toegerekend aan de hglS. Van de aanvullende post hglS zijn de middelen voor internationale samenwerking overgeheveld naar de diverse begrotingen. Bijlage 5 Beleidsmatige mutaties Voor de modernisering van het geautomatiseerde systeem van informatie-uitwisseling tussen ministeries en de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland zijn hogere uitgaven geraamd. De mutatie betreft de kosten voor automatisering op het terrein van internationale samenwerking. De uitgaven in verband met het bedrijfslevenprogramma zijn het gevolg van beleidsintensiveringen op de reeds bestaande ontwikkelingsrelevante exportprogrammars (ORET) en op de programma's met betrekking tot milieu en economische verzelfstandiging (MILIEV). Daarnaast is een tweetal nieuwe programma's gestart, te weten het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) en het Programma Investeringen OS. Bij de economische hulp aan Midden- en Oost-Europa zullen eerder aangegane verplichtingen pas later tot betaling komen. Hierdoor is in 1997 en 1998 sprake van een neerwaartse en in latere jaren van een opwaartse bijstelling. De stijging bij de exportbevordering is het gevolg van een intensivering naar aanleiding van de aanbevelingen van de G23 en het pas later tot betaling komen van eerder aangegane verplichtingen. De hulp aan Suriname is in 1996 met 27,3 miljoen verhoogd, doordat via de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden ontvangen betalingsafroepen, waarvan werd aangenomen dat deze niet meer tot betaling in 1996 zouden leiden, alsnog tot betaling zijn gekomen. De raming voor 1998 is met 40 miljoen neerwaarts bijgesteld als uitvloeisel van de voortgang van de uitvoering in 1997. De uitgavenstijging van het landenprogramma Onderwijs en Cultuur zijn het gevolg van een beslissing om geleidelijk 100 miljoen extra (ten opzichte van 1992) te besteden aan Basic Education. Daarnaast leidt de bijdrage aan het Prins Clausfonds, waarvan de middelen vanaf 1997 worden benut, tot een verdere stijging van de uitgaven. De stijging van de uitgaven aan macro-economische steun en schuldverlichting in 1997 wordt deels veroorzaakt door toevoeging van de beschikbare ODA-middelen uit de groei van het BNP en deels door een beleidsintensivering op dit onderdeel. De neerwaartse bijstellingen voor de jaren 1998 en later betreffen compensaties voor verhogingen op andere beleidsvelden. De verhoging van de noodhulp in 1996 met 56 miljoen wordt vooral veroorzaakt door een verhoging van de hulp aan Bosnië-Herzegovinavan circa 91 miljoen, waartoe is opgeroepen door de Europese Unie en de Wereldbank en een verlaging van 30 miljoen vanwege vertragingen bij de herstelwerkzaamheden op Sint Maarten, waardoor de kosten van deze herstelwerkzaamheden in 1997 tot betaling komen. Met ingang van 1998 zal de hulp aan Angola binnen de landenprogramma's en niet meer ten laste van de noodhulp worden gefinancierd. Derhalve is de raming voor noodhulp vanaf 1998 neerwaarts bijgesteld. Een hogere toerekening van schuldkwijtscheldingen aan ontwikkelingslanden dan geraamd, leidt tot een verlaging van 88 miljoen in 1997. De structurele verlaging van 55 miljoen vanaf 1998 betreft een reservering voor verwachte hogere kwijtscheldingen. De uitgaven voor vredesoperaties zijn neerwaarts bijgesteld, omdat ook lagere declarabele ontvangsten worden voorzien. De bijdrage van de Nederlandse Antillen en Aruba aan de jaarlijkse exploitatieuitgaven voor de Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba is verhoogd, omdat ook hogere ontvangsten worden voorzien. De hogere Bijlage 5 uitgaven i n 1998 hangen samen m e t een bijdrage i n de initiële investeringen ten behoeve van deze Kustwacht. NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijkcbegroting in enge zin declarabele ontvangsten vredesoperaties diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin bijdrage nederlandse antillen en aruba voor kustwacht diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA '11998 Beleidsmatige mutaties De bij de Verenigde Naties declarabele ontvangsten voor vredesoperaties zijn neerwaarts bijgesteld oplopend t o t circa 55 miljoen in 2001. Desalderjngen Zie toelichting bij de uitgaven. Bijlage 5 GEMEENTEFONDS UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin actualisatie toeslagenbudget behoedzaamheidsreserve bijdrage rijk in behoedzaamheidsreserve 1997 bijzondere bijstand lastenverlichting milieuleges lastenverlichting reinigingsheffingen decentralisatie zittend ziekenvervoer oude tekorten amsterdam uitvoeringskosten nabw reikwijdteverbreding indicatieorganen diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin van ap; uitdeling accres 1997 van ap; uitdeling accres 1998 van biza: fonds sociale vernieuwing van OCW: huisvesting klassengrootte diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Beleidsmatige mutaties In 1999 wordt het toeslagenbudget in verband met de herinrichting van de Algemene Bijstandswet (Abw) gedecentraliseerd. Eerder was er een bedrag van 1478,4 miljoen opgenomen. Deze raming is met 300 miljoen verlaagd als gevolg van een daling van het aantal bijstandontvangers. Het kabinet komt op korte termijn met een voorstel tot wijziging van de Abw, waarin toeslagen met ingang van 1 januari 1999 worden gebudgetteerd. Het Rijk, de VNG en het IPO hebben op 20 maart 1997 een onderhandelingsakkoord bereikt over aanpassing van de huidige normeringssystematiek. Besloten is een behoedzaamheidsreserve in te voeren. Dit houdt in dat er elk jaar een bedrag van 460 miljoen van het geraamde verplichtingenbedrag voor de gemeentefondsuitkering bij de bevoorschotting wordt ingehouden om er latere bijstellingen van het accres mee Bijlage 5 op te vangen. Alleen het Itasbedrag wordt hierdoor verlaagd. De reservering wordt verantwoord op de aanvullende post Nader te verdelen. Bij de vorming van de behoedzaamheidsreserve heeft het Rijk, als tegemoetkoming naar de gemeenten, in 1997 een eenmalig bedrag van 230 miljoen naar het Gemeentefonds overgemaakt. Als inkomensondersteuning van doelgroepen zonder relatie met de arbeidsmarkt en voor langdurig uitkeringsgerechtigden die ver van de arbeidsmarkt af staan wordt er 250 miljoen aan het Gemeentefonds toegevoegd. Het geld is tevens bestemd o m de overgang van uitkering naar werk te stimuleren. Voor bedrijven worden de lokale lasten verlaagd in de vorm van het afschaffen van gemeentelijke milieuleges. Dit betekent lagere legesopbrengsten voor de gemeenten die hiervoor via het Gemeentefonds worden gecompenseerd. De lokale lasten voor burgers worden in totaal met 100 gulden per huishouden verlaagd via een verlaging van de reinigingsheffingen. De gemeenten worden hiervoor gecompenseerd via een bijdrage van 680 miljoen aan het Gemeentefonds. De decentralisatie van het zittend ziekenvervoer, in het kader van de decentralisatie-impuls, is onderdeel van het overleg tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de VNG. Hiermee is i n 1999 een bedrag van 278,3 miljoen gemoeid. Vanaf 2000 wordt het structurele niveau 278,2 miljoen. Tussen het betrokken ministerie, de VNG en de fondsbeheerders vindt momenteel nog overleg plaats over de voorwaarden waaronder eventuele decentralistie kan plaatsvinden, waaronder de verdeling van middelen binnen het Gemeentefonds. Met ingang van 1 juli 1997 is de Regeling Oude Tekorten Amsterdam beëindigd. Een pakket leningen van Amsterdam is overgenomen door het Rijk. In verband hiermee wordt een bedrag van 186,5 miljoen ten behoeve van de rente en aflossing uit het gemeentefonds genomen. Deze post wordt geheel ten laste gebracht van het vaste bedrag voor de gemeente Amsterdam. In 1997 wordt eenmalig 130 miljoen aan het Gemeentefonds toegevoegd in verband met de Itosten van de invoering van de nieuwe Algemene Bijstandswet. Vanaf 1998 worden de gemeentelijke indicatieorganen verantwoordelijk voor de indicatiestelling i n de thuiszorg. De Itosten die samenhangen met deze nieuwe taalt worden vergoed door structureel 72,5 miljoen uit de middelen voor de volksgezondheid toe te voegen aan het Gemeentefonds. Dit bedrag bestaat uit een bijdrage van 62,5 miljoen ter dekking van de Itosten van de indicatiestelling en 10 miljoen voor de Itosten van het inrichten en instandhouden van de werkorganisatie. De primaire kosten worden in 1999 geëvalueerd op basis van de gegevens uit 1998. Mogelijk vindt dan aanpassing plaats. Overboekingen De ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijltsuitgaven is bepalend voor het jaarlijkse procentuele accres of decres van het Gemeentefonds. Als gevolg van wijzigingen in de rijksuitgaven wordt het accres 1997 thans met 86,6 miljoen opwaarts bijgesteld. Tevens wordt het accres 1998 voorlopig vastgesteld op 615,5 miljoen. Dit bedrag wordt van de aanvullende post Accres Gemeentefonds overgeboekt naar het Gemeentefonds. Met ingang van 1 januari 1998 wordt het Fonds Sociale Vernieuwing opgeheven. Een bedrag van 144,3 miljoen wordt daaruit overgeheveld naar het gemeentefonds. Het bedrag wordt in 1998 via een integratieuitkering verdeeld. Vanaf 1999 vindt de verdeling van de middelen plaats via de algemene uitkering. De Itosten van de onderwijshuisvesting komen sinds 1 januari 1997 voor rekening van de gemeenten. Met het oog op de gevolgen van de reductie Bijlage 5 van de groepsgrootte voor de huisvesting voegt het Rijk een bedrag van 15 miljoen in 1997 en 36 miljoen in latere jaren aan het Gemeentefonds toe. PROVINCIEFONDS UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin behoedzaamheidsreserve lastenverlichting milieuleges diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin van ap; uitdeling accres 1998 diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Uitgaven Beleidsmatige mutaties Het Rijk, de VNG en het IPO hebben op 20 maart 1997 een onderhandelingsakkoord bereikt over aanpassing van de huidige normeringssystematiek. Besloten is een behoedzaamheidsreserve in te voeren. Dit houdt in dat er elk jaar een bedrag van 40 miljoen van het geraamde verplichtingenbedrag van de provinciefondsuitkering bij de bevoorschotting wordt ingehouden om er latere bijstellingen van het accres mee op te vangen. Alleen het kasbedrag wordt hierdoor verlaagd. De reservering wordt verantwoord op de aanvullende post Nader te verdelen. De verlaging van de lokale lasten voor bedrijven in de vorm van de afschaffing van milieuleges slaat gedeeltelijk ook neer bij provinciale leges. De provincies worden hiervoor via het Provinciefonds gecompenseerd met een bedrag van 29 miljoen. Overboekingen De ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven is bepalend voor het jaarlijkse procentuele accres of decres van het Provinciefonds. Als gevolg van wijzigingen in de rijksuitgaven wordt het accres 1998 thans met 48,6 miljoen opwaarts bijgesteld. Dit bedrag wordt van de aanvullende post Accres provinciefonds overgeboekt naar het Provinciefonds. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 0,O 745,1 1 555,1 2 424,5 3 327,5 86,6 113,2 2,1 298,6 12,9 354,4 13,9 41 5,2 15,2 0,O Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin accres gemeentefonds diversen - 1,l - - - - - P 85,5 115,3 31 1,5 368,3 430,4 - 86,6 - 86,6 -615,5 - 48,6 - 8,9 - 86,6 -615,5 - 48,6 - 8,9 - 86,6 -615,5 - 48,6 - 8,9 - 86,6 -615,5 - 48,6 - 8,9 Overboekingen Rijksbegroting in enge zin naar gf; uitdeling accres 1997 naar gf; uitdeling accres 1998 naar pf; uitdeling accres 1998 diversen 1,1 - p p - 85,5 - -759,6 - -759,6 p -759,6 -759,6 Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 11997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Beleidsmatige mutaties Er heeft zich ten opzichte van de Miljoenennota 1 9 9 7 een aantal wijzigingen voorgedaan in de rijksuitgaven waaraan het accres Gemeentefonds/Provinciefonds is gekoppeld. Als gevolg hiervan is het accres GemeentefondslProvinciefonds aangepast. Overboekingen De opwaartse bijstelling van het accres 1 9 9 7 van 86,6 miljoen wordt van de aanvullende post Accres Gemeentefonds overgeboekt naar het gemeentefonds. Van deze post wordt tevens het accres 1998 van 615,5 miljoen overgeboekt naar het Gemeentefonds. Het accres 1998 van het Provinciefonds, zijnde 48,6 miljoen, wordt van de aanvullende post Accres Provinciefonds naar het Provinciefonds geboekt. Bijlage 5 INFRASTRUCTUURFONDS UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 6 572,7 7 145,3 7 810,O 8 128,3 8 347,9 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin aanleg en onderhoud rijkswegen investeringsbijdragen tbv rijksvaarwegen investeringsbijdragen tbv spoorwegen investeringsbijdragen tbv verkeersvoorzieningen diversen 79,6 - 44,5 - 191,O - 29,3 - 48,3 - - - 233,5 Beleidsmatige mutaties Rijkcbegroting in enge zin actualisatie kasritme betuweroute betaling belgie i v m hsl meerkosten betuweroute meerkosten hsl meerkosten westerscheldetunnel startprogramma duurzaam veilig swabltib -gebundelde doeluitkeringversnelling verkeersbeheersing diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin compensatie sloopregeling contractsector (dekking) efficiency-taakstelling ns-taakorganisaties impuls tweede tactisch pakket swabltib -onderliggend wegennetswabltib -railwegenswabltib -stadistreekswa blti b -vaarwegentaakstelling openbaar vervoer verbreding en verdieping maas versnelling verkeersbeheersing voorbereiding swabltib hoofdwegennet voorbereidingskosten swabltib diversen Niet tot een ijklijn behorend aandelenstorting n v westerscheldetunnel meerkosten westerscheldetunnel diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Bijlage 5 p - p - 7 667,O Mee- en tegenvallers Doordat in 1996 een groter aantal planstudieprojecten is uitgevoerd en de vertraging bij de aanleg en het onderhoud van rijkswegen is ingelopen, zijn de uitgaven met 79,6 miljoen verhoogd. Het in 1996 opgetreden overschot bij de investeringsbijdragen ten behoeve van rijksvaarwegen wordt veroorzaakt door vertraging bij een aantal vaarwegprojecten en doordat de reservering ten behoeve van een nieuwe Europese sloopregeling voor de binnenvaart niet benodigd bleek. Deze regeling is pas eind 1996 geautoriseerd. Doordat bij de uitvoering van een aantal spoorwegprojecten vertraging is opgelopen, is een bedrag van 191 miljoen in 1996 niet meer tot besteding gekomen. Vertraging van verschillende projecten heeft ertoe geleid dat de bijdragen voor de aanleg van (lokale en regionale) verkeersvoorzieningen in 1996 met 29,3 miljoen zijn verlaagd. Beleidsmatige mutaties Een deel van het overschot (80,7 miljoen) dat ontstaat door vertraging bij de realisatie van de Betuweroute wordt aangewend voor versnelling van maatregelen voor verkeersbeheersing in het kader van het programma Samen Werken Aan Bereikbaarheid (SWAB). Met België is overeengekomen dat de HSL via het door Nederland gewenste traject langs de E19 zal worden aangelegd. Uit deze overeenkomst vloeit een compensatie voort voor het langere tracé op Belgisch grondgebied van 823 miljoen. In 1996 is hiervan 428 miljoen tot betaling gekomen. De hiervoor benodigde dekking geschiedt voor bijna 247 miljoen uit reguliere middelen Infrastructuurfonds en voor 181 miljoen uit een bijdrage van het FES. De uitgavenraming van de Betuweroute is aangepast voor reële prijsontwikkelingen en extra studie- en onderzoekskosten. Bovendien leidt het geschikt maken van de Botlek- en Sophiatunnel voor gestapeld containervervoer (double stack) eveneens tot hogere kosten. Dekking van de meerkosten vindt plaats op aanleg railwegen. De meerkosten van de HSL als gevolg van de tunnel onder het Groene Hart en het bestuurlijk mandaat (in totaal 1457 miljoen) zijn conform besluitvorming in de Tweede Kamer voor 757 miljoen ingepast in de periode 1999-2002 (dekking vindt plaats op aanleg railwegen). Het restant van 700 miljoen zal na 2002 gefinancierd worden uit het FES. Ten behoeve van aanvullende veiligheidsvoorzieningen bij de Westerscheldetunnel zijn de meerkosten van 30 miljoen in 2001 in mindering gebracht op het onderdeel rijkswegen. De aandelenstorting van het rijk in de NV Westerscheldetunnel, die belast is met de aanleg van de tunnel, is met eenzelfde bedrag in 2001 verhoogd (zie mutatie niet tot een ijltli/n behorend). Het onderhoud van een aantal vaarwegen en waterstaatkundige objecten is in 1996 tegen een afkoopsom van 60,3 miljoen aan provinciale en regionale overheden overgedragen. Het Startprogramma Duurzaam Veilig bevat een aantal maatregelen die samen met de gemeenten, de provincies en de waterschappen worden genomen om de veiligheid op de wegen te bevorderen. In het kader van de nota SWAB wordt de gebundelde doeluitkering (GDU) in de periode 1998 tot en met 2000 met 400 miljoen verhoogd. Een deel van het overschot (80,7 miljoen) dat ontstaat door vertraging bij de realisatie van de Betuweroute wordt aangewend voor versnelling van maatregelen voor verkeersbeheersing in het kader van het programma Samen Werken Aan Bereikbaarheid. Bijlage 5 Desalderingen De bijdrage van Verkeer en Waterstaat aan de sloopregeling voor de binnenvaart wordt voor een bedrag van 37,6 miljoen gefinancierd uit het Infrastructuurfonds. De meerjarige budgetverhoging in verband met het beleidsvoornemen ten aanzien van de contractsector spoorvervoer wordt gedekt uit aanleg railwegen. In samenspraak met de NS-taakorganisaties zal ernaar gestreefd worden om door efficiencyverbeteringen bij het beheer en onderhoud van railwegen een besparing te realiseren oplopend tot structureel 60 miljoen vanaf 2000. Als gevolg van kostbare maatregelen voor de inpassing van railinfrastructuur heeft gedeeltelijke uitholling van het budget voor het Tweede Tactisch Pakket plaatsgevonden. De regering heeft daarom besloten tot een ophoging van het beschikbare budget met driemaal 50 miljoen in de jaren 1998-2000. Voor uitvoering van de projecten in het kader van de nota SWAB en TIB wordt voor de periode 1998-2000 in totaal 2 miljard toegevoegd aan de begroting van Verkeer en Waterstaat en het Infrastructuurfonds. Op het Infrastructuurfonds is een bedrag van 1305 miljoen verdeeld over railwegen, regionale en lokale infrastructuur en vaarwegen in de periode 1998 tot en met 2000. De in 1997 door de Tweede Kamer voor 50 miljoen teruggedraaide taakstelling OV - verantwoord op de begroting van Verkeer en Waterstaat - wordt gecompenseerd op aanleg railinfrastructuur. Vooruitlopend op besluitvorming over de projecten Grens- en Zandmaas, gericht op hoogwaterbescherming in het Limburgse stroomgebied van de Maas, worden door VenW in 1998 en 1999 nog enkele proefbaggerbestekken ondernomen waarmee ervaring wordt opgedaan met het verdiepen en verbreden van de rivierbedding. In het kader van de nota SWAB is besloten tot een versnelling van de verkeersbeheersingsmaatregelen. De extra uitgaven van 100 miljoen in 1999 worden in latere jaren gecompenseerd. Voor de voorbereiding van de in SWAB-kader voorgenomen versnelling van het Rijkswegenprogramma wordt in de jaren 1998,1999 en 2000 50 miljoen uitgetrokken. Zowel in 2001 als in 2002 is 100 miljoen beschikbaar voor een versnelde aanleg. De kosten van de in 1997 opgestarte voorbereiding van het programma SWAB worden gecompenseerd door verlaging van de uitgaven voor rijkswegen (30,7 miljoen) en railinfrastructuur (50 miljoen). Deze voorbereidingskosten worden op de begroting van Verkeer en Waterstaat verantwoord. Met betrekking tot de omvangrijke post Diversen kan worden opgemerkt dat door een wijziging in het kasritme van de Betuwe-route en de HSL (o.a. betaling aan België; zie begroting van VenW) het uitgavenpatroon van het Infrastructuurfonds fors is aangepast. Omdat het hierbij gaat om uitgaven die worden gefinancierd via een bijdrage van de begroting van VenW en het FES worden zowel de uitgaven als de niet-belastingontvangsten met eenzelfde bedrag via een desaldering verhoogd en vindt de beleidsmatige verwerking plaats op de begrotingen van VenW en het FES. Daarnaast leidt de conversie van de begroting van VenW en het Infrastructuurfonds tot forse bijstellingen op de post Diversen, Niet tot een ijklijn behorend Op basis van de meest recente projectplanning voor de Westerscheldetunnel wordt het ritme van de aandelenstorting in de Bijlage 5 NV-Westerscheldetunnel bijgesteld. De aandelenstorting loopt parallel aan de financieringsbehoefte die uit hoofde van de projectuitvoering ontstaat. Ten behoeve van aanvullende veiligheidsvoorzieningen wordt in 2001 30 miljoen extra uitgetrokken voor de Westerscheldetunnel. De aandelenstorting in de NV Westerscheldetunnel wordt hiermee verhoogd (zie toelichting beleidsmatige mutaties). NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 6 324,4 7 008,4 7 635,6 8 000,O 8 265,2 7 667,O Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin bijdragen tbv aanleg rijkswegen verrekening voorschotten diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin taakstelling n.a.v. betaling belgie diversen Desalderingen Rijksbegroting in enge zin bijdrage fes swabltib compensatie sloopregeling contractsector (dekking) efficiency-taakstelling ns samen werken aan bereikbaarheid taakstelling openbaar vervoer tweede tactische pakket verbreding en verdieping maas versnelling verkeersbeheersing voorbereiding swabltib hoofdwegennet diversen Niet tot een ijklijn behorend uitgifte aandelen westerschelde diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers Door bestuurlijk overleg en procedures is vertraging opgelopen bij de aanleg Rijksweg 7 (Wolvega - Heerenveen) en de omlegging van Rijksweg Bijlage 5 30 bij Ede. Daarnaast zijn minder bijdragen ontvangen voor de Wijkertunnel. Dientengevolge vallen de bijdragen van derden aan deze projecten in 1996 per saldo 25,8 miljoen lager uit. Na verrekening van over het vierde kwartaal 1995 verstrekte voorschotten voor aanleg van railinfrastructuur, is vastgesteld dat het Fonds nog 57,6 miljoen tegoed heeft. Beleidsmatige mutaties Het Infrastructuurfonds is in 1998 taakstellend verlaagd met 395 miljoen i n verband met de vervroegde betaling aan België voor de HSL-Zuid. Een deel van deze taakstelling (295 miljoen) is vooralsnog niet op de begrotingsartikelen verwerkt, maar tijdelijk geraamd als ontvangstenartikel. Deze resterende taakstelling wordt tijdens de begrotingsuitvoering 1998 op basis van de feitelijke voortgang van de uitvoering van projecten definitief op de uitgaven in mindering gebracht. Desalderingen Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de uitgaven. Niet tot een ijklijn behorend De met de Westerscheldetunnel samenhangende voeding van het Infrastructuurfonds wordt bijgesteld i n lijn met de bijstelling van de aandelenstorting in de NV Westerscheldetunnel. UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Niet tot een ijklijn behorend betaling aan belgie i v m hsl bijdrage aan betuweroute en hsl bodemsaneringsprojecten projecten I<ennisinfrastructuur swa blti b verkeer- en vervoerprojecten diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Niet tot een ijklijn behorend Met het oog op een rentebeding is i n 1996 het FES-aandeel van 181 miljoen in de met België overeengekomen vergoeding voor aanleg van het HSL-tracé vervroegd betaald. In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1998 zijn de ramingen voor de Betuweroute en HSL-Zuid geactualiseerd. Het ritme van Bijlage 5 de FES-bijdrage aan deze projecten is hierop aangepast. Daarnaast is een verschuiving van Infrafondsvoeding naar FES-voeding aangebracht door de FES-bijdrage aan deze projecten met 1445 miljoen te verhogen. De bodemsaneringsprojecten die plaatsvinden in het kader van VINEX-woningbouwprojecten en van de Verkeer- en Vervoerprojecten van de Investeringsimpuls, komen later tot uitvoering dan aanvankelijk werd voorzien. Naast vertraging bij de woningbouw- en infrastructuurprojecten kunnen de tijdrovende juridische procedures rond bodemsanering als oorzaak worden genoemd. Door vertraging bij enkele projecten I<ennisinfrastructuur van de Investeringsimpuls en het MARIN-project is een deel van de FESbijdragen aan deze projecten doorgeschoven naar 1999 en 2000. De regering heeft besloten tot een integrale aanpak van de bereiltbaarheidsproblematiel<. Hiertoe is binnen het FES 2 miljard gereserveerd voor bijdragen aan het Infrastructuurfonds voor de mobiliteitsprogramma'c SWABTTIB. Het gedeelte van SWABITIB dat voldoet aan de criteria voor een FES-bijdrage (1305 miljoen) wordt rechtstreeks uit het FES gefinancierd. Het resterende programmagedeelte (695 miljoen) wordt gefinancierd met reguliere Infrafondsmiddelen die vrij komen door de hiervoor genoemde verschuiving van Infrafondsvoeding naar FES-voeding bij de Betuweroute en HSL. Bij enkele grote Verkeer- en Vervoerprojecten van de Investeringsimpuls is in 1996 vertraging opgetreden. De FES-bijdrage aan deze projecten zal naar verwachting in 2000 en 2001 tot besteding komen. NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOERIENRIOTA 1997 Niet Pot een ijldijn behorend common-areabaten extra export aardgas gasbaten binnenland diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Niet tot een ijklijn behorend In de Miljoenennota 1997 is geraamd dat de Staat, uit hoofde van de tussenuitspraak in de Common-Area-arbitrage, in 1996 in totaal 2750 miljoen van NAM en EBN zal ontvangen (1950 miljoen nietbelastingmiddelen en 800 miljoen VpB-opbrengsten). De Staat heeft in 1996 885,6 miljoen aan niet-belastingmiddelen en 1l 1 1 miljoen aan VpB ontvangen, hetgeen leidt tot een daling van de ontvangstenraming met 7064,4 miljoen in 1996. In 1997 zal de NAM aan de Staat 509 miljoen aan niet-belastingmiddelen afgedragen. Bijlage 5 Door een lagere raming van het afzetvolume ten opzichte van het Plan van gasafzet 1990, zijn de ramingen voor de opbrengsten uit extra export aardgas in 1998 en latere jaren neerwaarts bijgesteld met 100 miljoen. Door een hogere dollarkoers en een koude winter kon de raming voor 1997 opwaarts worden bijgesteld met 200 miljoen. Vanaf 1998 wordt jaarlijks een half mijard van de binnenlandse gasbaten ten gunste van het FES gebracht ten behoeve van structuurversterking. NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Niet tot een ijklijn behorend rente over rijksbijdrage aow-spaarfonds 1998 rijksbijdrage 1997 Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Ontvangsten Niet tot een ijklijn behorend Ten behoeve van de toekomstige financiering van de AOW is door het kabinet een AOW-Spaarfonds in het leven geroepen. Vanaf de begroting van SZW worden hier bijdragen geleverd in de vorm van jaarlijkse stortingen. De eerste storting in het fonds bedroeg 750 miljoen in 1997 en 1,5 miljard structureel. Daarnaast ontvangt het fonds rentebaten over het opgebouwde vermogen. Deze baten worden aan het fondsvermogen toegevoegd. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting i n enge zin macro-economische ontwiltiteling onderuitputting specifieke afdrachtsltorting diversen Sociale zekerheid diversen Zorg diversen Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting i n enge zin intertemporele compensatie cao onderwijs intertemporele compensatie cao sector rijk wachtgelden diversen Sociale zekerheid diversen Overboekingen Rijksbegroting i n enge zin loonbijstelling 1997 naar oc&w: overboeking cao o&w diversen Sociale zekerheid diversen Zorg diversen Niet tot een ijltlijn behorend diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers De actuele inzichten in de macro-economische ontwikkeling, zoals gepubliceerd in het Macro-Economische Verkenning 1998 leiden t o t een Bijlage 5 bijstelling van de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden op de budgetdisciplinesectoren Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Zorg (contractloon, incidenteel en premiestelling). Als gevolg van de realisatie 1996 is een bedrag van 139,4 miljoen in dat jaar vrijgevallen. De specifieke afdrachtskorting (SPAK) leidt tot een besparing op de loonkosten van de werkgevers in de overheidssectoren van ruim 20 miljoen vanaf 1998. Beleidsmatige mutaties Om het specifieke kasritme van de CAO sector Onderwijs & Wetenschappen te volgen dient binnen de aanvullende post een intertemporele compensatie plaats te vinden. Dit betekent dat de raming voor de jaren l998 en 1999 verlaagd is en voor de jaren 2000 en 2001 verhoogd. Ook de onlangs afgesloten CAO sector Rijk heeft als gevolg van het specifieke kasritme tot een intertemporele compensatie op de aanvullende post geleid. Dit betekent dat de raming voor het jaar 1997 verlaagd is en voor de jaren 1998 en 1999 verhoogd. Op het onderdeel wachtgelden van de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden is mede op grond van de realisatie in 1995 en 1996 besloten de raming met ingang van 1997 structureel neerwaarts bij te stellen. Overboekingen De post Loonbijstelling 1997 betreft de overboeking naar de departementen van de loonindexatie. De begrotingen 1997 en de ontwerpbegrotingen 1998 worden met deze overboeking op het loonprijspeil 1997 gebracht. Vanaf de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden middelen overgeboekt om de sector Onderwijs en Wetenschappen op het verplichtingenniveau van de reeds afgesloten en tot eind 1998 lopende CAO gebracht. In deze overboeking is rekening gehouden met de eerdergenoemde intertemporele compensatie. Bijlage 5 UITGAVEN Z3 299,s - 173,7 63,9 379J 697,9 13,2 - 2,3 - 1,4 187,O 0,o 334,4 - 0,l 356,7 - 0,l 339,6 - 0,l - 2,3 11,8 187,O 334,3 356,6 339,5 83 155,4 24,3 178,7 43,9 181,7 67,l 185,5 90,4 - 357,5 - 360,8 STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Sociale zekerheid nominale ontwikkeling diversen Beleidsmatige mutaties Sociale zekerheid volledige koppeling 1998 diversen - - Sociale zekerheid van aanvullende post naar begroting tranche 1997 p - 319,s p - 374,O - - - 352,4 Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers De nominale ontwikkeling behelst mutaties in alle begrotingsgefinancierde regelingen van de sociale zekerheid. Zij vloeien onder andere voort uit wijzigingen in het prijsindexcijfer van de binnenlandse consumptie en in de WI<A-index. Beleidsmatige mutaties In de Miljoenennota 1997 is voor de ramingen 1998 uitgegaan van een halve koppeling voor zowel de uitkeringen aan de ontwiltlteling van de contractlonen als de kinderbijslaguitkeringen aan het prijsindexcijfer. Thans heeft de regering besloten de uitkeringen volledig te koppelen. Dit resulteert i n een bijstelling van de raming met ongeveer 155 miljoen in 1998 en ruim 180 miljoen structureel in latere jaren. Overboekingen De kinderbijslag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van het binnenlands consumptieprijspeil. De gepresenteerde overboeking betreft de toevoeging van deze raming aan de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarnaast voorziet de overboeking in het op het prijspeil brengen van de begrotingsgefinancierde uitkeringen. Bijlage 5 PRIJSBIJSTELLINGIINDEXERING WSF UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin macro mutatie macro mutatie 1997 macro mutatie 1998 ev Zorg diversen Beleidsmatige mutaties Sociale zekerheid diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin naar OCW: indexering studiefinanciering uitdeling prijsbijstelling tranche 1997 Zorg diversen Niet tot een ijklijn behorend macro-mutatie naar OCW: indexering studiefinanciering diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Uitgaven Mee- e n tegenvallers O p basis van de MEV en d e nieuwste inzichten ten aanzien van de studentenaantallen i s de uitgavenraming o p d e aanvullende post Indexering WSF i n d e periode 1997-2000 neerwaarts bijgesteld. De verhoging i n het jaar 2001 betreft een technische correctie o p de raming bij Miljoenennota 1997, aangezien bij het opstellen van de raming geen rekening was gehouden m e t de omzetting van niet-relevante (leen-) naar relevante (beurs-)uitgaven voor d e studenten die onder het regime van de prestatiebeurs i n dit jaar afstuderen en voldoen aan d e gestelde prestatienorm. Ook de raming van de prijsbijstelling i s ten opzichte van de Miljoenennota 1997 o p basis van d e MEV neerwaarts bijgesteld. De neerwaartse Bijlage 5 bijstelling betekent dat wordt verwacht dat de prijzen minder sne stijgen dan bij de Miljoenennota 1997 nog werd aangenomen. Overboekingen De tranche 1997 van de indexering studiefinanciering is overgebc ekt naar de begroting van OCenW. De tranche 1997 van de prijsbijstelling is overgeboekt naar de diverse begrotingen. Niet tot een ijklijn behorend Op basis van MEV en de nieuwste inzichten in de studentenaantallen is de niet-relevante uitgavenraming op de aanvullende post Indexering WSF ten opzichte van de stand Miljoenennota 1997 bijgesteld. Daarnaast leidt het lagere opnamepercentage van studieleningen door studenten tot een neerwaartse bijstelling van de raming. De relatief forse verlaging in het jaar 2001 betreft een technische correctie op de raming bij Miljoenennota 1997, aangezien bij het opstellen van de raming geen rekening was gehouden met de omzetting van niet-relevante (leen-) naar relevante (beurs-)uitgavenvoor de studenten die onder het regime van de prestatiebeurs in dit jaar afstuderen en voldoen aan de gestelde prestatienorm. De tranche 1997 van de indexering van de niet-relevante studieleningen is overgeboekt naar de OCenW-begroting. UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers Rijksbegroting in enge zin btw-afdrachten invoerrechten Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Mee- en tegenvallers De neerwaartse bijstelling van de BTW-afdrachten van circa 305 miljoen in 1996 vloeit voort uit het nieuwe Eigen-Middelenbesluit, waardoor een verschuiving plaatsvond van BTW-afdrachten naar BNP-afdrachten. De opwaartse bijstellingen vanaf 1997 zijn het gevolg van de verwachte hogere macro-economische groei. Gemaakte afspraken bij de GATTIWTO over verlagingen van de tarieven hebben tot gevolg dat de invoerrechten in de loop der jaren steeds meer teruglopen. Bijlage 5 NADER TE BEPALEN UITGAVEN - 676,7 STAND MILJOENENNOTA 1997 36,7 599,5 Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in enge zin behoedzaamheidsreserve gflpf bijstelling behoedzaamheidsreserve bijstelling reservering fiscale uitvoeringskosten co2-projecten dividendderving eindejaarsmarge lager geraamde leerplichtige kinderen van asielzoekers nmp3/co2/nox raming relevant effect afkoop objectsubsidies realisatie eindejaarsmarge vrijval fiscale uitvoeringskosten diversen Sociale zekerheid diversen zorg diversen Overboekingen Rijksbegroting in enge zin naar biza: van cluster i; tbv langdurig werklozen naar biza: van cluster ii naar ez: van cluster iii; top-instituten/elektronische SW naar financien: van fiscale uitvoeringskosten naar justitie: van cluster ii naar OCW: van parkeerpost asielzoekers naar vrom: van cluster v; normhuurcompensatie diversen zorg cluster 1: extra werkgelegenheid langdurig werklozen - - 80,O -3 5 4,6 - 540,2 Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 676,7 - 413,6 - 8,4 0,O - 376,9 607,9 4,1 .l2,7 - 372,8 620,6 STAND MILJOENENNOTA 1998 (excl. IS) Totaal Internationale samenwerking - STAND MILJOENENNOTA 1998 (incl. IS) 0,O Uitgaven Beleidsmatige mutaties Rijksbegroting in eng zin: In het kader van het onderhandelingsakkoord tussen het Rijk en de VNG en het IPO is bij het Gemeentefonds en het Provinciefonds (GFIPF) een Bijlage 5 behoedzaamheidsreserve gecreëerd (zie aldaar). Aangezien deze reserve beschikbaar moet zijn o m aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds toe te delen bij de nacalculatie op basis van de begrotingrealisatie, wordt deze reserve op deze aanvullende post vastgehouden. Als gevolg van de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijkcuitgaven worden de accressen voor het Gemeente- en Provinciefonds bijgesteld. Dientengevolge wordt tevens de behoedzaamheidsreserve bijgesteld. De reservering voor fiscale wetsvoorstellen is verhoogd, teneinde deze toereikend te laten zijn voor de verwachte uitvoeringskosten van fiscale wetsvoorstellen. Met name de stijgende uitvoeringskosten van de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) maken een ophoging noodzakelijk. De gedachte was o m vanuit het FES middelen toe te kennen aan CO2-projecten. Doordat de concrete projecten niet onder de reikwijdte van het FES vallen, zijn nu extra gelden binnen het FES aan de Betuweroute toegevoegd waardoor reguliere (VenW-)gelden voor de Betuweroute vrijvallen en kunnen worden overgebracht naar CO2-projecten. De feitelijke reservering van deze gelden vindt plaats op deze aanvullende post en departementen die de CO,-projecten uitvoeren kunnen een beroep doen op de aanvullende post. Binnen deze aanvullende post bestaat een reservering in het kader van de dividendderving samenhangende met de geraamde privatiseringen in 1996 en 1997 (zie ook de niet-belastingontvangsten). De feitelijke verlaging van de dividendramingen vindt thans op de begrotingen van Financiën (verkoop obligatielening ING Groep NV), van Verkeer en Waterstaat (verkoop KLM), van Economische Zaken (verkoop DAF in 1996 en verkoop Alpinvest) plaats. De geraamde dividendderving wordt hiervoor aangepast. Evenals in voorgaande jaren wordt technisch verondersteld dat gelden onbesteed zullen blijven van eenzelfde omvang als de toevoegingen aan de begrotingen 1997 in verband met de eindejaarsmarge 1996. (Deze veronderstelling is neergelegd in de brief ((Begrotingsproces en -systematiek)).) Er is daarom een correctieboeking verwerkt op de aanvullende post, die even groot is als het totaal van de mutaties eindejaarsmarge op de begrotingen (inclusief de eindejaarsmarge respectievelijk de bandbreedtesystematiek voor het rijksbegrotingsdeel van de sociale zekerheid en het Budgettair [<ader Zorg en voor de homogene groep Internationale Samenwerking). De gereserveerde middelen voor leerplichtige asielzoekers en VVTV'ers zijn vanaf de Miljoenennota 1997 op deze aanvullende post geraamd. De geraamde middelen voor 1998 en later zijn voor zover benodigd overgeboekt naar OCW (zie bij de overboekingen) en het restant valt thans vrij, omdat er minder leerplichtige asielzoel<ers zijn. Voor de reductie van CO2-uitstoot wordt opnieuw een bedrag van 750 miljoen en voor de reductie van NOx-uitstoot een bedrag van 165 miljoen ter beschikking gesteld met de in de toelichting aangegeven kasmatige uitfinanciering in de relevante meerjarenramingen. Deze bedragen zijn vooralsnog op deze aanvullende post gereserveerd en zullen nader worden verdeeld over de betrokken departementen VROM, V&W, EZ en LNV. De regering heeft besloten tot de afkoop van de resterende objectsubsidies volkshuisvesting op de VROM-begroting. Het overleg op de afkoop is nog gaande. Voor het relevante deel van de uitgaven (o.a. rentevergoeding afkoopsom, reguliere bijdrage NWl's, reguliere subsidiebetalingen, rentegevolgen voor de staatsschuld) is op deze aanvullende post een voorziening opgenomen. Aangezien het overleg over de afkoop nog niet is afgerond, is er nog geen rekening gehouden met de effecten van de afkoop voor de objectsubsidies volkshuisvesting zelf. Dit betreft het niet-relevante deel van de afkoopsom. De bij de Voorjaarsnota l996 verwerkte ramingsveronderstelling voor wat betreft de eindejaarsmarge is uiteindelijk ook in 1996 gerealiseerd. Bijlage 5 De o p deze aanvullende post geraamde fiscale uitvoeringskosten voor 1996 zijn niet geheel benodigd geweest en vallen daarom vrij. Overboekingen De overboekingen van de nog resterende clustergelden uit deze aanvullende post naar de verschillende begrotingen worden op de desbetreffende begrotingen toegelicht. Vanuit de op deze aanvullende post geraamde fiscale uitvoeringskosten wordt een bedrag overgeboekt naar de begroting Financiën. De geraamde middelen voor het onderwijs aan leerplichtige asielzoekers en VVTVrers zijn overgeboekt naar de begroting van OCW. NADER TE BEPALEN NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 1 500,O l 050,O 50,O 20,O 0,O 0,O Niet tot een ijklijn behorend opbrengst uit hoofde van verkoop aandelen alpinvest opbrengst uit hoofde van verkoop aandelen daf - 31 5,7 opbrengst uit hoofde van verkoop aandelen klm opbrengst uit hoofde van verkoop ing obligatielening taakstelling niet-microlastenontvangsten - 1 184,3 - - 275,O - 990,O - 316,O 1 128,l P - 1 500,O P - - - - 452,9 0,o Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 - 1 500,O - 452,9 0,O 0,O 0,O OIO 0,O 597,l 50,O 20,O 0,0 0,O STAND MILJOENENNOTA 1998 0,O Ontvangsten Niet tot een ijklijn behorend De geraamde ontvangstenpost buiten de sfeer van de microlasten (tevens niet relevant voor het beleidsrelevant tekort) is i n 1996 met uitzondering van de opbrengst van de verkoop van aandelen DAF (van 315,7 miljoen), goudverkoop en de verkoop aandelen springstoffabriek niet gerealiseerd. Daarom, is de taakstelling voor 1997, die bij de Miljoenennota 1997 voor 1997 was geraamd op 1 miljard, verhoogd met het niet-gerealiseerde deel van de taakstelling uit 1996. De verhoogde ontvangstenpost buiten de sfeer van de microlasten voor 1997 wordt deels gerealiseerd via de verkoop aandelen KLM en Alpinvest en de verkoop van een obligatielening ING Groep NV. Bijlage 5 UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 - 7 000,6 Desalderingen Rijksbegroting in enge zin bijstelling i v m fes en isf diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 awen Desalderingen De bijstelling van de post Consoliodatie (uitgaven en ontvangsten) houdt verband met een aanpassing van de onderlinge bijdragen tussen de begrotingen en met de bijdragen van het FES aan andere begrotingen. Tevens leidt de nieuwe begrotingsindeling van Verkeer en Waterstaat van 1997 op 1998 tot een wijziging in de bijdrage van deze begroting aan het Infrastructuurfonds. Bijlage 5 SOCIALE ZEKERHEID UITGAVEN STAND MILJOENENNOTA 1997 98 433,O Mee- en tegenvallers nominale ontwikkeling prijsontwikkeling arbeidsongeschiktheidsuitkeringen prijsontwikkeling vangnet ziektewet prijsontwikkeling werkloosheidsuitkeringen prijsontwikkeling Ziektewetuitkeringen verhoging SPAK volume-;ntwikkeling arbeidsongeschiktheidsuitkeringen volume-ontwikkeling sociale voorzieningen volume-ontwikkeling vangnetuitkeringen volume-ontwikkeling werkloosheidsuitkeringen volume-ontwikkeling Ziektewetuitkeringen diversen 12,4 - 282,2 Beleidsmatige mutaties afschaffing perceptiekosten volksverzekeringen besparingen wet op de reintegratie elektronisch gegevensverkeer (cvcs) invoering nieuwe wet sociale werkvoorziening invoering wet inschakeling werkzoekenden koopkrachttoeslag individuele huursubsidie motie giskes niet herkeuren cohort 97/98 (aawlwao) uitkeringen tijdens detentie: besparingen verhoging kinderbijslag verkorting wachtlijsten verlenging tijdelijke regeling vervoersvoorziening WW volledige koppeling 1998 wetsvoorstel loopbaanonderbreking besparing loopbaanonderbreking wet op de reïntegratie diversen Overboekingen diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Uitgaven Mee- en tegenvallers De jongste inzichten van het CPB inzake de ontwikkeling van indices, belastingen en premies leiden t o t een nominale bijstelling van de begrotings- en premiegefinancierde uitgaven van de sociale zekerheid. In concreto spelen de wijziging van het koppelingspercentage (WKA) en de Bijlage 5 wijzigingen i n het bruto-nettotraject van de netto-netto gekoppelde uitkeringen de voornaamste rol i n deze mutatie. De gemiddelde prijs van de arbeidsongeschil<theidsuitl<eringenen de vangnetuitkeringen - de Ziektewet voor onder andere zwangere vrouwen en tijdelijk personeel - is o p grond van gegevens van het LISV neerwaarts bijgesteld. De gemiddelde prijs van de werkloosheidsuitkeringen en de ziektewetuitkeringen is opwaarts bijgesteld. Ook deze bijstellingen volgt uit de meest recente gegevens van het LISV. De verhoging van de specifieke afdrachtskorting (SPAK) leidt tot een meevaller van r u i m 68 miljoen vanaf 1998, doordat de SPAK ook van toepassing is o p de WIW. Realisatiecijfers hebben geleid t o t een eenmalige aanpassing van het volume van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in 1996. Voor de jaren na 1998 geven recente ontwikkelingen aanleiding de ramingen opwaarts bij te stellen. Sinds enkele maanden stijgt het volume van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen weer. De volumeontwikl~elingsociale voorzieningen laat i n 1996 een tegenvallende en vanaf 1997 een meevallende ontwikkeling zien. Vanaf 1997 is enerzijds sprake van hogere uitgaven door een toenemend beroep o p bijstand door 65-plussers m e t een onvolledige AOW-opbouw (Algemene Ouderdoms Wet). Anderzijds leidt de meevallende macro-economische werkloosheidsontwikkeling tot een neerwaartse aanpassing van de volumeramingen voor het Gemeentelijk Werkfonds en de Algemene Bijstandswet m e t ingang van 1997. Realisatiecijfers hebben aanleiding geseven het volume van de vangnetregeling in 1996 neerwaarts bij te stellen. Vanaf 1997 zijn de ramingen - eveneens naar aanleiding van realisatiecijfers - opwaarts bijgesteld. Het volume van de werkloosheidsuitkeringen heeft i n 1997 een aantal forse tegenvallers laten zien. De oorzaak voor deze tegenvallende ontwikkeling is gelegen i n het feit dat de groei i n werkgelegenheid zich i n de loop der jaren i n steeds geringere mate vertaalt naar een daling van het aantal uitkeringen. Mensen zonder uitkering, zoals schoolverlaters en herintredende vrouwen, lijken het meest te profiteren van de opleving i n de economie. Het volume van de ziektewetuitkeringen is i n 1996 en in 1997 op grond van realisatiecijfers neerwaarts bijgesteld. Beleidsmatige mutaties De vergoeding van de sociale verzekeringsfondsen aan de belastingdienst voor de heffing van premies w o r d t afgeschaft (de zogenoemde perceptiekosten), hetgeen leidt t o t lagere uitgaven van deze fondsen en spiegelbeeldig tot lagere ontvangsten voor de belastingdienst. De Wet o p de Reïntegratie maakt het mogelijk dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstanders weer aan het werk gaan. Hierdoor doet zich een besparing voor de i n de bijstandsuitgaven. De elektronische gegevensuitwisseling ten behoeve van het proces Samenwerking Werk en Inkomen zal worden gefacilieerd door een cliëntvolgcommunicatiestelsel (CVCS). Ten behoeve van de ontwikkeling van dit stelsel stelt de regering in 1997 25 miljoen gulden beschikbaar. In verband m e t de invoeringskosten van de nieuwe Wet Sociale Werl<voorziening is het budget i n 1997 opgehoogd. De extra middelen worden ingezet voor managementondersteuning. Op 1 januari 1998 is het ingaan van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) voorzien. Op basis van deze wet zal een brede doeluitkering, het zogenaamde Gemeentelijk Werkfonds, worden ingesteld. In dit fonds w o r d t een aantal bestaande geldstromen naar de gemeenten gebundeld. In totaal is r u i m 1,7 miljard gulden gemoeid m e t de nieuwe regeling. Deze middelen worden overgeheveld vanuit diverse regelingen, zoals de Bijlage 5 Banenpools, de Jeugdwerkgarantiewet en de Algemene Bijstandswet. Daarnaast zijn ook middelen uit het Fonds Sociale Vernieuwing en van de arbeidsvoorzieningsorganisatie aan het nieuwe fonds toegevoegd. De in het overzicht gepresenteerde mutatie heeft slechts betrekking op de middelen die vanuit de budgetdisciplinesector Rijksbegroting eng naar de Sociale Zekerheid worden overgeboekt. De ijklijnen van beide sectoren worden voor deze overboeking gecorrigeerd. In 1997 heeft de regering 49 miljoen uitgetrokken om aan ontvangers van individuele huursubsidie een eenmalige koopkrachttoeslag toe te kennen. Daarnaast is 2 miljoen gulden aan het Gemeentefonds toegevoegd om eigenwoningbezitters met een minimuminkomen eenzelfde koopkrachttoeslag via de bijzondere bijstand te doen toekomen. Mede naar aanleiding van de motie Giskes trad dit jaar met terugwerkende kracht tot l januari 1997 de Regeling Tegemoetkoming Onderhoudskosten Thuiswonende Meervoudig en Ernstig Lichamelijke Gehandicapte Kinderen in werking. De regeling voorziet in een belastingvrije tegemoetkoming aan de ouders of verzorgers van deze kinderen. Afhankelijk van de ernst van de handicap is de hoogte van de tegemoetkoming respectievelijk fl. 1000,- en fl. 1500,- gulden per jaar. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de regering besloten de herkeuringen in het kader van de wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) niet langer doorgang te laten vinden voor arbeidsongeschikten die de leeftijd van 45 jaar bereikt hebben. De maatregel leidt tot meer kosten in de uitgaven voor de AAW en de WAO. Daarnaast doen zich besparingen voor op het begrotingsartikel inzake de tijdelijke Wet Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriterium (Bia). Per saldo lopen de kosten op van 6 miljoen in 1997 tot 90 miljoen in 2002. Gedetineerden die een AAWJWAO uitkering, een ANW uitkering of een ZW uitkering ontvangen, zullen die in de toekomst tijdens hun detentie moeten inleveren. De bepalingen die hiermee gemoeid zijn, worden geraamd op bijna 42 miljoen structureel. Voor alle gezinnen met kinderen heeft de regering voorzien in een verhoging van de kinderbijslag. Structureel is hiermee een bedrag van 100 miljoen gemoeid. Vanwege de betalingssystematiek per kwartaal is voor l998 een bedrag benodigd van 75 miljoen. Ter verkorting van de wachtlijsten bij de WSW stelt de regering een bedrag van 53 miljoen beschikbaar. Via de anticumulatiebaten vloeit 13 miljoen meer terug in 's Rijks kas, waardoor het netto bedrag 40 miljoen bedraagt. In afwachting van de resultaten van de tweede evaluatie van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) wordt de tijdelijke regeling vervoersvoorzieningen WVG met een jaar verlengd. De regeling voorziet in een middelentoekenning aan gemeenten ten behoeve van inwoners van AWBZ-instellingen. In de Miljoenennota 1997 werd voor l998 nog uitgegaan van een halve koppeling van de uitkeringen aan de ontwikkeling van de contractlonen. Binnen de wettelijke kaders (WKA) noopt de thans voor 1998 geraamde i/a-ratio tot een volledige koppeling. De ramingen zijn derhalve bijgesteld met 777 miljoen in 1998 en circa 850 miljoen structureel. Het wetsvoorstel loopbaanonderbreking voorziet in de mogelijkheid tijdelijk verlof op te nemen waarbij van overheidszijde een uitkering wordt verstrekt. Op de plaats van de verlofganger kan eveneens tijdelijk een werkloze aan de slag. Met de Wet op de Reïntegratie wil de regering de arbeidsmarktpositie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten versterken. De financiering van de nieuwe wet vindt - wat betreft de premiesector - plaats vanuit een nieuw op te richten Reïntegratiefonds. Hierin wordt bovenop de bestaande budgetten voor reïntegratie 68 miljoen gulden gestort. Daarnaast wordt eveneens 68 miljoen gulden toegevoegd aan het Gemeentelijk Werkfonds. Bijlage 5 Deze middelen worden speciaal gereserveerd ten behoeve van de bemiddeling van arbeidsgehandicapte bijstandsgerechtigden. De extra middelen die de regering ten behoeve van de Wet op de Reïntegratie heeft gereserveerd bedragen aldus 146 miljoen. Daarnaast wordt vanuit de sociale fondsen structureel 33 miljoen overgeheveld naar de rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Voor deze laatste mutatie worden de ijklijnen van de sectoren Rijksbegroting eng en Sociale zekerheid gecorrigeerd. NIET-BELASTINGONTVANGSTEN STAND MILJOENENNOTA 1997 Mee- en tegenvallers diversen Beleidsmatige mutaties diversen Extrapolatie Totaal mutaties sinds Miljoenennota 1997 STAND MILJOENENNOTA 1998 Ten opzichte van de Miljoenennota 1997 is de presentatie van de zorgsector gewijzigd. Dit is gedaan o m de aansluiting tussen de Miljoenennota en het Jaaroverzicht Zorg (JOZ) te verbeteren. De weergave van uitgaven en ontvangsten komt nu overeen met die in het JOZ 1998. Dit betekent enerzijds dat de gedesaldeerde rijksbijdragen (in de vorige Miljoenennota kwamen deze zowel voor aan de uitgavenkant van het begrotingsgefinancierde deel als aan de ontvangstenkant van het premiegefinancierde deel) niet meer in het overzicht voorkomen. Anderzijds betekent het dat enkele posten nu gedesaldeerd zijn opgenomen, die dat vorig jaar niet waren. Het gaat o m uitgaven in het JOZ die niet relevant zijn voor het Budgettair Kader Zorg (BKZ), omdat de minister van VWS hiervoor niet de primaire verantwoordelijkheid draagt. De vier grootste posten zijn: - de bijdrage van het ministerie van OCW aan de academische ziekenhuizen (1998: 827 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve Somatische Zorg); - de GGD's (1998: 544 miljoen, ondergebracht in de sector Preventieve Zorg); - het Algemeen maatschappelijk werk (1998: 234 miljoen, ondergebracht in de sector Curatieve Somatische Zorg) en - de Consultatiebureaurs voor alcohol en drugs (1998: 126 miljoen, ondergebracht in de sector Geestelijke Gezondheidszorg). Bijlage 5 Door de totalen van uitgaven en ontvangsten zoals hieronder gepresenteerd, te salderen, wordt het totaal van de (netto) uitgaven verkregen dat relevant is voor het BKZ. Dit totaal wordt ook toegelicht in hoofdstuk 3 en Bijlage 2 van de Miljoenennota. ZORG UITGAVEN STAND JAAROVERZICHT ZORG 1997 Mee- en tegenvallers Nominaal Volumeontwikkeling geneesmiddelen Tandheelkundige Zorg Specialistische Tandheelkundige Zorg Vertraging bouw Technisch statistisch Diverse mee- tegenvallers Besparingsverlies hulpmiddelen Besparingsverlies Sofinummer AWBZ Inzet TVK-reserve besparingsverliezen Diverse besparingsverliezen Beleidsmatige mutaties Wachtlijsten Gehandicapten Wachtlijsten Thuiszorg Wachtlijsten Geestelijke Gezondheidszorg Meer handen aan het bed Verpleeghuizen Meer handen aan het bed Verzorgingshuizen Meer handen aan het bed Gehandicapten Dekking intensiveringen uit groeiruimte Nieuwe medicijnen Wachtlijsten curesector Gebitsprothesen terug in Ziekenfonds Koopkrachtreparatie eigen bijdragen ZFW Maatregel Apothekers i.v.m. bonussenlkortingen Diverse maatregelen Technische mutaties Overheveling banen langdurig werklozen Decentralisatie indicatiestelling thuiszorg Vervallen inningkosten premies Vertraging Waarborgfonds TBS-klinieken Desaldering technische ontvangstenmutaties Diversen - 120 - 111 7 - 224 Extrapolatie Totaal mutaties sinds Jaaroverzicht Zorg 1997 1 364 79 426 - 321 576 544 622 726 3 787 79 426 61314 63927 66409 69665 72838 76130 79426 STAND MILJOENENNOTAIJAAROVERZICHT ZORG 1998 Bijlage 5 Mee- en tegenvallers Er doet zich een structurele tegenvaller voor van l 1 0 miljoen als gevolg van loon- en prijsstijgingen i n de zorgsector. De 2 miljard extra i n het jaar 2001 moet gezien worden als een extrapolatie die vorig jaar ten onrechte achterwege is gebleven. Uit de evaluatie van het jaar 1996 blijkt dat het gebruik van geneesmiddelen 230 miljoen hoger is uitgevallen dan was geraamd. Hiertegenover staat een meevaller bij de ontvangsten (zie ook daar). Bij de Tandheelkundige Zorg doet zich een tegenvaller voor van 35 miljoen. Daarnaast is er een meevaller bij de Tandheelkundige Specialistische Zorg van 39 miljoen. Als gevolg van vertragingen bij de bouwprojecten voor de intramurale zorg treedt voor de jaren 1997 en 1998 een financiële meevaller op van respectievelijk 264 en 162 miljoen. Structureel valt 40 miljoen van de bouwbudgetten vrij. Diverse besparingsverliezen treden op. Voor de jaren 1996 en 1997 treedt een besparingsverlies op bij de uitvoering van de maatregelen die in de Taskforce Voiumebeheersing en Kostenbeperking zijn afgesproken op het terrein van de hulpmiddelen. In 1998 wordt een besparingsverlies voorzien als gevolg van een vertraging bij de inning van de eigen bijdragen in de AWBZ-sector door het Centraal Administratie Kantoor. Ter compensatie van de diverse besparingsverliezen wordt de voor dit doel aangehouden reserve in het kader van de Taskforce Volumebeperking en Kostenbeheersing ingezet. Beleidsmatige mutaties In de caresectoren zijn structurele maatregelen genomen o m de wachtlijsten te verkorten en ((meer handen aan het bed» te krijgen. Uit de jaarlijkse 1,3% groeiruimte van de zorgsector wordt 108 miljoen ingezet voor de financiering van de hierboven genoemde intensiveringen in de caresector. Voor nieuwe geneesmiddelen is structureel 50 miljoen toegevoegd. In 1997 en 1998 komen daar respectievelijk 20 en 30 miljoen bij voor het gebruik van taxoïden. In 1997 is eenmalig 50 miljoen extra ingezet voor verkorting van de wachtlijsten in de curesector, gefinancierd uit onderuitputting op de begroting 1996 van VWS. Per 1 januari 1997 is de vergoeding voor gebitsprothesen alsnog teruggekeerd in de Ziekenfondswet. Structureel gaat het o m 145 miljoen extra zorguitgaven. In 1997 is via de Sociale Zekerheidsuitgaven de koopkrachtreparatie gefinancierd die samenhing met de introductie van de eigen bijdragen Ziekenfondswet. Voor de jaren 1998 en later wordt deze reparatie rechtstreeks uit de Zorgsector betaald. Met ingang van 1998 wordt de ((inkoopvergoeding geneesmiddelen apotheekhoudenden)) verlaagd in verband met de kortingen en bonussen die apotheekhoudenden ontvangen van de groothandel. Deze maatregel geeft een besparing van 100 miljoen in 1998 en structureel 150 miljoen. Technische mutaties Mutaties zijn onder de rubriek technisch gerangschikt als ze geen mutatie teweegbrengen ten opzichte van het BKZ. Tegenover de in deze rubriek genoemde verlagingen of verhogingen van de zorguitgaven staan dus even grote verlagingen of verhogingen van het BKZ. Bijlage 5 Van de banen voor langdurig werklozen voor de zorgsector is uit de tranche 1997 het budget voor circa 2000 banen overgeheveld naar de gemeenten. Met ingang van 1998 zal de indicatiestelling voor de thuiszorg worden uitgevoerd door de gemeenten. De uitgaven voor de zorg worden hierdoor structureel verlaagd met 73 miljoen. De regering heeft besloten de vergoeding van de kosten die de Belastingdienst maakt voor de inning van de premies te schrappen. Hierdoor gaan de zorguitgaven met ingang van 1998 met 134 miljoen omlaag. Door vertraging bij de instelling van het Waarborgfonds is de storting van de 120 miljoen garantiegeld van de overheid van l996 verschoven naar 1997. Voor de capaciteitsuitbreiding van TBS-klinieken zijn extra middelen van de Rijksbegroting overgeheveld naar de Zorg. De TBS-klinieken worden voor 20% gefinancierd uit de begroting van Justitie en voor 80% uit AWBZ-premies. Onder het kopje Desalderingen is opgenomen het totaal van de technische mutaties aan de ontvangstenkant. Zorg 1996 1997 1999 2000 200 1 2002 ONTVANGSTEN STAND JAAROVERZICHT ZORG 1997 Mee- en tegenvallers Volume-ontwikkeling geneesmiddelen Onderuitputting banen langdurig werklozen 1996 Diversen Beleidsmatige mutaties Te veel bevoorschotting verzorgingshuizen Eigen bijdrage APZIPAAZ Decentralisatie Zittend Ziekenvervoer Technische mutaties Diversen 8 134 Extrapolatie Totaal mutaties sinds Jaaroverzicht Zorg 1997 STAND MILJOENENNOTAIJOZ 1998 - 56 145 244 328 218 220 8 134 6 608 7 460 7 737 7 995 8 063 8133 8134 Ontvangsten Mee- tegenvallers De tegenvaller bij de uitgaven voor medicijnen (230 miljoen) wordt voor 80 miljoen gecompenseerd door hogere ontvangsten. Deze zijn afkomstig uit een toename van de eigen betalingen van particulier verzekerden. Bijlage 5 In 1998 wordt 50 miljoen terugontvangen uit het niet geheel benutte budget 1996 voor banen langdurig werklozen in de zorgsector. Beleidsmatige mutaties In 1998 wordt 27 miljoen terugontvangen uit een te hoge bevoorschotting ten behoeve van verzorgingshuizen. Structureel nemen de ontvangsten met 40 miljoen (in 1998 20 miljoen) toe als gevolg van de maatregel o m voor het verbljf in Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen en Psychiatrische Afdelingen in Algemene Ziekenhuizen een eigen bijdrage in rekening te brengen. Hiermee wordt aangesloten bij de eigen bijdrage regelingen die in de overige AWBZ-sectoren gelden. Met ingang van 1999 zal het Zittend Ziekenvervoer worden gedecentraliseerd naar de gemeenten. De hiermee gemoeide uitgaven zullen wel een onderdeel blijven van de JOZ-uitgaven maar niet meer van de uitgaven die relevant zijn voor het BKZ. Door het budget van het ziekenvervoer met ingang van 1999 als ontvangst te boeken, valt dit bedrag weg in het saldo van uitgaven en ontvangsten. Technische mutaties Hier zijn alle mutaties gerangschikt die niet leiden tot afwijkingen ten opzichte van het B W . Zij zijn dan ook als desaldering bij de uitgaven opgenomen. Bijlage 5 In deze bijlage w o r d t ingegaan o p de nieuwe ronde interdepartementale beleidsonderzoeken en o p de voortgang van de politieke besluitvorming over de resultaten van d e vorige rondes (1995 en 1996). De nieuwe ronde interdepartementale beleidsonderzoeken staat i n het teken van twee thema's, namelijk ((Bedrijfsvoering uitvoerende diensten)) en ((Financiële vernieuwing)). In de nota ((Van uitgaven naar kostennl, waarin het kabinet nadere voorstellen doet o m de bedrijfsvoering van de rijksoverheid te verbeteren, is aangekondigd dat een aantal interdepartementale beleidsonderzoeken zullen worden uitgevoerd o p het terrein van de bedrijfsvoering van uitvoerende diensten. Doel van de onderzoeken is te bezien, of voor bepaalde uitvoerende diensten een resultaatgerichte besturingswijze en bedrijfsvoering mogelijk zijn. De vraag o f invoering van een baten-lastenstelsel kan bijdragen aan een doelmatiger bedrijfsvoering van deze diensten, k o m t daarbij aan de orde. Ten behoeve van de bedrijfsvoeringsonderzoeken is de nota ((Aansturen o p resultaat)) opgesteld. Deze nota bevat een conceptueel kader, dat uitmondt in een stramien voor de afzonderlijke onderzoeken en i n een vragenlijst.2 Daarnaast is d e komende ronde opnieuw gericht o p het thema van verbetering van de financiële prikkels bij de beleidsuitvoering. Hiervoor zij verwezen naar de notitie ((Financiële vernieuwing^^. Voor de nieuwe ronde zijn de volgende onderwerpen geselecteerd. het kader van het thema ((Bedrijfsvoering uitvoerende diensten)): Koninklijke Marechaussee Belastingdienst Bureau voor de Industriële Eigendom Algemene Inspectiedienst Uitvoeringsorganisatie IHS Arbeidsinspectie Inspectie Gezondheidsbescherming Dienst Gebouwen Buitenland het kader van het thema ((Financiële vernieuwing)): Arbeidsparticipatie ouderen binnen rijksoverheid 10. TBS 11. Financieel kader ruimtelijke inpassing infrastructuur 12. Benchmarking i n d e AWBZ 13. Internationaal onderwijs 14. Vervangingsfonds Primair en Voortgezet Onderwijs ' Deze nota is op 3 maart jl. naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken 11 1996/97,25257, nr. l). De nota is op 2 september jl. naar de Tweede Kamer gezonden. Kamerstukken 11 1994/95,23 900,nr. 22,bijlage 'l. Bijlage 6 Voor uitgebreidere informatie over de nieuwe ronde interdepartementale beleidsonderzoeken zij verwezen naar de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 2 september 1997. Ronde 1995 Bij brief van 10 januari 1997 is de Tweede I<amer geinformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de politieke besluitvorming over de rapporten uit de ronde 1995. Met betrekking tot vijf rapporten was de politieke besluitvorming op dat moment voltooid (de rapporten ((Politie)), ((Aanvullende steunverlening ex art. i 2 Financiële Verhoudingswet 1 9 8 4 ~ ~ ((Rijkswaterstaat)), ((Individuele huursubsidie)) en ((Europese uitgaven))). Met betrekking tot de overige vijf rapporten is sindsdien de volgende voortgang geboekt. Basisonderwijs Het rapport is aan de Tweede Kamer 2angeboden bij brief van 20 december 1995 van de Minister van Financiën. Het regeringsstandpunt op het rapport is opgenomen in de brief van de Minister van OCenW van 13 januari 1997 inzake bestuurlijke krachtenbundeling en vereenvoudiging bekostiging primair onder wij^.^ Forensisch-psychiatrische hulpverlening (((Doelmatig behandelen))) Op 20 december 1995 is bij brief van de Minister van Financiën het rapport naar de Tweede Kamer gestuurd. Het regeringsstandpunt over het rapport is bij brief van 4 maart 1997 van de Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport5 naar de Tweede Kamer gezonden. Arbeidsvoorziening Het rapport is als bijlage opgenomen bij de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel voor de invoering van de Arbeidsvoorzieningswet 1996.6 In de Memorie van Toelichting is vermeld dat thans nog niet is voldaan aan een belangrijke voorwaarde voor het inkoopmodel. Deze voorwaarde houdt in dat de uitkeringsorganen een existentieel belang moeten hebben bij de uitstroom van moeilijk plaatsbare uitkeringsgerechtigden. Het thema van financiële prikkels bij de gemeentelijke uitvoeringsorganen is onderzocht in het interdepartementale beleidsonderzoek naar een alternatief financieringssysteem voor de uitgaven die gemeenten doen in het kader van de Algemene Bijstandswet. De regering is van opvatting dat het onderzoek goede aanknopingspunten biedt voor verbetering van de financiële prikkels maar acht aanvullend onderzoek nodig (zie hieronder het overzicht van de stand van zaken van de ronde 1996). Rijkshuisvesting Het rapport is aan de Kamer aangeboden bij brief van 20 december 1995 van de Minister van Financiën. Het regeringsstandpunt over het rapport is Kamerstukken 11 1996J97, 25 000 VIII, nr. 66. Kamerstukken 11 199611997, 24 561, nr. 1. Kamerstukken 11 199511996, 24 554, nr. 3. Bijlage 6 opgenomen in de brief van 9 juli 1997 van de Ministers van VROM en van Financiën over de vernieuwing van het rijkshuisvestingsstelsel.7 Beheersstructuur Rechterlijke Organisatie Het rapport is aan de Tweede Kamer aangeboden bij brief van l 5 november 1995 van de Minister van Justitie.* In deze brief is een voorlopig regeringsstandpunt opgenomen. Het definitieve regeringsstandpunt zal worden vastgesteld na ontvangst van het advies van de Adviescommissie Toerusting en Organisatie van de Zittende Magistratuur. Dit advies zal voor 1 januari 1998 worden uitgebracht. Ronde 1996 De stand van zaken met betrekking tot de politieke besluitvorming over de rapporten uit de ronde 1996 is als volgt. Bijstand Het rapport is tezamen met het regeringsstandpunt bij brief van 27 januari 1996 aan de Tweede Kamer aangeboden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.9 Zoals in het regeringsstandpunt is aangegeven, zullen de analyses in het rapport een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling en verbetering van de financiering van de bijstand. Op dit moment vindt vervolgonderzoek plaats naar de mogelijkheden voor operationalisering van een financieringssystematiek voor de bijstand op basis van een objectief verdeelmodel. Naar verwachting is dit onderzoek rond de jaarwisseling afgerond. De Tweede Kamer zal over de resultaten van dit onderzoek worden geïnformeerd. De Landelijke Veranderingsorganisatie bereidt momenteel een «benchmark»systeem voor, waarbij naar verwachting op termijn ook de uitvoeringskosten worden betrokken. Bodemsanering Bij brief van 19 juni 1997 heeft de Minister van VROM het rapport aangeboden aan de Kamers der Staten-Generaal.1° In deze brief is het regeringsstandpunt opgenomen over de vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid. Dit is tot stand gekomen op basis van het rapport van de interdepartementale werkgroep Bodemsanering, het project Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER) en de tussenresultaten van de Evaluatiecommissie Wet Milieubeheer. Natuurbeheer De Minister van LNV heeft bij brief van 20 juni 1997 het rapport aangeboden aan de Tweede Kamer." In deze brief is het regeringsstandpunt opgenomen over dit rapport, alsmede de uitkomsten van het Programma Beheer. ' Kamerstukken 11 1996/1997,25 449, nr. 1. Kamerstukken 11 199511996, 24 559, nr. 1. Kamerstukken 11 1996/1997,25 201, nr. 1. 'O Kamerstukken l1 199611997,25 41 1, nr. 1 " Kamerstukken 11 1996/1997,25 420, nr. 1 Bijlage 6 Toekomst Studiefinanciering Het rapport is bij brief van 19 maart 1997 van de minister van Financiën aan de Kamers der Staten-Generaal aangeboden. Het rapport is mede aangeboden aan het College Toekomst Studiefinanciering (((collegeHermans))).De uitkomsten van het beleidsonderzoek zullen worden betrokken bij de werkzaamheden van het college Hermans. In het najaar zal de regering op basis van zowel het beleidsonderzoek als ook o p basis van de rapportage van het College nader bezien i n hoeverre een kabinetsreactie opportuun is. Substitutie van vrijheidsstraffen voor taakstraffen Het rapport is bij brief van 11 juli 1997 van de Minister van Justitie aangeboden aan de Kamers der Staten-Generaal.12 In deze brief is een regeringsstandpunt op hoofdlijnen opgenomen. Samenhang exportinstrumentarium Het rapport is bij brief van 29 augustus 1997 van de Minister van Economische Zaken aangeboden aan de I<amers der Staten-Generaal. In deze brief is het regeringsstandpunt op hoofdlijnen opgenomen. Overige rapporten De regeringsstandpunten over de rapporten met betrekking tot de overige onderzoeken, namelijk «Verl<eerstoezicht)),((Academische ziekenhuizen)) en ((Bekostiging van het stads- en streekvervoer)) zijn nog niet gereed en zullen in het najaar met de desbetreffende rapporten naar de I<amers der Staten-Generaal worden gezonden. Tenslotte verdient het de aandacht dat de laatste twee rondes (1995 en 1996) van interdepartementale beleidsonderzoeken gericht waren op de verbetering van financiële prikkels in de beleidsuitvoering (financiële vernieuwing) en dus niet primair tot doel hadden besparingsmogelijkheden te vinden. Uiteraard leidt verbetering van de pril&els in het uitvoeringsproces wel tot grotere doelmatigheid, maar de hieruit op termijn voortvloeiende besparingen kunnen voor het grootste deel alleen pro memorie worden geraamd. Kamerstukken 11 1996/1997, 24 807, nr. 3. Bijlage 6 I n deze bijlage worden de ontwikkelingen i n de financiën van de provincies, de gemeenten en de waterschappen besproken. In paragraaf 7.1 w o r d t ingegaan o p de ontwikkelingen m e t betrekking tot de drie inkomstenbronnen v a n provincies en gemeenten: d e eigen inkomsten, de algemene uitkeringen uit het provinciefonds en het gemeentefonds en de specifieke uitkeringen. In paragraaf 7.2 w o r d t ingegaan o p de lokale lasten en heffingen. Daarbij komen m e t name twee onderzoeken aan d e orde die i n september aan de Tweede Kamer worden aangeboden: de Monitor Lokale lasten en de Nota Lokale lasten bedrijven e n instellingen. In paragraaf 7.3 w o r d t ingegaan o p de kapitaaluitgaven van d e decentrale overheden en de financiering daarvan. 7.1 Ilinkomskenbronraeaa van provincies en gemeenten I n tabel 7.1.1 is een overzicht opgenomen van de inkomsten van de gemeenten en provincies uit belastingen en retributies, algemene uitkeringen en specifieke uitkeringen. Tabel 7.1 .l Inkomstenbronnen van gemeenten en provincies uit belastingen, retributies, algemene uitkeringen en specifieke uitkeringen; begrotingscijfers - gemeenten5 provin- totaal % ties 1. - Heffingen e n rechten' 3. Specifieke uitkeringen 3 651 4 065 17 939 37 331 5,8 4 192 6,5 4 307 28,5 19 375 59,2 33 945 6,8 4 667 7,O 4 504 31,3 20 092 54,9 32 219 Totaal Aantal Specifieke Uitkeringen 62 986 205 100,O 6 1819 161 100,O 61 482 143 - Eigen belastinggebied2 2. Algemene uitkering3 7,6 5 066 7,3 5 4434 32,7 20 413 52,4 33 466 100,O 64 388 143 7,9 8,5 31,7 52,O 4 904 4 699 20 556 26 8636 185 1130 1 620 1 558 5 089 5 829 22 176 28 324 83 9,5 36,l 46,l 100,O 57 022 4 493 61 418 124 100,O ' Wat de gemeenten betreft: rioolrechten, reinigingsrechten/afvalstoffenheffing, waterverontreinigingsheffing, precariobelasting, begrafenisrechten, bouwleges, secretarieleges, parkeerbelasting en marktgelden (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: ((Statistiek der gemeentebegrotingen))). Wat de provincies betreft: grondwaterheffinglbelastingen, waterverontreinigingsheffing, opcenten omroepbijdrage, leges milieubeheer, overige leges (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: «Statistiek der provinciale financiën))). Het betreft voor gemeenten: onroerendezaakbelastingen, hondenbelasting, forensenbelasting, toeristenbelasting, belasting op openbare aankondigingen, baatbelasting en bouwgrondbelasting (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: ((Statistiek der gemeentebegrotingen))). Het betreft voor provincies: de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek: «Statistiek der provinciale financiën))). Uitgegaan is van de bedragen i n de ontwerp-begrotingen van het gemeentefonds en het provinciefonds, inclusief nota's van wijziging. Het bedrag voor de algemene uitkeringen is inclusief de integratie-uitkering. De meeste provincies hebben de verruiming van het provinciaal belastinggebied per 1 april 1996 niet in de ontwerpbegrotingen verwerkt; dit komt tot uitdrukking i n de CBS-cijfers. Deze verruiming heeft voor 1996 geleid tot een verlaging van het provinciefonds met f 562,5 miljoen. Omdat de verlaging van het provinciefonds wel in de cijfers is verwerkt en de verruiming van het provinciaal belastinggebied slechts beperkt, geeft het hier gepresenteerde cijfer een iets vertekend beeld. Het gaat hierbij tevens om organen op basis van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR), Kaderwetgebieden en derden. v a n dit bedrag gaat circa f 253 miljoen naar WGR-organen, f 1,7 miljard naar Kaderwetgebieden en f 196 miljoen naar derden. Tabel 7.1.1 laat zien dat het aandeel van de specifieke uitkeringen aanmerkelijk is afgenomen, vooral ten gunste van d e algemene uitkeringen. Vooral de overheveling van de middelen voor onderwijshuisvesting naar het gemeentefonds en d e verschuiving v a n d e middelen voor Bijlage 7 bejaardenoorden naar de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zijn hiervan de oorzaak. De sterke toename van het aandeel van de eigen inkomsten van de provincies w o r d t vooral veroorzaakt doordat de verruiming van het provinciaal belastinggebied i n 1996 pas vanaf april werd gerealiseerd. Dat betekent dat de effecten van deze verruiming hiervan voor het eerst volledig doorwerken vanaf 1997. Eigen inkomsten De eigen inkomsten van de lokale overheden staan i n de politieke en publieke schijnwerpers. In de vorig jaar verschenen Nota Lokale lastendruk2 zijn d e lokale lasten geanalyseerd. Een belangrijke oorzaak van de stijging van de lokale lasten bleek te zijn het geïntensiveerde milieubeleid en het streven van lokale overheden o m de kosten die daarmee gemoeid zijn voor een groter deel uit de lokale milieuheffingen te bekostigen. De Nota Lokale lastendruk heeft een vervolg gekregen i n een drietal onderzoeken: de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen, de Monitor Lokale lasten en een doorlichting van het gemeentelijk heffingsinstrumentarium3. In paragraaf 7.2 w o r d t aan de Monitor Lokale lasten en aan de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen aandacht besteed. In 1995 is de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) i n werking getreden. O p basis van de Wet W O 2 hanteren alle gemeenten vanaf 1997 een uniforme waardepeildatum o p basis waarvan de onroerendezaakbelastingen (OZB) worden geheven. Wetsfictiegemeenten (gemeenten die voor het laatst de onroerende zaken hebben geherwaardeerd in 1992, 1993, 1994 of 1996) hoeven niet te herwaarderen, maar mogen de laatst vastgestelde waarde hanteren als WOZ-waarde. De eerstvolgende waardepeildatum is 1999 en wordt vanaf 1 januari 2001 voor de heffing van de OZB, alsmede voor de waardemaatstaf i n het gemeentefonds, gehanteerd. Voor zover gemeenten zijn overgegaan o p een nieuwe waarde, hebben de verschillende waardeontwikkelingen van woningen en van niet-woningen en binnen deze categorieën zelf, geleid t o t een verschillende lastenontwikkeling uit hoofde van de OZB (ofwel een verschuiving van lasten van objecten m e t een minder dan gemiddelde waardestijging naar objecten m e t een meer dan gemiddelde waardestijging). Gemeenten hebben een aantal mogelijkheden o m de lastenverschuivingen te mitigeren: tariefdifferentiatie OZB tussen woningen en niet-woningen4, toepassing van de ingroeivariant (in enkele jaren toegroeien naar het nieuwe lastenniveau uit hoofde van de OZB), toepassing van de aftopvariant (lastenstijging OZB gedurende 4 jaar beperken m e t een m i n i m u m van 30%) en het toepassen van een woonlastenbenadering (de tarieven voor de lokale milieuheffingen en voor de OZB i n samenhang vaststellen). ' In afwijking van vorige jaren kan dit jaar niet worden ingegaan o p de ontwikkeling van de zogenaamde overige eigen inkomsten (inkomsten uit vermogen, eigen bezittingen en tarieven). Het CBS geeft aan dat het onzeker is of dit jaar het vorig jaar gepresenteerde beeld kan worden geactualiseerd. Andere bronnen zijn niet beschikbaar. Zo mogelijk zal aan dit onderwerp volgend jaar weer aandacht worden besteed. Kamerstukken 11, 1996197, 25 011, nr. 2. De doorlichting van het gemeentelijk heffingsinstrumentarium vond plaats naar aanleiding van een verzoek daartoe door het Tweede Kamerlid de heer Remkes tijdens het Algemeen Overleg over de Nota Lokale lastendruk op 14 november 1996 (Kamerstukken 11, 1996197, 25 000 C, nr. 10). Vanaf 1 januari 1997 hebben gemeenten de mogelijkheid o m voor de OZB verschillende tarieven te hanteren voor woningen en voor niet-woningen. Het verschil in tarief mag maximaal 20% bedragen. De Tweede Kamer heeft bij motie Noorman-Den Uijl (Kamerstukken 11, 1995196, 24 552 en 24 553, nr. 15) o m deze tariefdifferentiatie gevraagd. Tariefdifferentiatie kan overigens door alle gemeenten worden toegepast (dus ook door wetsfictiegemeenten). Bijlage 7 Voor de huishoudingen m e t lage inkomens kunnen gemeenten voorts gebruik maken van het verruimde kwijtscheldingsinstrumentarium. In het kader van het lastenverlichtingspakket 1998 heeft de regering besloten de lokale lasten voor burgers en bedrijven te verlagen. De regering heeft besloten de lastenverlichting gestalte te geven via de lokale milieuheffingen. Een belangrijke oorzaak van de stijging van de lokale lasten i n de afgelopen jaren i s de intensivering van het milieubeleid door het Rijk. Voor burgers w o r d t voorgesteld d e lastenverlichting te realiseren door jaarlijks voor alle gezinshuishoudingen een gelijk bedrag van f 100,- i n mindering te brengen o p de reinigingsheffing. Ter compensatie van de gemeenten zal structureel een bedrag van f 680 miljoen aan het gemeentefonds worden toegevoegd. Gemeenten krijgen de wettelijke plicht d e vermindering te verstrekken. De tariefstructuur van de reinigingsheffingen w o r d t niet aangetast. Gemeenten houden, net als voorheen, de mogelijkheid o m de kosten van afvalverwijdering volledig u i t de reinigingsheffingen te bekostigen. Voor bedrijven stelt de regering twee maatregelen voor. Ten eerste worden de provinciale en gemeentelijke leges o p grond van de Wet Milieubeheer afgeschaft. Voorts worden d e leges voor de beoordeling van bodemsaneringsplannen afgeschaft. Beide leges vormen een belemmering voor investeringen door bedrijven i n een schoner milieu. Het gemeentefonds en het provinciefonds worden voor het verlies aan inkomsten gecompenseerd m e t ca. f 115 miljoen. Tot slot zullen per 1 januari 1998 i n het kader van de Telecommunicatiew e t alle kabels ten dienste van telecommunicatie vrijgesteld worden voor d e precariobelasting. De regering heeft besloten dat gemeenten hiervoor gericht en reëel gecompenseerd zullen worden. Algemene uitkeringen uit h e t gemeentefonds en h e t provinciefonds M e t ingang van het begrotingsjaar 1995 is, conform het Regeerakkoord, een start gemaakt m e t de huidige normeringssystematiek voor het gemeentefonds en provinciefonds. De groei van de algemene uitkering uit het gemeente- en provinciefonds w o r d t sindsdien bepaald door d e ontwikkeling van de netto gecorrigeerde uitgaven van het Rijk. Hiermee is bereikt dat de fondsen zich evenredig en parallel aan de netto gecorrigeerde rijksuitgaven ontwikkelen. Dit uitgangspunt w o r d t door Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en d e Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesteund. Ombuigingen enlof beleidsintensiveringen evenals mee- en tegenvallers o p d e rijksbegroting hebben dus direct h u n effect o p de omvang van de fondsen. In de praktijk blijkt dat d e ramingen van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven lopende het jaar nogal sterk kunnen fluctueren. Bovendien is de praktijk van de afgelopen twee jaar dat het definitieve accres lager bleek te zijn dan de accressen waarop de gemeenten en provincies waren bevoorschot, vanwege de onderuitputting o p de rijksbegroting. Door deze neerwaartse aanpassingen laat i n het lopende jaar of zelfs na afloop van het jaar w o r d t het begrotingsproces van gemeenten en provincies verstoord. In een bestuurlijk overleg van 26 september 1996 m e t de VNG en het IPO is afgesproken dat onderzocht zou worden hoe de stabiliteit van de fondsuitkeringen kan worden verbeterd onder handhaving van d e uitgangspunten van de systematiek. O p 20 maart 1997 is hierover tussen het Rijk, de VNG en het IPO overeenstemming bereikt. Besloten is o m m e t ingang van het begrotingsjaar 1997 een behoedzaamheidsreserve te vormen binnen het gemeente- en provinciefonds. Bijlage 7 Deze reserve houdt in dat een deel van de geraamde fondsuitkeringen door het Rijk wordt ingehouden, dat wil zeggen niet wordt aangewend voor bevoorschotting van de gemeenten en provincies. Neerwaartse bijstellingen van de fondsuitkeringen als gevolg van meevallers op de rijksbegroting kunnen met de aldus gevormde reserve worden verrekend. Een resterende (positieve of negatieve) reserve wordt na afloop van het jaar verrekend. Het hanteren van een reserve o m bijstellingen van de fondsuitkeringen op te vangen, leidt tot meer stabiliteit. Op grond van de ervaringen van de laatste jaren is de behoedzaamheidsreserve vastgesteld op f 500 miljoen. Als gevolg van de instelling van de behoedzaamheidsreserve zijn de verplichtingen bedragen voor het gemeente- en provinciefonds hoger dan de kasbedragen zoals vermeld in tabel 7.1.1. Tevens zullen er voor het lopende jaar na de Voorjaarsnota geen aanpassingen meer plaatsvinden in de ontwikkeling van de fondsuitkeringen. Eventuele wijzigingen i n de netto gecorrigeerde rijltsuitgaven zullen na afloop van het jaar verrekend worden met de behoedzaamheidsreserve. Om de decentrale overheden tegemoet te komen bij de vorming van de behoedzaamheidsreserve, zal de verrekening van de nacalculatie van het accres van 1996 op grond van de Voorlopige Rekening 1996 ad f 3l2,4 miljoen achterwege blijven en zal het Rijk eenmalig de helft van de behoedzaamheidsreserve voor 1997 bijdragen, dat wil zeggen een bedrag van f 250 miljoen. In 1998 vindt tevens een toevoeging plaats aan het gemeentefonds van f 250 miljoen voor bijzondere bijstand en wordt een deel van het Fonds Sociale Vernieuwing naar het gemeentefonds overgeheveld. Dit bedrag van f 144,3 miljoen zal i n 1998 verdeeld worden via een integratieartiltel Specifieke uitkeringen In 1997 bedraagt het aantal specifieke uitlteringen 124. In vergelijking met de 143 uitkeringen in 1996 is het aantal specifieke uitlteringen derhalve gedaald met negentien. Deze daling kan verklaard worden door overheveling van zeven specifieke uitkeringen naar het gemeentefonds. Zes specifieke uitkeringen zijn samengevoegd tot drie. Elf specifieke uitkeringen zijn vervallen en er zijn twee nieuwe specifieke uitkeringen bijgekomen. In 1997 is de omvang van het bedrag dat met de specifieke uitlteringen is gemoeid, gedaald met f 5,2 miljard, van f 33,5 miljard in 1996 tot f 28,3 miljard in 1997. De vijftien grootste specifieke uitlteringen bedragen samen f 23,l miljard. Dit betekent dat circa 82% van het totale bedrag aan specifieke uitlteringen wordt uitgekeerd via vijftien specifieke uitkeringen. De daling van het bedrag aan specifieke uitkeringen heeft een aantal oorzaken. Zeven specifieke uitkeringen ten bedrage van in totaal f 1,75 miljard zijn overgeheveld naar het gemeentefonds als gevolg van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting. Vier tijdelijke specifieke uitkeringen (circa f 68 miljoen) zijn vervallen ten gevolge van de vorming van Regionale Opleidingscentra. Bij Defensie zijn twee specifieke uitkeringen vervallen als uitvloeisel van het verdwijnen van de opkomstplicht. Dit betekent dat Defensie in 1997 geen specifieke uitkeringen meer verstrekt. Tenslotte is de doeluitkering Wet op de Bejaardenoorden vervallen (circa f 3 miljard) door wijziging van de financieringssystematielt (verschuiving naar de AWBZ). Naast het vervallen van specifieke uitkeringen is er ook weer een aantal nieuwe bijgekomen. Nieuwe uitkeringen zijn de inburgeringsbijdragen van het Ministerie van Bijlage 7 Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en d e Bijdrageregeling Gebiedsgericht Milieubeleid van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Vorig jaar heeft het kabinet de Nota Lokale lastendruk aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze nota bevat een analyse van de hoogte, ontwikkeling en verschillen i n lokale lasten. De Nota Lokale lastendruk is een eerste stap i n de totstandkoming van een Monitor Lokale lasten, waar de Tweede Kamer bij motie Noorman-Den Uy15 o m heeft gevraagd bij gelegenheid van de bespreking van de nieuwe Financiëleverhoudingswet. De monitor w o r d t dit jaar voor het eerst gepresenteerd en w o r d t i n september aan de Tweede Kamer aangeboden. De monitor zal, meer dan de Nota Lokale lastendruk, aandacht schenken aan de hoogte en de ontwikkeling van de lokale lastendruk voor specifieke inkomensgroepen. Ook w o r d t i n de monitor nader ingegaan o p het door gemeenten gevoerde kwijtscheldingsbeleid. Het accent van d e Nota Lokale lastendruk lag vooral o p de lokale lastendruk van gezinshuishoudingen. De ontwikkeling van de lokale lasten voor bedrijven en instellingen is geanalyseerd i n d e Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen die eveneens in september aan de Tweede Kamer w o r d t aangeboden. Tenslotte is bij d e bespreking van de Nota Lokale lastendruk i n november 1996 door het Tweede Kamerlid Remkes gevraagd o m een doorlichting van het gemeentelijk heffingsinstrumentarium". Ook de resultaten van dit onderzoek worden i n september aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze paragraaf wordt, na een presentatie van een overzicht van de o p b o u w van de heffingen van gemeenten en waterschappen, ingegaan o p de belangrijkste conclusies van de twee onderzoeken die met name ingaan o p de lastenkant van de lokale heffingen: de Monitor Lokale lasten en de Nota Lokale lasten bedrijven e n instellingen. Algemene ontwikkeling van de heffingen van gemeenten en waterschappen Tabel 7.2.1 laat de opbrengstontwikkeling v a n de gemeentelijke belastingen en retributies vanaf 1991 zien. Kamerstukken li, 1995/96,24 552 en 24 553, nr. 14. Kamerstukken 11, 1996197, 25 01 1, nr. 13. Bijlage 7 s t e n w i t gemeentelijke bellastingen e n retributies e n de stijging van jaar op jaar; begrotingscijfers, i n miljoenen guldens OZB gebruikers en zakelijk gerechtigden overige belastingen' rioolrechten reinigingsrechten1 afvalstoffenheffing overige rechten1 heffingen2 totaal ' Dit zijn de hondenbelasting, toeristenbelasting, baatbelasting, bouwgrondbelasting, belasting op openbare aankondigingen en de forensenbelasting. Dit zijn de verontreinigingsheffing, precariorechten/-belasting, begrafenisrechten, bouwleges, secretarieleges, parkeergelden/-belasting en marktgelden. Bron: CBS: «Statistiek der gemeentebegrotingen)) van verschillende jaren. Uit tabel 7.2.1 valt op te maken dat de afnemende stijging van de opbrengst uit de gemeentelijke heffingen in 1997 doorzet. Voor het eerst sinds lange tijd blijf? de groei van het totaal van de gemeentelijke heffingen achter bij de groei van het BBP. In 1997 is vooral de sterk afgenomen stijging van de reinigingsheffingen en in mindere mate de rioolrechten opvallend. Wat betreft de reinigingsheffingen wordt dit veroorzaakt door een afnemende kostendekkingsgraad van deze heffingen (van 89% in l996 naar 84% in 1997). Een aanta gemeenten heeft ervoor gekozen een groter deel van de kosten van de afvalverwijdering uit de OZB te bekostigen dan in voorgaande jaren (en dus minder uit de reinigingsheffingen). Aldus hebben zij bewerkstelligd dat een lastenverschuiving van niet-woningen naar woningen, alsmede van duurdere naar goedkopere woningen, die het gevolg is van uiteen10 pende waardeontwikkelingen van deze onroerende zaken, enigszins kon worden gemitigeerd7. Bij een ten opzichte van 1996 ongewijzigde kostendekkingsgraad van de reinigingsheffingen, zou de stijging van de OZB 2,8% in plaats van 6,2% zijn geweest (verondersteld is dat het deel van de kosten dat niet wordt bekostigd uit de reinigingsheffingen, volledig ten laste komt van de OZB). De reinigingsheffingen zouden dan met 8,9% zijn gestegen. De kostendekkingsgraad van de rioolrechten is aanmerkelijk toegenomen, van 65% in 1996 naar 70% in 1997. De stijging van de opbrengst van de rioolrechten kan geheel worden verklaard door de gestegen kostendekkingsgraad. ' De afvalstoffenheffing komt volledig ten laste van gezinshuishoudingen. Door deze te verlagen en de OZB evenveel te verhogen, betalen bedrijven en instellingen mee aan de verwijdering van huishoudeiijk afval. Bijlage 7 Tabel 7.2.2 Inlcomsten uit waterschapsheffingen en de stijging van jaar op jaar; begrotingscijfers, i n miljoenen guldens waterschapsomslagen ve~ontreinigingsheffing 699 736 5,3% 769 4,5% 800 4,0% 938 17,3% 956 1,9% 1 042 9,0% 1 346 1 470 9,2% 1 629 10,8% 1 741 6,9% 1 811 4,0% 1 875 3,5% 1 957 4,4% totaal Bron: CBS, Financiële Maandstatistiek 9715, Statistische Jaarboeken, Unie van Waterschappen. De opbrengst van de waterschapsomslagen is gemiddeld over de afgelopen jaren sneller gestegen dan het BBP, vooral als gevolg van de stijgingen in de jaren 1995 en 1997. De stijging in 1995 hangt samen met de dijkversterkingen in het rivierengebied, die na de wateroverlast weer goed op gang zijn gekomen. De oplopende stijging in 1997, die overigens niet groter is dan de groei van het BBP, hangt samen met een verdere stijging van de uitgaven aan dijk- en waterpeilbeheer. De ontwikkeling van de opbrengst van de verontreinigingsheffing hangt vooral samen met milieumaatregelen die door de waterkwaliteitsbeheerders zijn getroffen. De Monitor Lokale lasten en de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen Bij de Monitor Lokale lasten ligt het zwaartepunt van het onderzoek op de heffingen die door bijna alle burgers moeten worden betaald. Dat zijn van de gemeenten de OZB, de reinigingsheffingen en de rioolrechten en van de waterschappen de verontreinigingsheffing en de waterschapsomslagen. De Monitor Lokale lasten laat, meer dan de Nota Lokale lastendruk, de gevolgen van de lokale lasten voor specifieke inkomensgroepen zien. Ook is in de monitor aansluiting gezocht bij de vraag welk kwijtscheldingsbeleid gemeenten voeren. Dat is van belang, omdat het niveau van de lokale lasten voor gezinshuishoudingen in de laagste inkomensgroepen uiteindelijk bepaald wordt door de vraag in welke mate hun belastingschuld wordt kwijtgescholden. Met de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen wordt voor het eerst een veel omvattend beeld gepresenteerd van de lokale lasten voor bedrijven en instellingen. Gelet op de grote diversiteit aan bedrijven en instellingen (naar aard en omvang) en de variatie in de mate waarin gemeenten het beschikbare belastinginstrumentarium ook daadwerkelijk gebruiken, kan op dit moment geen inzicht worden gegeven in de lokale lasten van individuele bedrijven of bedrijfstakken. Daar komt bij dat bedrijven soms alternatieven hebben voor diensten van lokale overheden (bijvoorbeeld de keuze om bedrijfsafval door de gemeente of door een particulier bedrijf te laten verwijderen). Daardoor is bij sommige bedrijven wel sprake van een lokale last (reinigingsrechten), maar bij andere bedrijven niet (marktprijs), hoewel dat niets zegt over het kostenniveau. De Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen geeft een zo volledig mogelijk inzicht in de lokale lasten voor het totaal van de bedrijven en instellingen en in verschillen tussen gemeenten. Bij de totstandkoming van de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen zijn de vereniging VNO-NCW, MKB-Nederland, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen nauw betrokken geweest. Bijlage 7 Resultaten uit beide onderzoeken De ontwikkelingen die op macroniveau in de monitor zichtbaar zijn, zijn voor een deel complementair aan de resultaten uit de Nota Lokale lasten bedrijven en instellingen. Dat is bijvoorbeeld zichtbaar bij de OZB. Het toepassen van tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen heeft geen gevolgen voor de totale opbrengsten uit de OZB, maar veroorzaakt wel een lastenverschuiving tussen deze categorieën. Ook bij de waterschapsomslagen is dat zichtbaar: de invoering van de ingezetenenheffing en de relatief grotere waardestijgingen van woningen ten opzichte van niet-woningen hebben geleid tot een lastenverschuiving van bedrijven en instellingen naar gezinshuishoudingen. Een aantal conclusies: - De opbrengstgroei van de lokale heffingen van gezinshuishoudingen loopt gelijk op met de groei van het nominaal beschikbare gezinsinkomen (het totaal van de besteedbare inkomens). - Voor het totaal van de bedrijven en instellingen is gemiddeld per jaar sinds 1994 bij de in macro-omvang belangrijkste heffingen sprake van een groei van de opbrengst uit lokale heffingen die ongeveer gelijk is aan de gemiddelde groei van het BBP. 1993 liet nog een duidelijke stijging zien ten opzichte van het BBP. - Als gevolg van de uiteenlopende waardeontwikkelingen van de onroerende zaken stijgen in 1997 voor het totaal van de bedrijven en instellingen de opbrengsten uit de OZB minder gestegen dan voor de gezinshuishoudingen. De volgende tabel laat zien wat de partiële effecten van de tariefdifferentiatie zijn. woningen stijging tov 1996 niet-won. stijging tov 1996 Totaal stijging tov 1996 Opbrengst OZB 1997 (zonder tariefdiff.) Opbrengst OZB werkelijk 1997 (met tariefdiff.) Verschil zonder en met tariefdifferentiatie 54 - 54 O Bron: Monitor Lokale lasten. - Bovenstaande tabel laat zien dat zonder tariefdifferentiatie de OZB-opbrengst van gezinshuishoudingen aanzienlijk harder zou zijn gestegen dan de totale OZB-opbrengst. De tariefdifferentiatie heeft ertoe geleid dat de OZB-opbrengst van bedrijven en instellingen iets meer is gestegen dan de totale OZB-opbrengst en dat de OZBopbrengst van gezinshuishoudingen minder dan de totale OZBopbrengst is gestegen. De monitoring zal moeten uitwijzen of de vanaf 1997 geïntroduceerde mogelijkheid van tariefdifferentiatie de volgende jaren i n vergelijkbare mate wordt gehanteerd. - De ingroei- en aftopvariant in de OZB, bedoeld o m grote lastenstijgingen als gevolg van de opgetreden waardestijgingen van onroerende zaken tijdelijk te mitigeren, worden in 1997 weinig toegepast. Een mogelijke oorzaak is dat deze instrumenten pas op een laat tijdstip mogelijk zijn gemaakt. In dat geval is het mogelijk dat vanaf 1998 deze instrumenten in ruimere mate worden ingezet. - Om de gevolgen van de recente herwaarderingen van de onroerende zaken voor de categorie woningen te beperken, heeft een aantal gemeenten ervoor gekozen de kosten van afvalverwijdering in Bijlage 7 1997 niet of minder dan voorheen te verhalen uit de reinigingsheffingen, maar uit de algemene middelen (bijvoorbeeld de OZB). De kostendekkingsgraad van de reinigingsheffingen is in 1997 dan ook gedaald van 89% naar 84%. - Veel gemeenten (bijna 70%), waaronder veel 100.000+-gemeenten, hebben in 1997 het kwijtscheldingsbeleid verruimd tot de toegestane norm van 100%. De verruiming van het kwijtscheldingsbeleid heeft waarschijnlijk geleid tot een lastendrukverschuiving naar de andere belastingplichtigen. - Het aandeel van bedrijven en instellingen in de waterschapsomslagen is de afgelopen jaren kleiner geworden als gevolg van de uitbreiding van het aantal heffingssubjecten (de invoering van de ingezetenenomslag). Deze uitbreiding heeft plaatsgevonden om de kosten evenwichtiger over de verschillende categorieën belastingplichtigen te kunnen spreiden. - De tarieven voor de verontreinigingsheffing laten een duidelijke convergentie zien (de tariefverschillen tussen de waterschappen zijn kleiner geworden). - Verschillen in tarieven tussen gemeenten zijn vooral zichtbaar bij de toeristenbelasting, de precariobelasting, de parkeerbelasting en de leges voor de meer complexe milieuvergunningen. Verder is zichtbaar geworden dat bij de gemeenten die in het kader van de nieuwe FVW een nadelig herverdeeleffect ondervinden, de OZBopbrengsten met 7,6% zijn gestegen. Bij de voordeelgemeenten is de stijging 5,4%. De totale OZB-stijging bedraagt 6,2%. 7.3 De kapitaaluitgaven van de financiering daarvan ecentrale overheden en de Kapitaaluitgaven van de gemeenten en de provincies De totale kapitaaluitgaven van de gemeenten en provincies daalden in 1996 met f 5,4 miljard tot f 14,6 miljard (2,2% BBP). Deze daling is vooral toe te schrijven aan de post Verstrekte leningen die met f 4,9 miljard daalde tot f 2,3 miljard. Oorzaak is met name dat veel gemeenten in 1996 niet langer leningen aantrekken ten behoeve van woningcorporaties. Dit heeft te maken met de afronding van de bruteringsoperatie volkshuisvesting in 1995 en met de uitbreiding van het werkterrein van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw. Wanneer de post Verstrekte leningen buiten beschouwing wordt gelaten, zijn de kapitaaluitgaven van gemeenten en provincies met f 0,5 miljard gedaald. Nadat de aankoop van het Haagse stadhuis in 1995 zorgde voor incidenteel hoge kapitaaluitgaven voor de post Algemeen bestuur, is deze post in l996 met f 0,5 miljard gedaald tot f 0,8 miljard. Ook in vergelijking met 1994 en eerdere jaren valt de post Algemeen bestuur laag uit. Bij de overige posten deden zich in 1996 ten opzichte van 1995 geen grote wijzigingen voor. Binnen de post Verkeer, vervoer en waterstaat daalden (na aanzienlijke kapitaaluitgaven in het vierde kwartaal van 1995) de gemeentelijke uitgaven voor zeehavens (--f 0,2 miljard) en voor wegen, straten en pleinen (-f 0,l miljard). Daartegenover stond een stijging van de gemeentelijke kapitaaluitgaven voor parkeerfaciliteiten. Bovendien stegen de provinciale kapitaaluitgaven voor waterkeringen. De stijging met f 0,l miljard bij de post Onderwijs werd veroorzaakt door grotere uitgaven voor het openbaar en bijzonder basis- en voortgezet onderwijs. Van de gemeentelijke kapitaaluitgaven (exclusief verstrekte leningen) vond in 1996 ruim 37% plaats in het vierde kwartaal. Deze concentratie in het vierde kwartaal is niet ongewoon: tussen 1984 en 1996 was het vierde kwartaal ieder jaar minimaal verantwoordelijk voor een derde deel van de Bijlage 7 jaarlijkse gemeentelijke kapitaaluitgaven, met een uitschieter naar 43% in 1992. In 1996 was de concentratie i n het vierde kwartaal met name geprononceerd8 bij de kapitaaluitgaven voor parlteervoorzieningen, milieubeheer en woningbouw en -exploitatie. Tabel 7.3.1. Kapitaa(lwitgaven vaui gemeenten en p a ~ d ~ i ~ ~ ci ni emiljarden s; guldens Jaar 1993 1994 1995 1996 Algemeen bestuur Openbare orde Verkeer, vervoer en waterstaat Economische zaken Onderwijs Cultuur en recreatie Sociale voorzieningen Volksgezondheid en reiniging Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting Financiering en algemene dekkingsmiddelen SUbtotaa l Verstrekte leningen Totaal kapitaaluitgaven In % BBP Bron: CBS Financiering van de kapitaaluitgaven van de gemeenten en de provincies Uit tabel 7.3.2 kan worden opgemaakt dat het financieringssaldo van de gemeenten en provincies in 1996 is uitgekomen op een overschot van f 2,3 miljard ten opzichte van een overschot van f 1,6 miljard in 1995. Ten opzichte van 1995 daalde in 1996 het saldo op de lopende dienst. Na een stijging in 1994 en 1995 namen de opbrengsten uit verkopen i n 1996 weer af. Met name i n de woningexploitatiel-bouw liepen de verkopen sterk terug van f 4,7 miljard in 1995 naar f 0,l miljard in 1996. Een belangrijke oorzaak is het afstoten van het gemeentelijk woningbezit door de gemeente Rotterdam in 1995. Tegenover f 4,O miljard aan verkopen bij de bouwgrondexploitatie stond f 4,5 miljard aan aankopentbouwrijp maken. Zowel de aflossingen door gemeenten op de rijksleningen als de aflossingen door corporaties aan gemeenten daalden in 1996 aanzienlijk ten opzichte van 1995 toen de bruteringsoperatie i n de volkshuisvesting plaatsvond. Het financieringssaldo en de reguliere aflossingen bepalen de financieringsbehoefte van gemeenten en provincies. In 1996 bedroeg de financieringsbehoefte f 4,8 miljard tegen f 4,4 miljard in 1995. De stijging van de reguliere aflossingen met f 1,l miljard werd deels gecompenseerd door de stijging van het financieringsoverschot met f 0,7 miljard. Het kapitaalmarktberoep was net als in 1994 kleiner dan de financieringsbehoefte, hetgeen resulteerde in een stijging van de netto vlottende schuld in 1996 met f 0,2 miljard. Nadat de decentrale overheden in 1989 en 1990 een financieringssaldo van 0% BBP boekten, volgden een financieringsoverschot van 0,1% BBP in 1991 en een tekort van 0,174 BBP in 1992. Vervolgens werden in 1993 en 1994 financieringstekorten van 0,4% BBP geboekt. Deze twee jaren Als criterium is gehanteerd minimale jaarlijkse kapitaaluitgaven voor de betreffende functie van f 100 miljoen, waarvan minimaal de helft betrekking heeft op het vierde kwartaal. Bijlage 7 werden gekenmerkt door aanzienlijke vervroegde aflossingen van rijksleningen voor de woningbouw. De tekorten van 1993 en 1994 sloegen om naar financieringsoverschotten van 0,3% BBP in 1995 en 1996. Gelet op de ontwikkeling van het financieringssaldo in de laatste jaren, kan het trendmatige financieringssaldo geraamd worden op 0% BBP. Het financieringssaldo zoals gehanteerd door de Nederlandsche Bank en het Centraal Bureau voor de Statistiek verschilt overigens in meerdere opzichten van het vorderingensaldo dat voor de EMU relevant is. Zo wordt het financieringssaldo op kasbasis gemeten, terwijl het vorderingensaldo op transactiebasis berust. Voorts telt de netto kredietverlening wel mee voor het financieringssaldo maar niet voor het vorderingensaldo. Bovendien tellen aan- en verkopen van onroerend goed (niet voor eigen gebruik) wel mee voor het financieringssaldo maar niet voor het vorderingensaldo. Tabel 7.3.2. De financiering van de kapitaaluitgaven van gemeenten en provincies; i n miljarden guldens Jaar Kapitaaluitgaven (-) Kapitaalinkomsten, waarvan - Overschot gewone dienst (voor afschrijvingen) - Opbrengst verkoop goederen en diensten - Rijksleningen w o n i n g b o u w (netto) - Ontvangen bijdragen - Overige kapitaalinkomsten (inclusief ontvangen aflossingen) Financieringstekort (-) Aflossingen kapitaalmarkt (-) Financieringsbehoefte Bruto beroep o p lange middelen 1993 - 17,5 1994 - 18,3 4,3 13 42 -9,7 2,8 5,6 -13,7 3,3 13,3 18,6 - 2,5 - 2,6 - 9,O - 11,5 13,2 - 8,4 - 11,O 10,2 - 4,4 - 4,8 6,6 4,6 Mutatie netto vlottende schuld (- = stijging) Bron: CBS (kapitaaluitgaven; opbrengst verkoop goederen en diensten; ontvangen bijdragen), DNB (overschot gewone dienst; rijksleningen woningbouw; financieringstekort; aflossingen kapitaalmarkt; brutoberoep op lange middelen; mutatie netto vlottende schuld). Liquiditeitspositie van gemeenten, provincies, waterschappen, politieregio's en gemeenschappelijke regelingen In 1996 is het netto vlottende overschot van de gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen gedaald met f 0,4 miljard tot f 2,l miljard. Het netto vlottende overschot van de politieregio's bleef in 1996 ongewijzigd op f 0,3 miljard. De daling van het overschot hangt samen met de in 1996 gestegen bruto vlottende schuld van Amsterdam en Rotterdam bij ongeveer gelijkblijvende vlottende middelen. De voortgaande daling van de gemeentelijke vaste schuld, onder meer omdat de woningbouwfinanciering steeds minder via gemeenten loopt, heeft een drukkend effect op de kasgeldlimiet. Dat de kasgeldlimiet op 1 januari 1997 toch hoger is dan een jaar eerder heeft te maken met de verhoging van het percentage ter compensatie van de daling van de vaste schuld in eerdere jaren door de bruteringsoperatie in de volkshuisvesting. Doordat de daling van het netto vlottende overschot grotendeels in evenwicht werd gehouden door de stijging van de kasgeldlimiet, daalde de netto ruimte onder de kasgeldlimiet in 1996 slechts licht met f 0,l miljard tot f 9,6 miljard. Bijlage 7 In het eerste kwartaal van 1997 zijn het netto vlottende overschot en de nettoruimte met f 0.2 miljard weer licht gestegen. iteitspositie v a n g e m e e n t e n , rovincies, w a t e r s c h a p p e n e n i n miljarden guldens g e m e e n s c h a p p e Q i j Qregelingen; ~e S t a n d per: N e t t o vlottende schuld Kasgeldlimiet Nettoruimte ' De verruiming van de limiet als gevolg van het verhoogde percentage was o p 1/10/96 door een deel van de gemeenten i n de cijfers verwerkt. Bron: rapportages i n het kader van de Wet Financiering Lagere Overheden. Enquête naar de verwachte schuldontwikkeling van decentrale overheden in 1997 Begin 1997 heeft het Ministerie van Financiën een enquête uitgevoerd onder decentrale overheden over de verwachte schuldontwikkeling in het voor de Economische en Monetaire Unie zo belangrijke jaar 1997. Aan de enquête is meegewerkt door 84 gemeenten, 12 provincies en 12 waterschappen, die samen verantwoordelijk zijn voor 100% van de provinciale schuld en 70% van de gemeentelijke en waterschapsschuld. Tegenover een verwachte stijging van de waterschapsschuld i n 1997 staat een verwachte daling van de gemeentelijke en provinciale schuld, resulterend i n een kleine daling van de totale schuld in absolute termen (ongeteld de afwikkeling van de rijksregeling oude tekorten Amsterdam). De tot nu toe beschikbare realisatiecijfers bevestigen dat de schuld van de lagere overheden in de loop van 1997 dalende is. Wanneer de rijksleningen, die als onderlinge schuld in EMU-kader mogen worden afgetrokken, buiten beschouwing worden gelaten, is dit een breuk ten opzichte van recente jaren (1993 en 1994) waar sprake was van balansverlenging en daardoor een aanzienlijk oplopende schuld. Gemeenten Zowel de enquête als de realisaties tot nu toe indiceren dat de gemeentelijke brutoschuld in 1997 daalt, zelfs wanneer de afwikkeling van de oude tekorten Amsterdam buiten beschouwing wordt gelaten. Naast de financiering van aflossingen is de opname van nieuwe leningen door gemeenten in 1997 vooral bestemd voor eigen investeringen en slechts in mindere mate voor doorlening aan derden. Naar verwachting zullen gemeenten i n 1997 voor f 0,9 miljard nieuwe leningen aan derden verstrekken, waar tegenover f 2,l miljard staat aan aflossingen door derden aan gemeenten. Dat de aflossingen die gemeenten ontvangen groter zijn dan de nieuwe leningen die zij verstrekken, komt doordat veel Bijlage 7 nieuwe woningbouwleningen niet meer via de gemeenten lopen, terwijl de gemeenten onverminderd aflossingen blijven ontvangen uit de in het verleden voor woningbouw verstrekte leningen. Per ultimo 1996 hadden de 84 ondervraagde gemeenten f 21,5 miljard uitgeleend aan woningcorporaties, f 3 miljard aan nutsbedrijven en kleinere bedragen aan instellingen in de gezondheidszorg, de bejaardenzorg, het onderwijs en op vele andere beleidsterreinen. Voorts zijn woninghypotheken verstrekt aan het eigen personeel en wordt door de ondervraagde gemeenten, vanwege hun ruime liquiditeitspositie, voor meer dan f l miljard om beleggingsredenen uitgezet. Provincies De nieuwe leningen die enkele provincies verwachten af te sluiten ten behoeve van dijkverzwaring, worden in omvang overtroffen door verwachte aflossingen in de andere provincies. De provincies hadden per ultimo 1996 f 0,5 miljard uitgeleend aan nutsbedrijven; daarnaast hadden zij f 0,8 miljard om beleggingsredenen uitgezet. Waterschappen De schuld van de waterschappen zal in 1997 naar verwachting toenemen. Zelfs indien de incidentele taakovernames van andere overheden begin 1997 (waterkwaliteitsbeheer van de provincie Utrecht en riolering van de gemeente Amsterdam) buiten beschouwing worden gelaten, stijgt de waterschapsschuld als gevolg van de verwachte investeringen. Bijlage 7 Budgetdiscipline op de korte termen Het streven naar gezonde overheidsfinanciën, mede met het oog op EMU-kwalificatie, legt de EU-lidstaten budgettaire beperkingen op. De budgetdiscipline die EU-lidstaten nationaal aan de dag leggen, moet haar weerslag krijgen in het Europese begrotingsbeleid. Vanaf 1997 wijdt de Ecofin-Raad ten minste twee keer per jaar een bespreking aan de budgettaire ontwikkelingen van de EU. In januari al kan de Raad een signaal geven aan de Commissie, die op dat moment richtlijnen vaststelt voor het opstellen van het Voorontwerp van Begroting. De Commissie presenteert haar Voorontwerp van Begroting vervolgens aan de Ecofin-Raad van mei, zodat deze in staat is het algemene kader aan te geven waarbinnen de Raadsbehandeling van de begroting dient plaats te vinden. Zo werd tijdens de Ecofin-Raad in mei 1997 onder Nederlands Voorzitterschap gepleit voor het streven naar een nulgroei in de betalingskredieten in de begroting 1998, net als in de begroting 1997. Hierdoor wordt de EU-begroting substantieel lager vastgesteld dan de huidige Financiële Vooruitzichten toestaan. Dit spoort met het groeiende besef dat de stijging van de Financiële Vooruitzichten niet langer in overeenstemming is met het nationale streven naar budgetdiscipline en dat de plafonds van de Financiële Vooruitzichten geen streefcijfers vormen. Verder werd opgeroepen o m te komen tot een betere afstemming van de besluitvorming over EU-uitgavenprogramma's in de verschillende Raden. Er dient sprake te zijn van een verbeterde (meerjarige) prioriteitsstelling, met name in de categorieën Intern en Extern Beleid. Daarvoor is vanzelfsprekend in de eerste plaats een goede coördinatie in de hoofdsteden vereist. Voorts ontstaat door - op instigatie van het Nederlandse Voorzitterschap - verbeterde meerjarenoverzichten voor de uitgaven binnen de categorieën Intern en Extern Beleid een beter inzicht bij de verschillende Raden over de consequenties van voorgestelde financiële meerjarenprogramma's. Bij overschrijding van een EU-begrotingshoofdstuk voor een bepaalde vorm van EU-beleid zou eerst moeten worden gekeken naar de mogelijkheid van herschikkingen binnen dat hoofdstuk, zoals dat immers ook op nationaal niveau gebruikelijk is. Budgetdiscipline en de Agenda 2000-voorstellen Indien EU-begrotingen ruim binnen de toegestane marges van de Financiële Vooruitzichten vallen, worden impliciete reserves gecreëerd die gebruikt kunnen worden voor de financiering van de uitbreiding van de Unie met nieuwe lidstaten. Budgetdiscipline op de korte termijn draagt daarmee bij aan budgettaire beheersing op de middellange termijn. Dit is ook aan de orde bij de Commissiemededeling inzake de Agenda 2000. Deze mededeling beschrijft de uitdagingen waar de EU de komende jaren Bijlage 8 voor staat: EU-beleidshervormingen (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, Structuurfondsen), het toekomstig financieel kader en de toetreding van nieuwe EU-lidstaten. Budgetdiscipline moet vertaald worden naar een grotere efficiëntie en effectiviteit van het toekomstige EU-beleid, tegen aanvaardbare kosten alsmede m e t een evenwichtige verdeling van d e netto financiële lasten die recht doet aan de relatieve welvaartsposities. Zowel de ontwikkeling van de Nederlandse bruto-afdrachten als van d e nettopositie vormen belangrijke criteria voor de beoordeling van de voorstellen in de onderhandelingen over d e nieuwe Financiële Vooruitzichten. Financieel beheer, controle en fraudebestrijding Een zorgvuldig beheer van en controle o p EU-middelen is de doelstelling van het project Sound and Efficiënt Management 2000 (SEM 2000). De Ecofin-Raad, bijgestaan door de SEM 2000-groep van persoonlijke vertegenwoordigers, heeft tijdens het Nederlandse voorzitterschap de aanbevelingen i n het SEM 2000-rapport van november 1996 nader uitgewerkt. Zo kon tijdens de Ecofin-Raad van 17 maart 1997 consensus worden geconstateerd over de opstelling van subsidiabiliteitsrichtsnoeren bij de Structuurfondsen. Het ontbreken van dergelijke criteria was een belangrijke tekortkoming waar de Europese Rekenkamer voortdurend de vinger o p legde. De SEM 2000-groep heeft zich vervolgens geconcentreerd o p het toepassen van financiële correcties bij de Structuurfondsen. Het gaat daarbij o m een Commissieverordening ter verduidelijking van de controle-verantwoordelijkheden van de EU-lidstaten, alsmede interne Commissierichtsnoeren die de Commissie zal hanteren bij het toepassen van financiële correcties. Inzake de fraudebestrijding heeft de Commissie i n april 1997 een actieprogramma voor het douanevervoer uitgebracht. Dit actieprogramma was mede een reactie o p het onderzoeksverslag over fraude i n het communautaire douanevervoer van de Tijdelijke Enquêtecommissie van het Europese Parlement van maart 1997. De Ecofin-Raad van 12 m e i 1997 onderstreepte de noodzaak van hervorming van de douanevervoersregeling, onderschreef het belang van een betere samenwerking tussen d e douanediensten en riep de Commissie o p o m spoedig m e t concrete voorstellen voor regelgeving te komen. 8.2 De financië8e kaders van de IEwrcopese Unie De Financiële Vooruitzichten (FV) vormen voor iedere categorie uitgaven het kader waarbinnen de begroting van de Europese Unie vastgesteld moet worden. Dit kader w o r d t jaarlijks aangepast aan de inflatie. Daarenboven w o r d t v o o r categorie 1, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, conform d e afspraken i n Edinburgh i n december 1992, het kader m e t een extra percentage verhoogd gelijk aan 74 % van d e volumegroei van het Bruto Nationaal Produkt (BNP) van de EU. Voor categorie 2, Structuurfondsen en Cohesiefonds, dient een bijstelling van de Financiële Vooruitzichten plaats te vinden voorzover vastleggingskredieten i n eerdere jaren onbenut gebleven zijn. Dit heeft te maken m e t het geprivilegieerde karakter van deze uitgaven. De geactualiseerde Financiële Vooruitzichten zijn weergegeven i n onderstaande tabel. Bijlage 8 Tabel 8.2.1 FinancWe Vooruitzichten; in miljoenen ecu (mecu) lopende prijzen prijzen '98 Kredieten v o o r vastleggingen 1. Landbouwbeleid 2. Structurele programma's - Structuurfondsen - Cohesiefonds - Financieel mechanisme EER 3. Intern beleid 4. Extern beleid 5. Administratieve uitgaven 6. Reserves - Monetaire reserve - Reserve voor garanties - Reserve v o o r spoedhulp 7. Compensaties Totaal voor Itredietvastleggingen 90 229 94 744 99 401 Totaal kredieten voor betalingen 85 807 90 581 94 032 Kredieten voor betalingen i n % v a n het EU-BNP Marge i n % van het EU-BNP M a x i m u m i n % van het EU-BNP Naast het blijvend grote beslag van de landbouwuitgaven valt in deze tabel bij categorie 2, structurele programma's, de sterke stijging op van 1998 naar 1999. Het jaar 1999 is het laatste jaar van het huidige kader van de Financiele Vooruitzichten. Dit betekent dat onbenut gebleven kredieten in categorie 2 niet verder naar achteren geschoven kunnen worden. Dit leidt tot een stuwmeer aan vastleggingskredieten in 1999. Omdat bij het aangaan van een verplichting in het algemeen ook een kasvoorschot verstrekt wordt, zullen ook de betalingskredieten toenemen. De groei van de Administratieve uitgaven wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de pensioenuitgaven, die uit de begroting gefinancierd worden. Met het oog op de beteugeling van deze groei van pensioenuitgaven is onder Nederlands voorzitterschap besloten op korte termijn een actuariële studie te doen verrichten, waarbij bezuinigingsvarianten op de pensioenrechten en alternatieve financieringswijzen worden doorgerekend. De versterkte aandacht voor budgettaire discipline resulteert in een tendens de EU-begroting fors onder de Financiele Vooruitzichten vast te stellen. Een lagere EU-begroting betekent minder afdrachten voor de lidstaten en verkleint hun opgave om aan het EMU-criterium voor het begrotingstekort te voldoen. Onderstaande tabel geeft voor de betalingskredieten een inzicht in deze tendens zowel in absolute bedragen als uitgedrukt in percentage BNP Dit verschijnsel doet zich eveneens bij de vastleggingskredieten voor, zij het in mindere mate. Tabel 8.2.2 Ontwiltkeláng Itasuitgaven EU-begroti~agi;i n lopende prijzen; i n miljarden ecu; tussen haakjes als % BNP Financiële Vooruitzichten Beg roting Marge 82,2 (1,20) 81,9 (1,20) 0,3 (0,OO) 1996: Begroting inclusief Aanvullende Begroting 1997: Voorontwerp Aanvullende Begroting 1998: Voorontwerp Beg roting Bijlage 8 85,8 (1,22) 82,4 (1,17) 3,4 (0,05) 90,6 (1,23) 84,7 (1,15) 5,9 (0,081 Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de vastleggingskredieten en van de betalingskredieten weer in de periode 1996-1 998. Tabel 8.2.3 Ontwiltkeling kredieten EU-begroting; in lopende prijzen; in miljarden ecu 1996 1997 1998 Realisatie Voorontwerp aanvullende Voorontwerp begroting Vastleggingen Betalingen In het begrotingsjaar 1996 was sprake van een forse onderuitputting van bijna 6 miljard ecu; in 1995 bedroeg de onderuitputting nog 10 miljard ecu. De daling van de onderuitputting is met name te vinden bij de structurele programma's, namelijk van 4 3 miljard ecu naar 1,3 miljard ecu. De EU-begroting 1997 werd vastgesteld op 89.137 miljoen ecu (mecu) aan vastleggingskredieten en 82.365 mecu aan betalingskredieten. Op aandringen van de Raad ligt het bedrag voor de betalingskredieten 2 miljard lager dan het voorstel van de Commissie in het Voorontwerp van de EU-begroting. Daarmee werd nagenoeg een nulgroei in de betalingskredieten ten opzichte van de begroting 1996 gerealiseerd. In april 1997 werd een aanvullende begroting ingediend door de Commissie, waarbij het uitgavenniveau zowel in totaal als per categorie gelijk bleef. Aan de inkomstenkant echter leidde de onderuitputting in 1996 tot een lagere BNP-afdracht bij de lidstaten. Deze verlaging kwam voor Nederland neer op 430 miljoen gulden die bij de Voorjaarsnota 1997 is verwerkt. Deze aanvullende begroting zal nog formeel goedgekeurd moeten worden in het najaar door de Begrotingsautoriteit. Dit jaar verloopt de realisatie van de betalingskredieten bij de Structuurfondsen veel sneller dan vorig jaar. Eind juni was er 3 miljard ecu meer uitgegeven dan vorig jaar op dat tijdstip, terwijl het totaal begrote bedrag voor het gehele jaar maar 650 mecu hoger ligt. Onbekend is of deze versnelling zal leiden tot een beperking van de zogenoemde decemberkoorts. Vorig jaar werd bijna een derde van het jaarbedrag in december uitgegeven. Voor het begrotingsjaar 1998 heeft de Commissie een restrictief Voorontwerp voor de begroting ingediend. Ten opzichte van de begroting 1997 stijgen de vastleggingskredieten nominaal met 2,4 % tot 9l,3 miljard ecu en de betalingskredieten met 2,9 % tot 84,7 miljard ecu. Bij uitgavencategorie 2, de structurele programma's, nemen de betalingskredieten met 7,7 % toe. Bij de andere uitgavencategorieën is de maximale groei een half procent. De benodigde kredieten voor betalingen belopen 1,15% van het totale EU-BNP. Tijdens de besprekingen over het Voorontwerp 1998 in de Ecofin-Raad en de Begrotingsraad hebben de lidstaten aangegeven dat zij evenals vorig jaar zo dicht mogelijk in de buurt van een nulbegroting willen uitkomen. Tijdens de Begrotingsraad van 24 juli 1997 heeft dit geresulteerd in een Ontwerpbegroting 1998 waarin de vastleggingskredieten slechts stijgen met 1,97% tot 90,9 miljard ecu en de betalingskredieten met 0,7% tot 82,9 miljard ecu. De totale kredieten voor betalingen bedragen dan 1,l3% van het EU-BNP. Het Europees Parlement, dat behalve voor categorie 1 het Bijlage 8 laatste woord heeft over de begroting, behandelt de begroting in eerste lezing i n oktober. Daarna zal de Begroting 1998 in december 1997 definitief vastgesteld worden. In de ramingen van de Nederlandse afdrachten i n deze Miljoenennota is uitgegaan van een EU-begrotingsomvang volgens het Voorontwerp van de Commissie. treedt een verschuiving op van de traditionele eigen middelen (invoerrechten en landbouwheffingen) en van de BTW-middelen richting het BNP-middel. Hierdoor wordt het BNP van een lidstaat steeds meer bepalend voor zijn afdrachten aan de EU. el 8.2.4 Ontwikke!ing Eigen In percentages 1996 1997 1998 - Traditionele Eigen Middelen BTW-middel BNP-middel Eigen ontvangsten Totaal 1O 0 1O0 1O 0 Onderstaande figuur toont de nettopositie van de vijftien lidstaten in het begrotingsjaar 1995, het eerste jaar van het EU-lidmaatschap van Oostenrijk, Zweden en Finland. De gegevens zijn gebaseerd op het jaarrapport 1995 van de Europese Rekenkamer. Nederland blijft in 1995 na Duitsland de grootste nettobetaler aan de EU. Duitsland (-0,74% BNP) en Nederland (-0,68% BNP) naderen elkaar wel. Cijfers over 1996 indiceren dat Nederland in 1996 met een nettobetaling van -0,76% BNP de plaats van Duitsland als relatief grootste nettobetaler overneemt. Nederland was in 1995 netto 2,O miljard ecu ofwel 4,2 miljard gulden meer aan afdrachten kwijt dan dat er uit de EU-begroting terugvloeide naar ons land. In 1994 bedroeg deze nettobetaling 4,O miljard gulden (-0,66% BNP). Er is conform de inzichten die de Minister van Financiën al eerder in in zijn brief van 14 februari 1995, aan de Tweede Kamer meldde, derhalve sprake van een verdere verslechtering van de Bijlage 8 Nederlandse nettopositie, die overigens in 1995 nog is gedempt doordat onderbesteding o p de begroting 1 9 9 4 heeft geleid t o t lagere afdrachten i n 1995. In 1997 zal d e nettopositie vanwege ontvangsten als gevolg van de varkenspest incidenteel verbeteren. Gehandhaafd blijft de veronderstelling dat Nederland i n 1999 relatief de grootste nettobetaler aan d e Unie is, m e t een nettobetaling van circa 6 miljard gulden. Er zal bovendien nog rekening moeten worden gehouden m e t mogelijke opwaartse druk o p de afdrachten als gevolg van het opnieuw opvoeren i n 1 9 9 9 van de geprivilegieerde Structuurfondsuitgaven die i n eerdere jaren niet werden besteed. Eind 1996 heeft d e Commissie voor het eerst een overzicht van d e ontvangsten van de Lidstaten per beleidsterrein gepresenteerd. Deze informatieverstrekking werd overeengekomen bij de aanvaarding door de Raad van het Eigen-Middelenbesluit. In onderstaande tabel worden de Nederlandse ontvangsten i n 1995 i n absolute bedragen en als percentage van de desbetreffende categorie EU-uitgaven weergegeven o p basis van het bovengenoemde, vrij grove Commissieoverzicht. Tabel 8.3.1 Nederlandse ontvangsten uit EU-belleidswitgaven 1995 Mecu % EU 15 2 387 4'1% 1. Landbouwbeleid - Exportrestituties - Inkomenssteun - Overig 2. Structurele programma's - Landbouw - Regionaal fonds - Sociaal fonds - Cohesiefonds 3. Intern beleid - Onderzoek en ontwikkeling - Transeuropese Netwerken - Interne markt, consument, industrie - Energie, Euratom, milieu - Opleiding, jeugd en sociaal beleid - Overig TOTAAL Het Nederlandse aandeel i n de afdrachten van 1995 bedroeg 6,4%. Inzake de landbouwontvangsten (5,6%) zij toegelicht dat meer dan de helft ten goede is gekomen aan d e zuivelsector. Nederland ontvangt daarnaast zoals bekend zeer weinig van de EU-uitgaven voor categorie 2, d e structurele programma's (1,2%). De uitkeringen uit het Europees Sociaal Fonds (3,2%) vormden hier voor Nederland d e belangrijkste bron van inkomsten. Terzake van d e ontvangsten uit het Intern Beleid (6,5%) blijkt dat Nederland goed scoorde bij de EU-uitgaven voor Onderzoek en Ontwikkeling (7,8%) en redelijk bij d e Transeuropese Netwerken (6,6%). 8.4 D e Nederlandse af drachten In onderstaande tabel worden d e afdrachtramingen gepresenteerd volgens de huidige inzichten voor de periode 1997 t o t en m e t 2002, waaraan d e realisaties 1996 zijn toegevoegd. Ter vergelijking zijn de standen u i t de Miljoenennota 1997 en de Voorjaarsnota 1997 opgenomen. Bijlage 8 Tabel 8.4.1 NedlerBaredce EU-afdrachtere; in miljoenen guldens; Landbouwheffingen MN 1997 VJN 1997 M N 1998 Invoerrechten MN 1997 VJN 1997 MN 1998 BTW-afdrachten MN 1997 VJN 1997 MN 1998 BNP-afdracht MN 1997 VJN 1997 MN 1998 Totaal M N 1997 VJN 1997 MN 1998 10018 11081 10709 10692 11838 11 813 11476 12402 12 293 11998 12736 12 898 12328 13110 13 535 13031 - 14 113 13771 Ten opzichte van de stand bij Miljoenennota 1997 zijn de totale afdrachten voor 1997 per saldo gedaald met 389 miljoen. Deze bijstelling is al in de Voorjaarsnota gemeld en wordt voornamelijk veroorzaakt door de onderuitputting op de EU-begroting voor 1996 ad 430 miljoen. Ten opzichte van Miljoenennota 1997 is voor 1998 in totaal sprake van een neerwaartse bijstelling van 362 miljoen, die voornamelijk veroorzaakt wordt door een lager uitgavenniveau van de EU-begroting dan in de Miljoenennota 1997 was voorzien; daarin werd uitgegaan van het niveau van de Financiële Vooruitzichten alsmede van een onderuitputting van 1 miljard ecu bij de landbouw. Voor de raming na 1998 wordt verondersteld dat de EU-uitgaven als percentage van het EU-BNP geleidelijk toenemen van 1,15 in 1998 tot 1,23 in 2002, terwijl er geen onderuitputting in de landbouw meer verondersteld wordt. Bijlage 8 9.1 Inleiding De gecombineerde bijlage Staatsbalans e n economische categorieën omvat de balans van de Staat der Nederlanden ultimo l996 en het tienjarenoverzicht van de economische categorieën. 9.2 Staatsbalans per 3 1 december 1996 Opstelling Staatsbalans volgens €SR 1995 De Staatsbalans w o r d t opgesteld volgens een internationale standaard; het Europeessysteem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 1995) v o r m t de grondslag voor de balans van d e rechtspersoon Staat der Nederlanden. Door de Staatsbalans te enten o p het ESR 1995 kunnen de waarderingsen afbakeningsvraagstukken worden opgelost o p basis van een internationaal aanvaarde methodologie. In de voorliggende Staatsbalans ultimo 1996 zijn alle voorschriften van het ESR 1995 gevolgd, zij het dat de consolidatiekring beperkt is t o t de Staat der Nederlanden. De omschrijving van de overheid is i n het ESR 1995 namelijk ruimer dan de rechtspersoon van de Staat der Nederlanden. In het ESR 1995 is een economische invalshoek gekozen, die ertoe heeft geleid, dat alle organisaties die voor meer dan de helft van h u n inkomsten afhankelijk zijn van collectieve heffingen, t o t de overheid worden gerekend. Wat betreft de waarderingsmethode is door middel van het ESR 1995 gekozen voor een waardering o p basis van d e marktwaarde i n plaats van een waardering o p basis van de nominale of historische waarde, en voor lineaire afschrijvingen. O m redenen van vergelijkbaarheid zijn de standen van de Staatsbalans ultimo 1995 gecorrigeerd. Het effect van deze correcties o p het vermogen van d e Staat ultimo 1995 (9,3 miljard ) is i n tabel 9.2.1 weergegeven. De belangrijkste mutatie betreft d e afname van het vermogen uit hoofde van de exportkredietverzekering. Zoals hierboven al is aangegeven is de Staatsbalans geënt o p het ESR 1995. In Europees verband is gekeken naar de exportkredietverzekering. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen, dat de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij N.V. (NCM) juridisch eigenaar is van deze vorderingen e n niet de Staat der Nederlanden. Bijlage 9 e! 9.2.1 Effect ecorrecties op omvang vermogen Staat 1995;i n miljarden Staatsvermogen 1995 (stand Miljoenennota 1997) - 125,l correcties betreffende: - vorderingen u i t hoofde van exportkredietverzekeringen - overige niet-financiële activa - overig Staatsvermogen 1995 - 134,4 Ontwikkeling staatsvermogen Het staatsvermogen verslechtert in 1996 ten opzichte van 1995 met bijna 3 miljard. Belangrijke verklarende factoren achter deze ontwikkeling zijn het vorderingentekort van het Rijk, de overige volumemuaties in activa en de herwaardering van bezittingen en schulden van de Staat. In 1996 bedraagt het vorderingentekort van het Rijk een kleine 11 miljard, terwijl de Staat voor 3% miljard investeert. Hierdoor neemt het vermogen van de Staat af met ongeveer 7 miljard. De overige volumemutaties in activa en de herwaardering van bezittingen en schulden van de Staat hebben per saldo een positief effect van ruim 4 miljard op het staatsvermogen. Consolidatiekring De financiële gegevens van de Centrale administratie van 's Rijks schatkist en van de ministeries, de begrotingsfondsen en de agentschappen zijn integraal geconsolideerd. De interne schuldverhoudingen zijn in de consolidatie geëlimineerd. 9.2.2 Overzicht van activa en passiva A Niet-financiële activa: A l Winstrechten minerale reserves A2 Overige niet-financiële activa B Vorderingen: B1 Chartale en girale betaalmiddelen B2 Verstrekte langlopende leningen B3 Aandelen en overige deelnemingen B4 Handelskredieten en transitorische posten C Schulden: C1 Munten i n o m l o o p C2 Dutch Treasury Certificates C3 Staatsobligaties C4 Onderhandse staatsleningen C5 Overige leningen o p lange termijn C6 Militaire pensioenen C7 Handelskredieten en transitorische posten D Staatsvermogen (AIB-C) Bijlage 9 Toelichting op de afzondedijlte balansposten A Niet-financiële activa 141 Winstrechten minerale reserves Conform ESR 1995 is de netto contante waarde berekend van de toekomstige winstrechten van de Staat, samenhangende m e t de gas-, olie- en zoutwinning. De waarde ervan bedraagt 75 miljard in 1996. Dit betreft voornamelijk aardgas. In d e berekening zijn d e aardgasbaten exclusief vennootschapsbelasting verwerkt. De volumina van inkoop en verkoop van aardgas zijn afkomstig uit het Plan van Gasafzet. Voor de periode 1997-2002 zijn de nominale ramingen volgens de meerjarencijfers contant gemaakt tegen de lange rente o p staatsobligaties. Voor de jaren 2002-2021 zijn de gasbaten contant gemaakt tegen een reële disconteringsvoet van 4%. De balansmutatie van 7 miljard i s de resultante van een toename van de verwachte Nederlandse productie, een (opwaartse) aanpassing van de dollarkoers en neerwaartse bijstelling van de lange rente o p staatsobligaties. A2 Oweriige niet-finarsciële activa De rijkseigendommen zijn van zeer uiteenlopende aard. Er w o r d t mee volstaan o m de algemene principes weer te geven van d e waarderingsgrondslagen. De grondslag voor d e bepaling van d e afschrijving is de voor iedere groep van activa de geschatte gebruiksduur, waarbij rekening w o r d t gehouden m e t de restwaarde. De vaststelling van de gebruiksduur en de bepaling van d e (rest)waarde geschieden steeds i n overleg m e t deskundigen van de ministeries, waaronder deze activa ressorteren. Op d e uitgaven voor de verharding van wegen w o r d t i n het jaar van investering tot 50% afgeschreven. Hierna w o r d t o p d e verharding van wegen niet meer afgeschreven. O p gebouwen, waterbouwkundige werken en kunstwerken i n wegen bedragen de afschrijvingen 1% per jaar, waarbij rekening w o r d t gehouden m e t een geschatte residuwaarde. Op gronden w o r d t niet afgeschreven. De goederen zijn gewaardeerd tegen marktprijzen. In het merendeel van d e gevallen is voor d e benadering hiervan uitgegaan van de historische kostprijs welke door middel van indexcijfers is herleid t o t d e vervangingswaarde. In sommige gevallen w o r d t o m doelmatigheidsredenen een globale methode gehanteerd (kantoorinventarissen, bibliotheken, automatiseringsmiddelen, telefooncentrales, gereedschappen e.d.). De samenstelling van het bedrag en de mutaties van de materiële activa blijken uit het volgende overzicht: Bijlage 9 (Gecorrigeerde) waarde per 31-12-1995 Investeringen i n 1996 Afschrijvingen i n 1996 Verhoging waarde i v m stijging prijspeil Waarde per 31-12-1996 3 541 9 635 4 607 76 458 21 336 9 337 4 093 254 893 182 1 341 340 - 497 467 182 1316 287 937 408 13 157 49 152 123 2 208 533 163 - 157 3 662 9 364 4 625 79 070 21 801 8 990 4 246 129 007 2 980 3 300 3 071 131 758 Ministerie van Defensie - Marine - Landmacht - Luchtmacht Ministerie van Verkeer en Waterstaat Burgerlijke rijksgebouwen Agrarische eigendommen Diversen Totaal Het bedrag van f 131 758 kan als volgt worden onderverdeeld naar onroerende en roerende goederen: Onroerende goederen: 123 020 - Ministerie van Verkeer en Waterstaat - Burgerlijke rijl<sgebouwen - Ministerie van Defensie - Agrarische eigendommen - Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer e n Visserij - Overige 78 914 21 801 11 126 8 991 2 109 79 Roerende goederen: - Goederen van militaire aard Inventarisgoederen Goederen van culturele aard Civiele motorvoertuigen en vaartuigen Goederen civiele verdediging - Overige 131 758 Totaal e le n De balansbedragen zijn ais volgt samengesteld : - De Nederlandsche Bank N.V. - Overige saldi Totaal Bijlage 9 16059 15886 B2 Verstrekte langlopen De balansbedragen zijn als volgt samengesteld: a. Diverse vorderingen - Studievoorschotten - Op derden te verhalen ruil- en herverkavelingskosten - Vorderingen Dienst der Domeinen o p derden - Voorschotten inzake landinrichtingsprojecten - Ontwikkelingskredieten aan industrie en handel - Vordering op de Nederlandse Antillen en Aruba met betrekking tot het leninggedeelte van de ontwikkelingshulp - Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V. (inzake leningen aan diverse landen) - Achtergestelde lening aan Koninklijke Nederlandsche - - - - - Hoogovens en Staalfabrieken N.V. i n het kader van de herstructurering van de Europese staalindustrie Vordering inzake verstrekte lening aan het Zelfstandig Bestuursorgaan Luchtverkeersbeveiliging Leningen Woningwetbouw Vorderingen inzake aangesproken garantieleningen Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V. Vordering o p de Internationale Ontwikkelingsassociatie terzake van de special action account Vordering o p Indonesië krachtens de overeenkomst van 1966 Diverse vorderingen b. Leningen aan Nederlandse ondernemingen in verband met deelnemingen - Koninklijke PTT Nederland N.V. - Internationale Nederlanden Groep N.V. - Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu B.V. - Nationale Investeringsbank N.V. - N.V. Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij - DAF Trucks N.V. - N.V. Nederlands Inkoopcentrum - Nederlands Meetinstituut N.V. - Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. - Overige leningen Totaal Bijlage 9 15 081 14 418 De balansbedragen zijn als volgt samengesteld: a. Deelnemingen in Nederlandse ondernemingen - De Nederlandsche Bank N.V. - N.V. Nederlandse Spoorwegen - Koninklijke PTT Nederland N.V. - N.V. DSM - N.V. Bank Nederlandse Gemeenten N.V. Luchthaven Schiphol Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. Energiebeheer Nederland B.V. N.V. Verenigd Streekvervoer Nederland Nationale Investeringsbank N.V. N.V. Nederlandse Gasunie Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. Ultra-Centrifuge Nederland N.V. DAF Trucks N.V. Alpinvest Holding N.V. N.V. Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij Nederlandse Waterschapsbank N.V. N.V. Industriebank LIOF Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikl<elingslanden N.V. N.V. SDU N.V. Nozema Roccade Informatie Groep N.V. Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu B.V. Overige deelnemingen b. Deelnemingen in internationale instellingen2 - Internationale Bank v o o r Herstel en Ontwikkeling - - Internationale Ontwikl~elingsassociatie Europese Investeringsbank Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling Aziatische Ontwikkelingsbank Aziatisch Ontwikkelingsfonds Afrikaanse Ontwikkelingsbank Afrikaans Ontwikkelingsfonds Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank - Fonds v o o r Speciale Operaties Internationale Financieringsmaatschappij Multilateraal Agentschap v o o r Investeringsgaranties Inter-Amerikaanse Investeringsmaatschappij Totaal 72 976 64 205 Inclusief niet-converteerbare 6% cumulatief preferente aandelen ad nominaal 235 miljoen, exclusief preferente converteerbare winstdelende aandelen ad nominaal 460 miljoen, waarop nog een stortingsverplichting rust. * De hier genoemde bedragen zijn saldi van deelnemingen en verplichtingen. Tóelichting o p deelnemingen in Nederlandse ondernemingen De waardestijging in 1996 ten opzichte van 1995 kan als volgt worden gespecificeerd: Bijlage 9 - 349 Volumeveranderingen: - N.V. Nederlandse Spoorwegen 1 642 - 1 723 - N.V. DSM - DAF Trucks N.V. - Alpinvest Holding N.V. - Overige - 228 - 33 -7 Netto toename van de reserves: N.V. Luchthaven Schiphol De Nederlandsche Bank N.V. N.V. Nederlandse Spoorwegen N.V. Bank Nederlandse Gemeenten Nederlandse Waterschapsbank N.V. Alpinvest Holding N.V. N.V. SDU Ultra-Centrifuge Nederland N.V. Overige 541 Waardeveranderingen: De Nederlandsche Bank N.V. Koninklijke PTT Nederland N.V. Nationale Investeringsbank N.V. Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. - Overige - Diversen: - Stockdividend Nationale Investeringsbank N.V. - Overige - - Totaal 8 095 Deelnemingen worden gewaardeerd tegen de geldende koers. Beursgenoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de beurskoers ultimo 1996. Dit betreft Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V., Internationale Nederlanden Groep N.V., N.V. DSM, Koninklijke PTT Nederland N.V., Nationale Investeringsbank N.V. en Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. De overige deelnemingen zijn gewaardeerd tegen de intrinsieke waarde. De intrinsieke waarde is berekend aan de hand van de gepubliceerde jaarrekeningen van de desbetreffende ondernemingen. De leningen zijn opgenomen onder balanspost B2. Bij de eerste opneming van deze deelnemingen i n de Staatsbalans k o m t het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de nettovermogenswaarde ten gunste of ten laste van het netto staatsvermogen. Bij vervreemding van deelnemingen komt het verschil tussen de balanswaarde en de opbrengst ten gunste dan w e l ten laste van het netto staatsvermogen. Op de deelnemingen zijn de n o g openstaande stortingsverplichtingen (498 miljoen) i n mindering gebracht. De belangrijkste mutaties betreffen: - De toename i n de waarde van de deelneming van de Staat i n het kapitaal van de N.V. Nederlandse Spoorwegen w o r d t verklaard u i t de kapitaaldotaties van totaal 367 miljoen (waarvan 194 ten behoeve van N S Cargo) en de toevoeging van 1 275 miljoen aan de Egalisatierekening Investeringen van d e van het Rijk ontvangen rijksbijdragen. - De omvangrijke waardetoename van d e deelneming van de Staat i n het kapitaal van De Nederlandsche Bank N.V. h o u d t onder meer verband m e t de herwaardering van d e daar aanwezige goudvoorraad. - De stijging o p d e Amsterdamse effectenbeurs van de waarde van het aandeel Koninklijke PTT Nederland N.V. van f 58,30 ultimo 1995 t o t f 65,90 ultimo 1996 is d e verklarende factor achter de toename i n de waarde van d e deelneming van de Staat i n deze onderneming. Bijlage 9 Toelichting o p deelnemingen in internationale instellingen De bedragen van deze deelnemingen zijn opgenomen voor de nominale waarde. Het betreft een categorie activa in vreemde valuta's, waarvan de balanswaarde wordt berekend met behulp van de contante koersen van de desbetreffende valuta's per balansdatum. In 1996 is de deelneming in de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) verhoogd met SDR 159 miljoen. De belangrijkste overige mutaties betreffen: Internationale Ontwikkelingsassociatie. Een afname van de verplichtingen met 458 miljoen als gevolg van verzilvering van ((notes)). Aziatisch Ontwikkelingsfonds. Een afname van de verplichtingen met 54 miljoen als gevolg van verzilvering van ((notes)). Afrikaans Ontwikkelingsfonds. Een afname van de verplichtingen met 23 miljoen als gevolg van verzilvering van ((notesn. Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling. Een afname van de verplichtingen met een bedrag van circa ECU 5 miljoen. De balansbedragen zijn als volgt samengesteld: a. b. c. d. Belastingen Overlopende activa Vorderingen u i t hoofde van contracten e.d. Vorderingen verband houdende m e t vooruitbetalingen inzake langlopende projecten e. Overige vorderingen 25 155 3 411 16307 33 075 3 618 15324 1 184 2 144 1 130 Totaal 48 201 54 899 1 752 a. Belastingen Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belastingvordering. 1. Kohierbelastingen: N o g niet opgelegd (globale schatting): - over 1995 e n voorgaande jaren - over 1996 2. Niet-kohierbelastingen: Loonbelasting Omzetbelasting Accijnzen Successierechten Diversen Totaal Bijlage 9 25 155 b. Overlopende activa De overlopende activa zijn: Winst van De Nederlandsche Bank N.V. Winstafdracht Koninklijke PTT Nederland N.V. Lopende rente op leningen aan de Postbank N.V. Vordering uit hoofde van samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon Lopende rente van leningen ingevolge de Woningwetbouw Diverse vorderingen 1 208 288 88 1 603 264 88 161 4 1 662 170 1 489 Totaal 3 411 3 618 4 c. Vorderingen uit hoofde van contracten e.d. waar tegenover verplichtingen staan Zie toelichting bij d. d, Vorderingen verband houdende met vooruitbetalingen inzake langlopende projecten. Als vorderingen en verplichtingen zijn opgenomen de bedragen van langlopende contracten inzake aanschaffingen van duurzame activa en terzake van uit t e voeren werken. De reeds gedane uitgaven zijn o p de posten B4.c en C7.b i n mindering gebracht en opgenomen onder post B4.d. De bedragen van de posten B4.c en C7.b hebben voornamelijk betrekking o p het Ministerie van Defensie (8 120 miljoen) en het Ministerie v a n Verkeer en Waterstaat (7 318 miljoen). e. Overige vorderingen Metaalwaarde munten in omloop Inzake de centrale inning van lesgelden Sociale Verzekeringsbank Ziekenfondsraad Diverse vorderingen - Totaal 2 144 1 752 Deze post omvat d e nominale schuld uit hoofde v a n i n circulatie gebrachte munten. Het bedrag is exclusief de m u n t e n i n handen van De Nederlandsche Bank N.V. en de munten van de Staat i n het muntdepot. Niet geconsolideerd is voor de munten i n d e kassen v a n d e ministeries. Deze maken deel uit van balanspost B1 Chartale en girale betaalmiddelen. M e t de toepassing van het ESR 1995 zijn de verzamelaarsmunten niet langer als schuld gepassiveerd. Daarnaast is d e metaalwaarde van de munten niet langer gedesaldeerd i n deze post opgenomen; n u is deze post onder B4 geactiveerd. Bijlage 9 Het bedrag van de per balansdatum uitstaande schuld uit hoofde van Dutch Treasury Certificates bedraagt 15,4 miljard. In de balans is de vooruitbetaalde rente van de schuld in mindering gebracht. De staatsobligaties zijn conform ESR 1995 gewaardeerd tegen marktprijze n. 1996 1995 Verschil 1. Waardering tegen marktprijs 2. Waardering tegen nominaal 3. Verschil Toepassing van het ESR 1995 leidt tot een wijziging in de waardering van de staatsobligaties. Het ESR 1995 schrijft waardering tegen marktprijzen voor. Voorheen werden staatsobligaties tegen de nominale waarde in de balans verwerkt. De toename van de schuldcategorie staatsobligaties met 25,O miljard moet bezien worden i n het licht van de gewijzigde waarderingsgrondslag. De mutatie van 25,O miljard kan gesplitst worden in een volumecomponent ter grootte van 20,l miljard en een prijscomponent van 4,9 miljard. De volumemutatie omvat het beroep op de openbare kapitaalmarkt van de Staat om de financieringsbehoefte 1996 te dekken. De prijsmutatie weerspiegelt de daling van de kapitaalmarktrente in 1996. Hierbij zij aangetekend dat de prijsmutatie geen gevolgen heeft voor de EMU-schuld. De EMU-schuld luidt in ESR-categorieën, doch uitdrukkelijk is bepaald dat voor de excessieve-tekortenprocedure over de schuld in nominale termen gerapporteerd dient te worden; voor de EMU-schuld is dus de 331,8 miljard relevant. Conform ESR 1995 zijn de onderhandse staatsleningen tegen de nominale waarde gewaardeerd. De balansmutatie betreft voornamelijk aflossingen. De balansbedragen zijn als volgt samengesteld: -- Leaseverplichtingen N.V. Nederlandse Spoorwegen Nationaal Restauratiefonds Overige Totaal 2 381 Het balansbedrag vertegenwoordigt de netto contante waarde van de pensioenverplichtingen van de Staat jegens de (gewezen) militairen. Bijlage 9 2 464 andekkvedieten en transitorische posten De balansbedragen zijn als volgt samengesteld : 1996 1995 a. Overlopende passiva b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d. waartegenover vorderingen staan c. Overige schulden 19315 19005 16307 2 412 15324 2 913 Totaal 38 034 37 242 1996 1995 Lopende interest van de staatsschuld Diverse schulden 18307 1 008 17853 1 152 Totaal 19315 19005 a. Overlopende passiva b. Verplichtingen uit hoofde van contracten e.d. waartegenover vorderingen staan. Voor een toelichting w o r d t verwezen naar balanspost B4.c. c. Overig Commissie van de Europese Gemeenschappen Nog te verrekenen voorlopige en tijdelijke ontvangsten van de ontvangers der belastingen Diverse schulden 948 1 427 O 1 464 151 1 340 Totaal 2 412 2 918 In lijn m e t het ESR 1995 zijn voorwaardelijke verplichtingen, de zogenaamde ((contingent liabilities)), niet i n de Staatsbalans verwerkt. Kenmerk van deze verplichtingen is dat voordat er een financiële transactie plaats vindt, er eerst aan één o f meerdere voorwaarden voldaan moet worden. Een klassiek voorbeeld is garantieverlening door de overheid bij exportkredieten. Gezien het beleidsmatige belang is aanvullende informatie over door d e Staat verleende garanties i n tabel 9.2.3 gepresenteerd. Daadwerkelijke uitgaven en ontvangsten o p garanties zijn per begroting i n tabel 9.2.4 gepresenteerd. Bijlage 9 T a b e l 9.2.3 U i t s t a a n d r i s i c o e n n i e u w e m a c h t i g i n g e n per b e g r o t i n g Machtiging tot het verlenen van nieuwe garanties 1997 1998 Risico van de Staat ultimo II IV v vI VII VIII IX-B X XI-A XI-B XII XIII XIV xv XVI ISF 1997 1998 184 088 168 922 137 278 Hoge Colleges van Staat en Kabinet der Koningin Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken' Buitenlandse Zaken' Justitie Binnenlandse Zaken Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2 Financien3 Defensie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer4 Rijkshuisvesting Verkeer en Waterstaat Economische Zaken Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Sociale Zaken en Werkgelegenheid Volksgezondheid, Welzijn en Sport Infrastructuurfonds Totaal ' 1996 30 554 28 080 Betreft voornamelijk Ontwikkelingssamenwerking. Exclusief het risico van de indemniteitsregeling gedurende het dienstjaar van maximaal 500 miljoen en exclusief de garantie-overeenkomst met het Nationaal Restauratiefonds met een plafond van 1,5 miljard. Inclusief het risico o p grond van de Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen (van maximaal 35 miljard). Inclusief de gemeentelijke garanties met rijksbijdrage i n een eventueel verlies voor huurwoningen van woningbouwcorporaties van circa 45 miljard i n 1996, circa 34 miljard i n 1997 en 4 miljard i n 1998. Vermelde bedragen betreffen het saldo van aflossingen en nieuwe garanties. T a b e l 9.2.4 U i t g a v e n e n o n t v a n g s t e n o p door d e S t a a t v e r s t r e k t e g a r a n t i e s Beg roting Omschrijving 1996 1997 1998 887 308 379 892 908 625 1. Uitgaven V IX-B Buitenlandse Zaken Financiën XI-A XI-B Xlll Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijkshuisvesting Economische Zaken XV XVI Sociale Zaken en Werkgelegenheid Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ontwikkelingssamenwerking Regeling bijzondere financiering Particuliere Participatiemaatschappijen Exportkredietverzekering Overig Volkshuisvesting Milieubeheer Rijksdiensten Midden- en [<Ieinbedrijf Energiebeleid Technologiebeleid NedCar Overig Diversen Diversen Totaal 2. Ontvangsten IX-B Financiën XI-A Voll<shuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Economische Zaken XIII Regeling bijzondere financiering en PPM Exportkredietverzekering Overig Milieubeheer Midden- en Kleinbedrijf Overig Totaal Bijlage 9 In tabel 9.3.1 zijn de uitgaven en ontvangsten van de Rijksbegroting gegroepeerd naar economische categorieën. Deze economische categorieën geven inzicht in de economische aard, zoals bijvoorbeeld consumptie en investeringen. Het ESR 1995 ligt ten grondslag aan de indeling in economische groepen. Tabel 9.3.1 Economische categorieën 1989-1998 Uitgaven Lopende uitgaven voor goederen en diensten (consumptieve bestedingen) Rente, pacht en bijdragen i n incidentele exploitatieverliezen van overheidsbedrijven Inkomensoverdrachten aan andere sectoren dan de overheid Inkomensoverdrachten binnen de sector overheid Kapitaaloverdrachten aan andere sectoren dan de overheid Kapitaaloverdrachten binnen de sector overheid Investeringen Financiële transacties Aanvullende posten Ontvangsten Lopende ontvangsten voor goederen en diensten Rente, pacht en andere opbrengsten van vermogen en van ondernemingsactiviteit Inkomensoverdrachten van andere sectoren dan de overheid Inkomensoverdrachten binnen de sector overheid Kapitaaloverdrachten aan andere sectoren dan de overheid Kapitaaloverdrachten binnen de sector overheid Desinvesteringen Financiële transacties Aanvullende posten Saldo Aflossingen en overige mutaties en correcties Financieringssaldo 22 422 21 606 25 451 27 181 -22876-21939-19109-20836 Bijlage 9 29 650 45 744 29 386 -8344 -2767-22975 25 751 19 200 37 429 -9553-15179-18879 Bereik In deze bijlage worden gepresenteerd de uitgaven en ontvangsten van de collectieve sector ingedeeld naar functie. De collectieve sector omvat de rijksbegroting i n enge zin, de sociale zekerheid en de zorgsector. De afbakening van elk van deze sectoren is gebaseerd o p de ijklijnen van de desbetreffende sectoren. De stromen tussen de drie sectoren zijn geconsolideerd. 'Methodologie De indeling i n functies is gebaseerd o p d e Benelux Functionele Classificatie van de uitgaven en ontvangsten van 1989. Deze classificatie is voorgeschreven voor toepassing i n de rijksbegroting en is ook toegepast o p de andere twee sectoren. De Benelux Functionele Classificatie sluit i n grote lijnen aan o p de «Classification of Functions o f Government (COFOG))) van de Verenigde Naties. De twee belangrijkste verschillen tussen beide methoden zijn de volgende twee. De Benelux Functionele Classificatie is zowel van toepassing o p de uitgaven als d e ontvangsten; de COFOG is alleen van toepassing o p de uitgaven. Daarnaast omvat de Benelux Functionele Classificatie een afzonderlijke functie milieu; de COFOG kent de functie milieu niet. Bijlage 10 Tabel 10.1 Uitgaven collectieve sector naar functie; i n % BBP Totaal van de uitgaven 1 Algemeen bestuur 2 Buitenlandse betrekkingen (exclusief ontwikkelingssamenwerking) 3 Ontwikkelingssamenwerking 4 Defensie 5 Openbare orde en veiligheid 6 Onderwijs en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek 7 Volksgezondheid 8 Sociale voorzieningen 9 Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening 10 Milieu, natuur en landschapsbehoud 11 Cultuur en recreatie 12 Algemene economische aangelegenheden, handel, nijverheid en diensten (inclusief brandstoffen en energie) 13 Landbouw, jacht en visserij 14 Verkeer, vervoer, communicatie en waterstaat 15 Betrekkingen met de lagere publiekrechtelijke lichamen voor zover deze niet i n andere functies zijn opgenomen 16 Overheidsschuld (inclusief rente) 17 Diversen (aanvullende posten e.d.) Bijlage 10 Tabel 10.2 Ontvangcten collectieve sector naar functie; i n % BBP Totaal van de ontvangsten 1 Algemeen bestuur 2 Buitenlandse betrekkingen (exclusief ontwikkelingssamenwerking) 3 Ontwil<l<elingssamenwerking 4 Defensie 5 Openbare orde e n veiligheid 6 Onderwijs en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek 7 Volksgezondheid 8 Sociale voorzieningen 9 Voll<shuisvesting e n ruimtelijke ordening 10 Milieu, natuur en landschapsbehoud 11 Cultuur en recreatie 12 Algemene economische aangelegenheden, handel, nijverheid e n diensten (inclusief brandstoffen en energie) 13 Landbouw, jacht e n visserij 14 Verkeer, vervoer, communicatie en waterstaat 15 Betrekkingen m e t d e lagere publiekrechtelijke lichamen voor zover deze niet i n andere functies zijn opgenomen 16 Overheidsschuld (inclusief rente) 17 Diversen (aanvullende posten e.d.) 18 Belastingen 18a I<ostprijsverhogende belastingen 18b Belastingen o p inkomen, winst en vermogen 19 Opneming gevestigde staatsschuld Bijlage 10 6ZE99 Z6EPE LCLCE 8ZOZC 681 LP CLLLE 6C18P 98ÇCP Z98ZP LÇ8ZP %&'Z- %P'Z- %OIZ- %C'&- %gi&- %6'Z- %8'E- %P%- %Z'S- %Z19- 6C9LL-Z6L9L- LEZEl-&CL ZZ- L86 LZ- LPL9L - 0 8 9 LZ- L86EZ-Z889Z-900OE- P 99 - 96Z - ÇLP PEZ L6 - EL8 828 Z O OOP - OOP CLL CLZ - SZ9 - SZ8 O o o O 96s Z LCC P - L06 OOP O00 L - O P8Ç Z8Z 9EZ - CBS LP ÇLL- CL LLL - LZO Z z 9EL 419 OLPZ O E9Z L 9 LP& LOZ L - LL- 601s LZOE O O O PLZ L - ZP8 - Z L6E- 8PZ - LOE - o o E 6 Z 6Z LC6 PZ1 1 E06 L 9'30 Z LP5 L OSL o o o o o o OZL - LLE - Z- ÇZC6- LLZ6 90Z - 90Z- 981- - O 667192- Z6ZPE- PZPÇE-9ZPZÇ- ZEOEP-P66 LE- LL08P- 09ÇPP- WC EB-86Z CP- 8ZLZZ 6806P C69LZ 91182: C80CC ZEOZP 69162 6ZC6Z EP691 68692 ÇZLLLL CEOL91 Z96E9L OCZEÇL CLPZCL OL9 L91 L9PECL LCÇ 151 EZE9EL LLEOZL ECPOOZ OELP61 860Z61 ÇEE80Z P95 LOZ EP9EOZ 919281 980 L81 99ZE9L 09ELPL ~~p~~~~~~~ CE CE L& 8E ZL O 9t Z9 001 LÇE O O O 401 L6Z POL LEL L 06Z L 8001 966 L8P00Z C9LP6L 8ZL Z61 8LP80Z EL8 10Z LPEPOZ 06LE8L LEP181 PLPP9L ELL8PL C99 E9E 6ZE OEZ 91 O O O O O ZC600Z 8ZLÇ6L 8ÇPZ6L LOL80Z 668 LOZ LPEPOZ 06LE8L LEP281 PLPP9L ELL8PL EEE6LZ Zb860Z SC& LOZ Ç8L LEZ EL900Z LZZZLZ 9LEEOZ PLZ66L 8LO98L P90ELL ~ O ~ O O o p o ES o O o - o O O O 99 9EE 969 01 1 1 90s L 820 L ECPLE PLZ61 86L9Z ZC06Z 9C6EP 1LE6Z ZZELZ LLP9Z EL601 ÇL661 ZL6 98L9ÇZ 9C06ZZ EÇÇLZZ P06091 Ç06PPZ LPEZPZ L08 LEZ L669ZZ 610802 LLOP6L PLP 1CP 011 C91 6Z- O O O O O O9Z LCZ LOÇ6ZZ Z9LLZZ 890 19Z 9L8PPZ LPEZPZ L08 LEZ L669ZZ 610802 L10P6L - ~ - 1. Relevante rijksuitgaven, incl. debudgetteringen en incl. agentschappen Idem i n % BBP 175120 187981 200601 204500 213 178 201 533 231979 201 567 210302 219810 36,1% 36,4% 37,0% 36,1% -5,5% -5,1% -3,3% -4,2% 36,7% 32,9% 36,5% 30,2% 29,8% 29,2% 2. Microlastenontwil(keling ( i n m l d gld) 3 W.V. belastingen 4 W.V. premies 5 W.V. OPL 6 Staatsschuld' 7 Staatsschuldquote" 8 Vorderingensaldo Rijk 9 Vorderingensaldo OPL 10 Vorderingensaldo sociale fondsen 0,3% 0,4% 0,1% -0,1% O,O% 0,1% 0,4% 0,2% -2,9% 0,1% -0,4% -3,1% -3,7% -1,6% O,O% 0,2% 0,1% -0,7% -0,5% -0,8% 11 EMU-tekort (18=15+16+17) - 4,8% - 5,1% - 2,9% - 3,9% - 3,2% - 3,8% - 4,0% - 2,3% 12 EMU-schuldquote" 79,4% 79,2% 79,0% 80,0% 81,2% 79,1% 77,2% l 77,9% -2,4% -2,5% 0,2% 0,2% 0,3% 0,6% - 2,O % - 1,7% 72,7% De cijfers voor 1994 zijn gecorrigeerd voor het tijdelijk neerwaarts effect van de VAWtbalansverkorting i n de volkshuisvesting van 1,1% BBP. Bijlage 11 70,4% De collectieve sect Tabel 12.1 Uitgaven van de collectieve sector naar bestedende organen'; i n % BBP Rijksuitgaven quote Onderlinge betalingen Rijksaandeel CUQ OPLuitgaven Onderlinge betalingen OPLaandeel CUQ Uitgaven sociale fondsen Onderlinge betalingen SF-aandeel CUQ Collectieveuitgavenquote ' Vanaf 1977 is rekening gehouden met de revisie van de Nationale Rekeningen. Voor 1977 zijn zowel de cijfers voor als na de revisie opgenomen. De rijksuitgavenquote en de collectieve-uitgavenquote zijn in 1995 gecorrigeerd voor de éenmalige uitgaven in verband met de balansverkorting volkshuisvesting. Bron: CPB, CBS. Bijlage 12 12.2 Uitgaven wan de coilectieve sector naar eccanomkche categorie@n; i n % BBP Lonen en sociale lasten Materiële consumptie (1 (2) Rente Inl<.overdrachten bedrijven Inkoverdrachten gezinnen Ink.overdrachten buitenl. Investeringen (3) (41 (5) (6) (7) ' Inclusief debudgetteringen. Bron: CPB, CBS De collectieve sector 1970-1 998 Aankopen grond Vermogensoverdrachten Kredietverleningl (8) (9) (10) Collectieveuitgavenquote (11) Tabel 12.3 Collectieve uitgaven, collectieve-lastendruk en financieringstekort van de collectieve sector; i n % BBP Collectieve- NB0 uitgavenen quote Overig l CUQ minus NB0 Belast. druk Premiedruk NBOdruk Vanaf 1987 tussen haken beleidsrelevant tekort. Vanaf 1995 beleidsrelevant tekort. De collectieve sector 1970-1 998 Collectievelastendr. Fin.tekort Rijk1 Fin.tekort OPL Fin. tekort SF Deze bijlage bevat een beschrijving van de in het Verdrag van Maastricht opgenomen procedures ter bevordering van het convergentieproces, en van de opgenomen convergentiecriteria. Tabel 13.1 bevat een overzicht van het convergentieverloop in de EU. Een dergelijk jaarlijks overzicht is tijdens het debat over het Verdrag van Maastricht door de regering aan de Kamer toegezegd'. Het Verdrag van Maastricht stelt dat de lidstaten vóór het begin van de tweede fase (1 januari 1994), indien nodig, convergentieprogramma's dienen vast te stellen. In juli 1993 heeft de Ecofin-Raad de lidstaten opgeroepen om, indien nodig, ook gedurende de tweede fase convergentieprogrammars vast te stellen of bestaande programma's te actualiseren. In het afgelopen jaar hebben diverse lidstaten nieuwe convergentieprogrammars gepresenteerd. Andere lidstaten, waaronder Nederland, hebben hun bestaande programma's geactualiseerd. Verder worden jaarlijks globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie opgesteld. Om een zo groot mogelijk effect te sorteren op de voorbereiding van de nationale begrotingen, die in de meeste lidstaten in het najaar worden vastgesteld, worden de globale richtsnoeren in de zomer vastgesteld. De multilaterale toezichtsprocedure voorziet in een algehele evaluatie van het economisch beleid van de lidstaten, waarbij onder andere de implementatie van de globale richtsnoeren en de nationale convergentie-programmak worden bezien. Ten slotte voorziet het Verdrag van Maastricht in de excessievetekortenprocedure, een procedure om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te beoordelen. Er is sprake van een buitensporig tekort als: - het vorderingentekort van de overheid hoger is dan 3% BBP, tenzij de tekortquote aanzienlijk en voortdurend afneemt en de 3% BBP benadert, of tenzij de overschrijding van uitzonderlijke en tijdelijke aard is, en de tekortquote in de buurt van de 3% BBP blijft; - de overheidsschuld hoger is dan 60% BBP, tenzij de schuldquote in voldoende mate afneemt en de 60% BBP in een bevredigend tempo nadert. De procedure kan uitmonden in een buitensporig-tekortoordeel van de Raad. Voor 10 van de 15 lidstaten acht de Raad nu een buitensporig tekort aanwezig; alleen Nederland, Finland, Denemarken, Ierland en Luxemburg hebben naar het oordeel van de Raad geen buitensporig tekort. Voor Nederland en Finland werd het buitensporig-tekortoordeel in mei j.1. ingetrokken. ' Kamerstukken 11,1992-1993,22 647 (R1437), nummer 44. Bijlage 13 De Europese Raad van Amsterdam heeft een akkoord vastgesteld over het Stabiliteits- en Groeipact. Onderdeel van dit pact zijn twee raadsverordeningen voor versterking van d e begrotingsdiscipline i n d e derde fase van de EMU. €én verordening bevat regels voor het multilateraal toezicht en bevat onder andere de verplichting o m stabiliteits- en convergentieprogramma's i n te dienen m e t een middellangetermijndoelstelling voor de begrotingspositie van vrijwel i n evenwicht o f i n overschot. De tweede verordening betreft de verduidelijking en versnelling van de excessieve-tekortenprocedure i n de derde fase. Zo maakt de verordening onder meer duidelijk onder welke uitzonderlijke en tijdelijke omstandigheden een tekort van meer dan 3% BBP excessief is. Daarnaast zijn er deadlines opgenomen voor de verschillende stappen van de procedure, die kan uitmonden i n een boete. 13.3 De convergentiecriteria I n het Verdrag is vastgelegd dat een lidstaat alleen als volwaardig lid t o t de derde fase kan toetreden als een voldoende mate van convergentie heeft plaatsgevonden. De mate van convergentie zal aan de hand van vier convergentiecriteria worden beoordeeld. Het inflatiecriterium bepaalt dat de inflatie niet meer dan 1,5%-punt hoger m a g zijn dan de inflatie van ten hoogste de drie lidstaten die w a t betreft prijsstabiliteit het best presteren. Het criterium voor de overheidsfinanciën bepaalt dat er geen sprake m a g zijn van een buitensporig tekort. In het bovenstaande is beschreven wanneer er sprake is van een buitensporig tekort. Het rentecriterium bepaalt dat de nominale kapitaalmarktrente niet meer dan 2%-punt hoger m a g liggen dan het niveau van ten hoogste d e drie lidstaten die w a t betreft prijsstabiliteit het best presteren. Het wisselkoerscriterium bepaalt dat de m u n t van een land gedurende twee jaar de normale marges van het wisselkoersmechanisme van het EMS i n acht heeft genomen, zonder dat daarbij sprake is geweest van een devaluatie ten opzichte van een m u n t v a n een andere lidstaat. Evenals het criterium voor de overheidsfinanciën, bevatten ook de criteria m e t betrekking t o t prijsstabiliteit, renteniveau en wisselkoersstabiliteit enige ruimte voor afweging en interpretatie. De criteria m e t betrekking t o t prijsstabiliteit en renteniveau zijn geformuleerd in termen v a n afwijkingen ten opzichte van ten hoogste de drie lidstaten m e t de laagste inflatie. De formulering geeft de Raad de vrijheid o m bij de berekening van d e referentiewaarden uit t e gaan van het niveau van het twee na best presterende land of het gemiddelde van de drie best presterende lidstaten o f het niveau van het best presterende land. Het wisselkoerscriterium spreekt zonder nadere specificatie over normale fluctuatiemarges. Bijlage 13 Overheidstekort EMU-referentie w a a r d e Nederland België Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Oostenrijk Portugal Spanje Verenigd Koninkrijk Zweden Overheidsschuld Inflatie Lange rente '95 '96 '97 '95 '96 '97 '95 '96 '97 '95 '96 '97 3 3 3 60 60 60 2.2 2.9 2.9 9.8 9.1 9.1 4.0 4.1 1.9 3.5 5.1 4.8 9.2 2.0 7.0 -1.7 5.3 6.0 6.6 5.6 7.7 2.3 3.4 1.6 3.8 2.6 4.1 7.4 0.9 6.7 -1.8 3.9 4.1 4.4 4.4 3.6 2.0 2.7 -0.3 3.0 1.9 3.0 4.9 1.0 3.2 -1 .l 3.0 3.0 3.0 2.9 2.6 79.1 133.5 72.1 58.1 58.8 52.8 111.8 81.5 124.4 5.9 69.3 66.4 65.7 54.2 78.2 77.2 130.0 70.2 60.7 58.7 56.2 111.8 72.8 123.7 6.4 70.0 65.6 69.6 54.5 77.7 72.7 126.7 67.2 61.8 59.2 57.9 108.3 68.3 122.4 6.5 68.8 64.1 68.1 54.7 76.5 2.0 1.6 2.1 1.9 0.2 1.7 9.3 2.0 5.8 0.7 1.3 4.2 4.7 2.6 2.4 2.1 2.0 2.1 1.9 1.2 1.8 8.3 1.7 4.4 1.9 2.0 3.1 3.6 2.8 1.2 2.3 1.9 2.3 1.9 0.9 1.6 6.0 2.0 2.7 1.7 2.1 2.5 2.4 2.3 1.6 6.9 7.5 8.3 6.8 8.8 7.6 17.3 8.3 11.9 6.2 6.5 7.2 6.2 7.0 6.3 14.0 7.3 9.2 5.7 5.6 6.2 5.6 5.9 5.6 10.8 6.4 7.0 na na na 7.2 11.5 11.3 8.2 10.2 6.3 8.6 8.7 7.8 8.0 5.6 6.5 6.6 7.5 6.7 Bron: voor Nederlands overheidstekort en -schuld: Financiën; overig cijfermateriaal: EC-prognoses voorjaar 1997. Overheidsteltort: vorderingensaldo van totale overheid i n % BBP. Overheidsschuld: bruto-schuld totale overheid i n % BBP. Inflatie: procentuele stijging consumptieprijzen (impliciete deflator); overigens wordt er sinds maart 1997 een voor de EU geharmoniseerde index voor consumptieprijzen (HICP) geplubiceerd (wegens gebrek aan data niet opgenomen). Referentiewaarde inflatie: het gemiddelde van de drie landen met de laagste inflatie plus 1,5%-punt. Referentiewaarde lange rente: het gemiddelde van de drie landen met de laagste inflatie plus 2%-punt (m.u.v. 1995 wegens ontbreken lange rente Luxemburg, vervangen door België). na: niet aanwezig. Bijlage 13 aanbesteding aanmerkelijkbelangregime aardgasbaten ABWZ (wachtlijsten) administratieve lastendruk afdrachtskorting (premies en belastingen) afvalproductie agentschappen Algemene Bijstandswet (ABW) Algemene Inspectiedienst allochtonen Amsterdam (regeling oude schulden) AOW AOW (financiering) AOW-fonds AOW-premiemaximalisering AOW-spaarfonds AOW-uitgaven apothekers(verg0edingen) arbeidsaanbod arbeidsinkomensquote Arbeidsinspectie arbeidskosten arbeidskostenforfait arbeidskostenmatiging arbeidskostenontwikkeling arbeidsmarkt arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Arbeidsongeschiktheidsfonds Vroeggehandicapten Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen arbeidsparticipatie arbeidsproductiviteit Arbo-wet armoedevallen asielzoekers automobiliteit baten-lastenstelsel BBP-harmonisatie bedrijfsvoering rijksoverheid begrotingsbeleid begrotingsevenwicht begrotingsfondsen behoedzame uitgangspunten bejaardenoorden Belastingdienst belastinggrondslag zie ook heffingsgrondslag belastingmeevallers belastingopbrengst belastingstelsel belastingtarieven belastingverlaging beleidsconcurrentie beleidsintensiveringen zorgsector beleidsintensiveringen benchmarking beroepsbevolking besparingsverliezen betalingskredieten bodemsanering BPM broeikasgassen budgetoverheveling budgettaire consolidatie budgettaire discipline budgettaire ontwikkeling (1999-2002) buitenschooltijdse opvang Bureau voor Industriële Eigendom Bureau Heffingen celcapaciteit clustergelden C02-uitstoot collectieve sector (inkomens) collectieve uitgaven collectieve uitgavengroei concurrentiepositie conjunctuur (Europa) consumptie convergentiecriteria deelnemingen Rijk deeltijdbanen Defensie Telematica Organisatie demografische ontwikkeling deregulering detailhandel Dienst Gebouwen Buitenland Dienst Rechtspleging directe belastingen 1.4, 2.9 dividendbelasting doelmatigheidskengetallen dollarkoers doorstroomfaciliteit Duyverman Computer Centrum economische dynamiek economische groei economische structuur economische structuurversterking eigen bijdragen gezondheidszorg emissierechten (verhandelbare) EMU EMU-schuld EMU-tekort energiegebruik ERM2 euro Europees Monetair Stelsel (EMS) Europese Centrale Bank Europese Unie (afdrachten) Europese Unie (begroting) Europese Unie (harmonisatie) Europese Unie (top Amsterdam) Europese Unie (uitgaven) evaluatieonderzoeken export financieel management financieel-economisch beleid financiële markten financiële transacties financiële verantwoording financieringstekort zie ook tekortreductie fiscaal beleid fiscale faciliteiten Fonds Economische Structuurversterking (FES fysieke infrastructuur gas- en elektriciteitsmarkt gebitsprothesen gedwongen winkelnering geestelijke gezondheidszorg gehandicaptenzorg Gemeente- en Provinciefonds Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens gemeenten (bijstandsuitkeringen) gezondheidszorg globalisering goederen- en dienstenmarkten goederenvervoer grotestedenbeleid heffingsgrondslag zie ook belastinggrondslag hulpmiddelen zorgsector Immigratie en Naturalisatie Dienst inactievenfactieven (VA-ratio) indirecte belastingen individuele huursubsidie inflatie informatietechnologie infrastructuur inkomensbeleid inkomensontwikkeling inkomsten uit vermogen, zie vermogensinkomsten Inspectie Gezondheidsbescherming interdepartementale beleidsonderzoeken internationale economische ontwikkelingen internationale samenwerking (kosten) investeringen Japan (economie) jongeren kengetallen kennis kennisinfrastructuur kinderopvang Idassenverkleining basisonderwijs Koninklijke Marechaussee koopkrachtontwikkeling koopkrachtverbetering minima koppeling sociale uitkeringen Korps Landelijke Politiediensten kostendoorberekening laagbetaalden laaggeschoolden landingsrechten lastenverlichting leerlingbouwplaatsen leraren lokale lasten lonen loon- en inkomstenbelasting loonkostenfaciliteit Maastricht (Verdrag van) macro-economisch beleid marktwerking marktwerking WAO Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit medicijnen medisch specialisten microlastenontwikkeling milieu milieubelastingen milieubeleid milieubescherming milieuleges mobiele telefonie mobiliteit monetair beleid monetaire ontwil<keling monetaire stabiliteit natuur Nederlands model Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) nettokredietverlening notariaat ombuigingen onderwijs open baar vervoer openbare orde en veiligheid operatie Markt & Overheid oudedagsvoorzieningen (aanvullende) oudedagsvoorzieningen oudere werknemers ouderen outputgegevens overheidsfinanciën overheidsinvesteringen overheidsschuld Overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) particuliere consumptie Pemba personenauto's personenvervoer Plantenziektenkundige Dienst premiedifferentiatie WAO premiegrondslag prijsbeleid (vervoer) prijsontwikkeling BBP private sector privatisering privatisering Ziektewet publieke sector publieke taken ramingskengetallen randstad rechtszekerheid (invoering euro) regulerende energiebelasting (REB) rekening rijden rentestand rente-uitgaven resultaatgericht management rijksbegroting i n enge zin Rijksgebouwendienst ruimte ruimtelijk-economische structuur rust i n het begrotingsproces schatkistsaldo scholing en opleiding schuldquote Senter sigarettenaccijns sociale premies sociale uitkeringen sociale zekerheidsarrangementen sociale fondsen socialezekerheidssteIsel specifieke uitkeringen aan gemeenten speur- en ontwikkelingswerk spoorwegennet staatsschuld Stabiliteits- en Groeipact Sta biliteitspact stads- en streekvervoer startende ondernemers strafdeposito structuurbeleid studieleningen tabaksaccijns technologie technologiebeleid tekortreductie zie ook financieringstekort telecommunicatie telefoonapparatuur thuiswonende gehandicapte kinderen thuiszorg transparantie trendmatig begrotingsbeleid uitgavenbeheersing uitgavenkaders uitgavenontwikkeling 1995-2002 uitgaven prioriteiten uitgavenstijgingen sociale zekerheid uitgavenverhoging collectieve sector uitkeringsgerechtigden valutastabiliteit VAMIL-regeling vangnetuitkeringen varkenspest Verenigde Staten (economie) Verenigde Staten (werkgelegenheid) vergrijzing vermogensbelasting vermogensinkomsten verpleeghuizen verplegend en verzorgend personeel vestigingsplaats Nederland vestig ingswetgeving vorderingentekort vraagfinanciering WAO WAO-herkeuringen wegennet wereldeconomie werkgelegenheidsbeleid werkgelegenheidsgroei werkgelegenheidsgroei (Europa en Verenigde Staten) werkloosheid (internationale vergelijking) werl<loosheidsuitgaven werldoosheidsuitkeringen Westerschelde Wet Economische Mededinging (WEM) Wet Inschakeling Werkzoekenden Wet Milieubeheer Wet o p de Reïntegratie Wet Sociale Werkvoorziening Wet Voorziening Gehandicapten winkeltijden WTZ WW-wachtgeld periode ziekenfondsen Ziekenfondswet Ziektewet ziektewetuitkeringen zorgsector Zuidoost-Azië (economie) AAW ABW ADV AFBZ AFW AKW ANW AOW ARBVO AWBZ AWW BAPO BBP BIA BiZa BKZ BNP BP BPM BTW CAO CBS CEP COA CPB CU0 CVCS DICO DJ1 DTC's DTO EBN ECB EFRO EMU ERM EU EZ FES FSV FV GATT G BA GF hglS HSL IB Algemene Arbeidsongeschiktheidswet Algemene Bijstandswet Arbeidsduurverkorting Algemene Fonds Bijzondere Ziektekosten Algemeen Werkloosheidsfonds Algemene Kinderbijslagwet Algemene Nabestaandenwet Algemene Ouderdomswet Arbeidsvoorzieningsorganisatie Algemene Wet Bijzondere ziektekosten Algemeen Weduwen- en Wezenwet Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen Bruto Binnenlands Product Wet Beperking Inkomensachteruitgang Arbeidsongeschiktheidscriterium Ministerie van Binnenlandse Zaken Budgettair Kader Zorg Bruto Nationaal Product Banenpools Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen Belasting Toegevoegde Waarde Collectieve Arbeidsovereenkomst Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Economisch Plan (van het CPB) Centraal Orgaan opvang Asielzoekers Centraal Planbureau Collectieve-uitgavenquote Client Volg Communicatiestelsel Defensie Interservice Commando Dienst Justitiële Inrichtingen Dutch Treasury Certificates Defensie Telematica-organisatie Energiebeheer Nederland Europese Centrale Bank Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Economische en Monetaire Unie Exchange Rate Mechanism Europese Unie Ministerie van Economische Zaken Fonds Economische Structuurversterking Fonds Sociale Vernieuwing Financiële Vooruitzichten General Agreement o n Tariffs and Trade Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens Gemeentefonds homogene groep Internationale Samenwerking Hogesnelheidslijn Inkomsten belasting IBG IBOS ICCO ICES IHS IKR IN D IOA IOAW IOAZ IPO IS JOZ JWG KLPD LB LISV LNV MARIN MDW MEV M ILIEV MKB-Nederland ML 0 MN NAM NB0 NJN NMA NOVEM NWI OC&W ODA OESOIOECD OPL ORET OZB PEMBA PF REB RGD RIVM SDR SEM 2000 SF SPAK SWAB SZW TBA TI B uszo Informatiebeheergroep Interdepartementaal Budgettair Overleg Systeem Internationale Cacao-overeenkomst Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking Individuele Huursubsidie Investeringskosten Rijksdiensten Immigratie- en Naturalisatiedienst Internationale Ontwikkelingsassociatie Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen Interprovinciaal Overleg Internationale Samenwerking Jaaroverzicht Zorg Jeugdwerkgarantiewet Korps Landelijke Politiediensten Loonbelasting Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen Ministerie v a n Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Maritiem Research Instituut Nederland Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit Macro Economische Verkenning (van het CPB) Milieu en Economische Verzelfstandiging Midden- en Kleinbedrijf Nederland Microlastenontwikkeling Miljoenennota Nederlandse Aardoliemaatschappij Niet-Belastingontvangsten Najaarsnota Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu Niet Winstbeogende Instelling Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Official Development Aid Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Overige Publiekrechtelijke Lichamen Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties Onroerende-zaakbelastingen Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen Provinciefonds Regulerende Energiebelasting Rijksgebouwendienst Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Special Drawing Rights Sound and Efficient Management 2000 Sociale Fondsen Specifieke Afdrachtskorting Samen Werken aan Bereikbaarheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wet Terugdringing Beroep o p Arbeidsongeschiktheidsregelingen Transport i n Balans Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs V&W VAMIL VAW VBO Vereniging VNONCW VINEX VJN VNG VPB VROM VUT VVTV VWS WAJONG WAO WAZ WGF WGR WIR WIW WKA woz WSF WSW WTO WTS WTZ WVG WW ZB0 ZFW zvo ZW Ministerie van Verkeer en Waterstaat Vrije Afschrijving Milieu-investeringen Vervroegde Aflossing Woningwetleningen Voorbereidend Beroepsonderwijs Vereniging van Nederlandse Ondernemingen Nederlands Christelijk Werkgeversverbond Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra Voorjaarsnota Vereniging voor Nederlandse Gemeenten Vennootschapsbelasting Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Regeling inzake Vervroegde Uittreding Voorwaardelijke Vergunning tot Verblijf Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten Wet o p de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen Wachtgeldfonds Wet Gemeenschappelijke Regelingen Wet o p de Investeringsrekening Wet Inschakeling Werkzoekenden Wet Koppeling m e t Afwijkingsmogelijkheid Wet Waardering Onroerende Zaken Wet o p de Studiefinanciering Wet Sociale Werkvoorziening World Trade Organization Wet Tegemoetkoming Studiekosten Wet Tarieven Ziektekosten Wet Voorziening Gehandicapten Werkloosheidswet Zelfstandig Bestuursorgaan Ziekenfondswet Ziel<tel<ostenvoorzieningOverheidspersoneel Ziektewet