Het Basisboek Filosofie H2 Goed en Kwaad / Ethiek / Moraalfilosofie Moraal = een kwestie van vooroordelen? of overtuigingen met goede redenen omkleden? Plichts- of deontologische ethiek Ieder van ons heeft bepaalde plichten. Moreel handelen komt neer op het doen van onze plicht, ongeacht de consequenties die eruit voortkomen. Christelijke ethiek Heeft de Tien Geboden als absolute plichten. Bijbelvolgers zullen niet twijfelen over de betekenis van ‘goed’ en ‘kwaad’; ‘goed’ is wat God wil en ‘kwaad’ is alles wat tegen Gods wil ingaat. De moraal is een kwestie van het navolgen van absolute geboden die zijn uitgevaardigd door het externe gezag, oftewel God. Het stelsel van het moraal wordt gevormd door geboden en verboden. Kritiek Men zal nooit weten wat de wil van God eigenlijk behelst. De Bijbel leent zich voor vele, vaak tegenstijdige interpretaties (gelovigen vatten vele gebeurtenissen in de Bijbel verschillend op; letterlijk óf symbolisch). Het dilemma van Euthyphro (Plato): Gebiedt of bemint God iets omdat het moreel goed is? Dit zou betekenen dat de moraal onafhankelijk van God is, Hij het al ergens vandaan heeft gehaald en de mens het ook zonder God weet. Of maakt het feit dat het door God bemind wordt het moreel goed? Dit zou betekenen dat God zichzelf goedkeurt en de moraal tamelijk willekeurig wordt (als Hij moorden goed vindt zou het volgens deze opvatting moreel verantwoord zijn). Kantiaanse ethiek Immanuel Kant stelde het volgende: een morele daad is een daad die vrijwel altijd wordt verricht vanuit een gevoel van plicht. Vanuit emotie/gevoelens handelen is geen morele daad; een gevoel van plicht is de enige aanvaardbare beweegreden voor een morele daad. We hebben geen volledige macht over onze emoties, dus deze kunnen ook niet van essentieel belang zijn voor het morele karakter van een daad. Om te weten of iemand wel of niet moreel handelt, moet je zijn/haar bedoelingen weten. Maximes De bedoelingen die aan alle daden ten grondslag liggen, het algemene beginsel achter de daad. Categorische imperatief Mensen hebben bepaalde plichten. Deze zijn catogorisch: absoluut en onvoorwaardelijk. Hypothetische plichten: wat we wel of niet moeten doen als we een bepaald doel willen bereiken of vermijden. Behandel anderen als doelen op zichzelf, nooit als middel tot een doel (gebruik men niet voor eigenbelang). Universaliseerbaarheid We moeten alleen handelen op grond van een maxime waarvan we rationeel willen dat het voor iedereen geldt. Wil een daad moreel zijn, dan moet deze kunnen worden geuniversaliseerd (dit betekent echter niet dat die daden ook meteen moreel zijn). Daarbij moeten we onpartijdig zijn. Dit maakt dat Kants concept van universaliseerbaarheid een antwoord geeft dat overeenstemt met de intuities die de meeste mensen toch al koesteren ten aanzien van ‘goed’ en ‘kwaad’. Kritiek De theorie biedt mensen die een morele keuze moeten maken weinig hulp: hij bevat leegte. De theorie weet niet goed raad met botsende plichtsgevoelens (absolute plichten kunnen ook immorele situaties veroorzaken; hij lijkt absurde daden te rechtvaardigen). Kant schuift morele emoties opzij. Hij negeert daardoor volgens velen een centraal aspect van het morele gedrag. De theorie houdt geen rekening met de consequenties van daden. Gevolgen- of consequentialistische ethiek Het beoordelen van goed of kwaad gaat uit van de consequenties van een daad. Een daad wordt beoordeeld op grond van de (te verwachten) resultaten. Utilitarisme Het uiteindelijke doel van alle menselijke activiteit is (in zekere zin) geluk > hedonisme. ‘Goed’ = dat wat het meeste geluk oplevert > utiliteitsbeginsel. Er wordt onderzocht welke daad de grootste kans heeft tot geluk (of wat de beste balans tussen geluk en ongeluk zal creëren) onder de gegeven omstandigheden. Er moet wel rekening worden gehouden met de moeilijkheid dat het waarschijnlijke consequenties zijn: de exacte gevolgen van een daad vallen nauwelijks te voorspellen – elk mens is anders. Voordeel: het utilitarisme biedt een duidelijke methode om onze morele zorg zich ook naar dieren uit te laten strekken. Bentham: Mill: “Geluk is simpelweg een gelukzalige mentale toestand; de bron doet er niet toe. Alle vormen van geluk zijn gelijksoortig en moeten bij utilitarische afwegingen eenzelfde gewicht krijgen.” “Bentham’s benadering is grof. Er is een onderscheid tussen hogere en lagere genoegens. In afweging krijgen de hogere meer gewicht.” Kritiek De theorie komt vele moeilijkheden tegen in de praktijk (geluk meten en vergelijken is buitengewoon moeilijk – wie oordeelt bij de afweging?) Bentham houdt geen rekening met de genoegens en het leed van verschillende individuele wezens die moeten worden afgewogen. Bovendien kunnen er blijkbaar immorele daden worden gepleegd, mits het meer geluk oplevert. Ook bij Mill’s benadering blijft het lastig relatieve hoeveelheden geluk tegen elkaar af te wegen. Hij houdt bovendien geen rekening met het feit dat van elke daad de gevolgen tot ver in de toekomst kunnen reiken; er is geen duidelijk eindpunt. Negatief utilitarisme Het vermijden van pijn en leed is een veel belangrijker doel dan het vinden van een balans waarbij geluk opweegt tegen zijn tegendeel. De beste daad is een daad die over het geheel genomen de geringste hoeveelheid ongeluk voortbrengt. Kritiek: De theorie kampt evenwel met afwegingsproblemen. Op dit moment – volgens de theorie – zou alle lijden kunnen worden geelimineerd, door alle met gevoel begiftigde levensvormen uit te roeien. Om deze conclusie te vermijden dient de theorie allerminst te worden geherformuleerd… Utilitarisme van de regel Combineert de beste aspecten van het utilitarisme met de deontologische ethiek. Utilitaristen van de regel beoordelen niet zozeer de consequenties van elke daad afzonderlijk, maar passen algemene plichten/regels toe ten aanzien van de soorten daden die naar verwachting het meeste geluk voor de meeste mensen zullen opleveren. Theorie van de deugd Grotendeels gebaseerd op de Nicomachistische ethiek/Neo-Aristotelianisme (Aristoteles). De theorie spitst zich toe op het karakter en is geinteresseerd in het hele leven van een persoon. Bepaalde manieren van leven zijn gunstig voor het gedijen van mensen. De ervaring van de juiste emoties is van wezenlijk belang voor de kunst van het leiden van een goed leven. Deugd Gedrags- en ervaringspatroon: een geneigdheid om je in bepaalde situaties op bepaalde manieren te gedragen, en daarbij bepaalde verlangens en gevoelens te hebben. Brengt intelligente oordelen met zich mee over de juiste reactie op de situatie waarin je verkeert. Een deugdzaam mens is diegene die alle deugden met elkaar in harmonie heeft gebracht: de deugden moeten zijn verweven met de leefwijze van de deugdzame mens. Kritiek Er valt niet vast te stellen welke gedragingen, verlangens en emoties als deugden moeten gelden. Het is niet altijd duidelijk op welke gronden iets tot deugd wordt benoemd. Het gevaar bestaat dat aanhangers de door hen geprefereerde manier van leven tot deugden uitroepen. De theorie kan een conservatief karakter krijgen als men in een samenleving dezelfde dingen als deugdzaam accepteert. Zo laat hij weinig ruimte open om de betreffende samenleving op morele grondslag te veranderen. De theorie veronderstelt dat er zoiets bestaat als een menselijke natuur en dat er dus bepaalde gedragspatronen en emoties zijn die opgaan voor alle mensen. Toegepaste ethiek Het toepassen van de theorieën op morele beslissingen in de praktijk. Bij een morele beslissing … Kan een christen een botsing tegenkomen tussen verschillende geboden en zal moeten beslissen welke het zwaarste weegt. Zal een kantiaan zich gebonden voelen door bepaalde plichten en daardoor ook botsingen tegenkomen (‘behandel mensen als doel op zich’ versus plichten). Zal een utilitarist de consequenties in overweging nemen en onderzoeken wat de grootste hoeveelheid geluk oplevert. Dit laatste kan een obstakel zijn wanneer de consequenties zorgen voor minder leed, maar niet meer geluk opleveren. Zal een aanhanger van de theorie van de deugd gevoelig zijn voor de details van een specifiek geval en de nadruk op zijn/haar karakter leggen. Meta-ethiek Focust op secundaire vragen: vragen die geen betrekking hebben op wat we wel en niet mogen doen, maar op de status van ethische theorieën. Naturalisme Ethische oordelen volgen direct uit feiten (vaak over de menselijke natuur) die door de wetenschap kunnen worden vastgesteld. De categorische plichten zijn afgeleid uit logische overwegingen. Kritiek Er wordt zonder nadere argumentatie overgegaan van ‘wat is’ naar ‘wat hoort’. Het argument van de open vraag is een methode waarmee daar onderbouwing aan kan worden gegeven. Hierbij wordt eerst een vraag gesteld als “is dat moreel een goede daad?”. Als de naturalist vervolgens geen antwoord kan geven (blijkbaar is het dan niet vanzelfsprekend) blijft het een open vraag en heeft hij een drogreden gegeven. Geen enkele feitelijke beschrijving leidt automatisch tot een waardeoordeel. Er is geen logisch verband tussen het menselijk geluk en morele waarden. Het is een misvatting om aan te nemen dat er zoiets als een menselijke natuur bestaat. Er bestaat geen eenvoudig antwoord op ethische vragen. Moreel relativisme Moraal is een beschrijving van de waarden die in een bepaalde samenleving in een bepaalde tijd bestaan. Morele oordelen zijn relatief of betrekkelijk en kunnen alleen als goed of fout gelden met betrekking tot een bepaalde samenleving. De ene samenleving dient zich nooit te bemoeien met de andere, op grond van het feit dat er geen neutraal standpunt bestaat van waaruit kan worden geoordeeld. Normatief relativisme Houdt zich bezig met hoe we ons dienen te gedragen tegenover andere samenlevingen. Kritiek Het is tegenstrijdig dat aanhangers beweren dat alle morele oordelen relatief zijn, maar ons tegelijk willen laten geloven dat de theorie zelf absolute geldigheid bezit. Het normatief relativisme gelooft dat samenlevingen zich niet met elkaar mogen bemoeien. Maar dit is een voorbeeld van een absoluut moreel oordeel, dat zich volstrekt niet laat verenigen met de basispremisse van de theorie. Aanhangers zijn meestal vaag over wat als een samenleving moet gelden. Er wordt geen mogelijkheid open gelaten om morele kritiek te leveren op de centrale waarden van een samenleving. Emotivisme / Non-cognitisme Alle ethische uitspraken zijn letterlijk betekenisloos. Wat ze uitdrukken, is de emotie van de spreker; het hadden net zo goed andere kreten kunnen zijn > boe/hoera-theorie. Kritiek Alle morele argumenten worden onmogelijk gemaakt. We voeren echter serieuze debatten over morele kwesties, dus dit maakt de theorie onjuist. Als de gehele samenleving deze theorie aanneemt, zou het wel eens gevaarlijke consequenties kunnen hebben. Als er bijvoorbeeld volgens de meeste mensen immoreel wordt geoordeeld, kan niemand kan een zinvolle morele discussie daarover aangaan (het is immers toch betekenisloos).